Toelichting bij COM(2019)192 - Wijziging van de btw-richtlijn en de accijnsrichtlijn wat betreft defensie-inspanningen binnen het Uniekader - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2019)192 - Wijziging van de btw-richtlijn en de accijnsrichtlijn wat betreft defensie-inspanningen binnen het Uniekader. |
---|---|
bron | COM(2019)192 |
datum | 24-04-2019 |
• Motivering en doel van het voorstel
De belasting over de toegevoegde waarde (btw) is een algemene verbruiksbelasting die uiteindelijk door de eindverbruiker wordt gedragen, maar wordt geïnd door ondernemingen die goederen of diensten leveren. Het in artikel 2 van de btw-richtlijn 1 omschreven toepassingsgebied van de btw is zeer breed en omvat alle leveringen van goederen en diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht alsook alle invoer van goederen in de Europese Unie (EU). Een van de doelstellingen van de btw-richtlijn bestond erin een gemeenschappelijke lijst van btw-vrijstellingen op te stellen zodat de eigen middelen van de EU in alle lidstaten op uniforme wijze konden worden geïnd 2 . Om die reden kan een handeling slechts van de btw worden vrijgesteld als er een specifieke bepaling in de btw-richtlijn is opgenomen.
De btw-richtlijn voorziet niet in een algemene vrijstelling voor de levering van goederen of diensten voor veiligheids- en defensiedoeleinden. In principe zal er dus btw rusten op goederen of diensten die worden geleverd aan of goederen die worden ingevoerd door de strijdkrachten 3 . De btw-kosten leiden tot hogere inkomsten die de schatkist uit de belasting put (als overheidsinstantie kunnen de strijdkrachten de btw niet terugvragen), die op hun beurt naar de begroting vloeien waaruit activiteiten zoals de nationale defensie worden gefinancierd.
De richtlijn voorziet wel in een vrijstelling voor leveringen aan de strijdkrachten van elke staat die partij is bij het Noord-Atlantisch Verdrag, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een gemeenschappelijke defensie-inspanning buiten hun eigen staat. Deze vrijstelling moest tegemoet komen aan situaties waarin de cirkel van inkomsten- en uitgavenstromen gebroken wordt, omdat de btw op dergelijke leveringen normaal gezien inkomsten vormen voor de staat waar de strijdkrachten zich bevinden en niet hun eigen staat.
In de accijnsrichtlijn 4 is een vergelijkbare vrijstelling van accijns 5 opgenomen voor overbrengingen van accijnsgoederen naar de strijdkrachten van alle staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag (NAVO).
Waar er voor de defensie-inspanning in het kader van de NAVO een regeling is opgenomen in de btw-richtlijn sinds 1977 6 en in de accijnsrichtlijn sinds 1993, gelden geen van beide vrijstellingen voor prestaties die verband houden met de gemeenschappelijke defensie-inspanning in het kader van de Unie omdat er vooralsnog geen gemeenschappelijk EU-defensiebeleid bestaat. Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), dat in 2000 werd opgezet als het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) 7 , is evenwel een wezenlijk instrument voor extern optreden en voorziet in de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid 8 .
Het Verdrag van Lissabon, dat in december 2009 in werking is getreden, vormde een mijlpaal in de ontwikkeling van het GVDB. Het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), zoals gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon, bevat een clausule inzake wederzijdse bijstand 9 en biedt de lidstaten de mogelijkheid hun samenwerking op militair gebied te versterken door middel van "permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) 10 . Bij het Verdrag van Lissabon werd ook de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) opgericht, die de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid in al haar taken, waaronder het GVDB, bijstaat. Doordat de hoge vertegenwoordiger ook een van de vicevoorzitters van de Commissie is, is het gemakkelijker om alle noodzakelijke EU-middelen samen te brengen en tot een alomvattende aanpak te komen bij de EU-crisisbeheersing.
Het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC), dat in 2001 is opgericht 11 , is het hoogste militaire orgaan van de Raad. Het oefent de leiding uit over alle militaire activiteiten binnen EU-verband en verstrekt advies over de planning en uitvoering van militaire missies en operaties in het kader van het GVDB en over de ontwikkeling van militaire vermogens.
De Militaire Staf van de Europese Unie (EUMS), die ook in 2001 12 is ingesteld en werkt onder de militaire leiding van het EUMC, is de bron van de militaire expertise van de EU 13 . Hij is belast met vroegtijdige waarschuwing, situatiebeoordeling en strategische planning voor de in artikel 42, lid 1, en artikel 43, lid 1, VEU bedoelde opdrachten en taken. Voorts draagt hij bij aan de opstelling, de evaluatie en de herziening van de vermogensdoelstellingen.
In juni 2016 is in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie (EUGS) 14 de grondslag gelegd voor de ontwikkeling van het GVDB in de richting van drie kernprioriteiten: respons op externe conflicten en crises, capaciteitsopbouw onder partners en bescherming van de Unie en haar burgers. In december 2017 15 heeft de Europese Raad de hoge vertegenwoordiger, de Commissie en de lidstaten verzocht om werk te maken van militaire mobiliteit, zowel in het kader van de PESCO als in het kader van de samenwerking EUNAVO.
In maart 2018 hebben de Commissie en de hoge vertegenwoordiger, voortbouwend op hun gezamenlijke mededeling van november 2017 over de verbetering van de militaire mobiliteit in de EU 16 , een gezamenlijke mededeling over het actieplan voor militaire mobiliteit 17 gepresenteerd. In het actieplan wordt erkend dat defensie-inspanningen op een gelijkwaardige manier moeten worden behandeld om de administratieve last te beperken en vertragingen en kosten op het gebied van militaire mobiliteit te vermijden, en de lidstaten aldus te stimuleren om mee te werken 18 . De Commissie wordt gevraagd te beoordelen of het haalbaar is om de btw-behandeling van de defensie-inspanningen in het kader van de EU en onder de koepel van de NAVO op elkaar af te stemmen.
Op 19 november 2018 heeft de Raad conclusies aangenomen inzake veiligheid en defensie in het kader van de integrale EU-strategie 19 . De Raad juichte toe dat er de afgelopen twee jaar op het gebied van veiligheid en defensie aanzienlijke vooruitgang was geboekt en benadrukte dat de lidstaten en de EU-instellingen zich moesten blijven inspannen om de dynamiek vast te houden. De Raad was met name ingenomen met de vorderingen bij de tenuitvoerlegging van de PESCO en de lopende inspanningen voor de verbetering van de mobiliteit van militair personeel, materieel en uitrusting tijdens zowel routineactiviteiten als crisis- en conflictsituaties, binnen en buiten de EU.
Aanknopend bij het actieplan en de conclusies van de Raad strekt dit voorstel ertoe de btw-behandeling van de defensie-inspanningen in het kader van de EU en van de NAVO zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. In het voorstel moet rekening worden gehouden met het feit dat er wel een collectieve defensie-inspanning bestaat in het kader van het Noord-Atlantisch Verdrag, maar vooralsnog geen sprake is van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie.
De regelingen voor accijnsvrijstellingen die in de accijnsrichtlijn zijn opgenomen, dienen op vergelijkbare wijze te worden aangepast.
• Samenhang met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het voorstel vormt een aanvulling op het btw-actieplan 20 van 2016 waarin is uiteengezet hoe het btw-stelsel kan worden gemoderniseerd om het eenvoudiger, fraudebestendiger en ondernemingsvriendelijk te maken.
De samenhang met hoofdstuk 8 van titel IX van de btw-richtlijn (vrijstellingen voor bepaalde met uitvoer gelijkgestelde handelingen), met name met artikel 151, lid 1, onder c) (en d)) van de btw-richtlijn en de uitlegging daarvan door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) 21 en met artikel 12, lid 1, onder c), van de accijnsrichtlijn, wordt bewerkstelligd door leveringen van goederen en diensten aan de strijdkrachten van de lidstaat waar die goederen of diensten worden geleverd, van de vrijstellingen uit te sluiten.
Voorts is de beperking van het toepassingsgebied van het voorstel tot situaties waarin de cirkel van inkomsten- en uitgavenstromen gebroken wordt, consistent met artikel 151, lid 1, onder a bis) (en b)) van de btw-richtlijn. Binnenlandse prestaties kunnen alleen worden vrijgesteld indien zij bestemd zijn voor de EU, door de EU opgerichte organen of internationale instellingen. Zoals ook het geval is bij de NAVO als erkende internationale instelling en bij het EDA als EU-orgaan dat onder het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten valt, en voor zover het aan de in dat Protocol vastgestelde beperkingen en voorwaarden voldoet, zouden het operationele hoofdkwartier en andere entiteiten die zijn opgericht voor defensiedoeleinden in het kader van het GVDB, in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling binnen de voorwaarden en beperkingen van de lidstaat waar zij zijn gevestigd ("gastlidstaat"), als zij aan de vereisten van artikel 151, lid 1, onder a bis (of b)) van de btw-richtlijn voldoen. Het voorstel creëert geen instrument om deze vereisten te omzeilen of de gastlidstaat de mogelijkheid te ontnemen om voorwaarden en beperkingen vast te stellen 22 .
Ten slotte kunnen leveringen van goederen en diensten aan de strijdkrachten en het hen begeleidende burgerpersoneel, overeenkomstig de bewoordingen van artikel 151, lid 1, onder c) (en d)), van de btw-richtlijn, slechts worden vrijgesteld voor zover die strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB. De vrijstellingen vinden dus geen toepassing wanneer strijdkrachten uitsluitend voor veiligheidsdoeleinden worden ingezet, voor humanitaire en reddingsoperaties of wanneer een beroep wordt gedaan op de solidariteitsclausule van artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die geen gevolgen heeft op het gebied van defensie. Aangezien de btw-richtlijn geen vrijstelling aan publiekrechtelijke lichamen toestaat behalve aan strijdkrachten, is de beperking van het toepassingsgebied tot een defensie-inspanning en dus tot activiteiten die doorgaans uitsluitend door strijdkrachten worden uitgeoefend, in overeenstemming met het beginsel van fiscale neutraliteit dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel, en artikel 20 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Het EU-recht staat in het algemeen niet toe dat strijdkrachten voor btw-doeleinden anders worden behandeld dan andere overheidsorganen, zoals politiediensten, of non-profitorganisaties wanneer deze soortgelijke taken verrichten.
• Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie
Het voorstel is in overeenstemming met de integrale EU-strategie en het uitvoeringsplan inzake veiligheid en defensie 23 , dat voorstellen bevat voor de uitvoering van deze strategie op het gebied van veiligheid en defensie.
Het geeft uitvoering aan de toezegging die de Commissie in het actieplan voor militaire mobiliteit heeft gedaan, om te beoordelen of het haalbaar is om de btw-behandeling van de defensie-inspanningen in het kader van de EU en onder de koepel van de NAVO op elkaar af te stemmen.
Het voorstel is ook in overeenstemming met het Europees defensieactieplan 24 , dat onder meer voorziet in de oprichting van een Europees Defensiefonds 25 , en met het Athenamechanisme 26 , dat (krachtens artikel 41, lid 2, VEU) de financiering van de gemeenschappelijke kosten van militaire missies en operaties van de EU in het kader van het GVDB regelt.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De btw- en de accijnsrichtlijn zullen bij dit richtlijnvoorstel worden gewijzigd op grond van artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Krachtens dit artikel stelt de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen en volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, de bepalingen vast die betrekking hebben op de harmonisatie van de regels van de lidstaten op het gebied van de indirecte belastingen.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het feit dat defensieinspanningen in het kader van de EU en van de NAVO voor de btw en de accijnzen niet op dezelfde wijze worden behandeld, is te wijten aan de huidige btw- en accijnsrichtlijn. De lidstaten kunnen dit probleem niet alleen aanpakken. Een onderlinge aanpassing vereist een voorstel van de Commissie om beide richtlijnen te wijzigen.
• Evenredigheid
Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het niet verder gaat dan wat nodig is ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Verdragen in verband met de goede werking van de interne markt en de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid in het kader van het GVDB. De bestaande vrijstellingen voor NAVO-defensieactiviteiten, die reeds zijn afgebakend en een beperkt toepassingsgebied hebben, zullen niet worden uitgebreid. Met dit voorstel zal het toepassingsgebied van de vrijstellingen voor defensie-inspanningen in het kader van de Unie en in het kader van de NAVO vergelijkbaar zijn. Hoewel elke vrijstelling gevolgen heeft voor de belastinginkomsten, zal de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze vrijstellingen tot defensie-inspanningen in het kader van de Unie slechts een verwaarloosbaar effect op de belastinggrondslag hebben.
• Keuze van instrument
Er is gekozen voor een richtlijn tot wijziging van de btw- en de accijnsrichtlijn.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Er bestaat momenteel geen wetgeving met betrekking tot de btw of accijnsbehandeling van leveringen van goederen en diensten in het kader van de EU-defensie-inspanning. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de desbetreffende prestaties in het kader van de NAVO-defensie-inspanning.
• Raadpleging van belanghebbenden
De lidstaten zijn geraadpleegd in de groep over de toekomst van de btw 27 en hebben in het algemeen ingestemd met een EU-optreden dat voorziet in een btw-vrijstelling voor leveringen van goederen en diensten in verband met de defensie-inspanning binnen het Uniekader, naar analogie met de vrijstelling voor leveringen van goederen en diensten in verband met de NAVO-defensie-inspanning op grond van artikel 151, lid 1, onder c) en d), van de btw-richtlijn. Dit voorstel geeft uitvoering aan deze doelstelling en handhaaft de samenhang tussen btw en accijnzen.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
De expertise die is verzameld in de raadplegingen met vertegenwoordigers van de EDEO, het EDA en defensiedeskundigen ter ondersteuning van de leden van de groep over de toekomst van de btw, was toereikend voor dit voorstel.
• Effectbeoordeling
Bij het voorstel gaat geen effectbeoordeling, omdat het doel op zich bepaalt welke beleidsoptie mogelijk is. Gelet op het beperkte toepassingsgebied van de voorgestelde vrijstelling zijn er bovendien geen economische of milieueffecten.
In dit deel wordt het effect van de maatregel op de btw-inkomsten geanalyseerd in vergelijking met het basisscenario waarbij er geen maatregelen worden genomen. De analyse is gebaseerd op ruwe schattingen omdat er geen gedetailleerde gegevens over militaire uitgaven beschikbaar zijn of deze vertrouwelijk zijn.
Inhoudsopgave
In het kader van het GVDB heeft de EU sinds 2003 militaire missies en operaties uitgevoerd op basis van de (huidige) rechtsgrondslag van artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2, VEU. Momenteel lopen er zes militaire missies/operaties in buurlanden van de Unie en in Afrika 28 . GVDBmissies en -operaties kunnen alleen buiten de Unie plaatsvinden, maar de vrijstellingen zouden betrekking hebben op activiteiten in de Unie als onderdeel van een dergelijke troepeninzet of -herschikking (inzet in het operationele hoofdkwartier, vervoer, bewegingen, kwartiermaken, oefeningen, vergaderingen enz.);
Wat EU-gevechtsgroepen 29 op basis van artikel 42, lid 1, VEU betreft, zou de uitbreiding van de vrijstellingen vooralsnog geen gevolgen hebben voor de btw of accijnsinkomsten omdat er tot dusver nog geen gevechtsgroepen zijn ingezet. In het geval van een dergelijke inzet of herschikking (die dan buiten de Unie zou plaatsvinden) 30 zouden de vrijstellingen betrekking hebben op gerelateerde GVDB-activiteiten in de Unie;
Er kan niet worden voorspeld welke de gevolgen voor de btw en accijnsinkomsten zouden zijn van vrijstellingen voor wederzijdse bijstand op grond van artikel 42, lid 7, VEU wanneer een lidstaat op zijn grondgebied gewapenderhand wordt aangevallen. Na de terroristische aanslagen in Parijs op 13 november 2015 heeft Frankrijk de andere lidstaten om dergelijke hulp en bijstand verzocht. Sommige lidstaten hebben, naast hun bilaterale bijdrage, besloten hun participatie in de militaire GVDB-missie EUTM Mali te verhogen;
Er kan worden aangenomen dat de onlangs op grond van artikel 46 VEU ingestelde PESCO 31 waaraan 25 lidstaten deelnemen 32 , tot een derving van btw en accijnsinkomsten zal leiden. Met PESCO kunnen de lidstaten die daartoe bereid en in staat zijn, hun defensiesamenwerking verdiepen, gezamenlijk plannen, projecten voor samenwerkingsvermogen ontwikkelen en erin investeren, en de operationele paraatheid en bijdrage van hun strijdkrachten versterken 33 ; en
Vooralsnog zou de enige inkomstenderving in verband met activiteiten van het EDA verband houden met de in artikel 42, lid 3, en artikel 45 VEU 34 bedoelde activiteiten, daaronder begrepen standaardopleiding en operationele training 35 . Projecten zouden in aanmerking komen voor vrijstelling als er strijdkrachten van de ene lidstaat worden ingezet in een andere. De vrijstelling zou niet gelden voor de strijdkrachten van andere landen die een administratieve overeenkomst met het EDA hebben ondertekend 36 . NAVOlidstaten die geen lid zijn van de EU, komen evenwel in aanmerking voor de bestaande vrijstellingen.
De gegevens van de defensie-uitgaven van de leden van het EDA worden gepubliceerd op het portaal voor defensiegegevens van het EDA. In 2014 (de recentste beschikbare gegevens) beliepen de uitgaven voor uitbestede werkzaamheden en onderhoud voor alle lidstaten samen (behalve Denemarken) 5,3 miljard euro. In deze gegevens wordt evenwel geen onderscheid gemaakt tussen
–binnenlandse leveringen van goederen en diensten die niet onder de vrijstelling vallen; en
–leveringen van goederen en diensten in een andere lidstaat, die dan gewoonlijk verband houden met activiteiten in het kader van het GVDB of de NAVO.
Er kan redelijkerwijs worden aangenomen dat bovengenoemd bedrag voor het merendeel (ten minste 80 %) betrekking heeft op de eerstgenoemde prestaties en slechts een klein deel (maximaal 20 %) op de laatstgenoemde. Bij ongeveer de helft van de laatstgenoemde prestaties betreft het normaal ook de levering van accommodatie voor de ingezette strijdkrachten, die in de regel van de btw is vrijgesteld uit hoofde van artikel 135, lid 1, onder l), van de btwrichtlijn.
Er kan dus worden aangenomen dat maximaal 10 % van het totale bedrag (530 miljoen euro) met de nieuwe regels onder de btwvrijstelling zou komen te vallen dan wel al onder de vrijstelling voor NAVO-activiteiten valt. Het betreft hier zowel leveringen van goederen (bijvoorbeeld levensmiddelen, brandstoffen, specifieke vloeistoffen, apparatuur, geneesmiddelenvoorraden, elektriciteit, water, gas) als diensten (bijvoorbeeld catering, communicatie, onderhoud, reparatie, vervoer, tolheffingen). De raming houdt geen rekening met een eventuele toekomstige stijging van de militaire uitgaven van de lidstaten als gevolg van het toenemende belang van het GVDB, maar wel met de kosten van de bestaande NAVO-vrijstelling.
Het is dus verstandig om de raming van 530 miljoen euro te gebruiken als een indicator voor uitbestede activiteiten; op basis hiervan kan de eventuele derving van btw-inkomsten voor alle lidstaten worden becijferd op circa 80 miljoen euro (uitgaande van een gemiddeld btw-tarief van 18 % 37 ).
Wat accijnzen betreft, zouden energieproducten (bijvoorbeeld brandstoffen) de belangrijkste productcategorie moeten zijn die onder de vrijstelling komt te vallen. Zoals bij de btw kan worden aangenomen dat circa 10 % van deze kosten in de toekomst van de accijns zou worden vrijgesteld. Er zijn evenwel geen gegevens voorhanden op basis waarvan de gevolgen kunnen worden becijferd.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Het voorstel houdt geen verband met REFIT en heeft geen bijzondere gevolgen voor microondernemingen of midden- en kleinbedrijven.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De uitbreiding van het toepassingsgebied van de btw-vrijstellingen kan de door de lidstaten geïnde btw-inkomsten en dus ook de eigen middelen uit de btw doen dalen. Hoewel er geen negatieve gevolgen zullen zijn voor de EU-begroting, aangezien de eigen middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni) alle uitgaven compenseren die niet door de traditionele eigen middelen en de eigen middelen uit de btw worden gedekt, zouden de niet-geïnde eigen middelen uit de btw van bepaalde lidstaten moeten worden gecompenseerd door alle lidstaten via de bni-middelen.
De accijns is geen eigen middel. Er zijn dus geen gevolgen voor de begroting van de Unie.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De Commissie zal toezien op de uitvoering van de voorgestelde maatregelen in het kader van haar controletaken inzake de correcte toepassing van de btw- en accijnswetgeving van de EU.
• Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel
–aan artikel 22 wordt een alinea toegevoegd die in dezelfde bewoordingen aanknoopt bij de bestaande alinea betreffende de strijdkrachten van een NAVO-staat 38
De nieuwe bepaling garandeert dat het gebruik van goederen door de strijdkrachten van de lidstaten die deelnemen aan de defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB, zal worden gelijkgesteld met een intra-Unieverwerving onder bezwarende titel wanneer deze goederen, die niet zijn aangekocht onder de lokale btw-voorschriften van de lidstaat waar de strijdkrachten zijn gestationeerd, worden teruggebracht naar en gebruikt door die strijdkrachten voor hun eigen behoeften of die van het hen begeleidende burgerpersoneel in hun eigen lidstaat. Deze bepaling is van toepassing wanneer de invoer van de goederen niet in aanmerking zou zijn gekomen voor vrijstelling op grond van artikel 143, lid 1, onder g bis);
–aan artikel 143, lid 1, wordt een punt g bis) toegevoegd dat aanknoopt bij de vrijstelling voor de invoer van goederen door NAVO-leden in punt h) 39
De nieuwe bepaling introduceert een btw-vrijstelling voor de invoer van goederen in lidstaten door de strijdkrachten van andere lidstaten die deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB, voor zover de goederen bestemd zijn om door die strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel te worden gebruikt, of om hun messes of kantines te bevoorraden, en
–aan artikel 151, lid 1, worden de punten b bis) en b ter) toegevoegd die aanknopen bij de vrijstelling voor de NAVO-defensie-inspanning in de punten c) en d) 40
De vrijstelling van artikel 151, lid 1, onder b bis), ziet op goederenleveringen en diensten in een lidstaat die bestemd zijn voor gebruik door de strijdkrachten van andere lidstaten of door het hen begeleidende burgerpersoneel dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB.
De vrijstelling van artikel 151, lid 1, onder b ter), ziet op goederenleveringen en diensten naar een andere lidstaat die bestemd zijn voor gebruik door de strijdkrachten van andere lidstaten dan de lidstaat van bestemming of door het hen begeleidende burgerpersoneel dan wel voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB.
Net zoals de vrijstelling voor de NAVO-defensie-inspanning ziet deze vrijstelling dus niet op binnenlandse goederenleveringen of diensten aan de eigen strijdkrachten van de lidstaten, zoals de levering van reserveonderdelen voor militaire uitrusting of diensten zoals reparatie en vervoer; en
Artikel 2 introduceert een vrijstelling van accijns voor defensieinspanningen die worden verricht met het oog op de uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB 41 . Deze vrijstelling ziet op leveringen van accijnsgoederen aan de strijdkrachten van alle lidstaten, met uitzondering van de lidstaat waarin de accijns verschuldigd is, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan een defensie-inspanning ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB.