Toelichting bij COM(2018)652 - Machtiging van het Verenigd Koninkrijk af te wijken van de artikelen 16 en 168 van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'de btw-richtlijn' genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 27 april 2018, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om een maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 16 en 168 van de btw-richtlijn. Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 11 juni 2018 van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld. Bij brief van 12 juni 2018 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig artikel 168 van de btw-richtlijn mag een belastingplichtige de btw op de goederen en diensten die hij voor zijn belaste handelingen aanschaft, in mindering brengen. Overeenkomstig artikel 16 van diezelfde richtlijn wordt met een levering van goederen onder bezwarende titel gelijkgesteld, het door een belastingplichtige aan zijn bedrijf onttrekken van een goed voor eigen privédoeleinden of voor privédoeleinden van zijn personeel, ingeval met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van btw is ontstaan. Op deze manier kan initieel afgetrokken btw worden teruggenomen voor het gedeelte privégebruik.

In het geval van auto's van de zaak die gedeeltelijk voor particuliere (niet-zakelijke) doeleinden worden gebruikt, is het vaak lastig om de aan het privégebruik gerelateerde uitgaven volgens de bovenstaande regels te bepalen en te belasten.

Daarom heeft het Verenigd Koninkrijk, na de vaststelling van Beschikking 86/356/EEG van de Raad van 21 juli 1986 waarbij het werd gemachtigd om in verband met de niet-aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde op de kosten van motorbrandstoffen voor bedrijfsvoertuigen forfaitaire maatregelen toe te passen 1 , een bijzondere regeling ingevoerd die voorzag in de forfaitaire belasting van het privégebruik van een voertuig volgens de cilinderinhoud en het soort brandstof.

Deze initiële derogatie werd ingetrokken en vervangen bij Beschikking 2006/659/EG van de Raad van 25 september 2006 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd tot toepassing van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 5, lid 6, en artikel 11, onder A, punt 1, onder b), van Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting 2 ; hiermee werd een forfaitaire belasting van het privégebruik op basis van de CO2-emissieklasse van het voertuig ingevoerd. Laatstgenoemde beschikking van de Raad werd op haar beurt vervangen door Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2109 van 17 november 2015 van de Raad 3 , dat op 31 december 2018 verstrijkt.

De regeling gaat uit van het rechtstreekse verband dat er bestaat tussen emissies en brandstofverbruik (hogere emissies komen overeen met een hoger brandstofverbruik). Op basis van de emissieklasse wordt het brandstofverbruik per kilometer berekend; dit wordt dan gecombineerd met het gemiddelde aantal afgelegde privékilometers, dat wordt bepaald op basis van gegevens van de directe belastingen, en met de verkoopprijs van motorbrandstoffen voor het wegvervoer. De uit deze berekening voortvloeiende heffing op het privégebruik van een voertuig komt overeen met het bedrag aan btw dat verschuldigd is over dat privégebruik. De regeling is facultatief voor belastingplichtigen, die ervoor kunnen kiezen om de btw op hun brandstof niet terug te vorderen.

Zoals vereist op grond van artikel 4 van Besluit (EU) 2015/2109, heeft het Verenigd Koninkrijk een verslag ingediend bij de Commissie over de werking van de derogatiemaatregel. Het Verenigd Koninkrijk heeft te kennen gegeven dat dit systeem nauwkeurig is en tot een aanzienlijke vereenvoudiging heeft geleid, zowel voor bedrijven als voor de belastingdienst. Het Verenigd Koninkrijk heeft ook laten weten dat het belastingplichtigen rechtszekerheid biedt door een vereenvoudigde methode te bieden die kan worden gebruikt om btw over het privégebruik van brandstof te betalen.

Daarom heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om machtiging tot verlenging van de toepassing van de derogatie tot en met 31 december 2020.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Krachtens artikel 176 van de btw-richtlijn zal de Raad bepalen voor welke uitgaven geen recht op aftrek van de btw bestaat. In afwachting daarvan mogen de lidstaten de uitsluitingen die op 1 januari 1979 van toepassing waren, handhaven. Er is daarom een reeks standstillbepalingen die het recht op aftrek van de btw ter zake van personenauto's beperken.

Er zijn in het verleden initiatieven genomen om regels vast te stellen voor de uitgavencategorieën die aan een beperking van het recht op aftrek kunnen worden onderworpen 4 ; een dergelijke derogatie is echter een passende maatregel in afwachting van de harmonisatie van deze regels op EU-niveau.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 395 van de btw-richtlijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Gelet op de bepaling in de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, valt dit onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is daarom niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel, namelijk de inning van de btw vereenvoudigen. Hij gaat niet verder dan wat nodig is voor de vereenvoudiging van de inning van de btw in een specifieke sector.

Belastingplichtigen houden de keuze om de regeling al dan niet toe te passen.

Keuze van het instrument

Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken als de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een besluit van de Raad is het aangewezen instrument, omdat het tot individuele lidstaten kan worden gericht.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadplegingen van belanghebbenden

Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van het Verenigd Koninkrijk en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Het voorgestelde besluit strekt ertoe de inning van de btw te vereenvoudigen voor auto's van de zaak die gedeeltelijk voor andere dan bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, en heeft aldus een potentieel positief effect.

Voor belastingplichtigen die ervoor kiezen om dit systeem te gebruiken, dalen de administratieve lasten en nalevingskosten omdat zij voor de btw geen nauwkeurige administratie van de gereden privékilometers van elke auto van de zaak meer hoeven bij te houden. Het verplichte bijhouden van een dergelijke administratie is doorgaans tijdrovend en vormt vaak een grote administratieve last in verhouding tot de relatief kleine bedragen aan belastingen. De vereenvoudiging zorgt ook voor een lastenverlaging bij de belastingautoriteiten, die anders talloze individuele gevallen zouden moeten controleren.

Gelet op de beperkte werkingssfeer en toepassingsduur van de derogatie zal het effect evenwel in ieder geval beperkt zijn.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel zal geen negatieve gevolgen voor de EU-begroting hebben.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Het voorstel bevat een vervalbepaling - de derogatie loopt automatisch af op 31 december 2020.