Toelichting bij COM(2020)283 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft aanpassingen aan het securitisatiekader ter ondersteuning van het economisch herstel in respons op de COVID-19-pandemie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) nr. 575/2013 1 van het Europees Parlement en de Raad (de verordening kapitaalvereisten, hierna “de VKV” genoemd) vormt samen met Richtlijn 2013/36/EU 2 van het Europees Parlement en de Raad (de richtlijn kapitaalvereisten, hierna “de RKV” genoemd) het raamwerk met prudentiële regels voor kredietinstellingen die binnen de Unie actief zijn. De VKV en de RKV zijn in de nasleep van de financiële crisis van 2008–2009 vastgesteld om instellingen die in de EU in de financiële sector actief zijn, veerkrachtiger te maken. Deze instrumenten waren grotendeels gebaseerd op internationale standaarden die zijn overeengekomen met de internationale partners van de EU, met name het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS).

De VKV is nadien verschillende malen gewijzigd om de resterende zwakke punten in het raamwerk met prudentiële regels weg te werken en om een aantal nog onafgewerkte onderdelen van de hele hervorming van de financiële diensten die van essentieel belang zijn om instellingen veerkrachtig te maken, uit te voeren. Met een reeks wijzigingen, die is opgenomen in Verordening (EU) 2017/2401 3 , is het herziene securitisatiekader ingevoerd dat in december 2014 door het BCBS is goedgekeurd 4 (hierna “het herziene Bazelse kader” genoemd). Het herziene Bazelse kader is bedoeld om de complexiteit van de destijds geldende wettelijke kapitaalvereisten te verminderen, de risico’s van posities in een securitisatie beter weer te geven en instellingen toe te staan kapitaalvereisten vast te stellen door middel van hun eigen berekeningen en op basis van de informatie waarover zij beschikken, waardoor de afhankelijkheid van externe ratings wordt verminderd.

Om de ontwikkeling van een op goede praktijken gebaseerde EU-securitisatiemarkt van hoge kwaliteit verder te bevorderen, omvatte Verordening (EU) 2017/2401 ook wijzigingen die een risicogevoeligere regelgevingsbehandeling van eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (simple, transparent and standardised (STS)) securitisaties beoogden, in overeenstemming met de in juli 2016 door het BCBS bekendgemaakte normen inzake alternatieve kapitaalbehandeling voor “eenvoudige, transparante en vergelijkbare” securitisaties 5 . De toelaatbaarheidscriteria voor STS-securitisaties zijn opgenomen in Verordening (EU) 2017/2402 6 , die ook voorziet in een aantal gemeenschappelijke vereisten inzake risicobehoud, due diligence en openbaarmaking voor alle financiëledienstensectoren.

De zware economische schok die door de COVID-19-pandemie wordt veroorzaakt en de uitzonderlijke inperkingsmaatregelen hebben een verregaand effect op de economie. Bedrijven krijgen te maken met verstoringen van de toeleveringsketens, tijdelijke sluitingen en een daling van de vraag, terwijl huishoudens worden geconfronteerd met werkloosheid en hun inkomen zien teruglopen. Op Unieniveau en op lidstaatniveau hebben overheden krachtdadige maatregelen genomen om huishoudens en solvabele ondernemingen te ondersteunen zodat zij het hoofd kunnen bieden aan deze ernstige doch tijdelijke vertraging van de economische activiteiten en de liquiditeitskrapte die daarvan het gevolg zal zijn. Dankzij de hervormingen die in de nasleep van de financiële crisis van 2008 zijn doorgevoerd, zijn instellingen thans goed gekapitaliseerd en veel veerkrachtiger dan in 2008 het geval was. Daardoor kunnen zij een vitale rol spelen bij het omgaan met de economische schok die door de COVID-19-pandemie wordt veroorzaakt. Niettemin zal de onzekerheid over het tempo van het herstel van de economische activiteit onvermijdelijk een effect hebben op de banksector, ook wat betreft de verwachte toename van het volume niet-renderende leningen als gevolg van de diepe recessie die door de COVID-19-pandemie is veroorzaakt.

Securitisatie kan een belangrijke rol spelen bij het versterken van de capaciteit van instellingen om het economisch herstel te ondersteunen, door hun een doeltreffend instrument voor financiering en risicodiversificatie te bieden. In de context van het economisch herstel na de COVID-19-pandemie is het daarom belangrijk die rol te versterken en instellingen te helpen om voldoende kapitaal naar de reële economie te leiden. Door grotendeels voort te bouwen op de recente werkzaamheden van de EBA, kan dit worden bewerkstelligd met drie gerichte wijzigingen om de algemene risicogevoeligheid van het securitisatiekader van de EU te vergroten, zodat het voor instellingen economisch haalbaarder wordt een beroep op het securitisatie-instrument te doen binnen een passend prudentieel kader om de financiële stabiliteit van de EU te waarborgen.

In de eerste plaats moet worden voorzien in een risicogevoeligere behandeling van eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen securitisatie, overeenkomstig de aanbeveling van de EBA in haar “Report on STS framework for synthetic securitisation” (verslag over het STS-kader voor synthetische securitisatie) 7 . Op basis van een uitgebreide analyse van de marktontwikkelingen en -trends in de EU van op de balans opgenomen synthetische securitisatie, met inbegrip van gegevens over de historische wanbetalings- en verliesprestaties van de synthetische transacties, wordt in het verslag aanbevolen een sectoroverschrijdend EU-kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen securitisatie op te richten, dat beperkt is tot op de balans opgenomen synthetische securitisatie en gebaseerd is op een gemeenschappelijke reeks toelaatbaarheidscriteria. Daarnaast wordt ook een gerichte gedifferentieerde prudentiële behandeling van eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen securitisatieblootstellingen voorgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de verminderde principaal-agentrisicoʼs en modelrisicoʼs in vergelijking met op de balans opgenomen synthetische securitisatieblootstellingen die niet eenvoudig, transparant en gestandaardiseerd zijn.

De aanpassing van de prudentiële behandeling wordt ook algemeen beschouwd als een noodzakelijke stap om instellingen verder aan te moedigen de kosten te dragen die zijn gemaakt om te voldoen aan de STS-criteria bij het structureren van de securitisatietransacties.

In de tweede plaats moeten de in het huidige kader ingebouwde regelgevingsbeperkingen voor de securitisatie van niet-renderende blootstellingen (NPE’s) worden weggenomen. Zoals wordt benadrukt in Advies 2019/13 van de EBA over de regelgevingsbehandeling van NPE-securitisaties 8 , wordt in het huidige kader geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken van NPE-securitisatie, wat leidt tot buitensporige kapitaalvereisten voor deze categorie blootstellingen, met name in het kader van de op interne ratings gebaseerde benadering (SEC-IRBA) en de gestandaardiseerde benadering (SEC-SA). Het kader is buitensporig conservatief omdat bij het ontwerpen ervan uitsluitend de specifieke risicodeterminanten van renderende leningen voor ogen zijn gehouden. Daarom wordt voorgesteld de behandeling van NPE-securitisaties te wijzigen door te voorzien in een eenvoudige en voldoende conservatieve benadering gebaseerd op een forfaitair risicogewicht van 100 % dat geldt voor de senior tranche van traditionele NPE-securitisaties, en op de toepassing van een ondergrens van 100 % op de risicogewichten van de andere tranches van zowel traditionele als op de balans opgenomen synthetische NPE-securitisaties die blijven vallen onder het algemene kader voor de berekening van risicogewogen blootstellingen. De voorgestelde behandeling is afgestemd op de belangrijkste aspecten van de aanpak die momenteel door het BCBS wordt gefinaliseerd.

In de derde plaats wordt een wijzing voorgesteld van artikel 249, lid 3, waarbij een aanvullend toelaatbaarheidscriterium wordt ingevoerd voor niet-volgestorte kredietprotectie voor instellingen die de standaardbenadering hanteren voor de berekening van de kapitaalvereisten voor securitisatieblootstellingen. Met name wordt een minimumkredietbeoordeling opgelegd voor bijna alle 9 soorten verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie, met inbegrip van centrale overheden. Deze bepaling lijkt niet te stroken met de algemene regels inzake kredietrisicolimitering die in de VKV zijn vastgesteld noch met de doelstellingen van die verordening, maar evenmin met de nieuwe internationale normen die zijn vastgesteld in het herziene Bazel III-kader waarbij een minimumkredietbeoordeling slechts wordt opgelegd aan een beperkt aantal verschaffers van protectie in het geval van securitisatieblootstellingen. Met deze wijziging wordt de doeltreffendheid vergroot van de nationale publieke garantieregelingen ter ondersteuning van de strategieën van de instellingen om NPE’s te securitiseren in de nasleep van de COVID-19-pandemie.

Samen met de voorgestelde wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2402 zullen deze voorgestelde wijzigingen instellingen in staat stellen de komende maanden een hoog volume aan leningen aan de economie te behouden, en zo een belangrijke bijdrage leveren aan de absorptie van de gevolgen van de schok van de COVID-19-crisis.

Op die manier zullen de wijzigingen, vergeleken met het huidige regelgevingskader, de rol van securitisatie als instrument waarover instellingen beschikken om hun kredietverleningscapaciteit te behouden en mogelijk zelfs te versterken, op twee manieren vergroten:

·het wordt gemakkelijker gemaakt om deze techniek te gebruiken om NPE’s die in de nasleep van de crisis wellicht zullen groeien, af te voeren. Op die manier kunnen instellingen het risico beter spreiden over andere financiële actoren en uiteindelijk de beperkingen qua toetsingsvermogen verminderen die voortvloeien uit de impact van het hoge volume NPE’s, terwijl hoge prudentiële normen in stand worden gehouden; en

·er wordt een risicogevoeligere behandeling toegepast van de senior tranche die door de initiërende instelling wordt aangehouden in geval van eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen securitisatie. Heel wat belanghebbenden hebben opgemerkt dat de ontwikkeling van STS-toelaatbaarheidscriteria op zich niet zou volstaan om ervoor te zorgen dat de naleving van deze criteria economisch levensvatbaar wordt, als de invoering van de nieuwe criteria niet gepaard gaat met een risicogevoeligere prudentiële behandeling op het gebied van kapitaalvereisten, die beter aansluit bij hun specifieke kenmerken.

De risicogevoeligere behandeling voor NPE-securitisaties en voor de senior tranche van eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen securitisaties wordt in dit voorstel vastgesteld, terwijl de toelaatbaarheidscriteria voor dit laatste type securitisatie samen met andere sectoroverschrijdende bepalingen worden opgenomen in Verordening (EU) 2017/2402.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Met het voorstel worden wijzigingen in de bestaande wetgeving doorgevoerd. Deze wijzigingen zijn volledig in overeenstemming met de bestaande beleidsbepalingen op het gebied van prudentiële vereisten voor instellingen en hun toezicht, ook met het EBA-advies inzake de regelgevende behandeling van NPE’s, het EBA-verslag over het STS-kader voor synthetische securitisatie, het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2402, dat gelijktijdig met dit voorstel wordt aangenomen, en het eindverslag van het Forum op hoog niveau over de kapitaalmarktenunie, Een nieuwe visie voor de Europese kapitaalmarkten 10 .

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel maakt deel uit van de bredere respons van de Commissie op de COVID-19-pandemie. Het is van cruciaal belang om de doeltreffendheid te verzekeren van maatregelen die de lidstaten, de Commissie en de Europese Centrale Bank nemen. Het strookt volledig met de op 13 maart 2020 bekendgemaakte mededeling van de Commissie over de economische aspecten van de coronacrisis 11 en met het op 2 april 2020 gelanceerde economische COVID-19-pakket “Iedere beschikbare euro gebruiken” 12 , evenals met de mededeling “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” 13 , de op 28 april 2020 gedane interpretatieve mededeling over de toepassing van de boekhoudkundige en prudentiële kaders om de bancaire kredietverlening in de EU te vergemakkelijken 14 en Verordening (EU) 2020/873 15 .

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna “VWEU” genoemd), d.w.z. dezelfde rechtsgrondslag als die voor de handeling die wordt gewijzigd.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De doelstellingen die met de beoogde wijzigingen worden nagestreefd — het maximaliseren van de capaciteit van instellingen om krediet te verlenen en verliezen te absorberen die met de COVID-19-pandemie verband houden, zonder dat een en ander ten koste gaat van hun veerkracht — kunnen beter worden behaald op het niveau van de Unie dan door verschillende nationale initiatieven, aangezien de wijzigingen aanpassingen aan bestaande Unievoorschriften zijn in respons op de COVID-19-pandemie. De problemen en de onderliggende oorzaken zijn in alle lidstaten dezelfde. Zonder optreden van de Unie zou het bestaande regelgevingskader minder doeltreffend zijn wat betreft het flankeren van de verschillende maatregelen die overheden op het niveau van zowel de Unie als de lidstaten hebben genomen, en zou er minder goed kunnen worden gereageerd op de bijzondere uitdagingen voor de markt.

De mogelijkheden van de lidstaten om nationale maatregelen te treffen, zijn beperkt aangezien de VKV die kwesties al beregelt, en veranderingen op het nationale niveau in strijd zouden komen met Uniewetgeving die momenteel van kracht is. Indien de Unie die aspecten niet meer zou beregelen, zouden op de interne markt voor bankdiensten uiteenlopende regelingen gaan gelden, hetgeen kan leiden tot compartimentering en aantasting van het recent tot stand gekomen single rulebook in deze sector.

Evenredigheid

Deze actie van de Unie is noodzakelijk om de doelstelling te behalen van het maximaliseren van de capaciteit van instellingen om krediet te verlenen en verliezen te absorberen in deze COVID-19-pandemie, en tegelijk toch de coherentie van het prudentiële raamwerk te handhaven. De voorgestelde wijzigingen betreffen alleen bepaalde voorschriften in het prudentiële Unieraamwerk voor instellingen en zijn uitsluitend maatregelen om het herstel van de huidige COVID-19-pandemie te verzekeren. Bovendien blijven de voorgestelde wijzigingen beperkt tot de kwesties die niet kunnen worden aangepakt binnen de discretionaire marge die door de huidige regels wordt gelaten.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Dit voorstel gaat niet vergezeld van een afzonderlijke effectbeoordeling. Gezien de urgentie van maatregelen die moeten worden genomen om bij te dragen aan het herstel na de crisis op de financiële markten en in de reële economie ten gevolge van de COVID-19-pandemie, werd de effectbeoordeling vervangen door een kosten-batenanalyse die is opgenomen in het werkdocument van de diensten van de Commissie bij het herstelpakket voor de kapitaalmarkten. Het is ook grotendeels gebaseerd op de voorbereidende werkzaamheden van de EBA. Bovendien is van het effect van de maatregelen die met dit voorstel worden gewijzigd, een analyse gemaakt in de effectbeoordelingen die zijn uitgevoerd voor Verordening (EU) 2017/2401. Het voorstel is in de eerste plaats gericht op het verfijnen van de kalibratie van kapitaalvereisten met betrekking tot eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen securitisatieblootstellingen en NPE-securitisatieblootstellingen

De voorgestelde wijzigingen zouden een beperkt effect hebben op de regeldruk voor instellingen en hun kosten om hun interne bedrijfsvoering aan te passen. De verwachting is dat de kosten zullen opwegen tegen de baten die deze in termen van beschikbaarheid van kapitaal meebrengen. De voorgestelde wijzigingen betreffen voorschriften waardoor instellingen van gunstigere behandelingen kunnen gebruikmaken, maar stellen deze voor hen niet verplicht.

Grondrechten

Het voorstel heeft wellicht geen rechtstreeks effect op de rechten die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn opgenomen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen budgettaire impact voor de instellingen van de Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

(a)

Artikelsgewijze toelichting



Wegnemen van regelgevingsbelemmeringen voor de securitisatie van NPE’s

Het huidige regelgevingskader van de EU voor securitisatie is ontworpen met de meest gebruikelijke kenmerken van typische securitisatietransacties voor ogen, namelijk securitisaties die worden gedekt door pools van renderende leningen. Meer bepaald gebruikt het huidige securitisatiekader als belangrijkste determinant voor regelgeving het kredietrisico van de gesecuritiseerde blootstellingen, waarbij wordt gecorrigeerd voor “niet-neutrale” factoren om de principaal-agentrisicoʼs- en modelrisico’s die typisch zijn voor securitisaties, erin op te nemen. Als het wordt toegepast op securitisaties van NPE’s, leidt dit kader tot kapitaalvereisten die buitensporig zijn gebleken, met name voor de zogenoemde “benaderingen op basis van formules” (namelijk de SEC-IRBA en de SEC-SA), omdat de kalibratie van deze benaderingen niet strookt met de risicodeterminanten die specifiek zijn voor NPE’s.

De SEC-IRBA en de SEC-SA berusten op kwantitatieve informatie over kredietrisico’s die is gebaseerd op de brutoboekwaarde van de blootstellingen die in de pool zijn opgenomen en bijgevolg een te hoog risicogewicht opleveren in vergelijking met de risicogewichten die van toepassing zijn in het kader van de op externe ratings gebaseerde benadering (SEC-ERBA). Het effect is met name acuut voor senior tranches van NPE-securitisaties, die onderworpen zijn aan in verhouding grotere risicogewichten in het kader van de SEC-IRBA en de SEC-SA dan andere tranches.

1.

De voorgestelde verordening zou in een nieuw artikel 269 bis een nieuw kader voor NPE-securitisaties invoeren waarbij:


·de senior tranche van een traditionele NPE-securitisatie onderworpen zou zijn aan een forfaitair risicogewicht van 100 % op voorwaarde dat de niet-restitueerbare korting op de aankoopprijs ten minste 50 % van de brutoboekwaarde van de blootstellingen bedraagt; en

·alle andere tranches van NPE-securitisaties onderworpen zouden zijn aan het algemene kader met twee specifieke aanpassingen:

·voor het risicogewicht zou een ondergrens van 100 % gelden; en

·het gebruik van de zogenoemde elementaire parameters van de interneratingbenadering in het geval van securitisatieblootstellingen die overeenkomstig artikel 254 van de VKV voor het gebruik van de SEC-IRBA in aanmerking komen, zou verboden zijn.

Ten slotte zou, in overeenstemming met de aanbeveling in het advies van de EBA van 2019, worden verduidelijkt dat wanneer instellingen het in artikel 268 van de VKV bedoelde maximum toepassen op posities die zij in NPE-securitisatie aanhouden, de in lid 1 van dit artikel bedoelde verwachte verliezen zouden moeten worden berekend onder aftrek van de niet-restitueerbare korting op de aankoopprijs en van eventuele aanvullende specifieke kredietrisicoaanpassingen.

Om in aanmerking te komen voor de hierboven beschreven specifieke behandeling, zou het nieuwe artikel gebruikmaken van de definitie van “NPE-securitisatie” in Verordening (EU) 2017/2402, d.w.z. een securitisatie waarbij ten minste 90 % van de blootstellingen in de onderliggende pool niet-renderend zijn in de zin van artikel 47 bis van de VKV.

Preferentiële behandeling van de senior tranche van de eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen securitisatie

Met eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen securitisatie kunnen instellingen kredietrisico overdragen door middel van volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie die is gekocht of verleend door andere beleggers, waardoor zij capaciteit vrijmaken voor nieuwe leningen aan de reële economie en zorgen voor een efficiëntere risicodeling tussen de financiële actoren.

Het huidige securitisatiekader, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2017/2402, bevat geen enkele vorm van op de balans opgenomen synthetische securitisatie in het STS-stelsel. Dat is voornamelijk het gevolg van het feit dat er bij de vaststelling van die verordening geen systematische gegevens beschikbaar waren en de technische voorbereidingen onvoldoende waren. In de STS-verordening wordt de EBA niettemin verplicht om een verslag op te stellen over de haalbaarheid van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen securitisatie. Het EBA-verslag, dat op 6 mei 2020 werd gepubliceerd, bevat de nodige gegevens en een technische analyse ter rechtvaardiging van de vaststelling van dit kader. De nieuwe STS-criteria voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen securitisatie volgen, zoals aanbevolen in het EBA-verslag, de structuur van de bestaande STS-criteria voor traditionele door activa gedekte commerciële programmasecuritisaties die in het nieuwe securitisatiekader van de EU in 2017 werden ingevoerd, d.w.z. dat zij vereisten omvatten op het gebied van eenvoud, standaardisering en transparantie die zo nodig zijn aangepast aan de specifieke kenmerken van op de balans opgenomen synthetische securitisatie.

Bovendien omvatten de criteria een aantal vereisten die specifiek zijn voor op de balans opgenomen synthetische securitisatie, zoals vereisten die het aan deze synthetische structuren inherente tegenpartijkredietrisico verkleinen, met inbegrip van vereisten betreffende in aanmerking komende protectiecontracten, tegenpartijen en zekerheden, vereisten betreffende verschillende structurele kenmerken van de securitisatietransactie en vereisten om te waarborgen dat het kader alleen betrekking heeft op eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen synthetische securitisatie.

2.

Artikel 270 van de VKV staat een specifieke behandeling toe voor slechts een bepaald deel van op de balans opgenomen synthetische securitisaties, die aan de volgende criteria voldoen:


(a)70 % van de gesecuritiseerde blootstellingen zijn blootstellingen met betrekking tot kmo’s;

(b)de securitisatie voldoet aan de traditionele STS-criteria die gelden voor op de balans opgenomen synthetische securitisatie;

(c)het niet door de initiator aangehouden kredietrisico wordt overgedragen door een garantie of een tegengarantie die aan een aantal voorwaarden voldoet.

Overeenkomstig de aanbevelingen in het verslag van de EBA wordt ook de invoering voorgesteld van een doelgerichte en qua toepassingsgebied beperkte preferentiële behandeling van eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde op de balans opgenomen securitisatieblootstellingen die toegespitst is op de senior tranche. Dat zou worden gedaan door de behandeling waarin artikel 270 van de VKV momenteel voorziet, uit te breiden naar een breder scala aan onderliggende activa.

Inaanmerkingneming van kredietrisicolimitering voor securitisatieposities

Volgens artikel 249, leden 1 en 2, van de VKV kan een instelling volgestorte of niet-volgestorte kredietprotectie ten aanzien van een securitisatiepositie in aanmerking nemen op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als bepaald in het algemene kader voor kredietrisicolimitering dat geldt voor niet-gesecuritiseerde blootstellingen. In lid 3 van dit artikel wordt echter een uitzondering op die algemene behandeling ingevoerd. Specifiek voor instellingen die de standaardbenadering hanteren wordt een aanvullend toelaatbaarheidscriterium ingevoerd voor de inaanmerkingneming van niet-volgestorte kredietprotectie. Dat aanvullende criterium is een minimumkredietbeoordeling voor bijna alle soorten verschaffers van niet-volgestorte kredietprotectie, met inbegrip van centrale overheden.

Deze bepaling lijkt niet te stroken met de algemene regels inzake kredietrisicolimitering die in de VKV zijn vastgesteld noch met de doelstellingen van die verordening. Het is inderdaad niet duidelijk waarom bijvoorbeeld een door een instelling of een centrale overheid verschafte garantie die voldoet aan de in de algemene regels inzake de kredietrisicolimitering bepaalde toelaatbaarheidscriteria voor verschaffers van protectie, maar niet aan het in artikel 249, lid 3, van de VKV vastgestelde minimumkredietratingcriterium, niet kan worden aanvaard als in aanmerking komende kredietrisicolimitering in van het securitisatiekader, maar wel als in aanmerking komende kredietrisicolimitering als zij wordt verschaft voor een niet-securitisatieblootstelling. Ook in het in december 2017 goedgekeurde herziene Bazel III-kader wordt slechts aan een beperkt aantal verschaffers van protectie een minimumkredietbeoordeling opgelegd in het geval van securitisatieblootstellingen. In dat herziene Bazel III-kader is het vereiste met name alleen van toepassing op entiteiten die geen soevereine entiteiten die geen soevereine entiteiten, entiteiten uit de publieke sector, instellingen of andere uit prudentieel oogpunt gereglementeerde financiële instellingen zijn.

In het licht van deze elementen en gezien de relevantie die publieke garantieregelingen om NPE-securitisatie in de herstelfase te helpen, kunnen hebben, wordt voorgesteld artikel 249, lid 3, van de VKV te wijzigen en de regels inzake kredietrisicolimitering die van toepassing zijn op de securitisatieblootstellingen, af te stemmen op het algemene kader, in overeenstemming met wat op internationaal niveau door het BCBS is overeengekomen.