Toelichting bij COM(2021)195 - Standpunt EU in de schriftelijke procedures over toetreden VK tot de Sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor vliegtuigen voor de burgerluchtvaart (“ASU”)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie in de schriftelijke procedure moet worden ingenomen door de deelnemers aan de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) en aan de Sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor vliegtuigen voor de burgerluchtvaart (“Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen” of “ASU”, Aircraft Sector Understanding) in verband met de verzoeken van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“het Verenigd Koninkrijk”) om tot de regeling en tot de ASU toe te treden.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De regeling en de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen

De regeling is een “gentlemen’s agreement” dat ten doel heeft een kader te creëren voor het ordelijke gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten. In de praktijk betekent dit dat wordt gezorgd voor gelijke voorwaarden (zodat de mededinging wordt gebaseerd op de prijs en de kwaliteit van de uitgevoerde goederen en diensten in plaats van op de geboden financiële voorwaarden), terwijl wordt gewerkt aan het uitbannen van subsidies en marktverstoringen met betrekking tot door de overheid gesteunde exportkredieten (“overheidssteun”). De regeling is in april 1978 in werking getreden en is van onbepaalde duur.

De Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen vormt bijlage III bij de regeling en heeft ten doel een kader te creëren voor het voorspelbare, consequente en transparante gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten voor de verkoop of lease van luchtvaartuigen en aanverwante goederen en diensten genoemd in artikel 4, punt a), van de ASU. Zodoende strekt ook de ASU ertoe gelijke voorwaarden voor de uitvoer in de luchtvaartsector te bewerkstelligen en subsidies en handelsverstoringen met betrekking tot de overheidssteun uit te bannen. De Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen werd van kracht op 1 februari 2011.

De regeling, met inbegrip van de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen, is administratief ingebed in de OESO en wordt ondersteund door het OESO-secretariaat voor kredieten. De regeling noch de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen zijn echter OESO-besluiten 1 .

De Europese Unie – en niet de lidstaten – neemt deel aan de regeling en de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen, die beide zijn omgezet in het acquis communautaire krachtens Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 2 . Vandaar dat de regeling en de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen juridisch bindend zijn op grond van het recht van de Unie.

2.2.De deelnemers aan de regeling en de deelnemers aan de ASU

Momenteel zijn er tien deelnemers aan de regeling (“deelnemers aan de regeling”): Australië, Canada, de Europese Unie, Japan, Korea, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Turkije, de Verenigde Staten en Zwitserland.

De Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen heeft tien deelnemers (“deelnemers aan de ASU”) en het deelnemersbestand van de ASU komt grotendeels overeen met dat van de regeling. De enige verschillen zijn dat Brazilië deelneemt aan de ASU (maar niet aan de regeling), terwijl Turkije niet deelneemt aan de ASU (maar wel aan de regeling).

Zowel de deelnemers aan de regeling als de deelnemers aan de ASU nemen bij consensus besluiten over wijzigingen van de regeling of de ASU.

Overeenkomstig artikel 3 van de regeling kunnen andere leden en niet-leden van de OESO door de huidige deelnemers worden uitgenodigd tot de regeling toe te treden. Een niet-deelnemer kan toetreden tot de ASU overeenkomstig de procedures van aanhangsel I van de ASU.

De Europese Commissie vertegenwoordigt de Unie in de vergaderingen van de deelnemers aan de regeling en de deelnemers aan de ASU en in de schriftelijke besluitvormingsprocedures van de deelnemers aan de regeling en de deelnemers aan de ASU.

2.3.De beoogde handeling van de deelnemers aan de regeling en de deelnemers aan de ASU

De beoogde handeling zou erin bestaan het Verenigd Koninkrijk de status van deelnemer aan de regeling en aan de ASU te verlenen, naar aanleiding van de verzoeken van het Verenigd Koninkrijk (“VK”) om zowel tot de regeling als tot de ASU toe te treden.

Als gevolg van het vertrek uit de EU is het VK niet langer vertegenwoordigd in de regeling en in de ASU. In een brief van 28 januari 2021 heeft het VK de betrokken deelnemers verzocht er formeel mee in te stemmen dat het VK tot beide instrumenten toetreedt. De voorzitter van de regeling en de deelnemers aan de ASU hebben de verzoeken van het Verenigd Koninkrijk op 29 januari verspreid en 31 maart 2021 vastgesteld als uiterste datum waarop de huidige deelnemers formeel moeten reageren. In het bericht van de voorzitter van 11 februari 2021 werd die termijn verlengd tot eind mei 2021.

De bevestiging van de deelname van het VK aan de regeling en aan de ASU vergt een wijziging van artikel 3 van de regeling en van artikel 3 van de ASU, de bepalingen waarin de respectieve deelnemers worden opgesomd.

In het licht van het bovenstaande is het passend het standpunt van de Unie vast te stellen dat namens de Unie moet worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, aangezien het besluit bindend zal zijn voor de Unie en gevolgen zal hebben voor het recht van de Unie, overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1233/2011, waarin het volgende is bepaald: “De richtsnoeren in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) zijn in de Unie van toepassing. De tekst van de regeling is als bijlage bij deze verordening gevoegd.”

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De beoogde handelingen zouden het Verenigd Koninkrijk in staat stellen toe te treden tot de regeling en tot de ASU.

In de mededeling van de voorzitter van 29 januari 2021 staat: “Het Verenigd Koninkrijk was een van de oorspronkelijke landen die betrokken waren bij het vaststellen van financiële regels voor door de overheid gesteunde exportkredieten in de jaren 1970 en is sindsdien een belangrijke verstrekker van zowel standaardexportkredieten als exportkredieten voor luchtvaartuigen. Het is ook een actief lid van de Werkgroep exportkredieten en kredietgaranties. Het zou dan ook logisch en wederzijds voordelig zijn dat het VK een deelnemer blijft. Daarom hoop ik dat de deelnemers dit verzoek zullen ondersteunen.” Naar verwachting zullen alle deelnemers aan de regeling en aan de ASU dan ook de verzoeken van het VK ondersteunen.

Het is in het belang van de Unie dat het VK zowel aan de regeling als aan de ASU deelneemt. Beide instrumenten bieden een kader voor een ordelijk en transparant gebruik van door de overheid gesteunde exportkredieten op hun respectieve toepassingsgebieden en strekken ertoe gelijke voorwaarden voor door de overheid gesteunde exportkredieten te bewerkstelligen. De afgelopen jaren is het VK steeds actiever geworden op het gebied van overheidssteun. In 2018 verstrekte UK Export Finance (“UKEF”, afdeling Exportkredietondersteuning van de Britse overheid) minder dan 2 miljard EUR overheidssteun. In 2019 bedroeg deze al ongeveer 5,5 miljard EUR. Als deelnemer aan de regeling en aan de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen zou het VK de regels daarvan moeten volgen.

Wat in het bijzonder de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen betreft, moet worden herinnerd aan de blijvende deelname van het VK in Airbus. De regulering van door de overheid gesteunde exportkredieten in de sector van de vliegtuigbouw is derhalve van gemeenschappelijk belang voor de EU-lidstaten en het VK.

Aangezien het beoogde besluit ten doel heeft te zorgen voor gelijke voorwaarden voor de exporterende industrie van de EU en naar behoren rekening te houden met de onderlinge afstemming van specifieke economische belangen tussen de EU en het VK in de sector van de vliegtuigbouw, moeten de standpunten die namens de Unie moeten worden ingenomen erin bestaan ermee in te stemmen dat het VK toetreedt tot de regeling en tot de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen.

4. Rechtsgrondslag

3.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

3.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

2.

3.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De twee door de deelnemers aan de regeling en de deelnemers aan de ASU vast te stellen handelingen (d.w.z. de door hen te nemen besluiten over de verzoeken van het VK om tot de regeling en tot de ASU toe te treden), zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen hebben rechtsgevolgen krachtens artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1233/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten en tot intrekking van Beschikkingen 2001/76/EG en 2001/77/EG van de Raad, waarin het volgende is bepaald: “De richtsnoeren in de regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten (“de regeling”) zijn in de Unie van toepassing. De tekst van de regeling is als bijlage bij deze verordening gevoegd.”

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

3.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

3.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.

4.

3.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en inhoud van de beoogde handelingen hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

3.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handelingen van de deelnemers aan de regeling en de deelnemers aan de ASU de regeling en de Sectorovereenkomst voor luchtvaartuigen zullen wijzigen, is het passend deze handelingen na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.