Toelichting bij COM(2018)354 - Informatieverschaffing in verband met duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico's

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Voorliggend voorstel is onderdeel van een breder initiatief van de Commissie rond duurzame ontwikkeling. Het leg de basis voor een EU-kader dat ecologische, sociale en governance- (ESG) overwegingen centraal stelt in het financiële bestel, om de omvorming van de Europese economie naar een groener, veerkrachtiger en circulairder systeem te ondersteunen. Bij het nemen van beleggingsbeslissingen moet rekening worden gehouden met ESG-factoren om de beleggingen duurzamer te maken.

Voorliggend voorstel en de wetgevingshandelingen die daarmee samen worden voorgesteld, beogen ESG-overwegingen coherent en sectoroverschrijdend te integreren in het beleggings- en adviesproces. Dit moet ervoor zorgen dat financiëlemarktdeelnemers — instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), beheermaatschappijen, beheerders van alternatieve beleggingsfondsen (abi-beheerders), verzekeringsondernemingen, instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's), beheerders van Europese durfkapitaalfondsen (EuVECA's), beheerders van Europese sociaalondernemerschapsfondsen (EuSEF's), beleggingsondernemingen — die van hun cliënten of begunstigden een mandaat ontvangen om namens hen beleggingsbeslissingen te nemen, ESG-overwegingen in hun interne processen integreren en hun cliënten hierover informeren. Voorliggend voorstel zou er ook voor zorgen dat beleggingsondernemingen en verzekeringstussenpersonen die advies aanbieden ESG-overwegingen als aanjagers van waarde beschouwen in het advies dat zij aanbieden in het kader van hun verplichtingen jegens beleggers en dat zij beleggers de desbetreffende informatie verstrekken. Voorts voeren de voorstellen, om beleggers te helpen de koolstofvoetafdruk van beleggingen te vergelijken, nieuwe categorieën lagekoolstofbenchmarks en benchmarks met een positieve koolstofimpact in. Die voorstellen, die elkaar onderling versterken, dienen beleggingen in duurzame projecten en activa in de EU te bevorderen.

Het pakket van de Commissie sluit aan bij internationale inspanningen met het oog op een duurzamere economie. Regeringen over de hele wereld hebben gekozen voor een duurzamer pad voor onze planeet en onze economie door het goedkeuren van het Akkoord van Parijs van 2016 over klimaatverandering en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties (VN).

De EU zet zich in voor een ontwikkeling die in de huidige behoeften voorziet zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Duurzaamheid staat al lang centraal in het Europese project. In de EU-Verdragen worden de sociale en de milieudimensie erkend en wordt erop gewezen dat zij samen moeten worden aangepakt.

In de Mededeling van de Commissie van 2016 over de volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst 1 worden de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN gekoppeld aan het Europese beleidskader, zodat die doelstellingen van bij de aanvang zijn geïntegreerd in alle EU-acties en beleidsinitiatieven, zowel binnen de EU als over heel de wereld. De EU zet zich ook volledig in voor de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU voor 2030 en voor de integratie van duurzame ontwikkeling in het EU-beleid, zoals Jean-Claude Juncker heeft aangekondigd in de politieke richtsnoeren voor de Europese Commissie voor 2014 2 . Veel van de beleidsprioriteiten van de Commissie voor 2014-2020 zijn dan ook meegenomen in de EU-klimaatdoelstellingen en voeren de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN uit. Daarbij gaat het om het investeringsplan voor Europa 3 , het pakket circulaire economie, het pakket energie-unie, de evaluatie van de strategie voor de bio-economie van de EU 4 , de kapitaalmarktenunie 5 en de EU-begroting 2014-2020, inclusief het Cohesiefonds en onderzoeksprojecten. Daarnaast heeft de Commissie een multistakeholderplatform opgezet voor follow-up en uitwisseling van goede praktijken voor de uitvoering van de SDG's.

Om de EU-duurzaamheidsdoelstellingen te verwezenlijken, zijn grote investeringen vereist. Volgens ramingen moet jaarlijks 180 miljard EUR extra worden geïnvesteerd alleen al om tegen 2030 de klimaat- en energiedoelstellingen te halen 6 . Een substantieel deel van die financiële stromen zal van de private sector moeten komen. Om deze investeringskloof te dichten moeten de private kapitaalstromen significant worden omgebogen naar duurzamere investeringen en moet het Europese financiële kader grondig worden herdacht.

In dit verband heeft de Commissie in december 2016 een deskundigengroep op hoog niveau opgericht om een overkoepelende en alomvattende EU-strategie voor duurzame financiering te ontwikkelen. Het op 31 januari 2018 gepubliceerde verslag van de groep bood een alomvattende visie op duurzame financiering voor Europa en identificeerde twee vereisten voor het Europese financiële stelsel. Allereerst moet de bijdrage van de financiële sector aan duurzame en inclusieve groei worden verbeterd. In de tweede plaats moet de financiële stabiliteit worden versterkt door ecologische, sociale en governancefactoren mee te nemen in de besluitvorming over investeringen. Bij wijze van follow-up heeft de Commissie op 7 maart 2018 een actieplan over de financiering van duurzame groei 7 gepubliceerd.

Financiële producten, of het nu gaat om beleggingsfondsen, levensverzekerings- of pensioenproducten en diensten op het gebied van vermogensbeheer, hebben tot doel het kapitaal van beleggers te bundelen en dat kapitaal collectief te beleggen via een portefeuille van financiële instrumenten zoals aandelen, obligaties en andere effecten. De bestaande regels in Richtlijn 2009/65/EG, 8 Richtlijn 2009/138/EG, 9 Richtlijn 2011/61/EU, 10 Richtlijn 2014/65/EU 11 en Richtlijn (EU) 2016/2341 12 verplichten institutionele beleggers en vermogensbeheerders weliswaar om in het belang van hun cliënten te handelen en ruimte te bieden voor de integratie van duurzaamheidsrisico's, maar houden er niet systematisch rekening mee en integreren deze niet op consistente wijze in hun beleggingsbeslissingen en informatieverschaffingsprocessen.

1.

Richtlijn 2009/65/EG en Richtlijn 2011/61/EU worden aangevuld met vier fondskaders:


·Verordening (EU) nr. 345/2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen 13 ,

·Verordening (EU) nr. 346/2013 betreffende Europese sociaalondernemerschapsfondsen 14 ,

·Verordening (EU) 2015/760 betreffende Europese langetermijnbeleggingsinstellingen 15 en

·Verordening 2017/1131 inzake geldmarktfondsen 16 .

Het regelgevingslandschap voor financiële producten wordt aangevuld met distributieregels, met inbegrip van de regels inzake advies, vastgesteld in Richtlijn 2014/65/EU en Richtlijn (EU) 2016/97 17 . Deze richtlijnen verplichten beleggingsondernemingen en verzekeringstussenpersonen die advies aanbieden, zich in te zetten voor de belangen van hun cliënten, maar verplichten hen niet in hun advies expliciet rekening te houden met ESG-risico's, noch deze overwegingen openbaar te maken.

Richtlijn (EU) 2016/2341 vormt een eerste stap in de richting van een beknopter kader voor informatieverschaffing in de financiëledienstensector met betrekking tot ESG-factoren. Richtlijn (EU) 2017/828 18 wat het bevorderen van de langetermijnbetrokkenheid van aandeelhouders betreft heeft de transparantieverplichtingen voor institutionele beleggers en vermogensbeheerders vergroot door hen te verplichten een strategie inzake betrokkenheid, met een beschrijving van de wijze waarop zij ondernemingen waarin is belegd op niet-financiële prestaties, sociale en milieueffecten en corporate governance monitoren, te ontwikkelen en bekend te maken, en jaarlijks bekend te maken hoe hun betrokkenheidsbeleid is uitgevoerd. Er is echter nog steeds een gebrek aan transparantie over de wijze waarop institutionele beleggers, vermogensbeheerders en financiële adviseurs duurzaamheidsrisico's in hun beleggingsbeslissings- of -adviesproces betrekken. Het gevolg is dat hun cliënten niet alle informatie krijgen die zij nodig hebben om hun beleggingsbeslissingen of -aanbevelingen te onderbouwen. Daarnaast stellen ondernemingen die onder Richtlijn 2014/95/EU 19 betreffende de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen vallen, die Richtlijn 2013/34/EU 20 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen heeft gewijzigd, niet-financiële verklaringen op over de ontwikkeling, prestaties, positie en impact van hun activiteiten, onder meer met betrekking tot milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Voorliggend voorstel voert extra vereisten in naast de bestaande elementen van de relevante wetgeving. Deze nieuwe elementen zijn in overeenstemming met de doelstellingen van de bestaande beleidsbepalingen op het beleidsgebied, met name Richtlijn 2009/65/EG, Richtlijn 2009/138/EG, Richtlijn 2011/61/EU, Richtlijn 2014/65/EU, Richtlijn (EU) 2016/97, Richtlijn (EU) 2016/2341, Verordening (EU) nr. 345/2013, Verordening (EU) nr. 346/2013 en Verordening (EU) 2015/760. Het voorstel stemt de regels in de verschillende wetgevingskaders op elkaar af en zorgt voor samenhang daarmee.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Europa wordt steeds meer geconfronteerd met de catastrofale en onvoorspelbare gevolgen van de klimaatverandering en de uitputting van hulpbronnen. Bijgevolg zijn meer duurzame economische groei, d.w.z. de overgang naar een koolstofarme, hulpbronnenefficiëntere en circulaire economie, meer transparantie en langetermijndenken en -plannen, onder waarborging van de stabiliteit van het financiële stelsel, van essentieel belang voor het concurrentievermogen van de EU-economie op lange termijn. Aangezien het financiële stelsel hierbij een cruciale rol speelt, moeten wij privaatkapitaal stimuleren om duurzamer te investeren. Dit denken staat centraal in het project voor de Kapitaalmarktenunie (KMU) 21 .

Voorliggend voorstel vormt een aanvulling op deze doelstelling en een prioritaire actie in het kader van de tussentijdse evaluatie van de KMU, aangezien het maatregelen bevat om de transformatieve kracht van financiële technologie te benutten en privaat kapitaal te verschuiven naar duurzame investeringen. Het draagt bij tot de ontwikkeling van meer geïntegreerde kapitaalmarkten doordat het voor beleggers gemakkelijker wordt om van de eengemaakte markt te profiteren en met kennis van zaken beslissingen te nemen.

Voorliggend voorstel maakt deel uit van een meer omvattend EU-pakket om de klimaat- en duurzameontwikkelingsagenda van de EU te verwezenlijken en is input voor de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2014-2020, zoals het beleid inzake schone lucht, het pakket circulaire economie, de strategie van de energie-unie, met inbegrip van het pakket schone energie voor alle Europeanen en de EU-strategie inzake de aanpassing aan de klimaatverandering. In tegenstelling tot de andere EU-initiatieven is dit voorstel uitdrukkelijk gericht op financieringsaspecten door de private sector. Het is in overeenstemming met de evaluatie van het Europees Systeem voor financieel toezicht 22 die voorziet in wijzigingen van de verordeningen tot oprichting van de Europese Bankautoriteit 23 , de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen 24 en de Europese Autoriteit voor effecten en markten 25 zodat de autoriteiten bij de uitoefening van hun taken rekening houden met risico's die met milieu-, sociale en governancefactoren verband houden. Op die manier zorgt het ervoor dat de activiteiten op de financiële markten beter aansluiten bij de duurzaamheidsdoelstellingen. Het voorstel van de Commissie betreffende een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP) voorziet in verschillende bekendmakingen met betrekking tot ESG-factoren 26 .

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Voorliggend voorstel valt onder de gedeelde bevoegdheid overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en is gebaseerd op artikel 114 VWEU, dat de vaststelling mogelijk maakt van maatregelen inzake de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen die betrekking hebben op de instelling en de werking van de interne markt.

Informatieverschaffing aan eindbeleggers versterkt hun bescherming omdat deze erop gericht is dat hun beleggingskeuzes beter zijn onderbouwd. Momenteel kunnen eindbeleggers niet van de voordelen van de interne markt profiteren omdat er geen specifiek en coherent informatieverschaffingskader is voor de integratie van ESG-risico's door vermogensbeheerders, met inbegrip van beleggingsondernemingen die portefeuillebeheer verrichten, IBPV's en andere pensioenaanbieders, verzekeringsondernemingen die IBIP's beschikbaar stellen, verzekeringstussenpersonen en adviesaanbiedende beleggingsondernemingen. Bovendien ontvangen eindbeleggers momenteel geen coherente informatie over financiële producten en diensten die op duurzame beleggingen zijn gericht.

Uit de analyse in het kader van de effectbeoordeling blijkt dat financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs wettelijk niet worden gestimuleerd om eindbeleggers te informeren over de manier waarop zij duurzaamheidsfactoren in hun beleggingsbeslissingsproces integreren. Dit maakt het op zijn beurt moeilijker en duurder voor eindbeleggers om met kennis van zaken beleggingen te kiezen. De informatieverschaffing in de sectoren vermogensbeheer, verzekeringen en pensioenen blijft onsystematisch, onsamenhangend en niet vergelijkbaar.

In het effectbeoordelingsverslag werd vastgesteld dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de lidstaten en de financiëledienstensectoren. Er is ook sprake van een parallelle ontwikkeling van marktgebaseerde praktijken op basis van commercieel gestuurde prioriteiten die leiden tot uiteenlopende resultaten en dus tot verdere onnodige marktfragmentatie. Divergente standaarden voor informatieverschaffing en marktgebaseerde praktijken maken het zeer moeilijk om verschillende financiële producten en diensten met elkaar te vergelijken, scheppen oneerlijke voorwaarden voor verschillende financiële producten en diensten, fabrikanten en distributiekanalen, en werpen extra belemmeringen op voor de interne markt. Divergenties zijn ook verwarrend voor eindbeleggers en verstoren hun beleggingsbeslissingen en beperken de mogelijkheden voor duurzame beleggingen. Verschillende vereisten en benaderingen belemmeren de fundamentele vrijheden en hebben aldus een rechtstreeks effect op de werking van de interne markt. Als reactie op het Klimaatakkoord van Parijs zullen de lidstaten, aangezien financiëlemarktdeelnemers een belangrijke drijvende kracht vormen, waarschijnlijk ook bijkomende uiteenlopende nationale maatregelen nemen om duurzamere investeringen te stimuleren. Deze uiteenlopende maatregelen zouden echter belemmeringen kunnen creëren voor de goede werking van de interne markt en nadelig kunnen zijn voor de financiëlemarktdeelnemers. De regels inzake informatieverschaffing reguleren de toegang tot de markt voor deze financiële marktdeelnemers en financiële adviseurs niet, maar bepalen wel de wijze waarop hun activiteiten worden verricht. De regels ondersteunen de correcte en veilige werking van de interne markt, beschermen de concurrentie tussen verschillende financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs en waarborgen gedragsstimulansen voor innovatie. Bijgevolg is de passende rechtsgrondslag artikel 114 VWEU.

De toegang tot de werkzaamheden van fondsbeheerder is geregeld bij Richtlijn 2009/65/EG, Richtlijn 2011/61/EU, Verordening (EU) nr. 345/2013 en Verordening (EU) nr. 346/2013. De toegang tot werkzaamheden als IBPV is geregeld bij Richtlijn (EU) 2016/2341, als verzekeringsonderneming bij Richtlijn 2009/138/EG, als verlener van portefeuillebeheer bij Richtlijn 2014/65/EU en als financieel adviseur bij Richtlijn 2014/65/EU en Richtlijn (EU) 2016/97. Deze financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs zullen aan deze kaders onderworpen blijven, en de informatieverschaffingsregels die zij vaststellen zullen worden aangevuld met de informatieverschaffingsregels in deze nieuwe verordening.

Voorliggend voorstel wijzigt Richtlijn (EU) 2016/2341, die op artikel 53, artikel 62 en artikel 114, lid 1, VWEU was gebaseerd. Het machtigt de Commissie gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de 'prudent person'-regel wordt gespecificeerd met betrekking tot de inaanmerkingneming van ESG-risico's en de inaanmerkingneming van ESG-factoren in interne beleggingsbeslissingen en risicobeheerprocessen. Aangezien in algemene governance en algemeen risicobeheer reeds ESG-factoren en -risico's moeten worden geïntegreerd, moeten deze activiteiten zodanig worden georganiseerd dat zij voldoen aan de gedelegeerde handelingen. Aangezien de Commissie van plan is gebruik te maken van de huidige bevoegdheidsdelegaties op grond van Richtlijn 2009/65/EG, Richtlijn 2009/138/EG en Richtlijn 2011/61/EU om de integratie van ESG-risico's op grond van die richtlijnen te specificeren, voorzien de bevoegdheidsdelegaties op grond van Richtlijn (EU) 2016/2341 in middelen om zowel de consumentenbescherming als een gelijk speelveld tussen IBPV's en andere financiëlemarktdeelnemers te waarborgen. Aangezien de voorgestelde wijzigingen van Richtlijn (EU) 2016/2341 betrekking hebben op regels betreffende het beleggingsgedrag van IBPV's, is artikel 114 VWEU de passende rechtsgrondslag.

• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Voorliggend voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

Volgens het subsidiariteitsbeginsel is een Unieoptreden alleen toegestaan als de beoogde doelstellingen niet door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt. De gesignaleerde problemen zijn niet beperkt tot het grondgebied van één lidstaat. Bijgevolg is het doel van het voorstel te zorgen voor een gecoördineerde oplossing voor de tekortkomingen die voortvloeien uit de huidige EU-wetgeving met betrekking tot financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs. De eenvormigheid en de rechtszekerheid van de uitoefening van de verdragsvrijheden kunnen beter worden gegarandeerd door een optreden op EU-niveau.

Evenredigheid

Voorliggend voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 5 VEU. De voorgestelde maatregelen zijn noodzakelijk om de doelstellingen van transparantie te verwezenlijken en de zoekkosten van beleggers te verminderen om te bepalen hoe duurzaamheidsrisico's door financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs in het beleggingsproces worden geïntegreerd. De beschikbaarheid en kwaliteit van informatie over dit aspect is van cruciaal belang voor het scheppen van gelijke voorwaarden door te zorgen voor een coherente aanpak in alle sectoren en lidstaten. Uit de raadpleging is gebleken dat de kosten voor de inaanmerkingneming en integratie van ESG-factoren beperkt zijn.

Uit het effectbeoordelingsverslag dat bij dit voorstel is gevoegd, blijkt dat Richtlijn 2009/65/EG, Richtlijn 2009/138/EG, Richtlijn 2011/61/EU, Richtlijn 2014/65/EU, Richtlijn (EU) 2016/97, Richtlijn (EU) 2016/2341, Verordening (EU) nr. 345/2013 en Verordening (EU) nr. 346/2013 niet uitdrukkelijk informatieverschaffing over duurzaamheid in aanmerking nemen en voorschrijven. Voorliggend voorstel heeft tot doel de zoekkosten voor eindbeleggers met betrekking tot duurzame beleggingen te verminderen.

Het voorstel gaat bijgevolg niet verder dan hetgeen nodig is om de problemen op EU-niveau aan te pakken.

Keuze van het instrument

Voorliggend voorstel bevat bepalingen die op gecoördineerde wijze tekortkomingen in de maatregelen ter bescherming van de belegger aanpakken en de eindbeleggers meer rechtszekerheid garanderen. Het gebrek aan transparantie over de integratie van duurzaamheidsrisico's en over het doen van duurzame beleggingen zou niet uitsluitend worden opgelost door een wijziging van Richtlijn 2009/65/EG, Richtlijn 2009/138/EG, Richtlijn 2011/61/EU, Richtlijn 2014/65/EU, Richtlijn (EU) 2016/97, Richtlijn (EU) 2016/2341, Verordening (EU) nr. 345/2013 en Verordening (EU) nr. 346/2013, aangezien dit tot een ongelijke tenuitvoerlegging zou kunnen leiden. Het voorstel beoogt meer transparantie inzake de integratie van de risico’s met betrekking tot duurzaamheid en het doen van duurzame investeringen. Om deze beleidsdoelstellingen te bereiken, is een rechtstreeks toepasselijke verordening nodig die voor volledige harmonisatie zorgt en de beste manier om een maximale harmonisatie tussen de verschillende regelgevingskaders tot stand te brengen zonder dat er divergenties ontstaan.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Uit de reacties op een publieke raadpleging over duurzaam beleggen op de lange termijn (18 december 2015 tot en met 31 maart 2016) is naar voren gekomen dat de koppeling tussen de taken van institutionele beleggers en vermogensbeheerders en ESG zwak is en dat de markten ESG-risico's onvoldoende integreren en onvoldoende inspelen op ESG-kansen.

In december 2016 is de deskundigengroep op hoog niveau inzake duurzame financiering (HLEG) opgericht om door middel van aanbevelingen bij te dragen tot de ontwikkeling van een EU-strategie voor duurzame financiering: deze heeft half juli 2017 een tussentijds verslag van HLEG over de financiering van een duurzame Europese economie gepubliceerd en het verslag op 18 juli 2017 op een bijeenkomst van belanghebbenden gepresenteerd, gevolgd door een raadplegingsvragenlijst. Samen met het eindverslag van HLEG over de financiering van een duurzame Europese economie werd op 31 januari 2018 een feedbackverklaring gepubliceerd. In de feedbackverklaring worden de antwoorden van de respondenten op de vragenlijst samengevat. Alle antwoorden vertoonden een aantal sterke tendensen, waaronder

·het belang van een duidelijke, EU-brede strategie voor duurzaamheid;

·het belang van een gunstig klimaat voor duurzame beleggingen en vervolgfinanciering;

·de noodzaak om de verplichtingen van institutionele beleggers en vermogensbeheerders op het gebied van duurzaamheid te omschrijven die kunnen worden uitgebreid om bredere milieu-, sociale en governanceoverwegingen te integreren; die verplichting moet ook duurzaamheid omvatten;

·de noodzaak om de informatieverschaffing te verbeteren.

De Commissie heeft acht reacties ontvangen op de aanvangseffectbeoordeling met betrekking tot de verplichtingen van institutionele beleggers en vermogensbeheerders op het gebied van duurzaamheid (13 november 2017 tot 11 december 2017). Alle steunden ze het werk van de Commissie om ervoor te zorgen dat institutionele beleggers en vermogensbeheerders duurzaamheidsfactoren beoordelen, consequent in aanmerking nemen en openbaar maken. Bovendien verwezen zij alle naar kwesties als transparantie en informatieverschaffing, toezicht op de ESG-integratie, duidelijkheid over de verplichtingen van beleggers in de bestaande EU-wetgeving, vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid van beschikbare gegevens of regelingen voor risicobeheer en governance.

De Commissie heeft de belanghebbenden verder geraadpleegd door middel van een openbare raadpleging over de verplichtingen van institutionele beleggers en vermogensbeheerders op het gebied van duurzaamheid (13 november 2017 tot 29 januari 2018). De raadpleging was een follow-up van twee van de acht aanbevelingen in het tussentijds verslag van HLEG en peilde met name naar standpunten over de integratie van ESG-factoren door institutionele beleggers en vermogensbeheerders. De Commissie heeft 191 reacties gekregen op de raadpleging.

De Commissie heeft ook gerichte gesprekken gevoerd met belanghebbenden (januari tot en met februari 2018), dat wil zeggen met middelgrote/grote vermogensbeheerders en institutionele beleggers (verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen) die al ESG-factoren in hun beleggingsbeslissingsproces hebben geïntegreerd en/of maatschappelijk verantwoorde beleggingsproducten hebben. 23 entiteiten werden ondervraagd. Er werd gebruik gemaakt van vragenlijsten over input en gegevens. Verreweg de meeste ondervraagde entiteiten bevestigden dat op EU-niveau moet worden verduidelijkt of de verplichtingen van institutionele beleggers en vermogensbeheerders met zich meebrengen dat risico's in verband met ESG's worden beoordeeld en dat daarmee rekening wordt gehouden als deze relevant zijn. De geïnterviewde entiteiten hebben nadere informatie verstrekt over onder meer beleggingsstrategie, risicomanagement, governancemaatregelen (een specifiek ESG-comité, ESG-bestuurslid, interne controleprocessen inzake ESG), betrokkenheid bij ondernemingen waarin is belegd en het stembeleid. Een aantal entiteiten gaf ook aan dat zij een apart ESG-beleid hebben, moeten rapporteren aan een ESG-comité en aan de raad van bestuur en dat hun beloningsbeleid is afgestemd op ESG. Vermogensbeheerders gaven aan dat de voordelen van integratie van ESG onder meer bestonden uit het positieve effect op de financiële prestaties (met name op de lange termijn), verbeterde risico/rendementskenmerken van de door hen beheerde portefeuille, reputatievoordelen van ESG-integratie en het vermogen om nieuwe klanten aan te trekken. Verzekeraars en pensioenaanbieders gaven aan dat de vraag bij beleggers toeneemt. De meeste geïnterviewde entiteiten verschaffen ESG-gerelateerde informatie op het niveau van de entiteit en in jaar-/periodieke verslagen, terwijl in andere entiteiten klantspecifieke informatie wordt verschaft, die niet openbaar is. Enkele entiteiten zijn begonnen met het verschaffen van ESG-informatie op productniveau.

Daarnaast heeft de Commissie op 18 juli 2017 een conferentie georganiseerd ‘Sustainable Finance: Interim Report’. Ongeveer 450 vertegenwoordigers hadden de gelegenheid om het tussentijds verslag van HLEG te bespreken en feedback te geven. De Commissie heeft op 22 maart 2018 ook een conferentie op hoog niveau ‘Financing sustainable growth’ georganiseerd over de financiering van duurzame groei om de dynamiek met de One Planet Summit vast te houden en de steun en de inzet van de EU-leiders en de belangrijkste private spelers voor de veranderingen in het financiële stelsel die nodig zijn om de overgang naar een koolstofarme economie te financieren, te blijven consolideren.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Commissie heeft zich gebaseerd op verschillende studies, informatie- en gegevensbronnen van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, de OESO, de HLEG, Eurosif, de academische wereld, denktanks, de European Fund and Asset Management Association, marktrapporten en studies van private ondernemingen. Het proces was ook gebaseerd op een in 2015 gepubliceerde studie van de Commissie: Resource Efficiency and Fiduciary Duties of Investors. De Commissie heeft ook gebruik gemaakt van de ervaring met twee Horizon 2020-projecten in verband met duurzame financiering, namelijk een project voor de ontwikkeling van maatstaven, benchmarks en beoordelingsinstrumenten voor de financiële sector met betrekking tot beleggingen in duurzame energie (sustainable energy investment - SEI) en een project inzake risico's en kansen in verband met de energietransitie.

Effectbeoordeling

Ter voorbereiding van dit initiatief werd een effectbeoordeling uitgevoerd.

Het voorstel houdt rekening met de adviezen die de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB) heeft uitgebracht (het positieve advies, met punten van voorbehoud, dat op 14 mei 2018 is uitgebracht en twee voorafgaande negatieve adviezen). Het voorstel en de herziene effectbeoordeling ging nader in op de opmerkingen van de RSB, die in zijn adviezen concludeerde dat aanpassingen nodig waren voordat met dit initiatief verdere stappen konden worden gezet. De Raad maakte zich vooral zorgen over de kosten in verband met de informatievereisten, zowel voor kleinere emittenten als voor relevante financiële entiteiten. Bijgevolg geven de beleidsopties in het effectbeoordelingsverslag de bezorgdheid van de raad weer door:

(a)verduidelijking van de informatieverschaffing met betrekking tot de integratie van duurzaamheidsrisico's en informatievereisten voor financiële producten of diensten gericht op duurzame beleggingen;

(b)het identificeren van prikkels voor financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs om de kosten te verlagen die door de ondernemingen waarin wordt belegd kunnen worden gedragen, namelijk om overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU informatie te gebruiken in managementrapporten of niet-financiële overzichten;

(c)het geven van voorbeelden van situaties waarin de informatie en de gegevens mogelijk niet direct beschikbaar zijn op de markt of waarin de beschikbare gegevens mogelijk van slechte kwaliteit en/of niet vergelijkbaar zijn;

(d)verbetering van de presentatie van de afwegingen tussen kosten en baten.

2.

De in de effectbeoordeling beoordeelde beleidskeuzen zijn in het algemeen als volgt:


(a)het expliciet verplicht stellen van integratie van ESG-risico's in de beleggingsbeslissings- of adviesprocessen als onderdeel van de verplichtingen jegens beleggers en/of begunstigden;

(b)invoering van verplichte informatieverschaffing op het niveau van de financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs over de wijze waarop ESG-risico's worden geïntegreerd in het beleggingsbeslissings- en adviesproces;

(c)invoering van verplichte informatieverschaffing voor een bepaald financieel product of een bepaalde financiële dienst over de integratie van ESG-risico's in het beleggingsbeslissings- of adviesproces;

(d)bovendien, indien financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs die financiële producten of diensten op de markt brengen, beweren dat deze producten of diensten doelstellingen inzake duurzame beleggingen nastreven, hen verplichten informatie te verschaffen over de bijdrage van de beleggingsbeslissingen met betrekking tot de doelstellingen inzake duurzame beleggingen (informatieverschaffing achteraf in periodieke verslagen) en over de wijze waarop de beleggingsstrategie is afgestemd op de doelstellingen inzake duurzame beleggingen (informatieverschaffing vooraf in precontractuele en contractuele documenten).

Onderhavige verordening heeft betrekking op de onder a), b), c) en d) beschreven beleidskeuzen. Beleidskeuze a) valt onder de wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341 tot invoering van bevoegdheidsdelegaties voor de Commissie om de betrokken gedelegeerde handelingen vast te stellen.

Uit de feedback van belanghebbenden is gebleken dat een duidelijke en coherente aanpak van de integratie van ESG-risico's de volgende economische gevolgen zou hebben. In de eerste plaats zullen eindbeleggers meer informatie krijgen over de wijze waarop financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs ESG-risico's in hun beleggingsbeslissings- of -adviesproces integreren. ESG-risico's zouden systematischer in aanmerking worden genomen bij financiële modellering, hetgeen in ieder geval op lange termijn tot een optimale risico-rendementverhouding zou leiden, waardoor de marktefficiëntie zou worden bevorderd. Financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs zullen hierdoor worden aangemoedigd innovatief te zijn in beleggingsstrategieën of in hun aanbevelingen, omdat rekening wordt gehouden met een breder scala van factoren, zowel financiële als niet-financiële, waardoor de voorwaarden worden geschapen om nieuwe beleggers aan te trekken. En uiteindelijk zal de concurrentie toenemen, waardoor entiteiten worden gestimuleerd om hoge ESG-standaarden toe te passen.

Uit feedback van belanghebbenden is ook gebleken dat ESG-gerelateerde kosten deel uitmaken van de algemene interne en organisatorische kosten in verband met het risicobeheer en de monitoring van bepaalde blootstellingen. De extra taken die worden opgelegd aan de financiëlemarktdeelnemers en de financiële adviseurs die onder dit initiatief vallen, zouden namelijk in de bestaande organisatorische en operationele procedures worden geïntegreerd.

Verplichte informatieverschaffing zal de algemene transparantie vergroten doordat de informatieasymmetrie tussen eindbeleggers en financiële entiteiten wordt verkleind. De granulariteit van de voor eindbeleggers beschikbare informatie zal toenemen. Informatie zal de markt daadwerkelijk bereiken en beter beantwoorden aan de algemene doelstelling om de zoekkosten voor eindbeleggers te verminderen.

Sommige belanghebbenden gaven aan dat de meest significante kosten zouden voortvloeien uit de herziening van de precontractuele en contractuele documenten (bv. ongeveer 40 000 EUR per prospectus, hetgeen eenmalige kosten zouden zijn). Verwacht wordt echter dat deze kosten beperkt zullen blijven als er een overgangsperiode is, zoals in het kader van de voorkeursoptie wordt voorgesteld. Bovendien hebben zij aangegeven dat het prospectus in ieder geval periodiek moet worden herzien; de kosten van het toevoegen van ESG-informatie zouden er dan ook slechts een fractie van moeten bedragen. Bovendien heeft informatieverschaffing voordelen voor de reputatie van financiële instellingen en zijn de kosten voor eindbeleggers bij het vinden van financiële producten en/of diensten en het nemen van beleggingsbeslissingen die aan hun voorkeuren op het gebied van duurzaamheid beantwoorden, lager.

De combinatie van een meer concurrerende en efficiënte markt voor ESG-producten en -diensten en de groeiende vraag van eindbeleggers naar deze producten en diensten zou er, mede dankzij de verlaging van de zoekkosten, uiteindelijk toe moeten leiden dat deze markt groeit.

Grondrechten

Het voorstel bevordert de rechten die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten (hierna het 'Handvest' genoemd). Het heeft gevolgen voor de integratie van een hoog niveau van milieubescherming (artikel 37 van het Handvest) en diverse sociale rechten (zoals de artikelen 25 en 26 van het Handvest) en sociale samenhang (artikel 36 van het Handvest), aangezien het hoofddoel ervan is de integratie van duurzaamheidsfactoren door institutionele beleggers en vermogensbeheerders te bevorderen en in een informatieverschaffingskader te voorzien met betrekking tot de integratie en de effecten van beleggingen op de reële economie en hun vermogen om te stimuleren en te voorzien in de juiste prikkels voor de overgang naar een groene, koolstofarme en hulpbronnenefficiënte economie.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen budgettaire impact voor de Commissie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Uiterlijk 60 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening zal een evaluatie ervan worden uitgevoerd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 stelt het onderwerp van de verordening vast, namelijk transparantievereisten voor financiëlemarktdeelnemers, verzekeringstussenpersonen die verzekeringsadvies aanbieden over verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten ("IBIP's") en beleggingsondernemingen die beleggingsadvies aanbieden ("financiële adviseurs") met betrekking tot de integratie van duurzaamheidsrisico's in hun beleggingsbeslissingsprocessen of, in voorkomend geval, adviesprocessen en transparantie ten aanzien van financiële producten die op duurzame beleggingen zijn gericht, met inbegrip van de vermindering van koolstofemissies.

Artikel 2 bevat de termen en definities die voor de toepassing van deze verordening worden gebruikt, met name 'financiëlemarktdeelnemer', 'financieel product', 'duurzame beleggingen' en andere. Met name wordt onder 'financiëlemarktdeelnemer' verstaan een verzekeringsonderneming die een IBIP ter beschikking stelt, een beheerder van een alternatief beleggingsfonds ("abi-beheerder"), een beleggingsonderneming die vermogensbeheer verzorgt, een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening ("IBPV"), of een icbe-beheermaatschappij, een beheerder van een in aanmerking komend durfkapitaalfonds of een in aanmerking komend sociaalondernemerschapsfonds. Aangezien Europese langetermijnbeleggingsinstellingen (“ELTIF's") 27 krachtens Verordening (EU) 2015/760 uitsluitend door abi-beheerders mogen worden beheerd, vallen abi-beheerders die ELTIF's beheren onder de definitie van financiëlemarktdeelnemer en zijn zij aldus verplicht om met betrekking tot ELTIF's aan de transparantievereisten van onderhavige verordening te voldoen. Om collectieve levensverzekeringsovereenkomsten met beleggingscomponenten in het toepassingsgebied van deze verordening op te nemen, omvatten IBIP's voor de toepassing van deze verordening IBIP's in de zin van artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1286/2014 28 alsook verzekeringsbeleggingsproducten die ter beschikking van professionele beleggers worden gesteld.

Op grond van artikel 3 zijn financiëlemarktdeelnemers verplicht schriftelijke gedragslijnen te publiceren voor de integratie van duurzaamheidsrisico's in het besluitvormingsproces op beleggingsgebied. De financiëlemarktdeelnemers zijn verplicht deze op hun website te publiceren en actueel te houden. Deze verplichting geldt ook voor financiële adviseurs.

Artikel 4 bepaalt dat financiëlemarktdeelnemers precontractuele informatie moeten verstrekken over de wijze waarop financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs duurzaamheidsrisico's integreren. Dit is een aanvulling op hetgeen reeds verplicht is krachtens de toepasselijke sectorale voorschriften (Richtlijn 2009/65/EG, Richtlijn 2009/138/EG, Richtlijn 2011/61/EU, Richtlijn 2014/65/EU, Richtlijn (EU) 2016/97, Richtlijn (EU) 2016/2341, Verordening (EU) nr. 345/2013 en Verordening (EU) nr. 346/2013). Financiëlemarktdeelnemers zijn verplicht een beschrijving te geven van de procedures en voorwaarden die worden toegepast om duurzaamheidsrisico's te integreren in beleggingsbeslissingen, van de mate waarin duurzaamheidsrisico's naar verwachting van invloed zullen zijn op het rendement van de aangeboden financiële producten en van de wijze waarop het beloningsbeleid van financiëlemarktdeelnemers rekening houdt met de integratie van duurzaamheidsrisico's en duurzame beleggingen. Dezelfde verplichtingen, aangepast aan het adviesproces, worden opgelegd aan financiële adviseurs.

Artikel 5 bevat precontractuele transparantieregels inzake duurzame beleggingen. Financiëlemarktdeelnemers dienen informatie op te nemen over de wijze waarop de doelstelling van duurzaam beleggen is gewaarborgd, dat wil zeggen of een index als referentie-index is aangewezen, en een toelichting waarom de weging en de onderdelen van de benchmark afwijken van een brede marktindex. Beheerders van in aanmerking komende sociaalondernemerschapsfondsen die overeenkomstig de methoden van Verordening (EU) nr. 346/2013 informatie beschikbaar stellen over de positieve sociale effecten waarop een bepaald fonds zich richt, mogen deze informatie voor de toepassing van artikel 5 gebruiken. Artikel 5 bevat specifieke regels voor informatieverschaffing over financiële producten die gericht zijn op de vermindering van de koolstofemissies. Met het oog op de standaardisering en stroomlijning van de precontractuele informatieverschaffing wordt de Commissie bij dit artikel gemachtigd technische reguleringsnormen vast te stellen. Ontwerpen van technische reguleringsnormen moeten gezamenlijk worden ontwikkeld, via het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten ("Gemengd Comité"), door de Europese Bankautoriteit ("EBA"), de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen ("EIOPA") en de Europese Autoriteit voor effecten en markten ("ESMA").

Artikel 6 voert de verplichting in voor financiëlemarktdeelnemers om naast de overeenkomstig de artikelen 5 en 7 te verstrekken informatie, op hun website informatie te publiceren over de doelstelling inzake duurzame beleggingen en over de methoden die worden gebruikt om de effectiviteit van beleggingen te beoordelen, te evalueren en te monitoren. Om de precontractuele informatieverschaffing te standaardiseren en te stroomlijnen, voorziet dit artikel ook in een bevoegdheidsdelegatie voor technische reguleringsnormen. Er moeten door de EBA, de EIOPA en de ESMA gezamenlijk via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen worden opgesteld.

Aangezien de huidige informatieverschaffingsvereisten van de EU-wetgeving niet in alle informatie voorzien die nodig is om eindbeleggers naar behoren te informeren over het duurzaamheidsgerelateerde effect van hun beleggingen, zijn financiëlemarktdeelnemers op grond van artikel 7 verplicht in periodieke verslagen de specificatie van het effect van duurzame beleggingen met behulp van relevante duurzaamheidsindicatoren te beschrijven. Beheerders van in aanmerking komende sociaalondernemerschapsfondsen die informatie beschikbaar stellen over het algemene sociale resultaat dat is bereikt en de gerelateerde methoden die zijn gebruikt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 346/2013, mogen deze informatie gebruiken voor de toepassing van artikel 7. Indien een index als referentiebenchmark is aangewezen, dienen financiëlemarktdeelnemers ook een vergelijking op te nemen tussen de effecten van de portefeuille met de benchmark, en een brede marktindex in termen van weging, bestanddelen en duurzaamheidsindicatoren. De beschrijvingen moeten worden toegevoegd aan de rapportageverplichtingen voor financiëlemarktdeelnemers zoals vastgelegd in Richtlijn 2009/65/EG, Richtlijn 2011/61/EU, Richtlijn (EU) 2016/2341, Verordening (EU) nr. 345/2013 en Verordening (EU) nr. 346/2013. Wat verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten betreft, voorziet Richtlijn 2009/138/EG niet in jaarlijkse rapportageverplichtingen voor verzekeringsondernemingen. Bijgevolg zorgt artikel 7 ervoor dat de respectieve informatieverschaffing jaarlijks plaatsvindt en in overeenstemming is met artikel 185, lid 6, van Richtlijn 2009/138/EG, d.w.z. schriftelijk en in een officiële taal zoals bepaald overeenkomstig die richtlijn. Artikel 7 zorgt er ook voor dat beleggingsondernemingen die vermogensbeheer aanbieden, de informatie openbaar maken in de in artikel 25, lid 6, van Richtlijn 2014/65/EU bedoelde periodieke verslagen. Om aan de informatieverschaffingsvereisten te voldoen, mogen financiëlemarktdeelnemers informatie gebruiken in managementverslagen in overeenstemming met artikel 19 of in niet-financiële overzichten in overeenstemming met artikel 19 bis van Richtlijn 2013/34/EU. Om de informatieverschaffing te standaardiseren en te stroomlijnen, voorziet dit artikel ook in een bevoegdheidsdelegatie voor technische reguleringsnormen. Er moeten door de EBA, de EIOPA en de ESMA gezamenlijk via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen worden opgesteld.

Krachtens artikel 8 moeten financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs ervoor zorgen dat alle op hun websites gepubliceerde informatie actueel wordt gehouden en een duidelijke toelichting omvat op alle wijzigingen in de gepubliceerde informatie.

Op grond van artikel 9 moeten financiëlemarktdeelnemers en financiële adviseurs ervoor zorgen dat publicitaire mededelingen niet in tegenspraak zijn met de informatie die ingevolge deze verordening openbaar wordt gemaakt, tenzij sectorale wetgeving, met name Richtlijn 2009/65/EG, Richtlijn 2014/65/EU, Richtlijn (EU) 2016/97 en Verordening (EU) nr. 1286/2014, in strengere regels voorziet. Artikel 9 verleent verder de Commissie de bevoegdheid om technische normen ten uitvoer te leggen. Er moeten door de EBA, de EIOPA en de ESMA gezamenlijk via het Gemengd Comité ontwerpen van technische uitvoeringsnormen worden opgesteld.

Artikel 10 wijzigt Richtlijn (EU) 2016/2341. De wijziging verleent de Commissie de bevoegdheid om in gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU de 'prudent person'-regel te specificeren met betrekking tot de inaanmerkingneming van milieu-, sociale en governancerisico's en de opneming van milieu-, sociale en governancefactoren in interne beleggingsbeslissingen en risicobeheerprocessen. Aangezien de governance- en risicobeheerregels onder Richtlijn (EU) 2016/2341 reeds van toepassing zijn op beleggingsbeslissingen en risicobeoordelingen, met inbegrip van overwegingen op milieu-, sociaal en governancegebied, moet informatie worden verstrekt over de activiteiten en onderliggende processen van IBPV's om te voldoen aan de gedelegeerde handelingen. De gedelegeerde handelingen moeten zorgen voor samenhang, in voorkomend geval, met de gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 2009/65/EG, Richtlijn 2009/138/EG en Richtlijn 2011/61/EU.

Artikel 11 bepaalt dat een evaluatie van de toepassing van deze verordening moet worden uitgevoerd uiterlijk 60 maanden na de inwerkingtreding ervan.

Overeenkomstig artikel 12 moet deze verordening twaalf maanden na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie van toepassing zijn. De in artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 4, artikel 9, lid 2, en artikel 10 neergelegde bevoegdheidsdelegaties zijn evenwel van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Om ervoor te zorgen dat de eerste jaarverslagen met de in artikel 7, leden 1 tot en met 3, bedoelde informatie betrekking hebben op het hele kalenderjaar, wordt ook de toepassing van artikel 7, leden 1 tot en met 3, uitgesteld tot 1 januari van het jaar volgend op de datum waarvan sprake in de tweede alinea van dit artikel.