Toelichting bij COM(2020)328 - Wijziging Uitvoeringsbesluit 2013/680 DK en Zweden worden gemachtigd tot verlenging van toepassing van bijzondere maatregel in afwijking van bepaalde artikelen btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 1 (hierna “de btw-richtlijn” genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

Denemarken en Zweden hebben verzocht om een derogatie te mogen verlengen die hun initieel is verleend bij Beschikking 2000/91/EG 2 en nadien is verlengd bij Beschikkingen 2003/65/EG 3 en 2007/132/EG 4 en bij Uitvoeringsbesluit 2013/680/EU 5 . Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 2 april 2020 van het verzoek van Denemarken en Zweden in kennis gesteld. Bij brief van 3 april 2020 heeft de Commissie Denemarken en Zweden meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

Algemene context



Denemarken en Zweden hebben de regels voor de terugvordering van de btw in verband met de tol voor het gebruik van de vaste Sontverbinding tussen beide landen vereenvoudigd. Dit werd nodig geacht omdat de normale btw-regels zowel voor de belastingplichtigen als voor de overheid tot buitensporige administratieve lasten zouden leiden.

Krachtens de normale btw-regels, zoals vastgesteld in de artikelen 168, 169, 170 en 171 van de btw-richtlijn, moet de btw in mindering worden gebracht in of teruggegeven worden door de lidstaat waar hij verschuldigd was of voldaan werd. Aangezien de vaste Sontverbinding gedeeltelijk op Deens en gedeeltelijk op Zweeds grondgebied ligt, zou de btw over de tol voor het gebruik van de verbinding terugvorderbaar zijn van elk van deze landen naar rato van het gedeelte van de tol dat betrekking heeft op hun grondgebied. In dit geval betekent dit dat 50 % terugvorderbaar zou zijn van Denemarken en 50 % van Zweden.

In de praktijk zou dit betekenen dat belastingplichtigen die in Denemarken of in Zweden gevestigd zijn, slechts 50 % van de btw zouden kunnen terugkrijgen via hun periodieke btw-aangifte in de lidstaat waar zij voor de btw geïdentificeerd zijn. De overige 50 % zouden zij van de andere lidstaat moeten terugvragen via een verzoek overeenkomstig Richtlijn 2008/9/EG 6 . Belastingplichtigen die in een andere lidstaat dan Denemarken of Zweden gevestigd zijn, zouden zowel in Denemarken als in Zweden een verzoek om teruggaaf overeenkomstig Richtlijn 2008/9/EG moeten indienen om de btw terug te vorderen. Ook belastingplichtigen die buiten het grondgebied van de Unie gevestigd zijn, zouden zowel in Denemarken als in Zweden een verzoek moeten indienen, in dit geval overeenkomstig Richtlijn 86/560/EEG 7 .

Met de bestaande derogatie voor Denemarken en Zweden zijn de btw-regels voor de terugvordering van de btw vereenvoudigd. Hierdoor is het immers mogelijk dat er voor de terugvordering van de btw in verband met de tolheffing slechts één verzoek wordt ingediend. De vereenvoudigde regels zijn als volgt:

– Belastingplichtigen die in Denemarken of Zweden gevestigd zijn, mogen het volledige bedrag van de aftrekbare btw op de tolgelden, inclusief het gedeelte dat betrekking heeft op het gebruik van de verbinding op het grondgebied van de lidstaat waar zij niet gevestigd zijn, op hun binnenlandse btw-aangifte in mindering brengen.

– Belastingplichtigen die in een andere lidstaat dan Denemarken of Zweden gevestigd zijn en belastingplichtigen die niet in een lidstaat gevestigd zijn, moeten hun verzoek om teruggaaf van de aftrekbare btw overeenkomstig de procedure van Richtlijn 2008/9/EG respectievelijk Richtlijn 86/560/EEG uitsluitend aan de Zweedse autoriteiten richten.

Denemarken en Zweden vragen dat deze bestaande vereenvoudigingsregels met een nieuwe termijn worden verlengd.

Volgens de statistische gegevens die Zweden heeft verstrekt, houdt deze derogatie voor de belastingplichtigen een grote vereenvoudiging in van de procedure voor de terugvordering van de btw over de tol voor het gebruik van de Sontverbinding en wordt zij met succes toegepast. Ook de Commissie is de mening toegedaan dat deze vorm van grensoverschrijdende aftrek een voorbeeld van vereenvoudiging van de verplichtingen voor het bedrijfsleven is, dat op de lange termijn op grotere schaal zou kunnen worden ingevoerd via een veralgemeend éénloketsysteem.

De Commissie acht het derhalve passend om de derogatie opnieuw te verlengen.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Een bestaande derogatie die op 24 januari 2000 aan Denemarken en Zweden is verleend en die op 21 januari 2003, 30 januari 2007 en 13 november 2013 is verlengd.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen en doelstellingen van de Unie

Niet van toepassing.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Overleg met belanghebbenden

Niet relevant.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling



Het voorgestelde besluit strekt ertoe de procedure voor de terugvordering van de btw op de tol voor het gebruik van de vaste Sontverbinding tussen Denemarken en Zweden voor de belastingplichtigen te vereenvoudigen en kan bijgevolg een positief economisch effect sorteren.

Dit effect zal in ieder geval beperkt zijn, gelet op de beperkte werkingssfeer van de derogatie.

3. JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL

Samenvatting van de voorgestelde maatregel



Machtiging van Denemarken en Zweden tot toepassing van een maatregel die afwijkt van de artikelen 168, 169, 170 en 171 van de btw-richtlijn wat het recht op aftrek voor belastingplichtigen betreft.

Rechtsgrondslag



Artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan twee lidstaten op hun eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: overig.

Andere instrumenten zouden om de navolgende redenen ontoereikend zijn:

Overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken als de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een uitvoeringsbesluit van de Raad is het enige geschikte instrument, aangezien het tot een individuele lidstaat kan worden gericht.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

5. FACULTATIEVE ELEMENTEN

Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een vervalbepaling.