Toelichting bij COM(2019)618 - Wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/677/EU waarbij Luxemburg wordt gemachtigd af te wijken van artikel 285 van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 1 (hierna “de btw-richtlijn” genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 2 mei 2019, heeft Luxemburg verzocht om belastingplichtigen met een jaaromzet die een bepaalde drempel niet overschrijdt, overeenkomstig artikel 285 van de btw-richtlijn van de btw te mogen blijven vrijstellen en om deze drempel van 30 000 EUR tot 35 000 EUR te mogen verhogen.

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 21 juni 2019 van het verzoek van Luxemburg in kennis gesteld. Bij brief van 24 juni 2019 heeft de Commissie Luxemburg meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig hoofdstuk 1 van titel XII van de btw-richtlijn kunnen de lidstaten een bijzondere regeling voor kleine ondernemingen toepassen, waarbij zij onder meer de mogelijkheid hebben om belastingplichtigen van wie de jaaromzet onder een bepaalde drempel blijft, van de btw vrij te stellen. Belastingplichtigen die onder deze vrijstelling vallen, hoeven geen btw in rekening te brengen over hun prestaties, maar kunnen bijgevolg ook geen voorbelasting aftrekken.

De mogelijkheid om bijzondere btw-regels toe te passen op kleine ondernemingen, waaronder vrijstellingen of degressieve belastingverminderingen, werd voor het eerst ingevoerd bij artikel 14 van Richtlijn 67/228/EEG 2 van de Raad. De lidstaten die geen gebruik hebben gemaakt van deze mogelijkheid konden nadien echter, overeenkomstig artikel 24, lid 2, onder b), van Richtlijn 77/388/EEG 3 - thans herschikt tot artikel 285, eerste alinea, van de btw-richtlijn -, nog slechts vrijstelling van btw toekennen aan belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 5 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid. Overeenkomstig artikel 285, tweede alinea, van de btw-richtlijn kunnen deze lidstaten ook een degressieve belastingvermindering toekennen aan belastingplichtigen van wie de jaaromzet hoger is dan het plafond dat zij voor de toepassing van de vrijstelling hebben vastgesteld.

Tot eind 2012 verleende Luxemburg vrijstelling van de btw aan belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 10 000 EUR. Tegelijkertijd maakt Luxemburg ook gebruik van de mogelijkheid van de tweede alinea van artikel 285 van de btw-richtlijn en kende het een degressieve belastingvermindering toe aan belastingplichtigen met een jaaromzet tussen 10 000 EUR en 25 000 EUR.

Vervolgens vroeg en kreeg Luxemburg een derogatie overeenkomstig de eerste alinea van artikel 285 op grond waarvan het een omzetdrempel van 25 000 EUR mocht toepassen voor de vrijstellingsregeling voor kleine ondernemingen, terwijl het de degressieve belastingvermindering afschafte. Bij Uitvoeringsbesluit 2013/677/EU 4 van de Raad werd Luxemburg gemachtigd om bovenstaande derogatiemaatregel toe te passen tot en met 31 december 2016.

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/319 5 van de Raad werd Luxemburg gemachtigd om de vervaldatum van de derogatiemaatregel te verlengen tot en met 31 december 2019 en tegelijkertijd de drempel te verhogen van 25 000 tot 30 000 EUR.

Onderhavig verzoek van Luxemburg om de vervaldatum van de derogatie nog eens te verlengen en tegelijkertijd de drempel te verhogen van 30 000 EUR tot 35 000 EUR, is gebaseerd op dezelfde argumenten als die in de vorige verzoeken. Luxemburg is met name van mening dat de derogatiemaatregel de administratieve lasten voor zowel kleine bedrijven als de belastingdienst verlicht. De derogatiemaatregel vereenvoudigt immers de belastinginning en beantwoordt daarmee aan de doelstellingen van artikel 395, lid 1, eerste alinea, van de btw-richtlijn.

Luxemburg benadrukt dat de gevraagde derogatie in overeenstemming is met de filosofie van het Commissievoorstel 6 van 2018 dat voorziet in nieuwe btw-vereenvoudigingsregels voor kleine bedrijven en de lidstaten zou toestaan om de jaarlijkse omzetdrempel voor het toekennen van de btw-vrijstelling vast te stellen op maximaal 85 000 EUR (of de tegenwaarde daarvan in de nationale valuta).

Volgens Luxemburg zal de bijzondere maatregel waarom het verzoekt, overeenkomstig artikel 395, lid 1, tweede alinea, van de btw-richtlijn geen noemenswaardige invloed hebben op de totale btw-opbrengst in het stadium van het eindverbruik (niet meer dan 0,1 %).

Volgens de gerapporteerde cijfers blijkt meer bepaald dat in 2017 105 belastingplichtigen met een omzet tussen 10 000 EUR en 30 000 EUR gebruik hebben gemaakt van de vrijstelling (tegenover 64 in 2015 en 73 in 2016) Voor dat jaar komt dit overeen met 0,14 % van alle voor de btw geregistreerde belastingplichtigen. Luxemburg raamt het verlies aan btw-inkomsten als gevolg van de vrijstelling op maximaal 271 525,60 EUR. Dit bedrag komt overeen met 0,01 % van de totale btw-inkomsten voor 2017. Luxemburg verwacht dat een verhoging van de drempel tot 35 000 EUR relevant kan zijn voor 1 106 belastingplichtigen, wat neerkomt op 1,5 % van alle voor de btw geregistreerde belastingplichtigen in 2017. In de veronderstelling dat geen van deze belastingplichtigen voor de normale btw-behandeling kiest, zou de inkomstenderving als gevolg van de verhoging van de vrijstellingsdrempel van 30 000 EUR tot 35 000 EUR niet meer bedragen dan 0,1 % van de totale btw-inkomsten.

Op basis van de door Luxemburg verstrekte informatie strekt het verzoek tot verlenging van de derogatiemaatregel ertoe om kleine bedrijven te ontheffen van vele btw-verplichtingen van het normale btw-stelsel en om de werkdruk voor de belastingdienst bij de inning van de belasting en de controle op kleine bedrijven te verlagen. Zo zou de belastingdienst meer aandacht kunnen besteden aan de controle op grotere belastingplichtigen. De derogatiemaatregel is dus in overeenstemming met artikel 395, lid 1, eerste alinea, van de btw-richtlijn, op grond waarvan de lidstaten bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen mogen treffen om de belastinginning te vereenvoudigen. In dit verband wordt opgemerkt dat de maatregel voor de belastingplichtigen facultatief is en blijft.


Zoals Luxemburg heeft aangetoond, zal de derogatiemaatregel naar verwachting geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik. Er zullen naar verwachting ook geen negatieve gevolgen zijn voor de eigen middelen van de Unie uit de btw. De derogatiemaatregel is derhalve in overeenstemming met artikel 395, lid 1, tweede alinea, van de btw-richtlijn.

Gelet op het bovenstaande en op het feit dat het EU-rechtskader en de feitelijke omstandigheden ongewijzigd zijn gebleven, lijkt de gevraagde verlenging van de vervaldatum van de derogatiemaatregel gerechtvaardigd. Daarom wordt voorgesteld het verzoek in te willigen.

Luxemburg heeft in zijn verzoek geen termijn voor de verlenging genoemd. Derogaties moeten doorgaans evenwel in de tijd worden beperkt om achteraf te kunnen evalueren of ze passend en effectief zijn geweest. Bovendien loopt er momenteel een evaluatie van de bepalingen van de artikelen 281 tot en met 294 van de btw-richtlijn betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen, zoals hierboven al werd aangegeven. In het voorstel van 2018 betreffende de vereenvoudiging van de btw-regels voor kleine ondernemingen is bepaald dat de lidstaten uiterlijk op 30 juni 2022 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om aan de nieuwe regels te voldoen, dienen vast te stellen en bekend te maken.


Daarom wordt voorgesteld de geldigheid van de derogatie te verlengen tot en met 31 december 2022. Indien een richtlijn wordt aangenomen waarbij de artikelen 281 tot en met 294 van de btw-richtlijn betreffende een bijzondere regeling voor kleine ondernemingen wordt gewijzigd en bijgevolg de desbetreffende nationale bepalingen van kracht worden vanaf 1 juli 2022, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de geldigheid van de derogatiemaatregel op 31 december 2022, vindt dit besluit niet langer toepassing.


Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Aan andere lidstaten zijn in het verleden ook al soortgelijke derogaties verleend waarbij belastingplichtigen met een jaaromzet onder een bepaalde drempel vrijstelling van btw krijgen, overeenkomstig artikel 285 van de btw-richtlijn. Malta 7 mag een drempel toepassen van 20 000 EUR; Nederland 8 een drempel van 25 000 EUR; Polen 9 , Estland 10 en Letland 11 een drempel van 40 000 EUR; Kroatië 12 en Litouwen 13 een drempel van 45 000 EUR; Slovenië 14 een drempel van 50 000 EUR; Italië 15 een drempel van 65 000 EUR; en Roemenië 16 een drempel van 88 500 EUR.


De maatregel is ook in overeenstemming met het voorstel van 2018 betreffende de vereenvoudiging van de btw-regels voor kleine en middelgrote ondernemingen, dat op het btw-actieplan 17 gebaseerd is en een moderne en vereenvoudigde regeling voor die ondernemingen moet creëren. Hij strekt er met name toe de btw-nalevingskosten en concurrentieverstoringen te beperken, zowel nationaal als op het niveau van de EU, de negatieve gevolgen van het drempeleffect te beperken, alsook de naleving van de regels voor bedrijven en het toezicht door de belastingdienst te vergemakkelijken.

Derogaties van de btw-richtlijn moeten steeds in de tijd worden beperkt, zodat de gevolgen ervan kunnen worden geëvalueerd. Rekening houdende met de bepalingen in het voorstel van 2018 betreffende de vereenvoudiging van de btw-regels voor kleine ondernemingen wordt voorgesteld om de geldigheid van de derogatie te verlengen tot en met 31 december 2022 dan wel de datum met ingang waarvan de lidstaten nationale bepalingen moeten toepassen die zij moeten vaststellen indien er een richtlijn wordt aangenomen tot wijziging van de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen.


De voorgestelde maatregel is derhalve in overeenstemming met de bepalingen van de btw-richtlijn.

2.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie


De maatregel is in overeenstemming met het werkprogramma 18 van de Commissie voor 2017, waarin werd opgemerkt dat de regeldruk voor de naleving van de btw-regels voor kleine bedrijven erg groot was en dat technische innovaties nieuwe uitdagingen stelden voor een effectieve belastingheffing, en waarin werd benadrukt dat de btw voor kleinere ondernemingen vereenvoudigd moest worden.

Hij is ook in overeenstemming met de strategie 19 voor de eengemaakt markt van 2015, waarmee de Commissie kleine en middelgrote ondernemingen wilde helpen groeien, onder andere door een verlichting van de administratieve lasten, die deze ondernemingen verhinderen ten volle te profiteren van de eengemaakte markt.

Tot slot is de maatregel in overeenstemming met het EU-beleid voor kleine en middelgrote ondernemingen zoals dat is uiteengezet in de mededeling van 2016 over starters 20 en de mededeling van 2008 'Denk eerst klein' — Een 'Small Business Act' voor Europa" 21 , waarin de lidstaten werden opgeroepen om bij de opstelling van wetgeving rekening te houden met de bijzondere kenmerken van het midden en kleinbedrijf en het bestaande regelgevingskader te vereenvoudigen.

1.

Rechtsgrondslag


, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 395 van de btw-richtlijn is de enige mogelijke rechtsgrondslag.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Gelet op de bepaling van de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, valt dit onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel, namelijk de belastinginning voor kleine belastingplichtigen en voor de belastingdienst vereenvoudigen.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een uitvoeringsbesluit van de Raad.

Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken indien de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een uitvoeringsbesluit van de Raad is het aangewezen instrument, omdat het tot een individuele lidstaat kan worden gericht.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadplegingen van belanghebbenden

Er zijn geen belanghebbenden geraadpleegd. Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Luxemburg en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Het voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad strekt tot verlenging van een vereenvoudigingsmaatregel die ondernemingen met een jaaromzet van niet meer dan 35 000 EUR van vele btw-verplichtingen ontheft. Dit kan een positief effect hebben in termen van administratieve lastenverlichting voor 1 106 belastingplichtigen - dat wil zeggen 1,5 % van alle in 2017 voor de btw geïdentificeerde belastingplichtigen - en dus ook voor de belastingdienst. De budgettaire gevolgen voor de btw-inkomsten worden door Luxemburg geraamd op niet meer dan 0,1 % van de geïnde btw-inkomsten.

Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen negatieve gevolgen voor de EU-begroting omdat Luxemburg een compensatieberekening zal verrichten overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad.