Toelichting bij COM(2021)274 - Standpunt EU in het Gemengd Comité van de EER met betrekking tot de wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) en Protocol nr. 37 (houdende de in artikel 101 bedoelde lijst) bij de EER-Overeenkomst - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2021)274 - Standpunt EU in het Gemengd Comité van de EER met betrekking tot de wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, ... |
---|---|
bron | COM(2021)274 |
datum | 07-06-2021 |
Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt in verband met de beoogde vaststelling van de besluiten van het Gemengd Comité van de EER betreffende wijzigingen van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) en Protocol nr. 37 (houdende de lijst bedoeld in artikel 101) bij de EER-Overeenkomst.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1.De EER-Overeenkomst
De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-Overeenkomst” genoemd) waarborgt gelijke rechten en verplichtingen binnen de interne markt voor burgers en marktdeelnemers in de EER. De EER-Overeenkomst voorziet in de opname erin van EU-wetgeving met betrekking tot de vier vrijheden in de 30 EER-staten, bestaande uit de EU-lidstaten, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Daarnaast heeft de EER‑Overeenkomst betrekking op samenwerking op andere belangrijke gebieden, zoals onderzoek en ontwikkeling, onderwijs, sociaal beleid, milieu, consumentenbescherming, toerisme en cultuur, gezamenlijk aangeduid als “flankerend en horizontaal” beleid. De EER‑Overeenkomst is op 1 januari 1994 in werking getreden. De Europese Unie en haar lidstaten zijn partij bij de EER-Overeenkomst.
2.2.Het Gemengd Comité van de EER
Het Gemengd Comité van de EER is verantwoordelijk voor het beheer van de EER-Overeenkomst. Het is een forum voor het uitwisselen van standpunten in verband met de werking van de EER-Overeenkomst. Het Gemengd Comité neemt zijn besluiten bij consensus. Overeenkomstig het Verdrag van Lissabon is de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) verantwoordelijk voor de coördinatie van EER-aangelegenheden aan EU‑zijde.
2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité van de EER
Het Gemengd Comité van de EER zal naar verwachting twee besluiten van het Gemengd Comité van de EER vaststellen (“de beoogde handelingen”) betreffende de wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) en Protocol nr. 37 (houdende de lijst bedoeld in artikel 101) bij de EER-Overeenkomst.
Het doel van de twee beoogde handelingen is Verordening (EU) 2018/1971 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) 1 en Richtlijn (EU) 2018/1972 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (herschikking) in de EER-Overeenkomst op te nemen.
De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-Overeenkomst.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
De EDEO dient samen met de diensten van de Commissie de ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité van de EER bij de Raad in met het oog op vaststelling van het standpunt van de Unie. De EDEO hoopt deze ontwerpbesluiten zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER te kunnen voorstellen.
De inhoud en de aard van de bijgaande ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité van de EER gaan verder dan wat als technische aanpassing kan worden beschouwd in de zin van Verordening nr. 2894/94 van de Raad. Het standpunt van de Unie moet derhalve door de Raad worden vastgesteld.
De bijgaande besluiten van het Gemengd Comité van de EER bevatten onder meer de volgende aanpassingen.
3.1.Aanpassingen van Verordening (EU) 2018/1971 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) – besluit van het Gemengd Comité in bijlage 1
Inleiding
Overeenkomstig de institutionele opzet van de EER-Overeenkomst oefent de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de toezichtbevoegdheden van de Commissie uit in de EVA-pijler en weerspiegelen haar toezichtbevoegdheden bijgevolg de toezichtbevoegdheden van de Commissie uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1971 (Berec-verordening) en Richtlijn (EU) 2018/1972 (richtlijn tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (richtlijn wetboek elektronische communicatie) 2 ) in de EVA-pijler.
De Berec-verordening en de richtlijn wetboek elektronische communicatie voorzien in een aantal taken voor Berec met het oog op een consistente uitvoering van het regelgevend kader voor elektronische communicatie. Aangezien Berec een belangrijke rol speelt bij de toepassing van de Berec-verordening en de richtlijn wetboek elektronische communicatie, zijn de verordening en de richtlijn wetboek elektronische communicatie onlosmakelijk met elkaar verbonden. Deze koppeling komt tevens tot uiting in de twee ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité waarbij de richtlijn en de Berec-verordening in de EER-Overeenkomst worden opgenomen. Het is belangrijk de twee ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité samen te onderzoeken om inzicht te krijgen in de algemene structuur ervan in de context van de EER.
Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité (in bijlage 1) bevat drie verschillende reeksen aanpassingen die hieronder worden gepresenteerd: de procedures voor deelname van de EVA‑staten aan Berec (deel B), de aanpassingen met betrekking tot de relatie tussen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en Berec (deel C), andere aanpassingen met betrekking tot de deelname van de EVA-staten aan Berec (deel D) en algemene aanpassingen die gebruikelijk zijn in de context van de EER (deel E).
Inhoudsopgave
- Procedures voor deelname van de EVA-staten aan Berec
- Aanpassingen met betrekking tot de relatie tussen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en Berec
- Andere aanpassingen met betrekking tot de deelname van de EER-EVA-staten aan Berec
- Overige aanpassingen
- Recht van de Unie/de EER-Overeenkomst (aanpassing a))
- 4.1.1.Beginselen
- 4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
- 4.2.1.Beginselen
- 4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
Berec werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1211/2009 en Verordening (EU) 2018/1971 en moet bijdragen tot de ontwikkeling en betere werking van de interne markt voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, door te streven naar de consistente toepassing van het regelgevend kader voor elektronische communicatie van de EU. In de verordening wordt tevens erkend dat het wenselijk is dergelijke doelstellingen in de context van de EER te verwezenlijken en is bepaald dat de raad van regulators van het Berec (raad van regulators), de werkgroepen en de raad van bestuur moeten openstaan voor deelname van de nationale regelgevende instanties van de EER-EVA-staten, teneinde de consistente uitvoering van het regelgevend kader voor elektronische communicatie uit te breiden tot IJsland, Liechtenstein en Noorwegen 3 .
Artikel 101 van de EER-Overeenkomst luidt als volgt:
“1. Wat de commissies betreft die noch onder artikel 81 [d.w.z. programmacommissies] noch onder artikel 100 [d.w.z. comitologiecommissie] vallen, worden deskundigen uit de EVA-staten ingeschakeld bij de werkzaamheden wanneer de goede werking van deze Overeenkomst zulks vereist.
Bedoelde commissies zijn vermeld in Protocol nr. 37. De wijze van uitvoering van deze samenwerking wordt uiteengezet in de desbetreffende sectoriële protocollen en bijlagen waarin de betrokken onderwerpen worden behandeld.
2. Indien de overeenkomstsluitende partijen tot de conclusie komen dat een dergelijke samenwerking tot andere commissies met soortgelijke kenmerken moet worden uitgebreid, kan het Gemengd Comité van de EER Protocol nr. 37 wijzigen.” 4 .
Berec is geen comitologiecommissie en werd ook niet in het kader van een programma ingesteld. Als forum voor samenwerking tussen regelgevende instanties valt Berec onder de categorie “andere commissies” in de zin van artikel 101 van de EER-Overeenkomst, die zijn opgenomen in Protocol nr. 37. Overeenkomstig die bepaling wordt de wijze van uitvoering van deze samenwerking uiteengezet in de desbetreffende sectoriële bijlage waarin de betrokken onderwerpen worden behandeld. Dergelijke wijzen van uitvoering zijn opgenomen in de bijlagen (bij de EER-Overeenkomst) onder het desbetreffende punt en worden voorafgegaan door een inleidende zin die luidt als volgt: “Procedures voor deelname van de EVA-landen overeenkomstig artikel 101 van de Overeenkomst” (zie bv. de besluiten van het Gemengd Comité van de EER nr. 192/2014, nr. 18/2013, nr. 92/2010, nr. 10/2004). Dergelijke procedures worden niet als “aanpassingsteksten” beschouwd, aangezien zij niet tot doel hebben de regels van het in de EER-Overeenkomst opgenomen besluit te wijzigen maar ze aan te vullen, voor zover dat nodig is om de goede werking van de samenwerking te waarborgen.
In de wijzen van uitvoering van de samenwerking is bepaald dat de nationale regelgevende instanties van de EER-EVA-staten volledig deelnemen aan de werkzaamheden van de raad van regulators van Berec, de werkgroepen van Berec en de raad van bestuur van het Berec-Bureau, dat nationale regelgevende instanties van de EER-EVA-staten dezelfde rechten en plichten hebben als andere nationale regelgevende instanties in de EU, met uitzondering van stemrecht, maar niet in aanmerking komen voor het voorzitterschap van de raad van bestuur van Berec en de raad van bestuur van het Berec-Bureau. De nationale regelgevende instanties van de EER-EVA-staten kunnen echter werkgroepen voorzitten. De nationale regelgevende instanties van de EER-EVA-staten worden op een passend niveau vertegenwoordigd overeenkomstig de bepalingen van de Berec-verordening (zie artikel 7 van de Berec-verordening). De deelname van de nationale regelgevende instanties van de EVA-staten is cruciaal om convergentie van de regelgeving te bevorderen.
In de wijzen van uitvoering is tevens bepaald dat Berec en het Berec-Bureau de nationale regelgevende instanties van de EER-EVA-staten en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zullen bijstaan.
Aanpassingen met betrekking tot de relatie tussen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en Berec
In de aanpassingen a), i) en ii) is bepaald dat Berec de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA moet bijstaan en adviseren en op verzoek van laatstgenoemde richtsnoeren moet uitvaardigen.
Aangezien de nationale regelgevende instanties van de EER-EVA-staten geen stemrecht zullen hebben in Berec, is in aanpassing a), iii), waarbij aan artikel 4 een nieuw lid 1 bis wordt toegevoegd, bepaald dat de standpunten van de nationale regelgevende instanties van de EER-EVA-staten afzonderlijk door Berec worden vastgelegd wanneer zij adviezen verstrekken overeenkomstig artikel 4, lid 1, punt c), i) en ii), van de verordening. Dit betreft met name adviezen over ontwerpmaatregelen van de nationale regelgevende instanties van de EER-EVA-staten overeenkomstig de artikelen 32 en 33 van de richtlijn wetboek elektronische communicatie, en adviezen over grensoverschrijdende geschillen overeenkomstig artikel 27 van de richtlijn wetboek elektronische communicatie.
Overeenkomstig aanpassing a), v), moet de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zoveel mogelijk rekening houden met richtsnoeren, adviezen, aanbevelingen, gemeenschappelijke standpunten en beste praktijken van Berec.
Het Berec-Bureau is een orgaan van de EU met rechtspersoonlijkheid 5 en is een agentschap dat Berec ondersteunt. Overeenkomstig eerdere opnamen van oprichtingsdocumenten van EU-agentschappen in de EER-Overeenkomst 6 wordt de deelname van de EVA-staten aan de activiteiten van het Berec-Bureau geregeld door middel van aanpassingen van de Berec-verordening. Aangezien het Berec-Bureau geen eigen beleidstaken uitoefent, is deze deelname veeleer administratief van aard.
Op grond van aanpassing e) van de Berec-verordening zullen de EER-EVA-staten financieel bijdragen aan de middelen van het Berec-Bureau door deel te nemen aan de subsidie van de Unie. In overeenstemming met de in het verleden gevolgde werkwijze zal deze financiële bijdrage worden vastgesteld overeenkomstig de procedures van artikel 82, lid 1, punt a), van de EER-Overeenkomst.
Krachtens artikel 12, lid 2, punt a), en artikel 82, lid 3, punt a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de EU (“RAP”) worden tijdelijke functionarissen respectievelijk arbeidscontractanten in dienst genomen, mits zij onderdaan zijn van een EU-lidstaat, tenzij het tot aanstelling bevoegde gezag anders beslist. Aanpassing f) voorziet derhalve in een ruime afwijking voor EER-EVA-onderdanen, die onder dezelfde voorwaarden als EU-onderdanen in aanmerking moeten komen.
In artikel 12, lid 2, punt e), artikel 82, lid 3, punt e), en artikel 85, lid 3, RAP wordt verwezen naar artikel 55, lid 1, VEU over de talen van de Unie. In aanpassing f) is voorts bepaald dat het Berec-Bureau met betrekking tot zijn personeel de in artikel 129, lid 1, van de EER-Overeenkomst genoemde officiële talen als talen van de Unie beschouwt.
Tot slot is in aanpassing g) bepaald dat de EER-EVA-staten dezelfde voorrechten en immuniteiten toepassen als de EU-lidstaten wat betreft het Berec-Bureau en zijn personeel, zoals beschreven in Protocol nr. 7 bij het VEU en het VWEU.
Overeenkomstig artikel 7 van de EER-Overeenkomst zijn alleen handelingen die zijn opgenomen in de EER-Overeenkomst bindend voor de EVA-staten. Daarom wordt de verwijzing naar het Unierecht in artikel 4, lid 4, aangepast om aan te geven dat, in de context van de EER, het juridische referentiekader de EER-Overeenkomst is (aanpassing a), iv)).
Om de consistente handhaving van EER-regels te vergemakkelijken, is in de aanpassingen b) en d) van de verordening bepaald dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, samen met de Commissie, ook vertegenwoordigd is in de raad van regulators van Berec en de raad van bestuur. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft, in tegenstelling tot de Commissie, geen stemrecht in de raad van bestuur.
Bij aanpassing c) van artikel 13, lid 3, wordt de tekst aangepast om de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in staat te stellen deel te nemen aan door de raad van bestuur van Berec opgerichte werkgroepen. Net zoals het geval is voor de Commissie kan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA niet deelnemen aan werkgroepen die zijn opgericht om de in artikel 4, lid 1, punt c), ii), van de verordening bedoelde taken uit te voeren.
Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie maakt geen deel uit van de EER-Overeenkomst. Aanpassing h) van artikel 36 heeft tot doel ervoor te zorgen dat alle documenten die door Berec of het Berec-Bureau met betrekking tot de EER-EVA-staten worden opgesteld, overeenkomstig die verordening worden behandeld. Dezelfde aanpassing is normaliter voorzien met betrekking tot de agentschappen waaraan de EER-EVA-staten deelnemen.
Bij aanpassing i) wordt de tekst van artikel 40, lid 2, aangepast om de rol van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in de desbetreffende bepaling weer te geven en om te verduidelijken dat de verwijzing naar “het Unierecht en het nationale recht” in de context van de EER moet worden begrepen als “de EER-Overeenkomst en het nationale recht”.
Bij aanpassing j) wordt de tekst van artikel 41, lid 1, punt a), aangepast om de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA dezelfde toegang tot het informatie- en communicatiesysteem te bieden als de Commissie, hetgeen belangrijk is voor een goede samenwerking en de consistente toepassing van het regelgevend kader voor elektronische communicatie.
3.2.Aanpassingen van Richtlijn (EU) 2018/1972 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (herschikking) – besluit van het Gemengd Comité in bijlage 2
De richtlijn heeft tot doel een interne markt voor elektronische communicatie binnen de EU tot stand te brengen en vervangt de Richtlijnen 2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG, die in bijlage XI bij de EER-Overeenkomst zijn opgenomen. Parallel met de vaststelling van de richtlijn heeft de EU een nieuwe Verordening (EU) 2018/1971 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) vastgesteld.
De richtlijn voorziet in een aantal taken voor Berec, die tot doel hebben ervoor te zorgen dat het regelgevend kader voor elektronische communicatie consistent wordt uitgevoerd. Aangezien Berec een belangrijke rol speelt bij de toepassing van de verordening en de richtlijn, zijn de verordening en de richtlijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Deze koppeling komt tevens tot uiting in de twee ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité waarbij de richtlijn en de Berec-verordening in de EER-Overeenkomst worden opgenomen, en die bij dit ontwerpbesluit van de Raad zijn gevoegd. Het is belangrijk die twee ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité samen te onderzoeken om inzicht te krijgen in de algemene structuur ervan in de context van de EER.
Een belangrijke taak van Berec is om, in voorkomend geval, adviezen te verstrekken over maatregelen van nationale regelgevende instanties en over grensoverschrijdende geschillen (de artikelen 27, 32 en 33 van de richtlijn). Voor de toepassing van de EER-Overeenkomst zijn in het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité bij de verordening de procedures voor deelname van de EER-EVA-staten aan Berec nader bepaald. Daarnaast is bepaald dat de standpunten van de nationale regelgevende instanties van de EER-EVA-staten over de adviezen van Berec afzonderlijk worden vastgelegd en dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zoveel mogelijk rekening houdt met richtsnoeren, adviezen, aanbevelingen, gemeenschappelijke standpunten en beste praktijken van Berec. Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité bevat voorts enkele andere noodzakelijke aanpassingen in de context van de EER.
Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité, waarbij de richtlijn in de EER-Overeenkomst wordt opgenomen, voorziet op zijn beurt in andere aanpassingen van de richtlijn die noodzakelijk zijn in het licht van de EER-Overeenkomst.
Overeenkomstig artikel 7 van de EER-Overeenkomst zijn alleen handelingen die zijn opgenomen in de EER-Overeenkomst bindend voor de EVA-staten. Daarom moet de verwijzing naar het Unierecht worden aangepast om aan te geven dat, in de context van de EER, het juridische referentiekader de EER-Overeenkomst is.
Adviezen van de Beleidsgroep Radiospectrum (aanpassing b)):
Overeenkomstig aanpassing b) van artikel 28 is de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bevoegd om tot de EVA-staten gerichte besluiten te nemen.
In de aanpassing is tevens bepaald dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zoveel mogelijk rekening moet houden met het advies van de Beleidsgroep Radiospectrum. Dit moet ervoor zorgen dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bij de uitvoering van haar taak ten aanzien van de EVA-staten in het kader van de tweepijlerstructuur van de EER-Overeenkomst van dezelfde deskundigheid gebruikmaakt als de Commissie.
Voorts werken de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Commissie in gevallen waarin zowel EVA-staten als EU-lidstaten betrokken zijn, samen om overeenstemming te bereiken over besluiten om tot een oplossing te komen voor de grensoverschrijdende schadelijke interferentie.
Verwijzing naar artikel 267 VWEU/artikel 34 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een toezichthoudende autoriteit en een Hof van Justitie (aanpassing c)):
Bij aanpassing c) wordt het juridisch kader voor rechterlijke instanties in de EVA-staten aangepast door de verwijzing naar artikel 267 VWEU te vervangen door een verwijzing naar artikel 34 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een toezichthoudende autoriteit en een Hof van Justitie.
Bepalen van transnationale markten (aanpassing d)):
De in het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité voorgestelde aanpassingstekst stemt overeen met hetgeen momenteel is voorzien bij aanpassing d) uit hoofde van Richtlijn 2002/21/EG (zie punt 5cl van bijlage XI bij de EER-Overeenkomst) met betrekking tot de voorwaarden voor samenwerking tussen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Commissie.
Aanpassing van de verwijzing naar het “Handvest” (aanpassing e)):
Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is een instrument van het primaire EU-recht dat niet bindend is voor niet-lidstaten, en is niet relevant in de context van de EER. Daarom wordt in aanpassing g) van de richtlijn de in artikel 100, lid 1, opgenomen verwijzing naar het Handvest aangepast om te verwijzen naar “de grondrechten en de algemene beginselen van de EER-Overeenkomst”, en de verwijzingen in artikel 100, lid 2, naar “grondrechten”.
4. Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 7 .
Het Gemengd Comité van de EER is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de EER-Overeenkomst. De door het Gemengd Comité van de EER vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-Overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de Overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU, in samenhang met artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, in samenhang met artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad, vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de materiële rechtsgrondslag van de in de EER‑Overeenkomst op te nemen EU-rechtshandelingen.
De belangrijkste doelstelling en inhoud van de beoogde handelingen hebben betrekking op de onderlinge aanpassing van de wetgevingen; de materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 114 VWEU.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit moet artikel 114 zijn, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU en artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
5. Bekendmaking van de beoogde handeling
Aangezien bij de handelingen van het Gemengd Comité van de EER bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) en Protocol nr. 37 (houdende de in artikel 101 bedoelde lijst) bij de EER-Overeenkomst zullen worden gewijzigd, is het passend deze na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.