Toelichting bij COM(2020)225 - Wijziging van Verordening (EG) Nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de EU voor de grondrechten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Volgens artikel 2 van de Verordening (EG) Nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten 1 (hierna “de oprichtingsverordening” genoemd) heeft het Bureau “ten doel de betrokken instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht uitvoeren, bijstand en expertise te bieden op het gebied van de grondrechten om hen te helpen de grondrechten volledig te eerbiedigen wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsgebieden maatregelen nemen of acties ontwerpen”.

Om de vijf jaar geeft het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (hierna “het Bureau” genoemd) opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van zijn resultaten (overeenkomstig artikel 30, leden 3 en 4, van de oprichtingsverordening). De eerste externe evaluatie van het Bureau vond plaats in 2012 2 en gaf geen aanleiding tot een wijziging van de oprichtingsverordening. De tweede externe evaluatie 3 vond plaats in 2017. De diensten van de Commissie hebben de aanbevelingen geanalyseerd die de externe beoordelaar en de raad van bestuur van het Bureau aan de Commissie hebben gedaan (werkdocument van de diensten van de Commissie van 26 juli 2019 4 ).

Met dit voorstel wordt in het licht van de bevindingen van de externe evaluatie en de analyse van de diensten van de Commissie beoogd enkele gerichte technische wijzigingen aan te brengen in de oprichtingsverordening van het Bureau.

1.

De voorgestelde wijzigingen hebben een tweeledig doel en wel:


–een aantal bepalingen van de oprichtingsverordening van het Bureau in overeenstemming te brengen met de gemeenschappelijke aanpak die wordt beschreven in de bijlage bij de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012 (hierna “de gemeenschappelijke aanpak” genoemd) 5 , teneinde de efficiëntie, de relevantie en het beheer van het Bureau te verbeteren;

–te verduidelijken dat de reikwijdte van de activiteiten van het Bureau sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de bevoegdheden van de Unie bestrijkt en dus ook de thematische werkterreinen inzake politiële en justitiële samenwerking in strafzaken omvat.

Hoewel dit een rechtstreeks rechtsgevolg is van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, waarbij de Gemeenschap is vervangen door de Unie, is het zinvol om dit in de oprichtingsverordening expliciet te vermelden teneinde de relevantie van het Bureau voor de bijstand aan de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie en de lidstaten voor kwesties op het gebied van de grondrechten optimaal over het voetlicht te brengen.

Dit voorstel is geen initiatief binnen het programma voor gezonde regelgeving (Refit).

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het Bureau is opgericht bij Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad. Het Bureau heeft “ten doel de betrokken instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht uitvoeren, bijstand en expertise te bieden op het gebied van de grondrechten om hen te helpen de grondrechten volledig te eerbiedigen wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsgebieden maatregelen nemen of acties ontwerpen” (artikel 2 van de oprichtingsverordening).

Volgens het voorstel blijft het mandaat van het Bureau intact. Dertien jaar na de vaststelling van de oprichtingsverordening zijn echter enkele technische wijzigingen nodig om de verordening aan te passen aan de eisen van de gemeenschappelijke aanpak, met het oog op een verbetering van het beheer, de efficiëntie en de prestaties van het Bureau, en om te verduidelijken dat sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in december 2009 het toepassingsgebied van het Bureau het recht van de Unie betreft.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Alle beleidsmaatregelen van de Unie moeten de grondrechten eerbiedigen, zoals die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het EU-Handvest van de grondrechten” genoemd). Doordat de voorgestelde wijzigingen van de oprichtingsverordening van het Bureau dit in staat stellen op efficiëntere wijze de instellingen en organen van de EU expertise en bijstand te bieden op het gebied van de grondrechten, zullen zij de kwaliteit van ander beleid van de Unie verbeteren.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van de voorgestelde verordening is artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het is een algemene doelstelling van de Europese Unie ervoor te zorgen dat bij haar eigen optreden de grondrechten zoals verankerd in het EU-Handvest van de grondrechten volledig worden geëerbiedigd. De verbetering van de efficiëntie, de relevantie en het beheer die de voorgestelde technische wijzigingen het Bureau zullen opleveren, zullen de verwezenlijking van deze doelstelling bevorderen, zonder dat daartoe in het Verdrag specifieke bevoegdheden zijn vastgelegd.

Subsidiariteit

Dit voorstel heeft betrekking op bepaalde aspecten van het interne functioneren van het Bureau en van de wijze waarop het binnen het institutionele kader van de EU functioneert. Om die reden kunnen de doelstellingen van dit voorstel niet met maatregelen op nationaal niveau worden bereikt.

Evenredigheid

Het evenredigheidsbeginsel wordt volledig in acht genomen, aangezien de voorgestelde wijzigingen alleen betrekking hebben op die delen van de oprichtingsverordening die verduidelijking of wijzigingen behoeven teneinde de efficiëntie, de relevantie en het beheer van het Bureau te verbeteren.

Keuze van het instrument

Een verordening van de Raad is het enige instrument dat geschikt is om de bestaande Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad te wijzigen.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Ex-postevaluaties

Bij de hierboven genoemde tweede externe evaluatie van het Bureau werd geconcludeerd dat het Bureau moet voortgaan op de ingeslagen weg en dat zijn huidige mandaat relevant is en beantwoordt aan de behoeften van de belanghebbenden. De externe beoordelaar meldde dat een grote meerderheid van de belanghebbenden de toegevoegde waarde van het Bureau voor de EU toejuicht en van mening is dat de kwaliteit van de resultaten van het Bureau buiten kijf staat en dat de doeltreffendheid en de impact van het Bureau op EU-niveau zichtbaar zijn. De externe beoordelaar concludeerde echter dat een aantal gerichte technische wijzigingen van de oprichtingsverordening op zijn plaats is om het bestuur, de efficiëntie en de prestaties van het Bureau te verbeteren: i) in de eerste plaats moet worden verduidelijkt dat sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in december 2009 het Bureau moet handelen binnen het kader van de bevoegdheden van de Unie; ii) in de tweede plaats moet de oprichtingsverordening van het Bureau worden afgestemd op de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen met het oog op efficiëntiewinst en beter bestuur.

Raadpleging van belanghebbenden

De tweede externe evaluatie van het Bureau was gebaseerd op een brede raadpleging van belanghebbenden, waaronder de autoriteiten van de lidstaten, de EU en internationale instellingen, maatschappelijke organisaties, de academische wereld en internationale organisaties.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het initiatief volgt op de externe evaluatie van het Bureau in 2017 en een werkdocument van de diensten van de Commissie waarin de aanbevelingen worden geanalyseerd van de externe beoordelaar en de raad van bestuur van het Bureau aan de Commissie (SWD (2019)313). Het werkdocument van de diensten van de Commissie was ook gebaseerd op raadplegingen van de belanghebbenden van het Bureau en op de ervaringen van de vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur van het Bureau.

Effectbeoordeling

De voorgestelde wijzigingen van de oprichtingsverordening van het Bureau zijn van technische aard. Zij zullen geen gevolgen hebben voor burgers, bedrijven, lidstaten of begrotingen van overheidsinstanties. Het effect van het initiatief zal beperkt blijven tot het Bureau zelf. Er was dus geen effectbeoordeling nodig.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing. Het voorstel houdt geen verband met Refit.

Grondrechten

Het Bureau verschaft gegevens en expertise over de situatie op het gebied van de grondrechten in de lidstaten. Het biedt informatie ten behoeve van de werkzaamheden van de EU-instellingen en de lidstaten op het gebied van de grondrechten. Door het beheer, de efficiëntie en de prestaties van het Bureau te verbeteren, zal het voorstel het Bureau in staat stellen zijn wettelijke opdracht beter uit te voeren.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting, aangezien het Bureau geen aanvullende taken krijgt en zijn mandaat intact blijft.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Overeenkomstig de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen bevat het voorstel een bepaling over de evaluatie van het Bureau door de Commissie.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Het voorstel bevat twee artikelen. Het eerste artikel specificeert de voorgestelde wijzigingen van de oprichtingsverordening van het Bureau, terwijl het tweede artikel betrekking heeft op de inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingsverordening.

De wijziging van artikel 3 (Werkingssfeer) weerspiegelt enkel de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de reikwijdte van de activiteiten van het Bureau, welke in plaats van “het Gemeenschapsrecht” “het recht van de Unie” ging omvatten en derhalve het gebied bestrijkt van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (de voormalige zogenoemde “derde pijler” van de Europese Unie).

Alle andere voorgestelde wijzigingen zijn bedoeld om de oprichtingsverordening af te stemmen op gemeenschappelijke aanpak en de financiële kaderregeling, teneinde de efficiëntie, de relevantie en het beheer van het Bureau te verbeteren.

Alle wijzigingen zijn derhalve van technische aard, veranderen niets aan het mandaat van het Bureau, en kennen dat evenmin extra bevoegdheden toe.

In de artikelen 4, 5, 8, 9, 10, 12 en 15 van de oprichtingsverordening stemt de verwijzing naar het “jaarlijkse werkprogramma” niet langer overeen met de werkelijkheid en moet deze daarom worden vervangen door verwijzingen naar het “meerjarig programmeringsdocument” (dat wil zeggen een programmeringsdocument met zowel meerjarige als jaarlijkse componenten) dat het Bureau ieder jaar opstelt overeenkomstig de financiële kaderregeling. Los van deze administratieve wijziging geeft de volgende tabel een overzicht van de voorgestelde wijzigingen van de oprichtingsverordening.

ArtikelOnderwerpWijzigingen
1OnderwerpOnveranderd
2DoelOnveranderd
3WerkingssfeerVervanging van het woord “Gemeenschap” door het woord “Unie”.
4TakenOnveranderd
5WerkterreinenDe bepalingen van het artikel die betrekking hebben op het meerjarenkader, worden geschrapt.
5 bisHet meerjarige werkprogrammaIn dit nieuwe artikel worden bepalingen bijeengebracht die voorheen over verschillende artikelen waren verspreid
6WerkmethodenOnveranderd
7Betrekkingen met de betrokken organen, instanties en agentschappen van de GemeenschapOnveranderd
8Samenwerking met organisaties op nationaal en internationaal niveauOnveranderd
9Samenwerking met de Raad van EuropaOnveranderd
10Samenwerking met het maatschappelijke middenveld; platform voor de grondrechtenOnveranderd
11Organen van het BureauOnveranderd
12Raad van bestuurDe voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op:

-de extra administratieve en budgettaire vaardigheden waarover de leden van de raad van bestuur moeten beschikken;

-de mogelijkheid om een voormalig lid of een plaatsvervangend lid opnieuw aan te wijzen voor niet-opeenvolgende termijnen;

-de regeling dat in geval van vervanging van een lid vóór het verstrijken van diens ambtstermijn van 5 jaar zijn/haar opvolger zijn/haar termijn van 5 jaar voltooit;

-de specificering dat een tweederdemeerderheid vereist is voor de verkiezing van de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur en dat voor de verkiezing van de andere twee leden van de raad van bestuur een meerderheid is vereist van de leden van de raad van bestuur (in beide gevallen heeft het door de Raad van Europa aangewezen lid geen stemrecht);

-de bepaling dat de raad van bestuur: de bevoegdheden worden toegekend van het tot aanstelling bevoegde gezag - welke vervolgens bij besluit aan de directeur worden gedelegeerd, die deze bevoegdheden op zijn/haar beurt mag subdelegeren — en dat de raad deze delegaties kan opschorten indien uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen; een veiligheidsstrategie vaststelt (met inbegrip van voorschriften voor de behandeling van gerubriceerde informatie van de Unie); regels vaststelt voor het beheer en de preventie van belangenconflicten; een communicatiestrategie goedkeurt;

-de bepaling dat besluiten over gewone aangelegenheden bij meerderheid van de leden van de raad van bestuur worden genomen;

-de bepaling dat ook op verzoek van de Commissie een buitengewone vergadering van de raad van bestuur kan worden bijeengeroepen.
13Dagelijks bestuurWijzigingen om:

-duidelijk te maken dat de taak van het dagelijks bestuur om toezicht te houden op de voorbereiding van de door de raad van bestuur vast te stellen besluiten, een grondig onderzoek met zich brengt van begrotings- en personeelskwesties.

-de volgende taken toe te wijzen: vaststellen van de door de directeur opgestelde fraudebestrijdingsstrategie; zorgen voor een adequate follow-up van audits en onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en van het Europees Openbaar Ministerie (EOM); de directeur ondersteunen bij de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;

-te bepalen dat het dagelijks bestuur zo nodig in dringende gevallen namens de raad van bestuur voorlopige beslissingen kan nemen;

-te vermelden dat het ook bijeen kan worden geroepen op verzoek van een van zijn leden;

-te verduidelijken dat besluiten worden genomen bij meerderheid van de aanwezige leden en dat de vertegenwoordiger van de Raad van Europa stemrecht heeft ten aanzien van zaken die verband houden met de besluiten ten aanzien waarvan hij/zij overeenkomstig artikel 12, lid 8, stemrecht heeft in de raad van bestuur.
14Wetenschappelijk ComitéWijziging om de raad van bestuur in staat te stellen gebruik te maken van de reservelijst ingeval een lid vóór het einde van het mandaat van het wetenschappelijk comité moet worden vervangen.
15DirecteurDe voorgestelde wijzigingen strekken ertoe te bepalen dat:

-de ambtstermijn van de directeur met vijf jaar kan worden verlengd (in plaats van drie) en de procedure moet worden ingeleid tijdens de twaalf (in plaats van negen) maanden die aan het verstrijken van zijn/haar ambtstermijn voorafgaan;

-de directeur verantwoordelijk is voor de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur, de opstelling van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van evaluaties achteraf, een strategie voor fraudebestrijding en een actieplan voor de follow-up van auditverslagen en OLAF-onderzoeken;

-voor het ontslag van de directeur van het bureau in geval van wangedrag, onbevredigende prestaties of aanhoudende of ernstige onregelmatigheden een tweederdemeerderheid van de leden van de raad van bestuur is vereist.
16Onafhankelijkheid en openbaar belangOnveranderd
17Transparantie en toegang tot documentenOnveranderd
18GegevensbeschermingOnveranderd
19Toetsing door de OmbudsmanOnveranderd
20Opstelling van de begrotingOnveranderd
21Uitvoering van de begrotingOnveranderd
22FraudebestrijdingOnveranderd
23Juridische status en vestigingsplaatsOnveranderd
24PersoneelSchrapping van het lid waarin wordt bepaald dat het Bureau “bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag” uitoefent (en vervangen daarvan door de bepaling dat deze worden uitgeoefend door de raad van bestuur, die deze, bij besluit, aan de directeur delegeert).
25TalenregelingOnveranderd
26Voorrechten en immuniteitenOnveranderd
27Bevoegdheid van het Hof van JustitieOnveranderd
28Deelname van en werkingsgebied met betrekking tot kandidaat-lidstaten en landen waarmee een stabilisatie- en associatieovereenkomst is geslotenOnveranderd
29OvergangsregelingenOnveranderd
30EvaluatiesWijzigingen om aan te geven dat de Commissie om de vijf jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening, opdracht zal geven tot de evaluatie van het bureau; en dat bij elke tweede evaluatie de door het Bureau bereikte resultaten worden getoetst aan zijn doelstellingen, mandaat en taken, met inbegrip van een beoordeling of het voortbestaan van het Bureau nog steeds gerechtvaardigd is in het licht van deze doelstellingen, dit mandaat en deze taken.
31ToetsingGeschrapt (gevolg van de wijzigingen van artikel 30)
32Aanvang van de werkzaamheden van het BureauOnveranderd
33IntrekkingOnveranderd
34Inwerkingtreding en toepassingOnveranderd