Toelichting bij COM(2021)656 - Wijziging van de bijlagen IV en V bij Verordening 2019/1021 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Bij Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen 1 (“de POP-verordening”) wordt uitvoering gegeven aan de verbintenissen die de Unie is aangegaan in het kader van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (“het Verdrag van Stockholm”), dat is goedgekeurd bij Besluit 2006/507/EG van de Raad 2 , en in het kader van het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (“het POP-protocol”), dat is goedgekeurd bij Besluit 2004/259/EG van de Raad 3 .

Het voornaamste doel van het voorstel is, voor de stoffen die binnen het toepassingsgebied ervan vallen, uitvoering te geven aan de internationale verplichtingen van de EU uit hoofde van het Verdrag van Stockholm en met name die uit hoofde van de POP-verordening. De belangrijkste doelstellingen van het voorstel zijn daarom de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen de negatieve gevolgen van POP’s en ervoor te zorgen dat geen of zo min mogelijk POP’s uit afval vrijkomen. Met het oog hierop zijn de algemene doelstellingen van dit initiatief ook om een zo goed mogelijk evenwicht met de ambities van de Europese Green Deal tot stand te brengen, gifvrije materiaalcycli te realiseren, voor meer recycling en circulariteit te zorgen en de broeikasgasemissies te reduceren.

De problemen die door POP’s worden veroorzaakt, hangen samen met de intrinsieke fysische en chemische eigenschappen van deze stoffen, met hoe en wanneer deze worden gebruikt, en met de negatieve gevolgen die het geleidelijk vrijkomen daarvan heeft op de gezondheid van mensen en van ecosystemen en op de diensten die deze ecosystemen leveren. Van alle POP’s is bekend dat zij op de een of andere wijze negatieve gevolgen hebben voor levende organismen, doorgaans op lange termijn. Zij blijven erg lang in het milieu en in ons lichaam aanwezig en kunnen onveranderd worden vervoerd naar vrijwel elk afgelegen gebied van de wereld, ver weg van waar zij zijn geproduceerd of gebruikt.

Met dit initiatief wordt meer bepaald beoogd de concentratiegrenswaarden voor bepaalde stoffen of groepen van stoffen bij te werken die zijn vastgesteld in de bijlagen IV en V bij de POP-verordening, waarmee wordt bepaald hoe afval dat POP’s bevat, wordt behandeld, en met name of het kan worden gerecycled of moet worden vernietigd of onomkeerbaar moet worden omgezet. Met deze actualisering worden de bijlagen IV en V bij de verordening in overeenstemming gebracht met het Verdrag van Stockholm en met bijlage I van de POP-verordening, door voor overeenstemming met de daarin opgenomen stoffen te zorgen en concentratiegrenswaarden voor die stoffen in te voeren. Ook worden de grenswaarden voor sommige stoffen die reeds in de lijst zijn opgenomen, aangepast aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

POP-afval, indien mogelijk met inbegrip van de recycling ervan, moet op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden beheerd en zo min mogelijk impact hebben op de volksgezondheid en het milieu. De resulterende secundaire grondstoffen moeten altijd veilig kunnen worden gebruikt, doelmatig zijn, en voor zover mogelijk vrij zijn van giftige stoffen. Dit moet er ook voor zorgen dat de mate waarin giftige stoffen in het milieu terechtkomen tot een minimum wordt beperkt, en dat dus wordt bijgedragen tot de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen door de milieu- en gezondheidseffecten van de stoffen te verminderen. Te dien einde moeten geschikte en geavanceerde sorteer- en reinigingstechnologieën beschikbaar zijn.


Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De huidige Unievoorschriften voor het beheer van persistente organische verontreinigende stoffen zijn vastgesteld in de POP-verordening. Daarnaast wordt bij Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad 4 uitvoering gegeven aan de verplichtingen van de Unie met betrekking tot de uitvoer van persistente organische verontreinigende stoffen.

Bij dit voorstel worden de bijlagen IV en V bij de POP-verordening gewijzigd en uitvoering gegeven aan de verplichtingen van de Unie in het kader van het Verdrag van Stockholm en het POP-protocol. Het voorstel is in overeenstemming met het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan. Met dit voorstel wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van de partijen bij het Verdrag van Bazel om te zorgen voor een milieuhygiënisch verantwoord beheer van gevaarlijk en ander afval. Met de waarden in bijlage IV bij de POP-verordening wordt op het niveau van de Unie uitvoering gegeven aan het concept “lage POP-gehalten”, een van de niet-bindende waarden in de algemene technische richtsnoeren bij het Verdrag van Bazel inzake het milieuhygiënisch verantwoord beheer van geheel of gedeeltelijk uit persistente organische verontreinigende stoffen bestaand of daarmee verontreinigd afval.


• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel is in overeenstemming met de doelstelling van de strategie voor duurzame chemische stoffen 5 om chemische stoffen met een chronisch effect op de volksgezondheid en het milieu (een van de soorten zorgwekkende stoffen) tot een minimum te beperken en te vervangen, en de schadelijkste stoffen in toepassingen die niet essentieel zijn voor de samenleving, met name in consumentenproducten, uit te faseren.

Het voorstel is eveneens in overeenstemming met de doelstellingen van de Europese Green Deal 6 om tegen 2050 klimaatneutraliteit in Europa te verwezenlijken en om een nieuw actieplan voor de circulaire economie 7 uit te voeren om de ontwikkeling van leidende markten voor klimaatneutrale en circulaire producten in de EU en daarbuiten te stimuleren. Ook is het voorstel in overeenstemming met de mededeling over een actieplan om alle verontreiniging tot nul terug te dringen 8 , waarin de EU een visie heeft uiteengezet waarin lucht-, water- en bodemverontreiniging tegen 2050 wordt teruggedrongen tot niveaus die niet langer als schadelijk voor de gezondheid en natuurlijke ecosystemen worden beschouwd en waarbij de grenzen van onze planeet in acht worden genomen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De grondslag voor dit voorstel is artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie inzake milieubescherming, aangezien met de in het kader van het Verdrag van Stockholm overeengekomen maatregelen hoofdzakelijk een milieudoelstelling wordt nagestreefd, te weten het uitbannen of reduceren van de uitstoot van persistente organische verontreinigende stoffen.

In artikel 15, lid 2, van de POP-verordening is bepaald dat de Commissie de bijlagen IV en V voortdurend moet evalueren en indien nodig met wetgevingsvoorstellen moet komen om deze bijlagen te wijzigen teneinde ze aan te passen aan veranderingen van de in de bijlagen bij het verdrag of het protocol opgenomen lijst met stoffen, of om bestaande vermeldingen of bepalingen in de bijlagen bij die verordening te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.


Subsidiariteit

De POP’s die onder deze verordening vallen worden over de binnengrenzen van de EU vervoerd tot ver van hun bronnen, en het voorkomen van het vrijkomen van POP’s uit afval is een prioriteit in dit kader.

Het milieu en de volksgezondheid kunnen alleen doeltreffend worden beschermd door middel van een systeem waarmee een goed beheer van POP-afval wordt gewaarborgd als er gemeenschappelijke regels op EU-niveau worden vastgesteld. De doelstellingen van het voorstel kunnen daarom niet door de afzonderlijke lidstaten worden verwezenlijkt, aangezien een geharmoniseerde aanpak nodig is om ervoor te zorgen dat de Unie, als partij bij het Verdrag van Stockholm, haar internationale verplichtingen nakomt.


Evenredigheid

Krachtens de POP-verordening moet rekening worden gehouden met de evenredigheid, zoals aangegeven in overweging 34 van die verordening. Met het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt beoogd bepaalde grenzen vast te stellen voor het optreden van de EU-instellingen.

De maatregelen van dit voorstel gaan niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te bereiken en houden rekening met de bepalingen van artikel 5 van Protocol nr. 2 bij het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, waarin het volgende is bepaald: “In de ontwerpen van wetgevingshandelingen wordt er rekening mee gehouden dat alle, financiële of administratieve, lasten voor de Unie, de nationale regeringen, de regionale of lokale overheden, het bedrijfsleven en de burgers tot een minimum moeten worden beperkt en in verhouding moeten staan tot het te bereiken doel”.

Met de methode voor vaststelling van de grenswaarden als beschreven in bijlage IV bij de effectbeoordeling, wordt de vaststelling van grenswaarden gestimuleerd die voor alle relevante afvalstromen haalbaar en uitvoerbaar zijn. Er wordt een beoordeling uitgevoerd van de technische en economische haalbaarheid van de voorgestelde grenswaarden voor de belangrijkste getroffen marktdeelnemers. Elke beoordeling is gevalspecifiek en wordt uitgevoerd op basis van de beschikbare informatie. Er wordt rekening gehouden met aspecten als het aantal getroffen belanghebbenden en hun omvang en aard, met hun geschatte vermogen om aanvullende kosten en investeringen op te vangen, en met de beschikbare verwerkingscapaciteit van afvalverwerkers.

Punt 8.2 van de effectbeoordeling bevat een samenvatting van de analyse van het effect van de voorkeursbeleidsopties.


Keuze van het instrument

Krachtens artikel 15, lid 2, van de POP-verordening moet de Commissie in voorkomend geval voorstellen doen om de bijlagen IV en V bij die verordening te wijzigen teneinde deze aan te passen aan veranderingen van de in de bijlagen bij het verdrag of het protocol opgenomen lijst met stoffen of om bestaande vermeldingen of bepalingen in de bijlagen bij die verordening te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Zoals voorgeschreven in artikel 15, lid 2, neemt dit initiatief de vorm aan van een verordening tot wijziging van de POP-verordening.


3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Gezien de beperkte omvang en technische aard van dit voorstel, en gezien de herschikking van de POP-verordening in 2019, werd het niet nodig geacht de bestaande wetgeving achteraf te evalueren.


Raadpleging van belanghebbenden

Bij de effectbeoordeling van dit voorstel zijn belanghebbenden uitvoerig geraadpleegd om ervoor te zorgen dat naar behoren rekening is gehouden met hun standpunten en dat deze naar behoren zijn weergegeven. Gezien de technische aard van het voorstel en de gedetailleerdheid ervan, zijn vooral professionele, academische en industriële/sectorale belanghebbenden geraadpleegd, alsook vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, zoals ngo’s, consumentenorganisaties en vakbonden.

De routekaart voor de aanvangseffectbeoordeling is op 29 mei 2020 gepubliceerd en de raadplegingsperiode eindigde op 7 augustus 2020. Er is feedback van 51 respondenten ontvangen. Uit de analyse van die reacties is gebleken dat belanghebbenden duidelijk verschillend denken over de omgang met POP’s in de circulaire economie.

In veel reacties, met name van ngo’s, werd gesteld dat het recyclen van afval dat POP’s bevat onverenigbaar is met een veilige circulaire economie. Volgens dit argument verdient het verwijderen van POP’s uit de toeleveringsketen de voorkeur boven de mogelijke voordelen van het recyclen van dergelijke producten. In reacties vanuit de industrie wordt een genuanceerder standpunt ingenomen, waarbij wordt opgemerkt dat EU-beleid dat gericht is op een “gifvrij milieu” en ook op meer recycling vaak tegenstrijdig is, waardoor afvalverwerkers zich in een situatie bevinden waarin regels niet voorspelbaar en niet altijd uitvoerbaar zijn. Twee verenigingen gaven aan dat er meer publieke steun moet worden verleend om nieuwe investeringen in afvalsortering en -reiniging te bevorderen, aangezien dit tot meer en betere recycling zou leiden.

Daarnaast is in het kader van de ondersteunende studie een gerichte raadpleging van belanghebbenden gehouden, in de vorm van een elektronische vragenlijst en interviews met belanghebbenden die belangrijke sectoren en organisaties vertegenwoordigen, over alle aspecten die relevant zijn voor de effectbeoordeling, met inbegrip van sociaal-economische elementen. Bij de effectbeoordeling van dit voorstel is ook gebruikgemaakt van informatie over de standpunten van belanghebbenden en van de samenleving in het algemeen over zorgwekkende stoffen in gerecyclede materialen, die in het kader van de openbare raadpleging over het snijvlak van chemicaliën-, product- en afvalwetgeving 9 zijn verzameld. Deze raadpleging, die in 2018 werd gehouden, had betrekking op bredere en minder technische aspecten die relevant zijn voor deze maatregel. Daarom was deze informatie al beschikbaar en is deze gebruikt ter onderbouwing van deze maatregel. Op 28 februari 2019 is een samenvatting 10 van die raadpleging gepubliceerd.

Bijlage 2 bij het effectbeoordelingsverslag bevat een gedetailleerd overzicht van de raadplegingen van belanghebbenden en de resultaten daarvan.


Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Commissie heeft opdracht gegeven aan externe adviseurs om de analyse van de effectbeoordeling te onderbouwen door middel van de volgende studie: “Study to support the assessment of impacts associated with the review of limit values in waste for POPs listed in Annexes IV and V of Regulation (EU) 2019/1021” (RPA/INERIS, 2021). De effectbeoordeling was ook gebaseerd op een studie die ter onderbouwing van een eerdere wijziging van de bijlagen IV en V bij de POP-verordening is uitgevoerd, met name voor de massastromen van stoffen en afvalstoffen in het kader van de herschikking van Verordening (EG) nr. 850/2004: “Study to support the review of waste related issues in Annexes IV and V of Regulation (EC) 850/2004” (Ramboll Environment & Health GmbH, januari 2019).

2.

Naast die twee studies is rekening gehouden met informatie over relevante stoffen in oudere studies die ter ondersteuning van eerdere wijzigingen van de POP-verordening zijn uitgevoerd:


·Study on waste related issues of newly listed POPs and candidate POPs (ESWI Consortium, april 2011);

·Study to facilitate the implementation of certain waste related provisions of the Regulation on Persistent Organic Pollutants (POPs) (BiPRO, augustus 2005).

De opstelling van de effectbeoordeling van het voorstel is tevens ondersteund door een interdepartementale stuurgroep voor de effectbeoordeling. Die groep is opgericht door het DG Milieu en is tussen juli 2020 en juni 2021 vier keer bijeengekomen.


Effectbeoordeling

Het voorstel is onderbouwd met een effectbeoordeling. Nadat de opmerkingen in het eerste advies van 5 maart 2021 van de Raad voor regelgevingstoetsing in aanmerking waren genomen, is op 29 juni 2021 een positief advies met voorbehoud over de effectbeoordeling afgegeven. De Raad voor regelgevingstoetsing heeft in zijn definitieve advies om meer details gevraagd over de methodologie die wordt gebruikt om de verschillende grenswaarden voor te stellen voor de POP’s die onder het toepassingsgebied van het voorstel vallen.

In de beleidsopties die in het kader van de effectbeoordeling worden overwogen, wordt verwezen naar een reeks voor te stellen grenswaarden voor bijlage IV voor de verschillende stoffen die onder het toepassingsgebied van het voorstel vallen. De waarden in bijlage IV (onderste concentratiegrenswaarden voor POP’s) worden omschreven in artikel 7, lid 4, punt a), van de POP-verordening. Bij of boven deze waarden moeten POP’s worden vernietigd of onomkeerbaar worden omgezet. In de praktijk betekent dit dat afval met POP’s onder deze waarde op andere manieren kan worden verwerkt en onder meer kan worden gerecycled.

Voor elk van de stoffen die onder het toepassingsgebied van het voorstel vallen, wordt in beleidsoptie 1 de huidige uitgangswaarde beschreven. Dit is de hoogste waarde die wordt overwogen (bij stoffen die nog niet in de lijst zijn opgenomen: geen grenswaarde). In het uitgangsscenario worden geen wijzigingen aangebracht in de bijlagen IV en V bij de POP-verordening. Dit betekent dat nieuwe stoffen die onder het verdrag vallen niet in de desbetreffende bijlagen zouden worden opgenomen 11 . Dit zou ook gelden voor stoffen waarvoor in het kader van de POP-verordening reeds grenswaarden zijn vastgesteld en waarvoor de waarden als gevolg van de wetenschappelijke en technische vooruitgang moeten worden herzien.

In beleidsoptie 2 worden middelhoge grenswaarden overwogen. In deze optie wordt voorgesteld voor nieuwe stoffen nieuwe grenswaarden in bijlage IV vast te stellen, en wordt voorgesteld de grenswaarden voor bepaalde in de lijst opgenomen POP’s aan te scherpen waar dit gerechtvaardigd is. Het eerste is het geval voor de nieuw in de lijst opgenomen stof PFOA, zouten daarvan en aan PFOA verwante verbindingen. Voor dicofol en pentachloorfenol zijn geen tussenliggende waarden in het kader van optie 2 overwogen. Voor de overige stoffen die onder het toepassingsgebied van dit voorstel vallen (PBDE’s, HBCDD, SCCP’s, en dioxinen en furanen, met inbegrip van dioxineachtige pcb’s (dl-pcb’s)) is een middelhoge grenswaarde in de effectbeoordeling overwogen.

In beleidsoptie 3 wordt voor acht stoffen 12 voorgesteld strengere grenswaarden in bijlage IV vast te stellen. Voor PBDE’s wordt optie 3 geanalyseerd als twee subopties: een waarin de lagere grenswaarde meteen wordt ingevoerd, en een waarin deze vijf jaar na inwerkingtreding van de maatregel wordt ingevoerd (waarbij in de tussentijd optie 2 wordt toegepast).

In beleidsoptie 4 wordt een aanvullende lagere waarde voor dioxinen en furanen (PCDD’s/PCDF’s) overwogen. Deze aanvullende optie bestaat om de mogelijkheid te onderzoeken om voor deze stoffen een lagere waarde in bijlage IV vast te stellen, alsook de aanvullende suboptie om een lagere specifieke waarde vast te stellen die alleen mag worden gebruikt als grenswaarde voor onbehandeld afval dat rechtstreeks op het land wordt aangebracht (bv. in landbouwtoepassingen).

3.

De volgende tabel bevat voor elke overwogen stof/groep van stoffen een reeks waarden (beleidsopties) voor bijlage IV:


1.

Tabellen 1 en 2: overwogen beleidsopties voor de grenswaarden van bijlage IV


Tabel 1Optie 1

(uitgangsscenario 13 )
Optie 2Optie 3
PFOA, zouten daarvan en aan PFOA verwante verbindingen (mg/kg)-50 voor PFOA en zouten daarvan;

2 000 voor aanverwante verbindingen;
0,025 voor PFOA en zouten daarvan;

4.

1 voor aanverwante verbindingen#

Dicofol (mg/kg)--50
Pentachloorfenol (PCP) en de zouten en esters daarvan (mg/kg)--100
Som van 5 PBDE’s (mg/kg)1 000500200
SCCP’s (mg/kg)10 0001 500420
HBCDD (mg/kg)1 000500100

Opmerking: voor PFOA, dicofol en PCP is geen uitgangswaarde beschikbaar, aangezien dit nieuw in de lijst op te nemen stoffen zijn.

Tabel 2Optie 1 (uitgangsscenario)Optie 2

Optie 3

Optie 4

Dioxinen en furanen*

5.

(mg/kg)

0,0150,0100,005+ (0,001)0,001++ (0,00005)

* Er is ook beoordeeld of het passend is dioxineachtige pcb’s in de groepswaarde voor dioxinen en furanen op te nemen.

+/++: Voor dioxinen en furanen wordt in opties 3 en 4 een algemeen toepasbare waarde voor alle afvalbeheeractiviteiten weergegeven. Deze opties bevatten elk een mogelijke suboptie met een aanvullende specifieke grenswaarde tussen haakjes die alleen van toepassing zou zijn als het afval op het land wordt aangebracht.

Naar aanleiding van de beoordeling van de ecologische, maatschappelijke en economische gevolgen van de verschillende beleidsopties die in aanmerking zijn genomen voor de waarden van bijlage IV voor de desbetreffende POP’s, zijn de voorkeursopties in onderstaande tabel aangegeven.

Tabel 3: Voorkeursoptie voor grenswaarden in bijlage IV (gemarkeerd)

[zie origineel document voor tabel]

StofOptie 1

6.

Uitgangswaarde

Optie 2Optie 3Optie 4
PBDE’s1 000 mg/kg500 mg/kgEerst invoering van 500 mg/kg, reductie tot 200 mg/kg 14 vijf jaar na inwerkingtreding van de oorspronkelijke grenswaarden.v.t.

7.

(niet van toepassing)

HBCDD1 000 mg/kg500 mg/kg100 mg/kgn.v.t.
PCDD’s/PCDF’s (dioxinen en furanen) 150,015 mg TEQ/kg0,010 mg TEQ/kg0,005 mg TEQ/kg0,001 mg TEQ/kg
Dioxineachtige pcb’s 16Geen specifieke aandacht voor dl-pcb’s (opgenomen in de bestaande totale grenswaarde voor pcb’s van 50 mg/kg)Definitie van een specifieke op zichzelf staande grenswaarde voor dioxineachtige pcb’sOpneming van dl-pcb’s in de grenswaarde voor PCDD’s/PCDF’s

(onder optie 3 voor PCDD’s/PCDF’s — 0,005 mg TEQ/kg)
n.v.t.
Gechloreerde paraffines met een korte keten (SCCP’s)10 000 mg/kg1 500 mg/kg420 mg/kgn.v.t.
PFOA, zouten daarvan en daaraan verwante verbindingenGeen grenswaarden50 mg/kg (PFOA en zouten)

8.

2 000 mg/kg (aan PFOA verwante verbindingen)

1 mg/kg voor PFOA en zouten, en 40 mg/kg voor aan PFOA verwante verbindingen

[Opmerking: bovenstaande waarde wordt voorgesteld in plaats van de aanvankelijk overwogen optie 3:

9.

0,025 mg/kg (PFOA en zouten)


10.

1 mg/kg (aan PFOA verwante verbindingen)]

n.v.t.
Pentachloorfenol (PCP) en de zouten en esters daarvanGeen grenswaardenn.v.t.100 mg/kgn.v.t.
DicofolGeen grenswaardenn.v.t.50 mg/kgn.v.t.

Naast de bovenstaande waarden voor bijlage IV wordt in de effectbeoordeling voor de voorgestelde nieuw in de lijst op te nemen stoffen een beleidsoptie overwogen waarbij een waarde in bijlage V bij de verordening wordt opgenomen. Ten behoeve van de consistentie wordt ook voorgesteld de stof decaBDE in de grenswaarde voor de (in de lijst opgenomen) PBDE’s op te nemen. De waarden van bijlage V zijn vermeld in artikel 7, lid 4, punt b), van de POP-verordening en worden ook “bovenste concentratiegrenswaarden voor POP’s” genoemd.

Tabel 4: Voorgestelde grenswaarden van bijlage V

[zie origineel document voor tabel]

StofWaarde
PBDE’s (met inbegrip van decaBDE)10 000 mg/kg
PFOA, zouten daarvan en daaraan verwante verbindingen50 mg/kg voor PFOA en zouten

11.

2 000 mg/kg voor aan PFOA verwante stoffen

Pentachloorfenol (PCP)1 000 mg/kg
Dicofol5 000 mg/kg

De voorgestelde voorkeursopties zijn onderbouwd met behulp van de in punt 5.2 van en bijlage IV bij het effectbeoordelingsverslag beschreven methodologie. In die opties wordt rekening gehouden met de algemene doelstellingen van bescherming van de volksgezondheid en het milieu (als overkoepelende doelstelling), meer recycling en meer gebruik van secundaire grondstoffen, en het bijdragen tot de reductie van de broeikasgasemissies (ter ondersteuning van de klimaatdoelstellingen van de EU).

De waarden voor bijlage V worden voorgesteld naar aanleiding van de resultaten van de toepassing van de methodologie en zijn uiteindelijk gebaseerd op de bestaande overeengekomen waarden in bijlage V voor vergelijkbare stoffen.

Naast de hierboven opgesomde stoffen heeft de effectbeoordeling betrekking op nog een stof: perfluorhexaansulfonzuur (PFHxS). De in het kader van het Verdrag van Stockholm opererende Toetsingscommissie persistente organische verontreinigende stoffen (POP-toetsingscommissie) heeft een besluit aangenomen waarin de Conferentie van de Partijen wordt aangeraden te overwegen PFHxS, zouten daarvan en aan PFHxS verwante verbindingen zonder specifieke vrijstellingen op te nemen in bijlage A bij het verdrag. Het oorspronkelijk voor juli 2021 geplande besluit over de opneming daarvan is vanwege de COVID-19-pandemie vertraagd en zal nu worden genomen tijdens de fysieke bijeenkomst van de tiende Conferentie van de Partijen, die voor 6 tot en met 17 juni 2022 op de planning staat. Aangezien PFHxS nog niet in het verdrag is opgenomen, wordt momenteel nog niet voorgesteld deze stof in de POP-verordening op te nemen. Indien deze stof in het kader van het medebeslissingsproces in het verdrag wordt opgenomen, kan worden voorgesteld deze in de verordening op te nemen op basis van de analyse in het kader van de effectbeoordeling.


Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Er zijn geen vereenvoudigingsmaatregelen geïdentificeerd, aangezien de POP-verordening onlangs is herschikt. Het initiatief is beperkt tot het vaststellen van waarden voor specifieke stoffen in de bijlagen IV en V bij de POP-verordening. Het voorstel heeft daarom een strikt omlijnd juridisch toepassingsgebied en formaat.

Grondrechten

Slecht beheer van gevaarlijke stoffen, met name van POP’s, leidt in het algemeen tot milieuverontreiniging, die ernstige gevolgen kan hebben voor het recht op leven, het recht op persoonlijke integriteit, het recht op rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, en het recht op een gezond milieu.

Met de POP-verordening wordt in de Unie uitvoering gegeven aan de bepalingen van het Verdrag van Stockholm en het protocol. Met het oog op de beginselen 14 en 15 van de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling, bevat de verordening maatregelen om het vrijkomen van POP’s tot een minimum te beperken en dit, indien haalbaar, zo snel mogelijk uit te bannen. Ook worden in de verordening bepalingen vastgesteld met betrekking tot geheel of gedeeltelijk uit dergelijke stoffen bestaand of daarmee verontreinigd afval.

Bij het voorstel worden de bijlagen IV en V bij de POP-verordening gewijzigd, waarmee de Unie in staat wordt gesteld haar verbintenissen, die zij in het kader van het Verdrag van Stockholm en het protocol is aangegaan, na te komen met betrekking tot de stoffen die onder het toepassingsgebied van het voorstel vallen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde maatregel heeft naar verwachting geen gevolgen voor de begroting van de Europese Commissie. Daarom is niet voorzien in een financieel memorandum.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het houden van toezicht op het effect en de doeltreffendheid van de POP-verordening, met inbegrip van de bepalingen daarvan inzake afval, is een bestaande verplichting uit hoofde van de verordening. Dit voorstel bevat daarom geen aanvullende maatregelen of mechanismen wat dat betreft. Er worden regelmatig syntheseverslagen gepubliceerd die zijn opgesteld door de Commissie op basis van verslaglegging over de uitvoering van de POP-verordening door de lidstaten 17 .

Toelichtende stukken

Aangezien het voorgestelde rechtsinstrument een verordening is, die rechtstreeks toepasselijk is in de lidstaten, zijn toelichtende stukken niet vereist.

Artikelsgewijze toelichting

Met artikel 1 worden de bijlagen IV en V bij Verordening (EU) 2019/1021 gewijzigd.

Artikel 2 bevat bepalingen met betrekking tot de inwerkingtreding van de maatregel.

De bijlage bevat specifieke bepalingen tot wijziging van de bijlagen IV en V bij Verordening (EU) 2019/1021.