Toelichting bij COM(2017)724 - Machtiging van Zweden overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG voor verlaagde accijnstarieven op elektriciteit voor bepaalde gebieden in noordelijk Zweden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1.1.Motivering en doel van het voorstel

De belasting van energieproducten en elektriciteit in de Unie is geregeld bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad 1 (hierna 'de energiebelastingrichtlijn' of 'de richtlijn' genoemd).

Behalve op grond van de bepalingen van met name de artikelen 5, 15 en 17 kan de Raad ook uit hoofde van artikel 19, lid 1, van de richtlijn op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten dat een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd om verdere belastingvrijstellingen of -verlagingen in te voeren.

Dit voorstel strekt ertoe Zweden te machtigen om, binnen bepaalde grenzen, een verlaagd accijnstarief toe te passen op de elektriciteit die wordt verbruikt door huishoudens en bedrijven in de dienstensector in bepaalde gebieden in het noorden van Zweden. De maatregel moet de hogere verwarmingskosten in deze gebieden, die het gevolg zijn van de specifieke klimatologische omstandigheden, compenseren.

Artikel 19, lid 1, van de richtlijn bepaalt dat de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen kan besluiten dat een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd om verdere belastingvrijstellingen of -verlagingen in te voeren.

Bij Uitvoeringsbesluit 2012/47/EU van de Raad werd Zweden gemachtigd een verlaagd accijnstarief toe te passen op de elektriciteit die wordt verbruikt door huishoudens en bedrijven in de dienstensector in bepaalde gemeenten die in de bijlage bij dat besluit zijn vermeld. De belastingverlaging moet in verhouding staan tot de extra verwarmingskosten als gevolg van de noordelijke ligging ten opzichte van de rest van Zweden en het verlaagde tarief moet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2003/96/EG en met name de in artikel 10 van die richtlijn vastgestelde minimumbelastingniveaus. De machtiging loopt af op 31 december 2017.

Bij brief van 10 mei 2017 hebben de Zweedse autoriteiten, in het kader van artikel 19 van de richtlijn, de Commissie ervan in kennis gesteld dat zij de toepassing van het verlaagde accijnstarief willen verlengen. De verlaging zal maximaal 96 SEK per MWh (of ongeveer 10 EUR 2 per MWh) bedragen. Zweden heeft gevraagd om het verlaagde tarief te mogen toepassen gedurende zes jaar, dat wil zeggen tot 31 december 2023, hetgeen de maximumtermijn is waarin artikel 19, lid 2, van de richtlijn voorziet.

Zweden heeft aanvullende informatie en nadere toelichtingen verstrekt op 1 september 2017.

Als rechtvaardiging voor de maatregel voert Zweden doelstellingen van milieu-, regionaal en cohesiebeleid aan. Zweden benadrukt dat de nationale accijnstarieven voor elektriciteit aanzienlijk hoger liggen dan de in Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveaus en dat het nationale fiscale regime dus een sterkere stimulans voor energie-efficiëntie geeft dan hetgeen op basis van de EU-minimumtarieven vereist is. Dit hoge algemene belastingniveau kan volgens de Zweedse autoriteiten evenwel alleen maar worden gehandhaafd als aan de noordelijke gebieden, die een concurrentienadeel hebben als gevolg van de klimatologische omstandigheden die er heersen, een belastingverlaging wordt verleend. Daarnaast zou de maatregel ook verschillen in de verwarmingskosten tussen de verschillende landsdelen ondervangen en zo bijdragen aan het regionaal en cohesiebeleid van de EU.

Wat de omvang van het nadeel als gevolg van de klimatologische omstandigheden betreft, hebben de Zweedse autoriteiten – zoals zij ook al in eerdere verzoeken hebben gedaan – gewezen op het feit dat de verwarmingskosten in het noorden van het land gemiddeld 30 % hoger liggen omdat het stookseizoen daar langer duurt.

De inkomstenderving als gevolg van de verlaging met 96 SEK per MWh wordt geraamd op 710 miljoen SEK per jaar, ofwel 74 miljoen EUR.

2.

(1)Opzet van de maatregel


De maatregel wordt verleend in de vorm van een verlaagd accijnstarief voor elektriciteit. Het verlaagde tarief wordt onmiddellijk toegepast bij de heffing van de belasting.

1.

Toepassingsgebied


De Zweedse autoriteiten hebben verklaard dat de geografische differentiatie is geïntroduceerd op basis van objectieve gegevens over de gemiddelde temperaturen tijdens het stookseizoen. Dienovereenkomstig geldt er een verlaagd accijnstarief voor elektriciteit in alle gemeenten van de districten Norrbotten, Västerbotten en Jämtland en in de gemeenten Sollefteå, Ånge, Örnsköldsvik (in het district Västernorrland), Ljusdal (in het district Gävleborg), Malung-Sälen, Mora, Orsa, Älvdalen (in het district Dalarna) en Torsby (in het district Värmland). De maatregel geldt alleen voor huishoudens en bedrijven in de dienstensector, waarop het normale accijnstarief voor elektriciteit van 325 SEK of 33,83 EUR per MWh van toepassing zou zijn. Aangezien de elektriciteit die door de verwerkende industrie wordt verbruikt, hoe dan ook naar een lager tarief van 0,50 EUR (5 SEK) per MWh wordt belast, heeft de maatregel geen negatief effect op deze sector.

De maatregel plaatst de elektriciteitsverbruikersgroepen in die delen van het land op gelijke voet met hun tegenhangers in het zuiden van Zweden.

3.

(2)Evaluatie van de Zweedse autoriteiten wat betreft de gevolgen van de maatregel voor de interne markt


De Zweedse autoriteiten zijn van mening dat de maatregel geen gevolgen zal hebben voor de goede werking van de interne markt. De maatregel kan volgens hen weliswaar gevolgen hebben voor de handel tussen de lidstaten doordat hij de kosten verlaagt voor bedrijven in de dienstensector in bepaalde gebieden in het noorden van Zweden, maar het effect hiervan zal beperkt blijven omdat de geografische radius van de meeste bedrijven in de dienstensector gewoonlijk beperkt is.

(3)

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit.


1.2.Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

4.

(1)Specifieke beleidsoverwegingen


5.

Artikel 19, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn luidt als volgt:


"Naast de bepalingen van de voorgaande artikelen, met name de artikelen 5, 15 en 17, kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluiten dat een lidstaat uit specifieke beleidsoverwegingen wordt gemachtigd verdere vrijstellingen of verlagingen in te voeren."

De maatregel die Zweden wil invoeren, voorziet in een verlaging van de accijns op de elektriciteit die wordt verbruikt door huishoudens en bedrijven in de dienstensector in bepaalde gebieden in het noorden van Zweden. De Zweedse autoriteiten benadrukken twee doelstellingen van de maatregel. Ten eerste betogen zij dat het verlaagde accijnstarief een indirect positief effect op het milieu heeft omdat Zweden daardoor in de rest van het land een hoger belastingtarief kan toepassen, dat anders niet zo hoog zou kunnen zijn vanwege de bijzondere situatie in het noorden van Zweden. In dit verband merkt de Commissie op dat eisen inzake milieubescherming als zodanig al integraal deel uitmaken van Richtlijn 2003/96/EG 3 en op zich dus niet als specifieke beleidsoverwegingen kunnen worden aangemerkt. Op een algemeen niveau biedt de richtlijn evenwel geen mogelijkheid om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van regio's met zeer aparte klimatologische omstandigheden. Daarom kan het streven om een relatief hoog belastingniveau te handhaven toch als een specifieke beleidsoverweging worden aangemerkt, omdat namelijk met behulp van een verlaagd tarief wordt vermeden dat regio's waar dergelijke omstandigheden heersen met een bovenmatige belastingdruk worden geconfronteerd.

Ten tweede stellen de Zweedse autoriteiten dat de totale verwarmingskosten van consumenten in bepaalde gebieden in het noorden van het land dankzij de verlaging ongeveer op hetzelfde niveau uitkomen als die van consumenten in andere landsdelen en dat de maatregel dus doelstellingen van regionaal en cohesiebeleid nastreeft.

Ook op dit punt kan de gevraagde machtiging geacht worden op specifieke beleidsoverwegingen te zijn gebaseerd.

1.3.Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Het normale accijnstarief voor elektriciteit dat van toepassing is op huishoudens en bedrijven in de dienstensector in Zweden bedraagt 325 SEK (of 33,83 EUR) per MWh 4 . Met de voorgestelde verlaging bedraagt het toepasselijke tarief in bepaalde gebieden in het noorden van Zweden ten minste 229 SEK per MWh of 26,13 EUR per MWh. Aangezien de belastingtarieven voor elektriciteit zowel in het noorden van Zweden als elders in het land ruim boven de minimumniveaus liggen, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de belastingverlaging in kwestie inderdaad op indirecte wijze een hoger algemeen niveau van milieubescherming tot stand helpt te brengen, zoals uiteengezet door de Zweedse autoriteiten.

In deze context wordt met de maatregel beoogd een gedeeltelijke compensatie te geven voor de hogere verwarmingskosten in de gebieden waar het verlaagde accijnstarief geldt. Volgens de Zweedse autoriteiten ligt het elektriciteitsverbruik in deze gebieden als gevolg van de klimatologische omstandigheden gemiddeld 30 % hoger dan in de rest van het land omdat het stookseizoen er langer duurt.

In dit verband constateert de Commissie dat, uitgaande van recente elektriciteitsprijzen in Zweden, de prijsverlaging waarin de voorgestelde maatregel voorziet, aanzienlijk minder dan 25 % zou bedragen voor alle betrokken consumentengroepen. Uitgaande van de laatste beschikbare prijsgegevens van Eurostat varieert de verlaging van 2,7 % tot 7 %, naargelang van de omvang van het verbruik van de huishoudens 5 .

De vermindering valt dus lager uit dan de extra verwarmingskosten in de betrokken gebieden. Dit betekent dat de fiscale prikkel om energie efficiënt te gebruiken, gehandhaafd blijft op een niveau dat ten minste gelijk is aan de situatie in de rest van Zweden.

De maatregel is verenigbaar met het gezondheids-, milieu-, energie- en vervoersbeleid van de Unie.

Onder de gegeven omstandigheden lijkt de maatregel ook aanvaardbaar met het oog op de goede werking van de interne markt en de noodzaak om eerlijke concurrentie te garanderen. Met name gelet op de afgelegen ligging van de gebieden waarop hij betrekking heeft en de beperking ervan tot huishoudens en bedrijven in de dienstensector, wordt niet verwacht dat hij zal leiden tot grote concurrentieverstoringen of wijzigingen in het handelsverkeer tussen de lidstaten. Tot slot wordt eraan herinnerd dat er voor de gebieden in kwestie al dertig jaar lang een belastingverlaging geldt, zonder dat dit - voor zover de Commissie bekend is - ooit aanleiding heeft gegeven tot problemen in verband met de goede werking van de interne markt of andere doelstellingen van EU-beleid.

Het accijnstarief voor elektriciteit in de betrokken regio's zal na de door de Zweedse autoriteiten voorgenomen verlaging nog altijd voldoen aan het minimumbelastingniveau overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2003/96/EG. De maatregel wordt vrijgesteld van de verplichting tot voorafgaande aanmelding op voorwaarde dat is voldaan aan de in artikel 44 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EG) nr. 651/2014) 6 vastgestelde voorwaarden.

6.

(1)Toepassingsduur van de maatregel en ontwikkeling van het EU-kader voor energiebelasting


De Commissie stelt voor dat de geldigheidsduur wordt vastgesteld op de maximumtermijn die bij Richtlijn 2003/96/EG is toegestaan, dat wil zeggen zes jaar. Deze termijn lijkt lang genoeg om de betrokken consumenten een voldoende mate van zekerheid te geven.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

2.1.Rechtsgrondslag

Artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad.

2.2.Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het onder artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallende gebied van de indirecte belastingen ressorteert als zodanig niet onder de exclusieve bevoegdheid van de EU in de zin van artikel 3 van het verdrag.

Op grond van artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG heeft de Raad evenwel, via afgeleid recht, een exclusieve bevoegdheid gekregen om een lidstaat te machtigen verdere vrijstellingen of verlagingen in de zin van dat artikel in te voeren. De lidstaten kunnen derhalve niet in de plaats van de Raad treden. Bijgevolg is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing op het onderhavige uitvoeringsbesluit.

2.3.Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. De belastingverlaging gaat niet verder dan wat nodig is om het beoogde doel te verwezenlijken.

2.4.Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: uitvoeringsbesluit van de Raad.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

3.1.Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

De maatregel vereist geen evaluatie van bestaande wetgeving.

3.2.Raadplegingen van belanghebbenden

Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Zweden en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

3.3.Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

3.4.Effectbeoordeling

Dit voorstel betreft een machtiging van een afzonderlijke lidstaat op diens eigen verzoek en vereist geen effectbeoordeling.

Uit de door Zweden verstrekte informatie blijkt dat de maatregel beperkte gevolgen zou hebben voor de belastinginkomsten en dat het accijnstarief voor elektriciteit in het noorden van Zweden nog steeds hoger zou liggen dan het in Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveau. Zweden gaat ervan uit dat de maatregel een positief effect zal hebben op de verwezenlijking van de doelstellingen van het sociale beleid en het cohesiebeleid.

3.5.Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

De maatregel voorziet niet in een vereenvoudiging. Deze vloeit voort uit een verzoek van Zweden en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

3.6.Grondrechten

De maatregel heeft geen gevolgen voor de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De maatregel leidt niet tot financiële en administratieve lasten voor de EU. Het voorstel heeft daarom geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5. OVERIGE ELEMENTEN

5.1.Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 - Zweden wordt gemachtigd om een verlaagd accijnstarief voor elektriciteit te blijven toepassen in bepaalde noordelijke gebieden.

Het belastingniveau na de verlaging mag nooit onder de bij Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde EU-minima liggen en de verlaging zal gelden voor alle elektriciteitsverbruikers in het noorden van Zweden die het normale accijnstarief betalen.

De maatregel zal de achtergestelde gebieden helpen de hogere elektriciteitskosten als gevolg van het koude klimaat ten dele te drukken.

Artikel 2 - De gevraagde machtiging wordt, zoals Zweden heeft gevraagd, met ingang van 1 januari 2018 voor een termijn van zes jaar verleend.