Toelichting bij COM(2021)327 - Wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 om de voorspelbaarheid voor de lidstaten te vergroten en de procedures voor geschillenbeslechting bij de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen te verduidelijken - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2021)327 - Wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 om de voorspelbaarheid voor de lidstaten te vergroten en de procedures ... |
---|---|
bron | COM(2021)327 |
datum | 25-06-2021 |
• Motivering en doel van het voorstel
Doel van dit voorstel is overeenkomstig artikel 322, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om de regels en de procedures voor de terbeschikkingstelling van eigen middelen te bepalen.
Hiermee wordt gevolg gegeven aan de conclusies van de Europese Raad van juli 2020 1 , waarbij de Commissie werd verzocht “te overwegen een voorstel tot herziening ervan in te dienen om de problemen met de terbeschikkingstelling van de eigen middelen te verhelpen”.
Dit voorstel strekt ertoe Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 2 te wijzigen, die samen met het eigenmiddelenbesluit 3 de procedures en termijnen vaststelt voor de terbeschikkingstelling van traditionele eigen middelen, eigen middelen uit de btw en eigen middelen op basis van het bni aan de EU-begroting.
Hoewel Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad voor een solide en stabiele verankering van de mechanismen voor de financiering van de EU heeft gezorgd, lijken verbeteringen van de bestaande bepalingen inzake de terbeschikkingstelling van eigen middelen wenselijk, met name om de voorspelbaarheid voor de lidstaten te vergroten en geschillenbeslechtingsprocedures in te voeren.
Dit voorstel voorziet in een zorgvuldig uitgebalanceerd systeem ter waarborging van regelmatige en tijdige betalingen aan de EU-begroting, hetgeen van essentieel belang is voor de goede werking van het EU-stelsel van eigen middelen, het dagelijks beheer van de begroting van de Unie en, op zijn beurt, de werking van de EU als geheel.
Een van de nieuwe elementen is een herzieningsprocedure voor geschillenbeslechting, waar veel lidstaten om hebben verzocht. De procedure codificeert en versterkt de procedureregels die van toepassing zijn op de correspondentie tussen de Commissie en de lidstaten over de terbeschikkingstelling van eigen middelen. Het voorstel weerspiegelt ook de huidige praktijk van betaling onder voorbehoud, die de mogelijkheid biedt om tegen de Commissie een vordering wegens ongerechtvaardigde verrijking in te stellen overeenkomstig artikel 268 VWEU en artikel 340, tweede alinea, VWEU.
Het voorstel wijzigt de regels voor achterstandsrente op verschillende niveaus. Bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad was de verhoging van de rente boven het basispercentage al beperkt tot 16 procentpunten. Dit voorstel breidt de plafonnering van de verhoging van de rente uit tot alle gevallen. Hiermee wordt rechtstreeks ingegaan op de opmerkingen van de lidstaten over de zeer hoge rentevoeten waarin Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad voorziet voor zaken die reeds vóór 1 oktober 2016 bekend waren. Het voorstel verhoogt ook de drempel om rente kwijt te schelden van 500 EUR tot 1 000 EUR. Daarnaast wordt een termijn van 10 jaar ingevoerd voor het bijhouden van traditionele eigen middelen in de B-boekhouding.
Om de voorspelbaarheid van de nationale bijdragen aan de EU-begroting te vergroten, wijzigt het voorstel de jaarlijkse aanpassing van de saldi en stelt het de terbeschikkingstelling door de lidstaten van de aanpassingen uit tot jaar n+2. Dit was een verzoek van vele lidstaten om de nationale begrotingsprocedures te vergemakkelijken.
Daarnaast bevat het voorstel een nieuw artikel dat de procedure voor de betaling van voorschotten codificeert, opnieuw op verzoek van de lidstaten. Het voorstel voorziet ook in de mogelijkheid voor de Commissie om een gecentraliseerde eigenmiddelenrekening in te stellen.
Het voorstel maakt deel uit van een breder pakket met Verordening (EU, Euratom) 2021/770 van de Raad betreffende de berekening van de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval, de methoden en procedures voor de terbeschikkingstelling van die eigen middelen, de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien en bepaalde aspecten van de eigen middelen op basis van het bruto nationaal inkomen 4 en naar verwachting, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 5 , snel goed te keuren voorstellen voor nieuwe eigen middelen.
Ten slotte wordt voorgesteld Duitsland op te nemen als begunstigde van forfaitaire correcties en wordt de verwijzing naar de correctie voor het Verenigd Koninkrijk geschrapt.
Het voorstel van de Commissie wordt hierna meer in detail toegelicht in deel 5. Deze toelichting bevat ook in deel 6 de beoordeling door de Commissie van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad, zoals gevraagd in de conclusies van de Europese Raad van juli 2020.
De bepalingen voor de terbeschikkingstelling van alle eigen middelen moeten worden samengevoegd bij de toekomstige herziening ervan, met inbegrip van nieuwe voorgestelde verordeningen met betrekking tot de terbeschikkingstelling van nieuwe eigen middelen.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 322, lid 2, VWEU. Het voorstel vormt een aanvulling op andere eigenmiddelenwetgeving, zoals Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad 6 , Verordening (EU, Euratom) 2021/768 van de Raad 7 , Verordening (EU, Euratom) 2021/769 van de Raad 8 en Verordening (EU, Euratom) 2021/770 van de Raad.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Het beheer van de eigen middelen berust op de correcte toepassing van ander beleid van de Unie:
–traditionele eigen middelen (voornamelijk douanerechten, handelsbeschermingsrechten en suikerheffingen) staan in verband met de douane-unie, het gemeenschappelijk handelsbeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
–eigen middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde staan in verband met de interne markt en het belastingbeleid.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 322, lid 2, VWEU.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Niet van toepassing.
• Evenredigheid
Het voorstel heeft tot doel om voor de lidstaten de terbeschikkingstelling van eigen middelen aan de EU-begroting voorspelbaarder te maken en procedures voor geschillenbeslechting vast te stellen. Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het niet verder gaat dan wat nodig en proportioneel is om de doelstellingen ervan naar behoren te verwezenlijken.
• Keuze van het instrument
In artikel 322, lid 2, VWEU is niet aangegeven welk instrument moet worden gebruikt 9 . Krachtens artikel 8, lid 2, van Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad en artikel 9, lid 3, van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad moeten de lidstaten echter de middelen ter beschikking van de Commissie stellen “overeenkomstig de krachtens artikel 322, lid 2, VWEU vastgestelde verordeningen”.
Voorts wijzigt het voorstel Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad betreffende de terbeschikkingstelling van eigen middelen. In dit verband is het passend een verordening als instrument te kiezen.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Ter voorbereiding van dit voorstel heeft de Commissie een gedetailleerde vragenlijst aan de lidstaten, het Europees Parlement en de Europese Rekenkamer toegezonden om de inhoud en de praktische werking van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad te beoordelen. De antwoorden op de vragenlijst bevestigden dat genoemde verordening over het algemeen goed functioneerde. De lidstaten hebben echter ook verschillende verzoeken om verbetering ingediend.
Het voorstel werd ook onderbouwd door een uitvoerige bespreking van het systeem uit hoofde van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad in de Groep eigen middelen van de Raad en door een reeks bilaterale bijeenkomsten tussen de Commissie en de lidstaten, het Europees Parlement en de Europese Rekenkamer.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft tot doel de werking van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad te versterken en met name de procedures voor de terbeschikkingstelling van eigen middelen door de lidstaten te verbeteren. Daarom draagt het voorstel bij tot de verbetering van het huidige stelsel van eigen middelen.
In vergelijking met Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad zou het voorstel geen gevolgen hebben wat betreft de vereiste personele en administratieve middelen. De uitbreiding van de plafonnering van de renteverhoging tot alle gevallen zal echter leiden tot een daling van de renteopbrengsten die voor de EU-begroting worden geïnd. De financiële gevolgen ervan, op basis van de referentiebedragen van de afgelopen jaren (vanaf de inwerkingtreding van Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad), worden geraamd op 27,5 miljoen EUR per jaar.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Artikelsgewijze toelichting
De toepassing van de eigenmiddelenwetgeving, met inbegrip van de methoden en procedures voor de terbeschikkingstelling van de eigen middelen, wordt op regelmatige basis besproken in het Raadgevend Comité voor de eigen middelen.
Het Commissievoorstel kan als volgt worden samengevat:
Hoofdstukken I en II “Algemene bepalingen” en “Boekhouding van de eigen middelen”
In deze hoofdstukken worden geen wijzigingen aangebracht.
Hoofdstuk III “Terbeschikkingstelling van de eigen middelen”
Op grond van artikel 9, lid 1, wordt de Commissie de mogelijkheid geboden een gecentraliseerde eigenmiddelenrekening in te stellen. Momenteel houden alleen de lidstaten deze eigenmiddelenboekhouding bij. De Commissie moet in de toekomst in staat zijn het beheer van de op haar naam geopende rekeningen te moderniseren. De vermindering van het aantal bankrekeningen dat wordt gebruikt voor de inning van eigen middelen zal zorgen voor efficiëntie en een gebundelde aanpak van het kasbeheer mogelijk maken.
In artikel 10 bis, lid 2, betreffende de terbeschikkingstelling van de eigen middelen op basis van de btw en het bni wordt een specifieke alinea toegevoegd om vooruitbetalingen per geval mogelijk te maken. De bepaling zorgt ervoor dat de kosten in verband met de vooruitbetaling ten laste komen van de lidstaat die deze doet.
In artikel 10 ter, lid 5, wordt de datum waarop de aanpassingen van de btw- en bni-middelen van voorgaande begrotingsjaren ter beschikking worden gesteld, uitgesteld tot de eerste werkdag van maart van het jaar volgend op het jaar waarin de Commissie de lidstaten van deze bedragen in kennis heeft gesteld.
Artikel 10 ter, lid 7, bepaalt de termijn waarbinnen de lidstaten de Commissie kunnen verzoeken de terbeschikkingstelling van de eigen middelen uit de btw te herzien, terwijl artikel 13, lid 5, deze termijn voor traditionele eigen middelen definieert.
Om de accumulatie van zeer hoge rentebedragen te voorkomen, is bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad een plafonnering ingevoerd van de verhoging van de rentevoet tot 16 procentpunt voor te late betaling van eigen middelen. Die plafonnering was van toepassing op achterstandsrente van eigen middelen die verschuldigd was na de datum van inwerkingtreding van die verordening – 1 oktober 2016, of verschuldigd was vóór die datum indien die eigen middelen pas na die datum bekend waren geworden bij de Commissie of de betrokken lidstaat. Deze regel is vervat in artikel 12, lid 5, derde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad. Het voorstel breidt de plafonnering van de renteverhoging uit tot gevallen waarop de huidige plafonnering niet van toepassing is. De plafonnering is echter niet van toepassing op rentebedragen die reeds vóór de inwerkingtreding van dit voorstel aan een lidstaat zijn meegedeeld.
Op grond van artikel 12, lid 3, wordt ook voorgesteld de drempel voor het afzien van rente te verhogen van 500 EUR naar 1 000 EUR.
Volgens artikel 13, lid 2, vijfde alinea, wordt voor oninbare bedragen een algemene termijn ingevoerd voor bedragen die uit de specifieke boekhouding moeten worden opgenomen om ervoor te zorgen dat de gevallen in de specifieke boekhouding regelmatig worden herzien.
Ten slotte worden de artikelen 6 en 10 bis in overeenstemming gebracht met het nieuwe eigenmiddelenbesluit om Duitsland op te nemen als begunstigde van forfaitaire correcties en is de verwijzing naar de correctie voor het Verenigd Koninkrijk uit beide artikelen geschrapt.
Hoofdstuk III bis “Betaling onder voorbehoud en herzieningsprocedure”
Een nieuw hoofdstuk III bis wordt ingevoegd. Het voorziet in een nieuw artikel 13 bis in de mogelijkheid voor de lidstaten om bedragen waarvoor een voorbehoud is gemaakt, ter beschikking te stellen. Deze optie codificeert de huidige praktijk.
Met een nieuw artikel 13 ter wordt een herzieningsprocedure ingevoerd in geval van kennelijke betwisting tussen een lidstaat en de Commissie. Deze nieuwe procedure voorziet in duidelijke termijnen en verplichtingen voor zowel de lidstaten als de Commissie. Zij zorgt voor een constructieve dialoog over de betwiste bedragen en streeft ernaar het bereiken van een akkoord tussen beide partijen te vergemakkelijken.
6. BIJLAGE
• Beoordeling door de Commissie van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad
Overeenkomstig het mandaat van de Europese Raad heeft de Commissie Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad inhoudelijk beoordeeld, rekening houdend met de noodzaak om de wettigheid en regelmatigheid van de eigenmiddelenbetalingen te waarborgen. Dit is met name van belang in het licht van de komende nieuwe eigen middelen.
Ondanks de over het algemeen positieve resultaten van de werking van die verordening hebben de lidstaten op verschillende gebieden om wijzigingen verzocht. Tijdens de besprekingen in de Groep eigen middelen van de Raad in de afgelopen twee jaar is bijzondere aandacht gevestigd op:
·Toepasselijke rentevoorschriften voor te late betalingen
·Voorwaardelijke betalingen en rechten van verdediging van de lidstaten
·Voorschotbetalingen van eigen middelen
·Afwijkingen voor het ter beschikking stellen overeenkomstig artikel 13, lid 2, tweede alinea
·Beoordeling van oninbaarlijdingen
·Aanpassingen van de btw- en de bni-middelen
·Samenvoeging van bepalingen inzake de terbeschikkingstelling van eigen middelen
In haar evaluatie heeft de Commissie alle kwesties die de lidstaten aan de orde hebben gesteld met betrekking tot het verloop van de terbeschikkingstelling van eigen middelen uitvoerig beoordeeld en is zij tot de hieronder uiteengezette conclusies gekomen. Deze conclusies vormden het door de Commissie aangenomen wijzigingsvoorstel.
Inhoudsopgave
- Toepasselijke rentevoorschriften voor te late betalingen
- Voorwaardelijke betalingen en rechten van verdediging van de lidstaten
- Voorschotbetalingen van eigen middelen
- Afwijkingen voor het ter beschikking stellen overeenkomstig artikel 13, lid 2, tweede alinea
- Beoordeling van oninbaarlijdingen
- Aanpassingen van de btw- en de bni-middelen
- Samenvoeging van bepalingen inzake de terbeschikkingstelling van eigen middelen
De begroting van de EU is afhankelijk van tijdige betalingen. Rente wegens te late betaling is daarvoor een sterke prikkel. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft herhaaldelijk, laatstelijk in zijn arrest C-575/18 P, bevestigd dat de verplichting tot betaling van vertragingsrente onlosmakelijk verbonden is met de verplichting om de eigen middelen ter beschikking van de Commissie te stellen.
Sinds de inwerkingtreding van de plafonnering van de renteverhoging op 1 oktober 2016 is een aanzienlijke daling van de verschuldigde rentebedragen merkbaar. Vóór die datum liep de rente zonder plafond op zolang de hoofdsom niet was betaald. Met de invoering van de plafonnering werd de renteverhoging beperkt tot 16 procentpunten voor de gehele periode van vertraging. Een steekproef van 22 gevallen met plafonnering geeft een totale daling van 9 miljoen EUR aan verschuldigde rente te zien in vergelijking met de methode die vóór de plafonnering van toepassing was. In deze gevallen zijn de lidstaten vrijgesteld van betaling van een bedrag aan vertragingsrente dat gelijk is aan 83 % van het daadwerkelijk gevraagde bedrag aan rente.
De plafonnering van de renteverhoging geldt echter alleen voor zaken na 1 oktober 2016. Voor zaken die reeds vóór 1 oktober 2016 bekend waren, is de plafonnering niet van toepassing. Dit resulteerde in verschillende gevallen waarin het verschuldigde rentebedrag vrij hoog was. Een uitbreiding van de plafonnering tot alle zaken houdt een moreel risico in, maar het lijkt niettemin nuttig het huidige, vrij complexe systeem te vereenvoudigen.
Wat de rechten van verdediging en de rechterlijke bescherming van de lidstaten betreft, bevestigt het recente arrest van het Hof in zaak C-575/18 P dat de bestaande eigenmiddelenwetgeving de lidstaten reeds doeltreffende rechten van verdediging toekent. Omwille van de duidelijkheid en de transparantie is het echter nuttig om bij geschillen duidelijkere termijnen vast te stellen voor de dialoog en de correspondentie tussen de Commissie en de lidstaten.
Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad bevat geen bepaling op grond waarvan de eigen middelen kunnen worden voorgeschoten. Er zijn echter gevallen geweest, met name bij late vaststelling van gewijzigde begrotingen (bv. AB8/2013, AB6/2016 en AB6/2018), waarbij de lidstaten hun nationale bijdragen vóór het verstrijken van de termijn hebben betaald nadat zij de goedkeuring van de Commissie hadden gevraagd en gekregen. In die gevallen heeft de Commissie geen bezwaar gemaakt tegen de betalingen indien aan specifieke voorwaarden was voldaan. Met het oog op de rechtszekerheid stelt de Commissie voor uitdrukkelijk in deze mogelijkheid te voorzien.
Artikel 13 van verordening nr. 609/2014 voorziet in een “afschrijvingsprocedure” om de potentiële financiële aansprakelijkheid van de lidstaten voor oninbare bedragen van de traditionele eigen middelen van meer dan 100 000 EUR te monitoren. Bij de laatste wijzigingsverordening, Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad is in artikel 13, lid 2, tweede alinea, voorzien in de mogelijkheid voor de lidstaten om te worden vrijgesteld van de verplichting bedragen ter beschikking van de Commissie te stellen die oninbaar blijken als gevolg van het uitstel van de boeking of de mededeling van een douaneschuld om een strafonderzoek in verband met de financiële belangen van de Unie niet te schaden. Sinds de in 2016 ingevoerde wijzigingen heeft geen enkele lidstaat bij de Commissie een afschrijvingszaak ingediend op basis van artikel 13, lid 2, tweede alinea. De Commissie blijft de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend volgen, maar wijzigingen lijken vooralsnog niet nodig of gerechtvaardigd.
De “afschrijvingsprocedure” uit hoofde van artikel 13 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad houdt in dat de potentiële financiële aansprakelijkheid van de lidstaten voor oninbare bedragen van traditionele eigen middelen van meer dan 100 000 EUR wordt gemonitord. In het kader van deze procedure brengt de Commissie advies uit over de vraag of de traditionele eigen middelen oninbaar zijn geworden om redenen die niet aan de lidstaten kunnen worden toegerekend. Het onderzoek door de Commissie van de afschrijvingsverslagen heeft tot doel na te gaan in hoeverre de lidstaten de nodige zorgvuldigheid aan de dag hebben gelegd om de traditionele eigen middelen (douanerechten) vast te stellen en bij de marktdeelnemers te innen. De Commissie heeft er altijd naar gestreefd haar opmerkingen over de zogenaamde afschrijvingsverslagen tijdig in te dienen. Krachtens artikel 13, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad maakt de Commissie haar opmerkingen binnen zes maanden kenbaar zodra de nodige informatie beschikbaar is. Momenteel is dit de enige wettelijke termijn voor de Commissie, die deze altijd in acht heeft genomen.
De Commissie erkent echter dat voor de beoordeling van individuele gevallen van oninbaarlijding vaak herhaalde uitwisselingen met de lidstaten nodig zijn, die kunnen worden versneld door gezamenlijke inspanningen van de lidstaten en de Commissie. Belangrijker is dat de verzoeken van de lidstaten om herziening van betwiste zaken naar aanleiding van de eerste beoordeling van de Commissie tot dusver niet aan wettelijke termijnen zijn onderworpen en soms aanzienlijke vertragingen opliepen. In dit licht stelt de Commissie bijkomende bindende termijnen voor de communicatie met de lidstaten voor.
Momenteel zijn de lidstaten verplicht de aanpassingen van de btw- en bni-middelen van voorgaande begrotingsjaren (de “saldi”) op de eerste werkdag van juni van het jaar n+1 ter beschikking te stellen. Er vindt een onmiddellijke herverdeling van het totale bedrag van de aanpassingen over de lidstaten plaats op basis van hun respectieve aandeel in de bni-middelen om te voorkomen dat de lidstaten vooraf grotere bedragen betalen en pas later hun aandeel in de herverdeling van het totale bedrag van de aanpassingsmaanden krijgen. Deze jaarlijkse aanpassingen zijn volledig neutraal voor de EU-begroting, maar kunnen aanzienlijke financiële gevolgen hebben voor de lidstaten. Verscheidene lidstaten hebben verzocht de procedure te wijzigen om de voorspelbaarheid te vergroten en hun nationale begrotingsprocedures te vergemakkelijken. Het is passend een dienovereenkomstig wijzigingsvoorstel in te dienen, waarbij de terbeschikkingstelling van de aanpassingen door de lidstaten naar het volgende jaar wordt verschoven, ook al betekent dit dat de lidstaten eventuele negatieve aanpassingen later zullen ontvangen. De lidstaten hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze vertraging.
Het nieuwe eigenmiddelenbesluit dat ter goedkeuring bij de lidstaten ligt, bevat reeds een nieuwe, op kunststoffen gebaseerde vorm van eigen middelen, en de corresponderende verordening van de Raad inzake de terbeschikkingstelling [MAR2, nr. 2018/0131] is voorgesteld en wordt momenteel door de Raad en het Europees Parlement bestudeerd.
In overeenstemming met het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 is de Commissie voornemens uiterlijk in juni 2021 voorstellen in te dienen voor een digitale heffing, een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens en een herzien EU-emissiehandelssysteem, alsmede een flankerend voorstel om op basis daarvan nieuwe eigen middelen te introduceren, zodat deze uiterlijk op 1 januari 2023 in werking kunnen treden.
De bepalingen voor de terbeschikkingstelling van alle eigen middelen moeten worden samengevoegd bij de toekomstige herziening ervan, met inbegrip van nieuwe voorgestelde verordeningen met betrekking tot de terbeschikkingstelling van nieuwe eigen middelen.