Toelichting bij COM(2021)165 - Wijziging van Uitvoeringsbesluit 2020/1351 tot toekenning van tijdelijke steun aan Letland om het risico op werkloosheid door de COVID-19-uitbraak te beperken - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2021)165 - Wijziging van Uitvoeringsbesluit 2020/1351 tot toekenning van tijdelijke steun aan Letland om het risico op werkloosheid ... |
---|---|
bron | COM(2021)165 |
datum | 29-03-2021 |
• Motivering en doel van het voorstel
In Verordening (EU) 2020/672 van de Raad (“SURE-verordening”) is het rechtskader vastgesteld waarbinnen de Unie aan een lidstaat die een ernstige economische verstoring ondervindt of dreigt te ondervinden als gevolg van de COVID-19-uitbraak, financiële bijstand kan verlenen. Steun in het kader van SURE dient voor het financieren van hoofdzakelijk werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen ter bescherming van werknemers en zelfstandigen, en zodoende voor het verminderen van werkloosheid en inkomensverlies, alsook, in aanvulling daarop, voor de financiering van sommige maatregelen op gezondheidsgebied, met name op de werkplek.
Op 25 september 2020 heeft de Raad financiële bijstand verleend aan Letland als aanvulling op zijn nationale inspanningen om het hoofd te bieden aan de gevolgen van de COVID-19-uitbraak en aan de sociaal-economische gevolgen daarvan voor werknemers en zelfstandigen.
Op 11 maart 2021 heeft Letland bij de Unie een nieuw verzoek om financiële bijstand op grond van de SURE-verordening ingediend.
Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de SURE-verordening heeft de Commissie de Letse autoriteiten geraadpleegd om de plotse en sterke stijging te verifiëren van de werkelijke en geplande uitgaven die rechtstreeks verband houden met werktijdverkortingsregelingen en soortgelijke maatregelen, alsmede maatregelen op gezondheidsgebied als gevolg van de COVID-19-pandemie. De gestegen uitgaven waarvoor om aanvullende financiële bijstand wordt verzocht, hebben met name betrekking op een combinatie van nieuwe en bestaande maatregelen die zijn genoemd in Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1351 van de Raad:
(a)een bestaande regeling voor de vergoeding van inactiviteit voor werknemers en de kinderbonus voor werknemers wordt verlengd voor de periode van 9 november 2020 tot en met 30 juni 2021. De regeling vergoedt tijdelijk werkloze werknemers of zelfstandigen met 50 % of 70 % van hun salaris of inkomen, afhankelijk van de belastingregeling waaronder zij werkzaam zijn. Het minimumniveau van de steun is vastgesteld op 500 EUR en het maximum op 1 000 EUR per werknemer per kalendermaand. De regeling is van toepassing op ondernemingen, gewone zelfstandigen en zelfstandigen die voor het systeem van de licentievergoeding hebben geopteerd, wier inkomsten uit economische activiteiten met ten minste 20 % zijn gedaald in vergelijking met het gemiddelde van de periode augustus-oktober 2020. De kinderbonus voor werknemers biedt extra steun aan tijdelijk werkloze werknemers die kinderen ten laste hebben. De bonus bedraagt 50 EUR per maand per kind;
(b)een bestaande regeling voor loonsubsidies verlengt de steun voor alle getroffen ondernemingen voor de periode van 9 november 2020 tot en met 30 juni 2021. De steun is beschikbaar voor werkgevers die geconfronteerd worden met een daling van de inkomsten uit een economische activiteit met ten minste 20 %. De regeling bedraagt 50 % van het gemiddelde brutomaandloon, met een maximum van 500 EUR per kalendermaand. De begunstigde werkgevers zijn verplicht het dienstverband van ondersteunde werknemers in stand te houden en de loonsubsidie aan te vullen tot het volledige reguliere loon;
(c)een nieuwe maatregel met ziekte-uitkeringen voor ouders en mantelzorgers verleent steun aan werknemers die niet op afstand kunnen werken en moeten zorgen voor kinderen jonger dan 10 jaar of voor personen met een handicap, terwijl de scholen en dagverblijven gesloten zijn als gevolg van de COVID-19-pandemie. De uitkering bedraagt 60 % van het gemiddelde loon van de begunstigde in de voorafgaande twaalf maanden. De werkgever van de begunstigde moet bewijzen dat werken op afstand niet mogelijk is, en de school of gemeente moet de sluiting van de school of de onbeschikbaarheid van dagopvang bevestigen;
(d)bestaande COVID-19-gerelateerde ziekte-uitkeringen worden verlengd voor de periode van 16 november 2020 tot en met 30 juni 2021. De overheid betaalt de volledige uitkering bij ziekteverlof voor mensen die niet konden werken omdat zij in zelfisolatie of zelfquarantaine moeten gaan, terwijl normaal gesproken de ziekte-uitkering wordt gedeeld met de werkgever;
(e)bestaande gezondheidsgerelateerde uitgaven voor persoonlijke beschermingsmiddelen en andere medische benodigdheden om de gezondheid en veiligheid van werknemers in de publieke sector, met name gezondheidswerkers, te waarborgen;
(f)een nieuwe maatregel voorziet in premies voor medisch personeel en werknemers die de COVID-19-crisis bestrijden om hen te belonen voor hun werk in omstandigheden met grotere risico’s en hogere werkdruk. Deze premies van 20 % tot 100 % van het maandsalaris bedragen meer dan de maximumpremies die voor werknemers in overheidsdienst toegestaan zijn.
Letland heeft de Commissie de nodige informatie verschaft.
Rekening houdend met de beschikbare gegevens, stelt de Commissie de Raad voor om een uitvoeringsbesluit vast te stellen waarbij op grond van de SURE-verordening ten behoeve van de bovengenoemde maatregelen financiële bijstand aan Letland wordt verleend.
De door Letland op 11 maart 2021 gevraagde maatregelen op gezondheidsgebied komen neer op 22 304 365 EUR.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het voorliggende voorstel is volledig verenigbaar met Verordening (EU) 2020/672 van de Raad, op grond waarvan het voorstel wordt gedaan.
Dit voorstel vormt een aanvulling op een ander wetgevingsinstrument van de Unie om steun te verlenen aan lidstaten in noodsituaties, namelijk Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (“Verordening (EG) nr. 2012/2002”). Op 30 maart is Verordening (EU) 2020/461 van het Europees Parlement en de Raad vastgesteld; bij die verordening wordt het toepassingsgebied van het bovengenoemde instrument uitgebreid tot grote volksgezondheidscrises en wordt bepaald welke specifieke acties in aanmerking komen voor financiering.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Het voorstel maakt deel uit van een reeks maatregelen die zijn genomen in respons op de huidige COVID-19-pandemie, zoals het corona-investeringsinitiatief, en vormt een aanvulling op andere instrumenten die de werkgelegenheid ondersteunen, zoals het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI)/InvestEU. Aangezien dit instrument gebruik maakt van het opnemen en verstrekken van leningen om de lidstaten in dit specifieke geval van de COVID-19-uitbraak te ondersteunen, fungeert dit voorstel als tweede verdedigingslinie voor de financiering van regelingen voor werktijdverkorting en soortgelijke maatregelen, die banen en dus ook werknemers en zelfstandigen helpen te beschermen tegen het risico van werkloosheid.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag voor dit instrument is Verordening (EU) 2020/672 van de Raad.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het voorstel komt er na een verzoek van een lidstaat en is een blijk van Europese solidariteit, doordat financiële bijstand van de Unie in de vorm van tijdelijke leningen wordt verstrekt aan een lidstaat die zwaar door de COVID-19-uitbraak wordt getroffen. Deze financiële bijstand vormt een tweede verdedigingslinie voor een overheid die wordt geconfronteerd met een tijdelijke toename van de overheidsuitgaven voor werktijdverkortingsregelingen en soortgelijke maatregelen om banen te beschermen, en dus ook om werknemers en zelfstandigen te beschermen tegen het risico op werkloosheid en inkomstenverlies.
Deze steun helpt de getroffen bevolking en draagt bij tot het beperken van de directe maatschappelijke en economische gevolgen van de COVID-19-crisis.
• Evenredigheid
Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het gaat niet verder dan wat nodig is om de met het instrument beoogde doelstellingen te verwezenlijken.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Raadpleging van belanghebbenden
Het voorstel moest dringend worden voorbereid zodat het tijdig kan worden aangenomen door de Raad. Daardoor kon geen raadpleging van de belanghebbenden worden uitgevoerd.
• Effectbeoordeling
Gezien de urgentie van het voorstel heeft geen effectbeoordeling plaatsgevonden.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De Commissie moet leningen op de financiële markten kunnen aangaan en deze vervolgens kunnen gebruiken om zelf leningen te verstrekken aan de lidstaten die financiële bijstand vragen in het kader van het SURE-instrument.
Naast de garanties van de lidstaten worden ook andere waarborgen in het systeem ingebouwd om de financiële soliditeit van de regeling te garanderen:
·een strikte en conservatieve benadering van financieel beheer;
·een leningenportefeuille die zodanig is opgebouwd dat het concentratierisico, het jaarlijkse risico en de buitensporige blootstelling aan risico’s van individuele lidstaten beperkt blijven en die er tegelijkertijd voor zorgt dat voldoende middelen kunnen worden toegekend aan de meest behoeftige lidstaten; en
·de mogelijkheid om schulden door te rollen.