Toelichting bij COM(2020)344 - Wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden voor 2020 in Uniewateren en niet-Uniewateren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Bij Verordening (EU) 2020/123 van de Raad zijn voor 2020 voor sommige visbestanden en groepen visbestanden de vangstmogelijkheden vastgesteld welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn. Deze vangstmogelijkheden worden doorgaans meerdere keren gewijzigd gedurende de periode waarin ze van kracht zijn.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De voorgestelde maatregelen stroken met de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met andere beleidsgebieden van de Unie, met name op het vlak van milieu.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit artikel 2 van de nieuwe GVB-basisverordening.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag moet de Raad maatregelen aannemen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: verordening.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

In het voorstel wordt rekening gehouden met de feedback die belanghebbenden, adviesraden, nationale overheidsdiensten, vissersorganisaties en niet-gouvernementele organisaties het hele jaar door geven en die in aanmerking wordt genomen bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het voorstel is gebaseerd op wetenschappelijk advies 1 van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van de verordening inzake vangstmogelijkheden wordt omschreven in artikel 43, lid 3, van het Verdrag.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde maatregelen hebben geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Artikelsgewijze toelichting

Voorgesteld wordt Verordening (EU) 2020/123 van de Raad te wijzigen zoals hieronder uiteengezet.

Ansjovis in de deelgebieden 9 en 10

Ansjovis (Engraulis encrasicolus) in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en in de wateren van de Unie van CECAF 34.1.1 is een kortlevende soort waarvoor onderzoeken in mei worden afgerond. De totale toegestane vangst (TAC) wordt vastgesteld voor de periode van 1 juli tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar. Zo wordt gegarandeerd dat de vangstmogelijkheden worden gebaseerd op de best mogelijke beoordeling van de jaarlijkse rekrutering van deze kortlevende soort.

In Verordening (EU) 2020/123 van de Raad is de TAC voor ansjovis in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en in de wateren van de Unie van CECAF 34.1.1, die van toepassing is van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021, op nul vastgesteld in afwachting van het nieuwe wetenschappelijke advies. Met het oog op de voortzetting van de visserij werd in de tweede wijziging van de vangstmogelijkheden voor 2020 een voorlopige TAC van 4 018 ton vastgesteld, die geldt tot en met 30 september 2020. Het wetenschappelijk advies is op 18 juni 2020 uitgebracht. De TAC voor de periode vanaf 1 juli 2020 moet derhalve worden gewijzigd op basis van het meest recente wetenschappelijke advies van de ICES.

Toegang tot blauwe wijting in de wateren van de Faeröer

In de goedgekeurde notulen van het visserijoverleg tussen de Faeröer en de Europese Unie voor 2020 zijn de partijen overeengekomen elkaar toegang tot elkaars wateren te verlenen voor de visserij op blauwe wijting (Micromesistius poutassou) in de wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14, elke partij tot een maximum van 37 500 ton. Een bijzondere voorwaarde beperkt de hoeveelheid blauwe wijting die de lidstaten in de wateren van de Faeröer van hun eigen quota mogen vangen tot een bepaald percentage van het totale aandeel van de EU. Dat percentage moet overeenkomen met de verhouding tussen de toegangsrechten van de EU van 37 500 ton en het totale EU-aandeel van 326 484 ton, en bedraagt derhalve 11,4 %, d.i. de hoeveelheid die de lidstaten in de wateren van de Faeröer van hun eigen quota mogen vangen. Het percentage, dat momenteel is vastgesteld op 7 %, moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Toegang tot blauwe wijting in de wateren van de EU

In de goedgekeurde notulen van het visserijoverleg tussen Noorwegen en de Europese Unie inzake ad-hocregelingen voor het beheer van blauwe wijting en Noorse lentepaaiende haring voor 2020 is aan beide partijen een quotum van 190 809 ton toegekend voor de visserij op blauwe wijting in elkaars wateren. Een bijzondere voorwaarde beperkt het quotum van Noorwegen voor visserij in wateren van de Unie van 4a tot 40 000 ton (overeenkomstig de goedgekeurde notulen van het visserijoverleg tussen Noorwegen en de Europese Unie voor 2020). Deze vangstbeperking in 4a stemt overeen met 21 % van het totale toegangsquotum van Noorwegen in wateren van de Unie van 2, 4a, 5, 6 ten noorden van 56° 30′ N.B. en 7 ten westen van 12° W.L. Dat percentage, dat momenteel is vastgesteld op 18 %, moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Vangstmogelijkheden voor lodde in Groenlandse wateren

In het protocol bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en Groenland is bepaald dat 7,7 % van de totale toegestane vangst voor lodde (Mallotus villosus) die wordt gevist in de Groenlandse wateren van de ICES-deelgebieden 5 en 14, aan de Unie wordt toegewezen. Naar aanleiding van het ICES-advies van 169 520 ton, en overeenkomstig het visserijprotocol EU-Groenland, heeft Groenland de Europese Unie op 12 juni 2020 een vangstmogelijkheid van 13 053 ton lodde aangeboden. Het visseizoen voor deze TAC begint op 20 juni 2020 en eindigt op 15 april 2021. In Verordening (EU) 2020/123 van de Raad is de TAC voor lodde in de periode van 20 juni 2019 tot en met 30 april 2020 vastgesteld op nul, en die moet dus dienovereenkomstig worden aangepast voor de periode van 20 juni 2020 tot en met 15 april 2021.

Raadpleging van het Verenigd Koninkrijk

Aangezien deze verordening moet worden vastgesteld tijdens de overgangsperiode waarin is voorzien in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, zal de Commissie het Verenigd Koninkrijk raadplegen overeenkomstig artikel 130, lid 1, van dat akkoord.