Toelichting bij COM(2020)847 - Standpunt EU met betrekking tot de Sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor burgerluchtvaartuigen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen ten aanzien van de Sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor burgerluchtvaartuigen (“Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen” of “ASU” – Aircraft Sector Understanding) in verband met de beoogde gemeenschappelijke gedragslijn overeenkomstig deel 4, afdeling 3, van de ASU.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De Sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor burgerluchtvaartuigen

De Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen heeft tot doel een kader te bieden voor het voorspelbare, consistente en transparante gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten voor de verkoop of lease van luchtvaartuigen en aanverwante goederen en diensten als bedoeld in artikel 4 bis van de ASU. De sectorovereenkomst werd van kracht op 1 februari 2011.

De Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen vormt bijlage III bij de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“regeling”), die administratief is ingebed in de OESO, en wordt ondersteund door het OESO-secretariaat voor kredieten. De regeling noch de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen zijn echter OESO-besluiten 1 .

De Europese Unie is partij bij de regeling en de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen en beide zijn omgezet in het acquis communautaire krachtens Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 2 . Vandaar dat de regeling en de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen juridisch bindend zijn op grond van het recht van de Unie.

2.2.De ASU-deelnemers

Momenteel zijn er tien deelnemers aan de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen (“ASU-deelnemers”): Australië, Brazilië, Canada, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland en de Verenigde Staten. De ASU-deelnemers nemen besluiten over de wijzigingen van de ASU en kunnen gemeenschappelijke gedragslijnen aanvaarden overeenkomstig deel 4, afdeling 3, van de ASU. Besluiten worden bij consensus genomen, zodat, indien een deelnemer bezwaar maakt, de wijziging van de ASU of de gemeenschappelijke gedragslijn niet kan worden aangenomen.

De Europese Commissie vertegenwoordigt de Unie in de vergaderingen van de ASU-deelnemers en in de schriftelijke besluitvormingsprocedures van de deelnemers.

Een gemeenschappelijke gedragslijn is een instrument in het kader van de ASU dat de deelnemers bij wijze van uitzondering in staat stelt af te wijken van de ASU-bepalingen met betrekking tot een specifieke transactie of tijdelijk voor een niet-specifiek aantal transacties. De gemeenschappelijke gedragslijnen kunnen via een schriftelijke procedure worden aanvaard door het stilzwijgen te bewaren, aangezien een deelnemer die het stilzwijgen bewaart, geacht wordt het voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn te hebben aanvaard. Hetzelfde geldt wanneer een deelnemer aangeeft geen positie in te nemen. De reacties op een voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn worden in beginsel binnen 20 kalenderdagen ingediend (artikel 29 van de ASU). Het OESO-secretariaat voor exportkredieten deelt de deelnemers mee of de gemeenschappelijke gedragslijn is aanvaard en de overeengekomen gemeenschappelijke gedragslijn wordt drie kalenderdagen na deze bekendmaking van kracht (artikel 32 van de ASU).

2.3.De beoogde handeling van de ASU-deelnemers

De beoogde maatregel zou een voorstel voor een gemeenschappelijke gedragslijn zijn dat aan de ASU-deelnemers wordt voorgelegd overeenkomstig deel 4, afdeling 3, van de ASU. De voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn zou een dringende en uitzonderlijke maatregel zijn om te reageren op de economische neergang als gevolg van de COVID-19-gezondheidscrisis en om de ernstige gevolgen van de crisis voor de Europese burgerluchtvaartsector te beperken (zie voor meer details afdeling 3 hieronder). De voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn zou, indien overeengekomen, de ASU-bepaling betreffende de terugbetaling van de hoofdsom (artikel 13 van de ASU) tijdelijk wijzigen, wat op grond van het Unierecht rechtsgevolgen in de EU zou hebben (zie 2.1 hierboven).

Gezien het spoedeisende karakter van de maatregel moet het voorstel zo spoedig mogelijk worden ingediend en, indien overeengekomen, zal de beoogde gemeenschappelijke gedragslijn zo spoedig mogelijk voor alle deelnemers van toepassing moeten worden. Als gevolg van de specifieke stilzwijgende procedure van 20 dagen die in de ASU is vastgesteld (zie 2.2 hierboven), kunnen de deelnemers automatisch instemmen met het voorstel van de Unie voor de gemeenschappelijke gedragslijn als definitieve versie van de gemeenschappelijke gedragslijn, mits daartegen geen bezwaar wordt gemaakt, en dat voorstel moet drie dagen na het einde van de procedure in werking treden.

In het licht van het bovenstaande is het passend het voorstel van de Unie vast te stellen als het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, aangezien het besluit bindend zal zijn voor de Unie en gevolgen zal hebben voor het recht van de Unie, overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1233/2011, waarin het volgende is bepaald: “De richtsnoeren in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) zijn in de Unie van toepassing. De tekst van de regeling is als bijlage bij deze verordening gevoegd.”

De ASU-procedure voor gemeenschappelijke gedragslijnen zal naar verwachting in januari 2021 worden gestart en in februari 2021 worden afgerond.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De beoogde gemeenschappelijke gedragslijn zou de ASU-deelnemers in staat stellen tijdelijk steun te verlenen aan hun producenten van burgerluchtvaartuigen, wier activiteiten worden bedreigd door liquiditeitsproblemen op korte termijn van de exploitanten en kopers van nieuwe vliegtuigen en motoren ten gevolge van de impact van de COVID-19-epidemie. Momenteel worden de meeste, zo niet alle luchtvaartmaatschappijen geconfronteerd met aanzienlijke inkomstendalingen en tijdens de herstelperiode na de COVID-epidemie zullen zij nog steeds kwetsbare liquiditeitsposities hebben, aangezien zij de financiële nasleep van de crisis en de verminderde vraag het hoofd zullen moeten bieden.

Concreet zou de voorgestelde gemeenschappelijke gedragslijn de kopers van nieuwe vliegtuigen en motoren de mogelijkheid bieden om het begin van de aflossingen van de hoofdsom van de lening uit te stellen tot 12 of, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, 18 maanden na de levering, terwijl fabrikanten in de komende 12 maanden betaling kunnen ontvangen voor nieuwe vliegtuigen en motoren die geleverd worden. De geldigheidsduur van de gemeenschappelijke gedragslijn bedraagt 12 maanden.

Rekening houdend met het feit dat de beoogde gemeenschappelijke gedragslijn tot doel heeft de ernstige gevolgen van de COVID-19-gezondheidscrisis voor de Europese burgerluchtvaartsector te beperken en dat de Unie voornemens is het voorstel voor deze gemeenschappelijke gedragslijn in te dienen, moet het namens de Unie in te nemen standpunt zijn dat het ontwerpvoorstel in de bijlage bij dit besluit wordt opgesteld en gesteund.

3.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

3.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

2.

3.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De door de ASU-deelnemers vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling heeft rechtsgevolgen krachtens artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad, waarin het volgende is bepaald: “De richtsnoeren in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) zijn in de Unie van toepassing. De tekst van de regeling is als bijlage bij deze verordening gevoegd.”

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

3.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

3.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.

4.

3.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

3.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

4. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van de ASU-deelnemers de onderneming voor de luchtvaartsector zal wijzigen, is het passend het besluit na de aanvaarding ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.