Toelichting bij COM(2020)326 - Beoordeling voor 2019 van door de lidstaten gemaakte voortgang op weg naar de nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 en met de uitvoering van Richtlijn 2012/27

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 20.7.2020


COM(2020) 326 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Beoordeling voor 2019 van de door de lidstaten gemaakte voortgang op weg naar de nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 en met de uitvoering van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, overeenkomstig artikel 24, lid 3, van die richtlijn


1.Inleiding

In december 2019 heeft de Commissie een mededeling over de Europese Green Deal aangenomen 1 , waarin een routeplan wordt uitgezet naar klimaatneutraliteit tegen 2050 en waarin wordt opgeroepen om tegen 2030 grotere inspanningen te leveren om de economie koolstofvrij te maken. Aangezien 75 % van de broeikasgassen die in de EU worden uitgestoten het gevolg zijn van de levering en het gebruik van energie, is verdere vooruitgang op het gebied van energie-efficiëntie van essentieel belang om onze beloften met betrekking tot koolstofneutraliteit en ambitieuzere klimaatdoelstellingen in het komende decennium gestand te doen. Energie-efficiëntie is in de Green Deal als prioriteit aangemerkt. Van nog groter belang om vooruit te komen is de uitvoering van de bestaande wetgeving en toezeggingen op het gebied van energie-efficiëntie, in combinatie met de brede toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst”.

Hoezeer de aandacht nu ook uitgaat naar het komende decennium en naar het langere tijdsbestek tot 2050, het is even belangrijk om de vooruitgang op weg naar de doelstellingen van 2020 in gedachten te houden. Deze doelstellingen vormen het uitgangspunt voor iedere vergroting van de ambitie. Eventuele lacunes en vertragingen in 2020 hebben gevolgen voor de verwezenlijking van de doelstellingen voor 2030 en 2050. Bovendien zullen ook de gevolgen van de COVID-19-crisis een rol spelen. Verwacht wordt dat de vraag naar energie in 2020 door de crisis zal dalen, waardoor de doelstellingen voor 2020 mogelijk worden gehaald, waarna de vraag naar energie later naar verwachting weer zal toenemen. Er mag echter niet worden vergeten dat deze verminderde vraag niet het gevolg is van structurele veranderingen.

Dit voortgangsverslag wordt door de Commissie gepresenteerd overeenkomstig artikel 24, lid 3, van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/2002 (hierna “de energie-efficiëntierichtlijn” genoemd). Dit verslag is het laatste van de reeks verslagen in een dergelijk formaat in het kader van de energie-efficiëntierichtlijn, aangezien deze aanpak moet worden afgestemd op artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie (hierna “de governanceverordening” genoemd).

Dit verslag bevat de meest recente inzichten in de voortgang die tot en met 2018 is gemaakt in de richting van het EU-energie-efficiëntiestreefcijfer van 20% voor 2020 2 . Er wordt nog geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van de COVID-19-crisis op het bereiken van het streefcijfer voor 2020. Als primaire gegevensbron zijn de officiële Europese energiestatistieken 3 gebruikt, waarbij gebruik is gemaakt van de methode voor de berekening van de energiebalansen die tot 2018 werd toegepast 4 (om te zorgen voor consistentie met de vorige verslagen en de voor de vaststelling van de streefcijfers voor energie-efficiëntie gebruikte methode). Het verslag bouwt verder op het voortgangsverslag energie-efficiëntie 2018 5 , de in 2019 door de lidstaten ingediende jaarverslagen 6 en een aanvullende analyse die in 2019 en begin 2020 is uitgevoerd. Om meer inzicht te krijgen in de factoren achter de recente energietrends is een door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) 7 en het Odyssee-Mure-project 8 ontwikkelde uitsplitsingsmethode gebruikt.

2.Samenvatting van de resultaten

Het verslag heeft betrekking op gegevens over de EU-28 tot 2018.

De belangrijkste bevindingen zijn:

·Het primaire energieverbruik daalde in 2018 met 0,7 % ten opzichte van 2017. Het eindenergieverbruik steeg op jaarbasis met 0,1 %. Niettemin bevinden beide indicatoren zich boven het vastgestelde traject voor het behalen van de streefcijfers voor 2020.

·Weersfluctuaties blijven het niveau van het energieverbruik beïnvloeden 9 . Doordat de winter van 2018 relatief warm was, bleef de vraag naar energie voor ruimteverwarming beperkt, maar dit effect werd tenietgedaan door een stijging van het energieverbruik in de sectoren vervoer en industrie. Gecorrigeerd voor weersomstandigheden wijzen de cijfers in 2018 feitelijk op een grotere stijging van het eindenergieverbruik (zie figuur 1).

·Door de toegenomen economische activiteit blijft het energieverbruik groeien, terwijl de nieuwe beleidsmaatregelen van de lidstaten in 2018 dit onvoldoende compenseerden.

·Uit de bevindingen van de jaarlijkse verslagen over de energie-efficiëntie voor 2019 blijkt dat sommige lidstaten veel minder hebben bespaard dan wat nodig zou zijn voor 2018 om hun cumulatieve besparingsvereisten voor de periode 2014-2020 te halen.


De vermindering van het primaire energieverbruik kan als een positieve ontwikkeling worden opgevat. Indien dat verbruik echter in het huidige tempo blijft dalen, is dat ontoereikend om onder normale economische omstandigheden het voor 2020 vastgestelde streefcijfer te halen; het huidige tempo ligt namelijk lager dan de gemiddelde jaarlijkse vermindering bij een lineair traject vanaf 2005 tot het streefcijfer voor 2020 (1 % per jaar). Gezien de beperkte tijd die rest om nieuw beleid uit te voeren, lijkt het steeds minder waarschijnlijk dat de streefcijfers voor 2020 kunnen worden bereikt zonder een sterke impact door externe factoren, zoals de COVID-19-crisis. Het is echter nog steeds belangrijk de inspanningen snel te intensiveren, aangezien elke resterende achterstand ten opzichte van de doelstellingen voor 2020 of een heropleving van de energievraag ná de COVID-19-crisis het ook moeilijker kunnen maken om de streefcijfers voor 2030 te halen.


Om de stijgende tendens van het energieverbruik beter te beoordelen en een mogelijke weg vooruit te vinden, heeft de Commissie in juli 2018 een taskforce opgericht die ervoor moet zorgen dat de energie-efficiëntiestreefcijfers van de EU voor 2020 worden gehaald 10 . Tijdens de vergaderingen van de taskforce in 2019 hebben de lidstaten benadrukt dat de bestaande wetgeving volledig moet worden uitgevoerd, dat de structuurfondsen en het Cohesiefonds van de EU beter moeten worden gemobiliseerd, en dat er aanvullende maatregelen moeten worden genomen die snel tot besparingen leiden. Bovendien werd erkend dat meer nadruk moest worden gelegd op het waarborgen dat gebouwen die ingrijpende renovaties ondergaan, minimumnormen inzake energieprestaties halen. Dit zou echter niet zorgen voor de op korte termijn vereiste energiebesparingen, maar zou er wel toe bijdragen dat het streefcijfer voor 2030 wordt gehaald.


Figuur 1: Eindenergieverbruik (final energy consumption — FEC) in de periode 2000-2018, gecorrigeerd voor bbp en weersomstandigheden 11 .


Bron: Eigen berekeningen op basis van gegevens van Eurostat en Odyssee, AMECO (bbp).

3.Voortgang op weg naar de energie-efficiëntiestreefcijfers van de EU voor 2020

Het eindenergieverbruik 12 in de EU-28 is met 5,8 % gedaald van 1 194 Mtoe in 2005 naar 1 124 Mtoe in 2018. Dit is 3,5 % boven het streefcijfer van 1 086 Mtoe voor het eindenergieverbruik in 2020. Het eindenergieverbruik daalde tussen 2005 en 2018 gemiddeld met 0,42 % per jaar, maar in de periode 2014 (toen de vraag naar verwarming veel lager was als gevolg van een uitzonderlijk warme winter) tot 2018 steeg het eindenergieverbruik met 5,3 %. In 2018 bedroeg die stijging ten opzichte van het voorgaande jaar 0,1 %.

In 2018 was er vooral sprake van een hoger energieverbruik in de vervoerssector (een stijging met 1,3 % ten opzichte van 2017) en de industriële sector (+0,6 %). Daar staat tegenover dat het energieverbruik in de woningsector (-1,6 %) en de dienstensector (-1,4 %) daalde.

De vervoerssector was in 2018 goed voor 34 % van het eindenergieverbruik, gevolgd door de industrie en de woningbouw (beide 25 %), de dienstensector (13 %) en andere sectoren, waaronder landbouw, visserij en bosbouw (3 %).

Het primaire energieverbruik 13 in de EU-28 is met 9,8 % gedaald, van 1 721 Mtoe in 2005 naar 1 552 Mtoe in 2018. Dat is 4,65% hoger dan het streefcijfer van 1 483 Mtoe voor 2020. Tussen 2005 en 2018 daalde het gemiddeld met 0,8 % per jaar Na drie jaar van toename is het energieverbruik in 2018 met 0,7 % gedaald.

4.Nationale streefcijfers

Tot 2018 waren 12 lidstaten erin geslaagd hun eindenergieverbruik onder het niveau van hun hypothetische lineaire traject voor realisatie van hun indicatieve streefcijfers voor 2020 te brengen of te houden 14 . Het primaire energieverbruik van 15 lidstaten bevond zich in 2018 onder het niveau van hun hypothetische lineaire traject 15 . Over de hele linie was het eindenergieverbruik van 11 lidstaten (minder dan de 17 lidstaten in 2017) in 2018 lager dan de indicatieve eindenergiestreefwaarde voor 2020 16 . Evenzo zijn 13 lidstaten (minder dan de 14 lidstaten in 2017) er in 2018 in geslaagd hun primaire energieverbruik onder hun indicatieve streefwaarde voor 2020 te brengen of te houden 17 .

In 2018 heeft geen enkele lidstaat zijn streefcijfer wat betreft energie-efficiëntie herzien, wat ertoe leidt dat alle nationale streefcijfers opgeteld nog steeds niet de streefcijfers van de EU halen. Voor het eindenergieverbruik komt het totaal van de nationale indicatieve streefcijfers op 1 085 Mtoe, d.w.z. 1 Mtoe onder het voor de EU vastgestelde streefcijfer; voor het primaire energieverbruik komt het totaal uit op 1 533 Mtoe, d.w.z. 50 Mtoe boven het voor de EU vastgestelde streefcijfer 18 .

5.Ontwikkelingen in de lidstaten en sectoren

Tussen 2005 en 2018 is het eindenergieverbruik (FEC2020-2030) in negen lidstaten gestegen: Cyprus, Estland, Finland, Letland, Litouwen, Malta, Oostenrijk, Polen en Slovenië. Ten opzichte van 2017 is het eindenergieverbruik in 2018 in 18 lidstaten gestegen. De grootste stijgingen zijn vastgesteld in Malta (+6,1 %), Ierland (+4,7 %) en Letland (+4,1 %). De grootste dalingen werden waargenomen in Griekenland (-4,8 %), Oostenrijk (-2,5 %) en Duitsland (-1,5 %).

Tussen 2005 en 2018 is het primaire energieverbruik (PEC2020-2030) in alle lidstaten gedaald, met uitzondering van Cyprus, Estland, Letland en Polen. De landen met de scherpste daling van het primaire energieverbruik zijn onder meer Griekenland (-25,7 %), Litouwen (-23,4 %) en het Verenigd Koninkrijk (-21,1 %). In vergelijking met 2017 is het primaire energieverbruik in 14 lidstaten verder gedaald, waarbij de scherpste daling is waargenomen in België (-4,6 %), gevolgd door Oostenrijk (-3,1 %) en Griekenland (-3,0 %). Daarentegen werden de scherpste stijgingen opgetekend in Estland (+9,4 %), Letland (+5,1 %) en Luxemburg (+4,0 %).

De primaire energie-intensiteit is ten opzichte van 2005 in 2018 in alle lidstaten gedaald. Tussen 2015 en 2018 is deze echter gestegen in Denemarken, Estland en Luxemburg.

Figuur 2: Relatieve verandering van primair energieverbruik, primaire energie-intensiteit 19 en bbp, 2015-2018

Bron: Eurostat

De taskforce die ervoor moet zorgen dat de energie-efficiëntiestreefcijfers van de EU voor 2020 worden gehaald heeft in juli 2019 vergaderd. De discussie richtte zich voornamelijk op de beoordeling van de vooruitgang op basis van de ramingen van het energieverbruik van Eurostat voor 2018 en op het delen van goede praktijken om verdere besparingen te realiseren. Gezien de beperkte tijd tot eind 2020, hebben de lidstaten in 2018 niet veel nieuwe maatregelen genomen, en leek de aandacht meer uit te gaan naar de plannen voor 2030. De lidstaten wezen er ook op dat er in dit stadium geen stimulans bestond om in technische maatregelen te investeren en dat het beter was om tot 2021 te wachten, zodat de maatregelen zouden kunnen meetellen voor artikel 7 van de energie-efficiëntierichtlijn.


In de jaarverslagen over 2019 20 benoemden de lidstaten de groei van de economie en de activiteiten als de belangrijkste oorzaken voor de toename van het energieverbruik in 2017. De factoren die tot de daling van het primaire energieverbruik op jaarbasis en tot een lichte stijging van het eindenergieverbruik in 2018 hebben geleid, moeten nog worden geanalyseerd. Zoals hierboven vermeld, kan de meest recente toename van het eindenergieverbruik voornamelijk worden toegeschreven aan de groei in de sectoren vervoer en industrie. Het energieverbruik in de woning- en de dienstensector is op jaarbasis gedaald, hetgeen deels te danken is aan het warmere weer in 2018. De daling van het primaire energieverbruik is wellicht veeleer het resultaat van veranderingen in de energiemix (bv. verschuiving naar hernieuwbare energie) en de invoer (die beide eerder een effect hebben op de berekening dan dat ze een werkelijke invloed hebben op het huidige verbruiksniveau) of efficiëntieverbeteringen bij de energieomzetting.


Officieuze voorlopige gegevens over het elektriciteitsverbruik in 2019 21 geven een gedeeltelijke indicatie van de verwachte ontwikkelingen voor het afgelopen jaar. In 2019 daalde het elektriciteitsverbruik in de EU met 2 % op jaarbasis, waarmee de vraag daalde naar het niveau van 2015, terwijl het bbp dat jaar desalniettemin met 1,4 % groeide. Het weer lijkt hierbij een rol te spelen. De hittegolven in de zomer van 2019, waarbij in Noord-Europa maxima boven de 40°C voorkwamen, hebben gezorgd voor een sterke stijging van het energieverbruik vanwege de airconditioning. De warme wintermaanden aan het begin en het eind van 2019 hebben er echter voor gezorgd dat het elektriciteitsverbruik lager was, wat de grote vraag naar energie in de zomer al met al meer dan compenseerde. Verder heeft de verschuiving weg van industriële productie als bron van groei van het bbp ook een effect gehad op het elektriciteitsverbruik - de industriële productie is in 2018 en 2019 gedaald, met name in de staalsector 22 .


De uitsplitsing maakt een meer kwantitatieve analyse mogelijk van de verschillende factoren die aan de veranderingen in het energieverbruik ten grondslag liggen.


De analyse van het JRC over de periode 2005-2017 23 geeft aan dat de verbeteringen in energie-intensiteit de belangrijkste factor waren voor de vermindering van het energieverbruik in de productiesectoren (industrie, diensten en landbouw). Dit effect werd versterkt door structurele veranderingen. De grotere arbeidsproductiviteit (bruto toegevoegde waarde per gewerkt uur) en de werkgelegenheidseffecten verhoogden het energieverbruik echter. In dezelfde periode werd de daling van het energieverbruik ook bepaald door verbeteringen in de energie-efficiëntie en de sterke invloed van de weersomstandigheden. De helft van deze effecten werd tenietgedaan door het welvaartseffect en de toename van de bevolking, waardoor het verbruik steeg. Bij zowel het passagiers- als het goederenvervoer heeft de toegenomen activiteit de verbeteringen van de energie-intensiteit meer dan tenietgedaan, zodat het energieverbruik tussen 2005 en 2017 is toegenomen.


De Odyssee-Mure-analyse over de periode 2005-2017 24 bevestigt dat energiebesparingen een belangrijke rol spelen bij het verminderen van het eindenergieverbruik. Structurele effecten en klimaateffecten hebben ook tot extra energiebesparingen geleid. Deze effecten werden grotendeels tenietgedaan door de groei van de activiteiten en in mindere mate door veranderingen in levensstijl en andere effecten. De daling van het primaire energieverbruik was voornamelijk het gevolg van schommelingen in het verbruik van de elektriciteitssector (veranderingen in het elektriciteitsverbruik, het thermisch rendement van de energiemix) en de effecten van veranderingen in het eindenergieverbruik en in mindere mate van de variatie in het verbruik van andere energieomzettingen.

5.1.Industriële sector

Het eindenergieverbruik van de industrie (berekend volgens de oude methode voor energiebalansen) is in de EU-28 in absolute termen gedaald van 332 Mtoe in 2005 naar 285 Mtoe in 2018 (-14 %). In deze periode nam het energieverbruik in de industrie echter toe in Hongarije (+43 %), Letland (+29 %), Polen (+14 %), Malta (+11 %), Duitsland (+6 %), en Litouwen, België, Oostenrijk en Slowakije (in elk met minder dan 5 %). Vergeleken met 2017 nam het totale eindenergieverbruik van de industrie in 2018 met 0,6 % toe, waarbij zes lidstaten echter een daling te zien gaven. De landen met de hoogste stijging waren Letland (+14 %), Slovenië (+7,3 %) en Estland (+6,6 %). In de drie jaar van 2015 tot 2018 steeg de bruto toegevoegde waarde van de industriële productie met 8 % (in 2018 met 4 %). Deze groei van de activiteit werd echter slechts ten dele weerspiegeld in de veranderingen in het energieverbruik, dat sinds 2015 met 2,3 % is gestegen.

Wat betreft de energie-intensiteit 25 zijn bijna alle lidstaten er tussen 2005 en 2018 in geslaagd de prestaties van hun industrie te verbeteren. Dit leidde tot een daling van de totale energie-intensiteit in de EU-28 met 22%. De energie-intensiteit van de industriële sector groeide alleen in Hongarije (+20 %), Letland (+20 %) en Griekenland (+1%). De grootste verbetering van die intensiteit (50 % of meer) werd dan weer geconstateerd in Roemenië, Estland, Ierland en Bulgarije. Wat de jaarlijkse ontwikkelingen ten opzichte van 2017 betreft, is voor negen lidstaten in 2018 een stijging van de energie-intensiteit van de industrie geconstateerd (Letland +6,8 %, Finland +3,5 %, Roemenië +2,6 %, België +1,6 %, Frankrijk +1,3 %, Spanje +1 %, Hongarije +0,8 %, Kroatië +0,6 %, Bulgarije +0,1 %), terwijl alle andere lidstaten hun prestaties bleven verbeteren.


5.2.Woningsector

Het eindenergieverbruik van de woningsector (berekend volgens de oude methode voor energiebalansen) is sterk gedaald met 10,4 % van 310 Mtoe in 2005 tot 278 Mtoe in 2018 (maar met slechts 4,6 % na toepassing van de weercorrectie). Het energieverbruik steeg tussen 2015 en 2018 echter met 0,1% (met een daling van 1,6 % in 2018). Deze stijging van drie jaar was tot op zekere hoogte het gevolg van het koudere winterweer in 2016 en 2017 (dat gedeeltelijk werd gecompenseerd door een warmere winter in 2018), aangezien het energieverbruik voor ruimteverwarming ongeveer twee derde van het energieverbruik van woningen uitmaakt. Gecorrigeerd voor de weersomstandigheden is het energieverbruik sinds 2010 langzaam gedaald. In 2018 bedroeg het aantal graaddagen voor verwarming 3 % minder dan in 2017, maar steeg het energieverbruik in de woningsector met 0,5 % op jaarbasis (op basis van ramingen). Hoewel de koeling van woonruimten nog steeds maar een vrij beperkt aandeel van het energieverbruik uitmaakt, is het in sommige landen snel gegroeid.

In hun jaarverslagen hebben de lidstaten verschillende factoren vastgesteld die hun energieverbruik in 2017 opdreven:

·toename van de bevolking of van het aantal huishoudens;

·toename van het beschikbare inkomen van huishoudens;

·economische groei;

·verslechtering van de weersomstandigheden in de winter; en

·verslechtering van de weersomstandigheden in de zomer 26 .

De eerste drie factoren, die tot het welvaartseffect konden worden herleid, leidden waarschijnlijk ook in 2018 tot een hoger energieverbruik. Het effect ervan werd echter meer dan gecompenseerd door de weersfactor die leidde tot een daling van het energieverbruik met 1,6 % op jaarbasis in de woningsector in 2018.

De intensiteit van het energieverbruik van de woningsector van de EU-28 daalde tussen 2005 en 2018 met 13,5 % (ook in 2018 daalde het met 1 % ten opzichte van 2017). De prestaties waren echter niet dezelfde in alle lidstaten. In vijf landen waren de prestaties sinds 2005 verslechterd: Litouwen, Bulgarije (beide +16,5 %), Estland (+9 %), Roemenië (+6 %) en Malta (+1,7 %). Daarentegen zijn Griekenland (-29,5 %), Luxemburg (-27,4 %), België (-26 %), het Verenigd Koninkrijk (-22 %), Ierland (-20,5 %) en Slowakije (-20 %) erin geslaagd hun energie-intensiteit het sterkst te verminderen.

De stijgende trend in het energieverbruik kan in verband worden gebracht met het gemiddelde energierenovatiepercentage, dat nog steeds zeer laag is: slechts ongeveer 1 %, variërend van 0,4 % tot 1,2 % in de verschillende lidstaten. Zelfs in de lidstaten met relatief hoge renovatiepercentages is het grootste deel van de besparingen afkomstig van kleine tot middelgrote renovaties, terwijl het aantal grote renovaties nog steeds zeer laag is. Hierdoor wordt het risico op een lock-in-effect groter, aangezien eenmaal gerenoveerde gebouwen een aantal jaren lang niet opnieuw zullen worden gerenoveerd 27 .

5.3.Dienstensector

In de dienstensector was tussen 2005 en 2018 sprake van een geringe toename van het energieverbruik (+1,5 %, berekend volgens de oude methode voor energiebalansen). Deze stijging is deels toe te schrijven aan de sterke groei van de activiteit — de bruto toegevoegde waarde van de dienstensector is tussen 2005 en 2018 met 23 % gestegen. De relatie tussen een aantrekkende arbeidsmarkt en het energieverbruik in de dienstensector is evident. Het energieverbruik nam toe in de periode van relatief sterke groei van de werkgelegenheid tot 2008, en is sinds 2014 weer aan het stijgen. De daling van het energieverbruik in 2018 met 1,4 % die gepaard ging met een stijging van de bruto toegevoegde waarde en werkgelegenheid, werd veroorzaakt door de warmere winter in dat jaar.

De eindenergie-intensiteit in de dienstensector is in de periode 2005-2018 met 17 % verbeterd. De grootste verbetering was te zien in Ierland, Hongarije, Slowakije, Oostenrijk en Slovenië. In vergelijking met 2017 is de energie-intensiteit in de EU in 2018 verder verbeterd. Het energieverbruik nam af, terwijl de bruto toegevoegde waarde van de sector met 2,3% steeg.

5.4.Vervoerssector

Het eindenergieverbruik in de vervoerssector in de EU (berekend volgens de oude methode voor energiebalansen) 28 is met 3,6% toegenomen van 368 Mtoe in 2005 naar 381 Mtoe in 2018. In 2018 is in slechts zeven lidstaten het energieverbruik in deze sector 29 gedaald ten opzichte van het niveau van 2005. Griekenland (-14 %), Italië (-12 %), Spanje (-7 %) en in mindere mate het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg, Nederland en Zweden. Daartegenover staat dat dat verbruik aanzienlijk is gestegen in Polen (+87 %), en Litouwen, Malta en Roemenië (elk met meer dan 50 %). Die positieve trend zette zich in 2018 in 21 lidstaten voort, waarbij de grootste toename op jaarbasis werd vastgesteld in Malta (+13 %), Hongarije en Litouwen (beide meer dan 7 %) en Polen (+6 %).

Rekening houdend met de ontwikkelingen in de jaren na de goedkeuring van de energie-efficiëntierichtlijn (d.w.z. in de periode 2013-2018), is het energieverbruik in het vervoer gestegen met 33 Mtoe, hetgeen de kloof van 38 Mtoe met het streefcijfer van de EU voor eindenergieverbruik in 2020 voor 87 % verklaart. Alleen al de luchtvaart, die voor een steeds groter aandeel in het totale energieverbruik van de EU zorgt (meer dan 5 %), verklaart 27 % van deze kloof. Als, met andere woorden, het energieverbruik van het wegvervoer en het luchtvervoer dichter bij het niveau van 2013 was gebleven, had de EU nu veel dichter bij het bereiken van haar streefcijfer voor het eindenergieverbruik gestaan.

De groei van de vervoersactiviteiten en het beperkte aantal voertuigen op alternatieve brandstoffen op de markt blijven de belangrijkste factoren voor het stijgende energieverbruik. Een andere belangrijke factor in de afgelopen jaren is de brandstofefficiëntie van het wagenpark. In 2018 zijn de specifieke emissies van nieuw geregistreerde auto’s (die verband houden met het energieverbruik) voor het tweede opeenvolgende jaar toegenomen, na een gestage daling tussen 2010 en 2016. Het groeiende aandeel nieuwe registraties voor benzineauto’s, met name zgn. sport utility vehicles (SUV’s), lijkt de belangrijkste factor te zijn voor de toename van de emissies van nieuwe auto’s in 2018. In 2018 waren benzineauto’s de meest verkochte auto’s in de EU, goed voor bijna 60 % van de verkoop (tegenover 53 % in 2017), terwijl één op de drie verkochte nieuwe wagens een SUV was 30 . Meer energie-efficiënte dieselauto’s maakten 36 % van de geregistreerde nieuwe auto’s uit 31 .

Ten aanzien van de luchtvaart moet worden gezegd dat de wereldvraag naar luchtvervoer sinds 2000 meer dan verdubbeld is. In 2018 heeft de EU de op één na grootste groei opgetekend (na de regio Azië/Stille Oceaan) met 6,7 % meer betaalde passagierskilometers dan in 2017 32 . Wel moet worden gezegd dat de groei van het energieverbruik in de luchtvaart nog veel hoger zou zijn zonder verbeteringen van de energie-efficiëntie. Hoewel de overheid en de bedrijfstak de laatste tien jaar voor concrete verbeteringen hebben gezorgd (het brandstofverbruik per passagier is tussen 2005 en 2017 bijvoorbeeld met 24 % gedaald), zijn de geboekte winsten tenietgedaan door de aanhoudende toename van het verkeer 33 .

6.Energie-efficiëntierichtlijn — Huidige situatie

De Commissie blijft in nauwe samenwerking met de lidstaten controleren hoe de energie-efficiëntierichtlijn wordt omgezet en uitgevoerd.

In 2018 heeft de Commissie de gestructureerde dialoog (EU-pilot-informatieverzoeken) met de lidstaten afgesloten. Deze was het voorgaande jaar in gang gezet om te waarborgen dat alle verplichtingen en vereisten van de richtlijn energie-efficiëntie correct in nationale wetgeving en nationaal beleid werden omgezet. Na een beoordeling van de antwoorden op EU-pilots heeft de Commissie tussen juli 2018 en januari 2019 op grond van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tegen alle lidstaten inbreukprocedures ingeleid wegens niet-naleving van de verplichtingen uit hoofde van de energie-efficiëntierichtlijn. Deze procedures gingen niet allemaal even snel vooruit, maar door de uitleg en de toezeggingen van de lidstaten zijn de meeste problemen die de Commissie aan de orde had gesteld, opgelost.

Alle lidstaten hebben hun jaarverslagen over 2019 ingediend, zoals vereist op grond van artikel 24 van de energie-efficiëntierichtlijn. Toch werden nog veel verslagen te laat ingediend, waren ze van slechte kwaliteit of ontbrak er belangrijke informatie. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek heeft de jaarverslagen in een apart document geanalyseerd 34 .

6.1.Voortgang met artikel 7 (verplichting inzake energiebesparingen)

Ten aanzien van artikel 7 hebben de lidstaten over de periode 2014-2017 energiebesparingen gerapporteerd met het oog op de uitvoering van de nationale energiebesparingsverplichting voor de periode 2014-2020.

Uit de analyse blijkt dat verschillende lidstaten het risico lopen niet vóór december 2020 aan hun nationale energiebesparingsverplichting te voldoen. Rekening houdend met de gerealiseerde energiebesparingen uit de periode 2014-2017 en de tot 2020 verwachte energiebesparingen als gevolg van uitgevoerde beleidsmaatregelen, lijkt het zeer onwaarschijnlijk (waarschijnlijkheid < 75 %) dat Bulgarije, Kroatië, Litouwen, Luxemburg, Portugal, Roemenië en Spanje aan hun nationale verplichtingen zullen voldoen. Voor Estland, Griekenland, Hongarije, Italië, Tsjechië en Zweden lijkt het onwaarschijnlijk (waarschijnlijkheid > 75 % en < 95 %). Anderzijds is het zeer waarschijnlijk (> 105 % waarschijnlijkheid) dat Cyprus, Denemarken, Finland, Ierland, Letland, Malta, Oostenrijk, Nederland, Polen, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk meer energie besparen dan nodig is op 31 december 2020. Voor België, Frankrijk, Duitsland en Slovenië is het waarschijnlijk (waarschijnlijkheid > 95 % en < 105 %) dat zij hun nationale energiebesparingsstreefwaarde voor 2020 zullen halen.

Uit een vergelijking van de gerapporteerde energiebesparingen over de periode tussen 2014 en 2017 met de door elke lidstaat voor diezelfde periode geraamde cumulatieve energiebesparingen op basis van de gemiddelde jaarlijkse resultaten, blijkt dat Bulgarije, Kroatië, Tsjechië, Griekenland, Litouwen, Luxemburg, Portugal, Roemenië en Spanje in 2017 minder dan 80 % van hun streefcijfer hebben bereikt.

In hun jaarverslag over 2019 rapporteerden negen landen 35 dat zij nieuwe beleidsmaatregelen hadden ingevoerd. Daarnaast hebben sommige landen hun ramingen van de verwachte en/of gerealiseerde energiebesparingen voor 2014 en 2015 geactualiseerd.

In 2019 zijn in totaal 58 nieuwe maatregelen op grond van artikel 7 gerapporteerd. Twaalf daarvan (of 20,7 %) zijn door Hongarije ingevoerd, elf (19 %) door Letland, tien (17,2 %) door Litouwen, gevolgd door Cyprus, het VK en Spanje 36 (elk 10,3 %) 37 .

De meeste energiebesparingen (36 %) 38 werden gerealiseerd via verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie, 16% van de besparingen was het resultaat van energie- of CO2-belastingen, en 20% van de besparingen was te danken aan financieringsregelingen of fiscale maatregelen. Slechts een klein deel van de energiebesparingen (0,02 %) werd gerealiseerd door etiketteringsregelingen en met nationale middelen (zie figuur 3).

2.

Figuur 3. Verdeling van de op grond van artikel 7 in aanmerking komende cumulatieve energiebesparingen in de periode 2014-2017 per type beleidsmaatregel



Bron: Eigen berekeningen op basis van de nationale jaarverslagen 2019


Bijna twee derde van de gerealiseerde besparingen (63%) was het resultaat van transversale maatregelen gericht op verschillende sectoren, waaronder gebouwen. De resterende energiebesparingen werden bereikt dankzij maatregelen voor huishoudens (16 %), industrie en diensten (17 %), gevolgd door vervoer (4 %).

3.

Figuur 4. Verdeling van de op grond van artikel 7 in aanmerking komende cumulatieve energiebesparingen in de periode 2014-2017 per type sector



Bron: Eigen berekeningen op basis van de nationale jaarverslagen 2019

6.2.Voortgang met artikel 5 (Voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties)

In 2018 werd een hoger niveau van naleving van de verslagleggingsverplichtingen vastgesteld ten opzichte van het voorgaande jaar, maar nog steeds hebben zes lidstaten de gevraagde actualisering met betrekking tot artikel 5 niet meegedeeld. Van deze landen hebben België, Malta, Nederland en Roemenië niet aan de Commissie gerapporteerd wat zij in de laatste twee jaar hebben bereikt.

Van de lidstaten die hebben gekozen voor de standaardaanpak 39 , hebben er vier in 2018 hun jaarlijkse streefcijfer voor gerenoveerd vloeroppervlak gehaald. Het betrof Bulgarije, Estland, Italië en Luxemburg. Van de lidstaten die de alternatieve aanpak hebben gevolgd, hebben vijf lidstaten hun jaarlijkse streefcijfer voor energiebesparingen gehaald. Het betrof Ierland, Oostenrijk, Polen, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk. Voor de resterende landen ontbrak de informatie of waren de gerapporteerde gegevens minder dan wat nodig is om het jaarlijkse doel te bereiken.

Naast de jaarlijkse vooruitgang is het ook belangrijk om te kijken naar de resultaten die zijn bereikt tussen 2014 en 2018, rekening houdend met het feit dat de extra besparingen die in één jaar worden bereikt, kunnen worden gebruikt om te voldoen aan de vereiste over een periode van drie jaar. Volgens de beschikbare gegevens hebben 16 lidstaten hun cumulatieve streefcijfers uit hoofde van artikel 5 voor de periode 2014-2018 bereikt of zelfs meer bereikt dan de doelstelling. Dit is een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de beoordeling van het voorgaande jaar, maar er zijn meer inspanningen nodig door de landen die achterlopen (Tsjechië, Hongarije) of waarvoor informatie al een aantal jaren ontbreekt (Bulgarije, Denemarken, Estland, Griekenland, Kroatië, Portugal, Roemenië, Slovenië, Malta en Zweden).

6.3.Producten

Wat de energie-efficiëntie van producten betreft, heeft de Commissie in maart en oktober 2019 14 verordeningen inzake ecologisch ontwerp en energie-etikettering goedgekeurd na verschillende jaren van voorbereiding met belanghebbenden. Bij deze verordeningen worden de eisen voor zeven productgroepen gewijzigd — i) koelkasten, ii) wasmachines, iii) afwasmachines, iv) verlichtingsproducten, v) elektronische beeldschermen, vi) elektromotoren en vii) externe stroomvoorzieningen — en wordt een nieuwe productgroep toegevoegd (koelapparaten met een directe-verkoopfunctie). Een belangrijke wijziging in de nieuwe regels inzake ecologisch ontwerp is de noodzaak om de repareerbaarheid en recycleerbaarheid van apparaten verder te verbeteren. Deze nieuwe verordeningen inzake energie-etikettering voegen als nieuw element de energielabels in de vorm van een QR-code toe, waarmee de consumenten per 1 maart 2021 meer (niet-commerciële) informatie te zien krijgen. Om de duurzaamheid en energie-efficiëntie sneller te verbeteren, zou de QR-code onder meer informatie kunnen geven over het “productpaspoort”, met inbegrip van informatie over materialen enz., alsmede over de mate waarin producten klaar zijn om te worden gebruikt in slimme huizen (bv. of aan Europese specificaties zoals SAREF wordt voldaan). Samen met nog twee andere verordeningen inzake ecologisch ontwerp vormen deze 14 verordeningen inzake energie-etikettering het pakket ecologisch ontwerp en energie-etikettering, dat naar verwachting in 2030 167 TWh aan eindenergiebesparingen 40 zal opbrengen.

7.Conclusie

De sinds 2014 waargenomen opwaartse trend van het energieverbruik werd in 2018 onderbroken, deels als gevolg van hogere wintertemperaturen. Niettemin waren de positieve ontwikkelingen in 2018 niet voldoende om de EU, vóór de COVID-19-crisis, weer op het goede spoor te zetten om de energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 te halen. Hieruit blijkt dat toenemende economische activiteit, die niet vergezeld gaat van nieuw en aanvullend beleid op het gebied van energie-efficiëntie, tot een hogere vraag naar energie kan leiden. Willen we de energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2030 halen, dan zal dit probleem opnieuw de kop opsteken als de vraag naar energie zich na de COVID-19-crisis herstelt.

De situatie verschilt echter per sector. Sinds de goedkeuring van de energie-efficiëntierichtlijn in 2012 is er in de vervoerssector sprake van een voortdurende toename van het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen, ondanks de verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie. In de mededeling van de Commissie over de Europese Green Deal wordt deze kwestie belicht en wordt aangegeven dat de Commissie van plan is later in 2020 met een nieuwe strategie voor slim en duurzaam vervoer te komen. Er zullen ook andere specifieke maatregelen worden genomen, zoals de herziening van de energiebelastingrichtlijn, waarbij nauwgezet zal worden gekeken naar de rol van belastingheffing in de vervoersector, alsmede naar de huidige vrijstellingen voor lucht- en zeevaartactiviteiten. Bovendien moet het gebruik van elektrische voertuigen verder worden bevorderd en moet het beleid om passagiers en goederen meer per spoor te vervoeren, worden voortgezet en versterkt, rekening houdend met de hogere energie-efficiëntie van het spoorvervoer.

Zelfs als de COVID-19-crisis niet had plaatsgevonden, had nieuw beleid de situatie waarschijnlijk onvoldoende kunnen veranderen om het streefcijfer voor energie-efficiëntie voor 2020 alsnog te halen. Sommige vertraagde effecten van het huidige beleid zouden zich evenwel nog steeds kunnen voordoen, terwijl weers- en andere externe factoren ook een belangrijke rol zouden kunnen spelen bij de vergroting of verkleining van de kloof. Dit zijn echter allemaal tijdelijke of specifieke gebeurtenissen, en de daaruit voortvloeiende veranderingen in het energieverbruik kunnen niet als structureel of langdurig worden beschouwd.

Bij de huidige achterstand ten opzichte van de doelstellingen kunnen we niet zelfgenoegzaam zijn. Het is zeer waarschijnlijk dat de nationale energie-efficiëntiebijdragen voor 2030 – zoals beschreven in de nationale energie- en klimaatplannen die eind 2019 bij de Commissie zijn ingediend overeenkomstig de governanceverordening – bij elkaar te weinig ambitie zullen tonen om de EU-streefcijfers inzake energie-efficiëntie voor 2030 te halen. Deze achterstand ten opzichte van de doelstellingen op het gebied van de energie-efficiëntie voor 2020 en het gebrek aan ambitie voor 2030 vragen om krachtige actie op nationaal en EU-niveau. De Commissie is op dit moment een plan met effectbeoordeling aan het voorbereiden om het EU-streefcijfer voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgas tegen 2030 ten opzichte van 1990 op verantwoorde wijze aan te scherpen tot een vermindering met ten minste 50 %, en met 55 % als streefcijfer. Dit is inclusief de mogelijke behoefte aan energie-efficiëntie om in aanzienlijke mate bij te dragen aan het bereiken van dit hogere reductiestreefcijfer voor broeikasgassen in 2030. Wij roepen in herinnering dat in alle scenario's van de mededeling van de Commissie “Een schone planeet voor iedereen” 41 energie-efficiëntie een belangrijke rol speelt bij de verwezenlijking van de streefcijfers inzake klimaatverandering.

De Jaarlijkse strategie voor duurzame groei van de Commissie voor 2020 42 geeft het belang aan van energie-efficiëntie om een potentieel conflict tussen klimaatbeleid en stijgende energieprijzen te voorkomen. Om de bestaande klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 te halen, zal in de periode 2021-2030 namelijk jaarlijks 260 miljard EUR extra aan investeringen in het energiesysteem nodig zijn. De grootste investeringsimpuls zal nodig zijn om de energie-efficiëntie in de woon- en tertiaire sector te verbeteren.

De Commissie zal zich ook blijven richten op de handhaving van de EU-wetgeving. Met artikel 7 van de gewijzigde energie-efficiëntierichtlijn worden de toezicht- en controlebepalingen voor energiebesparing verbeterd. Om te komen tot een hoger streefcijfer voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, is de volgende herziening van de energie-efficiëntierichtlijn naar voren gebracht en moet deze tegen juni 2021 worden geleverd. De hele energie-efficiëntierichtlijn wordt dan geëvalueerd. Indien daartoe wordt besloten, zal de latere herziening naar verwachting gericht zijn op nieuwe gebieden waar energie-efficiëntie kan worden versterkt en/of gestimuleerd. Bovendien zal de toepassing van het beginsel “energie-efficiëntie eerst” zichtbaarder in de verschillende beleidsterreinen worden toegepast, waarbij rekening wordt gehouden met de extra voordelen van energiebesparingen en ondersteuning van een rechtvaardige transitie.

Het op stapel staande “renovatiegolf-initiatief” voor gebouwen is bedoeld om renovaties te stimuleren en bij te dragen tot het herstel van het economische effect van COVID-19, in overeenstemming met het beginsel van rechtvaardige transitie. Bovendien wordt verwacht dat de herziening van de kostenoptimale minimumeisen inzake energieprestaties voor nieuwe en bestaande gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan 43 , en de uitvoering van de normen voor bijna-energieneutrale gebouwen 44 de energieprestatie van het gebouwenbestand op korte termijn zullen verbeteren. De handhaving en naleving op lokaal niveau moet verbeteren en daarom heeft de Commissie haar vaste samenwerking met het Burgemeestersconvenant en andere lokale kanalen geïntensiveerd. Bovendien zullen de werkzaamheden op het gebied van de normen voor de energieprestatie en de etikettering van producten worden voortgezet, wordt het nieuwe werkplan voor het ecologisch ontwerp 2020-2024 momenteel opgesteld en kunnen nieuwe, snel groeiende terreinen, zoals datacentra en communicatienetwerken, in overweging worden genomen.

Naast haar wetgevende inspanningen zal de Commissie eraan werken om middelen uit de financieringsinstrumenten waarover zij beschikt beschikbaar te stellen voor de uitrol van digitale oplossingen en de toepassing van slimme digitalisering (AI, automatisering, big data, het internet der dingen, enz.) zodat verbeteringen versneld worden doorgevoerd indien de voordelen ervan zijn aangetoond, en de energie-efficiëntie naar een hoger niveau wordt getild. In toekomstige evaluaties zal de Commissie ook verslagen opnemen over de energieprestatie van de ICT-sector (met inbegrip van datacentra), aangezien dat een grote en snelgroeiende eindverbruiker van energie is.

Om ervoor te zorgen dat de achterstand met betrekking tot de doelstellingen voor 2030 zich niet opstapelt, zal de taskforce die de inspanningen moet mobiliseren om de energie-efficiëntiedoelstellingen van de EU te halen, de lidstaten blijven helpen bij het nastreven van deze doelstelling.

De Commissie verzoekt het Europees Parlement en de Raad hun standpunten met betrekking tot dit voortgangsverslag kenbaar te maken.


Tabel 1: Overzicht van de indicatoren 45


Het plusteken is gebruikt indien de lidstaten hun primaire energieverbruik en hun eindenergieverbruik tussen 2005 en 2018 omlaag hebben gebracht met een percentage dat hoger is dan het verlagingspercentage dat nodig zou zijn om over de periode 2005-2020 te voldoen aan de doelstellingen voor primair energieverbruik en eindenergieverbruik voor 2020. Voor de andere gevallen wordt het minteken gebruikt. FEC is een afkorting van final energy consumption (eindenergieverbruik), PEC is een afkorting van primary energy consumption (primair energieverbruik).

Bron: Eurostat (oude methode voor energiebalansen), JRC, Odyssee.


Tabel 2: Overzicht van de indicatoren 46


Bron: Eurostat 47 , DG MOVE, JRC, Odyssee

Tabel 3: Overzicht van de gerapporteerde energiebesparingen voor 2017 op grond van artikel 7 (ktoe)

[zie origineel document voor tabel]

2017Voortgang op weg naar het streefcijfer
Nieuwe besparingenTotale jaarlijkse besparingenCumulatieve besparingen in de periode 2014-2017Totale cumulatieve besparingen vereist voor 2020 (streefcijfer)Voortgang op weg naar totale cumulatieve besparingen vereist voor 2020Geschatte jaarlijkse besparingen vereist voor de periode 2014-2017Periode 2014-2017 vergeleken met geschatte jaarlijkse besparingen
BE28610242691691139 %2468109 %
BG40139318194216 %69446 %
CZ1674701104456524 %163068 %
DK2128722142384156 %1372156 %
DE27545157152174198936 %14996101 %
EE929727961046 %218128 %
IE90379942216444 %773122 %
EL321489881333326 %119074 %
ES436166543181597927 %570776 %
FR12814120110383138435 %1120998 %
HR971175129613 %46338 %
IT879318381722550232 %910890 %
CY64697824232 %8691 %
LV7924555785165 %304183 %
LT90135365100436 %359102 %
LU10346951513 %18438 %
HU1224151156368031 %131488 %
MT511316746 %24128 %
NL668208855031151248 %4111134 %
AT33210712725520052 %1857147 %
PL1039264659141481840 %5292112 %
PT29124329253213 %90436 %
RO564211097581719 %207853 %
SI3413431494533 %33893 %
SK78369969228442 %816119 %
FI56111193276421378 %1505218 %
SE170217023218911435 %325599 %
UK9664471135002785948 %9950136 %
Totaal12401327208637823016938 %82203105 %


Bron: Door de lidstaten verstrekte informatie, aangevuld met de berekeningen van de Commissie en, waar nodig, schattingen.

(1)

COM(2019) 640 final.

(2)

Het streefcijfer voor 2020 impliceert dat het eindenergieverbruik van de 28 lidstaten van de EU tot ten hoogste 1 086 Mtoe moet worden teruggebracht en het primaire energieverbruik tot ten hoogste 1 483 Mtoe.

(3)

Tot januari 2020 door Eurostat gepubliceerd.

(4)

De voor het verslag gebruikte gedetailleerde gegevensreeksen zijn beschikbaar op: https://ec.europa.eu/eurostat/documents/38154/4956218/Energy-Balances-April-2020-edition.zip/69da6e9f-bf8f-cd8e-f4ad-50b52f8ce616

(5)

COM(2019) 224 final.

(6)

https://ec.europa.eu/energy/content/annual-reports-2019_en

(7)

4.

Economidou, M. en Romàn Collado, R. (2020) Assessing energy efficient trends in the EU productive sectors: monetary- and physical-based index decomposition analysis


(8)

www.indicators.odyssee-mure.eu/decomposition">www.indicators.odyssee-mure.eu/decomposition

(9)

De wintertemperaturen beïnvloeden de verwarmingsbehoefte (hogere temperaturen verminderen de vraag naar verwarming), goed voor ongeveer 65 % van het energieverbruik van woningen en 45 % van die van de dienstensector. Gebaseerd op ramingen van DG ENER en gegevens van Eurostat.

(10)

Europese Commissie (2019), Report of the work of the Task Force on mobilising efforts to reach the EU Energy efficiency targets for 2020

(11)

De weerscorrectiefactor werd berekend als de verhouding van het aantal graaddagen voor verwarming in een bepaald jaar tot het gemiddelde aantal graaddagen voor verwarming in de periode van 1980 tot 2004. Deze correctiefactor werd toegepast op het energieverbruik voor ruimteverwarming in de woning- en de dienstensector. Voor de berekening van de graaddagen wordt de methode van het JRC gevolgd, zoals gepubliceerd door Eurostat ( https://ec.europa.eu/eurostat/cache/metadata/en/nrg_chdd_esms.htm )

(12)

Voor het monitoren van de voortgang op weg naar het Europese energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2020 worden indicatoren uit de energiebalansen van Eurostat gebruikt, overeenkomstig de methode die tot 2018 werd gebruikt (FEC 2020-2030 en PEC 2020-2030).

(13)

5.

Idem 11


(14)

Cyprus, Finland, Griekenland, Italië, Kroatië, Letland, Nederland, Portugal, Roemenië, Slovenië, Spanje, Tsjechië.

(15)

Estland, Finland, Griekenland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk.

(16)

Cyprus, Finland, Griekenland, Italië, Kroatië, Letland, Nederland, Portugal, Roemenië, Slovenië, Spanje.

(17)

Estland, Finland, Griekenland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk.

(18)

Het verschil kan zelfs nog groter zijn aangezien voor de niveaus van primair energieverbruik en eindenergieverbruik voor sommige nationale streefcijfers niet de juiste methode wordt gevolgd.

(19)

Primair energieverbruik in verhouding tot het bbp.

(20)

https://ec.europa.eu/energy/content/annual-reports-2019_en

(21)

Agora Energiewende (2020), The European Power Sector in 2019, www.agora-energiewende.de/fileadmin2/Projekte">https://www.agora-energiewende.de/fileadmin2/Projekte

(22)

Ibid.

(23)

Economidou, M. en Romàn Collado, R. (2020), op. cit.

(24)

www.indicators.odyssee-mure.eu/decomposition">www.indicators.odyssee-mure.eu/decomposition

(25)

Energieverbruik in verhouding tot bruto toegevoegde waarde.

(26)

Tsemekidi-Tzeiranaki, S., Economidou, M., Cuniberti, B. en Bertoldi, P. (2020), Analysis of the annual reports 2019 under the Energy Efficiency Directive, Luxemburg, JRC120194.

(27)

https://ec.europa.eu/energy/en/studies/comprehensive-study-building-energy-renovation-activities-and-uptake-nearly-zero-energy

(28)

Met inbegrip van het transport via pijpleidingen, anders dan de benadering die in COM(2015) 574 final is gehanteerd. De streefcijfers voor energie-efficiëntie voor 2020 sluiten transport via pijpleidingen immers niet uit.

(29)

Bij vergelijkingen tussen de lidstaten moet de nodige voorzichtigheid worden betracht, omdat het eindenergieverbruik is gebaseerd op de verkochte brandstof en niet op de brandstof die wordt gebruikt op het grondgebied van een land.

(30)

SUV’s die op benzine rijden stoten gemiddeld 10 % meer CO2 uit dan andere nieuwe benzineauto’s (zie www.eea.europa.eu/highlights">https://www.eea.europa.eu/highlights ).

(31)

www.eea.europa.eu/publications">https://www.eea.europa.eu/publications

(32)

www.icao.int/Newsroom/Pages">https://www.icao.int/Newsroom/Pages

(33)

EEA, EASA en Eurocontrol (2019), European Aviation Environmental Report, https://www.easa.europa.eu/eaer/downloads

(34)

Tsemekidi-Tzeiranaki, et al. (2020), op. cit.

(35)

Cyprus, Griekenland, Hongarije, Italië, Letland, Litouwen, Spanje, Tsjechië, VK.

(36)

Enkele nieuwe maatregelen die door Roemenië zijn genoemd, zijn opgenomen in een vorig jaarverslag (namelijk het jaarverslag over 2017, maar niet dat over 2018).

(37)

Tsemekidi-Tzeiranaki, et al. (2020), op. cit.

(38)

Behaalde cumulatieve energiebesparingen in 2017 op basis van nationale maatregelen die bovenop de maatregelen op EU-niveau komen.

(39)

De standaardaanpak heeft betrekking op maatregelen die worden genomen om 3 % van de totale vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen van meer dan 250 m2 die eigendom zijn van en gebruikt worden door hun centrale overheid en die niet aan de minimumeisen inzake energie voldoen, te renoveren, terwijl de alternatieve aanpak inhoudt dat de lidstaten andere kosteneffectieve maatregelen moeten nemen om dezelfde energiebesparingen te realiseren.

(40)

Niet-naleving en gedrag van de consument kunnen de reële besparingen van deze maatregelen verminderen.

(41)

6.

COM(2018) 773


(42)

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52019DC0650&from=NL

(43)

De lidstaten hebben hun kostenoptimaliteitsberekeningen geëvalueerd om in maart 2018 minimumeisen vast te stellen.

(44)

Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de eisen voor bijna-energieneutrale gebouwen, zoals gedefinieerd in de lidstaten (voor nieuwe openbare gebouwen geldt deze verplichting sinds 2019).

(45)

De energie-intensiteit van de industrie wordt berekend als de verhouding tussen het eindenergieverbruik en de bruto toegevoegde waarde in kettingindexcijfers volume (2010). Wegens gegevensbeperkingen is voor Malta de noemer van de bruto toegevoegde waarde in lopende prijzen gebruikt.

(46)

Er is gebruikgemaakt van de energiebalansen van Eurostat op basis van de methode die tot 2018 werd gevolgd, met uitzondering van “Warmteproductie uit WKK” en “Omzettingsoutput (Conventionele thermische elektriciteitscentrales + kerncentrales)/brandstofinput voor thermische energieopwekking”.

(47)

Er is gebruikgemaakt van de energiebalansen van Eurostat op basis van de methode die tot 2018 werd gevolgd, met uitzondering van “Warmteproductie uit WKK” en “Omzettingsoutput (Conventionele thermische elektriciteitscentrales + kerncentrales)/brandstofinput voor thermische energieopwekking”.