Toelichting bij COM(2021)782 - Uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavings­instanties van de lidstaten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Algemene context

Zoals uiteengezet in de EU-strategie voor de veiligheidsunie 1 , de nieuwe terrorismebestrijdingsagenda voor de EU 2 en de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit 2021-2025 3 , vereisen transnationale dreigingen een gecoördineerde, meer gerichte en aangepaste respons. Hoewel de nationale autoriteiten die op het terrein actief zijn, in de frontlinie staan bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en terrorisme, zijn maatregelen op EU-niveau en wereldwijde partnerschappen van het grootste belang voor doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie en kennis tussen de nationale autoriteiten, ondersteund door een gemeenschappelijk strafrechtelijk kader en doeltreffende financiële middelen. Fenomenen als georganiseerde criminaliteit en terrorisme tonen bovendien bij uitstek dat interne en externe veiligheid met elkaar verbonden zijn. Deze dreigingen zijn grensoverschrijdend en gaan uit van misdaadorganisaties en terroristische groeperingen die zich bezighouden met allerhande criminele activiteiten.

In een gebied zonder controles aan de binnengrenzen, zoals het Schengengebied 4 , moeten politiefunctionarissen in de ene lidstaat gelijkwaardige toegang hebben tot de informatie die beschikbaar is voor hun collega’s in de andere lidstaat (onder dezelfde voorwaarden). Zij zouden in de hele Unie doeltreffend moeten samenwerken en dat als een standaardpraktijk moeten beschouwen. Daarom speelt de uitwisseling van informatie over strafzaken een belangrijke rol bij het waarborgen van de veiligheid in het Schengengebied.

In het kader van de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen van het Schengengebied is binnen de Schengenuitvoeringsovereenkomst overeenstemming bereikt over een reeks regels voor informatie-uitwisseling en politiële samenwerking. Daarnaast werd het Schengeninformatiesysteem (SIS) opgezet, met een gemeenschappelijke EU-databank op het gebied van veiligheid en grensbeheer, die informatie over gezochte en vermiste personen en voorwerpen bevat in de vorm van signaleringen.

Volgens de EU-Socta van 2021 (de EU-dreigingsevaluatie voor zware en georganiseerde criminaliteit) is meer dan 70 % van de misdaadorganisaties in meer dan drie lidstaten actief 5 . Volgens de EU-Socta van 2021 en het Europees drugsrapport van het EMCDDA 6 lijkt de zware en georganiseerde criminaliteit op een aantal gebieden aan een opmars bezig te zijn. Tegelijkertijd blijft het terreurdreigingsniveau in EU hoog, zoals wordt uiteengezet in de terrorismebestrijdingsagenda van december 2020 7 .

Het Schengengebied is het grootste gebied ter wereld waar mensen vrij kunnen reizen. 420 miljoen mensen kunnen er zich vrij bewegen en goederen en diensten kunnen ongehinderd circuleren. Door de grenscontroles tussen de lidstaten af te schaffen, is het Schengengebied deel gaan uitmaken van onze Europese manier van leven. Het is een symbool van de verwevenheid van Europa en van de banden tussen de Europese burgers 8 . Het Schengengebied draagt ook bij tot het efficiënt functioneren van de eengemaakte markt en zodoende tot de groei van de economie van de Unie 9 .

De toenemende mobiliteit van mensen binnen de EU maakt het echter ook moeilijker om criminele dreigingen te voorkomen en te bestrijden en om de openbare veiligheid te waarborgen. In 2017 staken bijna twee miljoen forenzen, waaronder 1,3 miljoen grensarbeiders 10 , geregeld de grens over en dat grensverkeer zal waarschijnlijk belangrijk blijven, ondanks de beperkte mobiliteit in de EU als gevolg van de COVID-19-pandemie.

De afgelopen jaren werd het Schengengebied herhaaldelijk op de proef gesteld door een reeks crises en uitdagingen die verschillende lidstaten ertoe hebben aangezet opnieuw controles aan de binnengrenzen in te voeren, onder meer vanwege ongecontroleerde secundaire bewegingen 11 van irreguliere migranten, die volgens de lidstaten in kwestie een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Overeenkomstig Verordening (EU) 2016/399 12 (de Schengengrenscode) is de herinvoering van het grenstoezicht slechts toegestaan als uiterste middel gedurende een beperkte periode en in uitzonderlijke omstandigheden, zoals de migratiecrisis in 2015/2016. Met name op het gebied van politiecontroles en politiële samenwerking, uiteraard ook op het gebied van informatie-uitwisseling en communicatie, is er ruimte voor verbetering. Met deze maatregelen, met name wanneer ze worden gecombineerd, kunnen secundaire bewegingen even efficiënt worden gecontroleerd als met tijdelijke controles aan de binnengrenzen, en wordt het vrije verkeer van personen, goederen en diensten minder verstoord.

In een context waarin het criminele landschap snel verandert en mensen mobiel zijn, is grensoverschrijdende samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties in de EU en het Schengengebied cruciaal om ervoor te zorgen dat strafbare feiten worden aangepakt en burgers en onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied verblijven, in veilige omstandigheden gebruik kunnen maken van hun recht van vrij verkeer. Wat de mogelijkheden voor rechtshandhavingsinstanties betreft om op doeltreffende en efficiënte wijze informatie uit te wisselen met hun collega’s in andere lidstaten, moeten echter nog wel wat hordes worden genomen. Die mogelijkheden verschillen nog steeds sterk van lidstaat tot lidstaat en deze fragmentatie gaat ten koste van de doeltreffendheid en de efficiëntie van de informatie-uitwisseling. Als gevolg hiervan blijven criminelen en criminele groeperingen het gebrek aan inefficiëntie aangrijpen om hun grensoverschrijdende activiteiten te organiseren, en blijven secundaire bewegingen van irreguliere migranten een probleem.

Motivering en doel van het voorstel

De algemene doelstelling van dit voorstel is wetgeving vast te stellen inzake de organisatorische en procedurele aspecten van informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsinstanties in de EU, teneinde bij te dragen tot de doeltreffende en efficiënte uitwisseling van dergelijke informatie en aldus een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied te beschermen. Het voorstel doet geen afbreuk aan (met name) de regels voor de uitwisseling van informatie over signaleringen in het SIS via de Sirene-bureaus (Sirene staat voor Supplementary Information Request at the National Entries – verzoek om aanvullende informatie bij het nationale deel).

Dit voorstel voor een richtlijn betreffende informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten maakt deel uit van een samenhangend pakket, met daarin tevens een voorstel voor een aanbeveling van de Raad ter versterking van de operationele grensoverschrijdende politiële samenwerking, een voorstel voor een verordening tot herziening van het mechanisme voor geautomatiseerde gegevensuitwisseling voor politiële samenwerking (Prüm II) en een voorstel tot wijziging van de Schengengrenscode, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van juni 2021 over een strategie voor een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied 13 . Het is de bedoeling om met dit pakket voorstellen een code voor politiële samenwerking vast te stellen die de samenwerking tussen de betrokken nationale instanties op het gebied van rechtshandhaving moet stroomlijnen, verbeteren, ontwikkelen, moderniseren en vergemakkelijken, en de lidstaten moet ondersteunen bij de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit en terrorisme.

Het standpunt van de medewetgever is volledig meegenomen in dit voorstel, dat is gebaseerd op de bevindingen in de bijbehorende effectbeoordeling. Deze bevindingen hebben ook betrekking op gegevens, analyses en aanbevelingen die voortvloeien uit de tijdens de afgelopen zes jaar uitgevoerde Schengenevaluaties op het gebied van politiële samenwerking, de mededeling van de Commissie over volgende stappen om het acquis van de voormalige derde pijler aan de gegevensbeschermingsregels aan te passen 14 , het tijdens de afgelopen twee jaar gevoerde uitgebreide overleg met belanghebbenden en het belangrijke corpus van richtsnoeren dat de Raad de afgelopen vijftien jaar heeft opgesteld. Op basis van de analyse van al deze elementen zijn drie hoofddoelstellingen vastgesteld. Het onderhavige voorstel beoogt deze doelstellingen te verwezenlijken door drie onderliggende problemen aan te pakken.

Gebrek aan duidelijke en robuuste gemeenschappelijke regels over informatie-uitwisseling

Allereerst moet dit voorstel ervoor zorgen dat de rechtshandhavingsinstanties van een lidstaat op grond van precieze, consistente en gemeenschappelijke regels gelijkwaardige toegang krijgen tot informatie die in andere lidstaten beschikbaar is om strafbare feiten te voorkomen en op te sporen en strafrechtelijke onderzoeken of operaties uit te voeren, met inachtneming van de grondrechten, met inbegrip van de vereisten inzake gegevensbescherming.

De rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten krijgen dagelijks te maken met grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over operaties naar aanleiding van strafbare feiten. De regels op nationaal niveau belemmeren echter een doeltreffende en efficiënte informatiedoorstroming. De algemene regels voor de uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie die grensoverschrijdend relevant is voor de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten zijn vastgelegd in Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie 15 (het Zweedse kaderbesluit), dat in 2006 is aangenomen vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Het Zweedse kaderbesluit heeft het hoofdstuk over politiële samenwerking van de uit 1990 daterende Schengenuitvoeringsovereenkomst 16 gedeeltelijk vervangen.

Het Zweedse kaderbesluit bepaalt volgens welke beginselen informatie moet worden gedeeld (beschikbaarheid en gelijkwaardige toegang), binnen welke termijn een verzoek om informatie moet worden beantwoord, welke formulieren moeten worden gebruikt voor het indienen en beantwoorden van dergelijke verzoeken, en welke waarborgen op het gebied van gegevensbescherming gelden voor de behandeling van deze informatie.

In de praktijk is het Zweedse kaderbesluit van 2006 echter onduidelijk, met als gevolg dat de beginselen van beschikbaarheid van en gelijkwaardige toegang tot relevante informatie in een grensoverschrijdende context niet volledig worden toegepast 17 . Daardoor blijven de nationale regels de informatiedoorstroming belemmeren, ondanks de inspanningen om de vereisten van het Zweedse kaderbesluit aan te vullen met niet-bindende richtsnoeren van de Raad 18 . Evenzo zullen de huidige onzekerheden een doeltreffende en efficiënte uitwisseling van informatie blijven bemoeilijken en zullen de problemen die dit veroorzaakt voor de ontwikkeling van het veiligheidslandschap van de EU en de toenemende grensoverschrijdende mobiliteit, in wezen onopgelost blijven.

De vaststelling van een richtlijn met een rechtskader maakt het mogelijk de regels op EU- en nationaal niveau beter te monitoren en te handhaven, de convergentie van de nationale praktijken te waarborgen en de informatiestromen tussen de lidstaten doeltreffender en efficiënter te laten verlopen.

Gebrek aan gemeenschappelijke structuren en efficiënte beheersinstrumenten voor informatie-uitwisseling

Het tweede doel van dit voorstel voor een richtlijn is de onderlinge aanpassing van gemeenschappelijke minimumnormen met het oog op het efficiënt en doeltreffend functioneren van de centrale contactpunten. Deze gemeenschappelijke minimumvereisten hebben betrekking op de samenstelling, de structuren, de verantwoordelijkheden, het personeelsbestand en de technische capaciteiten van de centrale contactpunten.

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid 19 . Het staat hen in beginsel vrij hun rechtshandhavingsinstanties en -diensten naar eigen goeddunken te organiseren. Wat de samenwerkingsstructuren op het gebied van rechtshandhaving betreft, is reeds – of wordt momenteel – in alle lidstaten een centraal contactpunt 20 opgezet dat bevoegd is om de informatie-uitwisseling zoveel mogelijk te kanaliseren. Rechtshandhavingsinstanties kunnen op basis van nationale wetgeving of interne regels ook rechtstreeks informatie uitwisselen. Hoewel er verschillende handboeken en nationale factsheets zijn opgesteld om de nationale centrale contactpunten op een geharmoniseerde manier te organiseren, bestaan er nog steeds grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft structuren, functies, middelen en capaciteiten.

Als gevolg daarvan beschikken de lidstaten niet altijd over de nodige structuren om informatie doeltreffend en efficiënt uit te wisselen met andere lidstaten. De nationale centrale contactpunten vervullen hun coördinerende rol niet altijd en hebben soms onvoldoende middelen om het toenemende aantal verzoeken te verwerken.

Met name zijn ze niet altijd uitgerust met de vereiste instrumenten voor informatiebeheer (bv. een casemanagementsysteem met een gemeenschappelijk dashboard en functies voor het automatisch opladen en kruiselings controleren van data). Bovendien hebben niet alle centrale contactpunten rechtstreeks en op een gebruiksvriendelijke manier toegang tot alle relevante EU- en internationale databanken en platforms. Sommige hebben bovendien slechts beperkt toegang tot relevante nationale databanken, wat het algemene informatie-uitwisselingsproces verder vertraagt. Een ander voorkomend probleem is het gebrek aan middelen om het toenemende aantal verzoeken tijdig en doeltreffend te verwerken. Deze toename is immers niet altijd gepaard gegaan met een evenredige verhoging van personele en IT-middelen.

Een moderne architectuur voor informatiebeheer, die reeds in een aantal geavanceerde centrale contactpunten wordt gebruikt, kan de beperkte personele middelen enigszins ontlasten door de informatie die de bevoegde autoriteiten in hun respectieve databanken bewaren, te integreren zodat ook de termijn voor antwoorden op informatieverzoeken kan worden gemonitord en gevolgd 21 . De databanken die beschikbaar zijn bij de centrale contactpunten, worden niet altijd optimaal gebruikt vanwege de rudimentaire zoekinstrumenten, die het gebruik van transliteratietechnieken 22 en fuzzy-logic-zoekfuncties 23 niet toelaten. Zonder transliteratietechnieken en fuzzy-logic-zoekfuncties in informatiesystemen volstaat één zoekopdracht niet om alle resultaten (treffers) te krijgen. De functionaris moet dan voor elk persoonlijk gegeven dat hij onderzoekt, een nieuwe zoekopdracht uitvoeren. Hierdoor verhoogt de werklast en vertraagt het zoekproces (bv. omkering van voor- en achternaam, verschillende spelling van de naam van dezelfde persoon als gevolg van verschillende talen, alfabetten en diakritische tekens).

Momenteel worden de termijnen bijna altijd overschreden wanneer rechterlijke toestemming vereist is. De functionele beschikbaarheid van een rechterlijke instantie, zoals nu reeds verzekerd is bij de meer doeltreffende en efficiënte centrale contactpunten, zal nodeloze vertragingen verhelpen. Zaken waarvoor rechterlijke toestemming vereist is, kunnen sneller worden afgehandeld dan nu het geval is, wat betekent dat ook in deze zaken de termijnen beter kunnen worden gehaald.

Gebrek aan gemeenschappelijke praktijken bij het gebruik van bestaande communicatiekanalen voor informatie-uitwisseling binnen de EU

Ten derde beoogt dit voorstel voor een richtlijn enige stroomlijning te brengen in het overaanbod aan communicatiekanalen voor de uitwisseling van informatie op het gebied van rechtshandhaving tussen de lidstaten, en tegelijkertijd de rol van Europol te versterken als EU-informatiecentrum over criminaliteit met betrekking tot strafbare feiten die onder het mandaat van Europol vallen.

Behalve voor een aantal systeemspecifieke gevallen die door het EU-recht worden geregeld (zo moeten verzoeken om aanvullende informatie in verband met SIS-signaleringen via Sirene-bureaus 24 worden gedaan en verloopt de informatie-uitwisseling met Europol gewoonlijk via de NEE’s 25 ), hebben de lidstaten geen overeenstemming bereikt over één kanaal voor informatie-uitwisseling tussen hun rechtshandhavingsinstanties met betrekking tot zaken met een EU-dimensie. Dit leidt tot duplicatie van verzoeken, nodeloze vertragingen en occasioneel verlies van informatie.

Daardoor maken de lidstaten in verschillende mate gebruik van verschillende kanalen om informatie op te vragen, te verzenden en te ontvangen, vaak zonder duidelijke, vooraf vastgestelde reden 26 , en wordt de doeltreffende en efficiënte uitwisseling van informatie belemmerd. Een ander gevolg is dat de nationale autoriteiten dan geen beroep kunnen doen op de steun van Europol, hoewel ze Europol toch gevraagd hebben te fungeren als een EU-informatiecentrum over criminaliteit dat kwalitatief hoogwaardige informatiegestuurde producten kan leveren.

De centrale contactpunten zorgen er niet altijd voor dat de bestaande kanalen 7 dagen per week de klok rond gemonitord worden en dit kan negatieve gevolgen hebben voor grensoverschrijdende zaken waarover dringend informatie moet worden uitgewisseld. Tegelijkertijd wordt Siena, de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling van Europol (Siena staat voor Secure Information Exchange Network Application), onderbenut, ondanks zijn speciaal ontworpen functies en stevige infrastructuur voor gegevensbeveiliging. Zelfs de lidstaten die wel gebruik maken van Siena, betrekken Europol niet altijd bij de uitwisseling (door Europol in cc te plaatsen), ook al valt de uitgewisselde informatie onder het Europol-mandaat. Hierdoor kunnen grote informatielacunes op EU-niveau ontstaan.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is in overeenstemming met bestaande en toekomstige beleidsbepalingen inzake samenwerking op het gebied van rechtshandhaving. Samenwerking op het gebied van rechtshandhaving is een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten. De afgelopen jaren is er al een en ander gedaan om de samenwerking op het gebied van informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te verbeteren en de armslag van terroristen en criminelen te beperken. Het regelgevingskader inzake terrorismebestrijding en informatie-uitwisseling werd versterkt in de nasleep van de terroristische aanslagen in Europa. Na de migratiecrisis van 2015 werd de algemene architectuur van informatiesystemen en databanken op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (JBZ) grondig herzien met de nadruk op interoperabiliteit 27 en dynamische convergentie tussen veiligheid, grenzen en migratiebeheer. Bovendien werd een nauwere samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties op EU-niveau gestimuleerd door de publicatie van (niet-bindende) aanbevelingen en richtsnoeren van de Raad om de convergentie van nationale praktijken te bevorderen.

Aangezien samenwerking op het gebied van rechtshandhaving hoofdzakelijk bestaat uit (i) informatie-uitwisseling (waarop het onderhavige voorstel betrekking heeft) en (ii) operationele grensoverschrijdende samenwerking, maakt dit voorstel deel uit van een pakket, samen met het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende aspecten van grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking. Dit pakket wordt aangevuld met het parallelle voorstel voor een verordening tot herziening van het mechanisme voor geautomatiseerde gegevensuitwisseling voor politiële samenwerking (Prüm II). Het Prüm II-voorstel moet de technische architectuur van de Prüm-uitwisseling versterken, het toepassingsgebied van de gegevenscategorieën verruimen en de uitwisseling van gegevens na een treffer stroomlijnen en versnellen. Het versterkte Prüm II-voorstel zou voorzien in specifieke regels en mogelijkheden voor de geautomatiseerde uitwisseling van specifieke – en bijzonder belangrijke – gegevenscategorieën (bv. vingerafdrukken, DNA, gezichtsopnamen) binnen het algemene kader en de algemene regels voor algemene informatie-uitwisseling waarin deze richtlijn voorziet.

Als belangrijke maatregel ter vergroting van de veiligheid binnen de EU zal het onderhavige voorstel ook bijdragen tot een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied, zoals uiteengezet in de Schengenstrategie. Het voorstel is ook volledig in overeenstemming met het voorstel van 2020 tot herziening van het mandaat van Europol 28 om het mandaat van het agentschap voor de verwerking van grote en complexe datasets te versterken, alsook met de Europese bevelen tot verstrekking en bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken 29 . Het voorstel vormt een aanvulling op het rechtskader 30 voor de uitwisseling van informatie over signaleringen in het SIS via de Sirene-bureaus. Dit voorstel doet geen afbreuk aan al die andere rechtshandelingen van de Unie, noch aan andere handelingen, zoals Richtlijn (EU) 2019/1153 van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad 31 , met als doel de toegang tot en het gebruik van financiële informatie en bankrekeninginformatie door bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige strafbare feiten.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Met dit voorstel wordt beoogd een positieve bijdrage te leveren aan een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied, zodat meer mensen vrij kunnen reizen en goederen en diensten ongehinderd kunnen circuleren, hetgeen op zijn beurt bijdraagt tot de efficiënte werking van de eengemaakte markt en dus tot de groei van de economie van de Unie. Het voorstel is derhalve volledig in overeenstemming met ander beleid van de Unie op het gebied van werkgelegenheid, vervoer en uiteindelijk economische groei in de grensgebieden binnen de EU, maar ook in de rest van EU.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor EU-optreden inzake samenwerking op het gebied van rechtshandhaving binnen de EU is titel V, hoofdstuk 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Artikel 87 VWEU luidt als volgt: “De Unie ontwikkelt een vorm van politiële samenwerking waarbij alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten betrokken zijn, met inbegrip van de politie, de douane en andere gespecialiseerde wetshandhavingsdiensten die belast zijn met het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.” Artikel 87, lid 2, punt a), VWEU heeft specifiek betrekking op maatregelen voor de verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van informatie die relevant is voor het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten. Het onderhavige wetgevingsvoorstel moet volgens de gewone wetgevingsprocedure worden aangenomen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Voor een adequate aanpak van de in het eerste deel van deze toelichting genoemde problemen is een optreden van de EU vereist. De doelstelling om de informatiestromen tussen de betrokken rechtshandhavingsinstanties onderling en tussen hen en Europol te verbeteren, kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van criminaliteit en terrorisme moeten de lidstaten een beroep op elkaar kunnen doen. De vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de uitwisseling van informatie kan derhalve beter op het niveau van de Unie plaatsvinden. Zelfs met de bestaande nationale en regionale maatregelen zouden de lidstaten afzonderlijk niet in staat zijn de beginselen van beschikbaarheid van en gelijkwaardige toegang tot informatie volledig toe te passen. Unilateraal optreden van de lidstaten op basis van nationale regelingen zou vastlopen op de verschillen die momenteel tussen de nationale contactenpunten bestaan en die een efficiënte en doeltreffende grensoverschrijdende uitwisseling van relevante informatie in de weg staan. Unilateraal nationaal optreden zou ook niet zorgen voor een passend en uniform niveau van kennis en capaciteit inzake het gebruik van relevante databanken en communicatiekanalen.

De EU is beter dan de afzonderlijke lidstaten in staat om de samenhang van de op nationaal niveau ondernomen acties te waarborgen, de verschillen tussen de nationale werkwijzen aan te pakken, duplicatie, overlappingen en onzekerheden te voorkomen en uiteindelijk een efficiënte bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme te vergemakkelijken. Verwacht wordt dat een optreden van de EU als reactie op de vastgestelde problemen een meerwaarde voor de hele EU en dus ook voor haar burgers zal opleveren doordat het de Schengenruimte veerkrachtiger en robuuster zal maken en het effect daarvan ook voelbaar zal zijn in de geassocieerde Schengenlanden 32 . Gemeenschappelijke regels, normen en vereisten op EU-niveau die de uitwisseling van informatie over grensoverschrijdende criminaliteit tussen rechtshandhavingsinstanties vergemakkelijken, zullen aanzienlijke schaalvoordelen opleveren en tegelijkertijd hoge normen inzake gegevensbeveiliging en -bescherming waarborgen.

Samenwerking op het gebied van rechtshandhaving op EU-niveau komt niet in de plaats van het nationale beleid inzake binnenlandse veiligheid. Evenmin vervangt ze het werk van de nationale rechtshandhavingsinstanties. Een optreden op EU-niveau zorgt er net voor dat het nationale veiligheidsbeleid en het werk van de nationale rechtshandhavingsinstanties ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme worden ondersteund en versterkt.

Evenredigheid

Het voorstel beoogt het rechtskader van de EU te consolideren in één rechtsinstrument voor informatie-uitwisseling door middel van de “lissabonisering” van het Zweedse kaderbesluit. Het bevat onder meer bepalingen uit een reeks niet-bindende richtsnoeren van de Raad die de afgelopen 15 jaar zijn vastgesteld. In het licht van de oproep van de medewetgever en de steunbetuigingen van de lidstaten gedurende de raadplegingsfase reikt dit voorstel voor een richtlijn een oplossing voor de vastgestelde problemen aan zonder verder te gaan dan wat strikt noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken, namelijk doeltreffende en efficiënte informatiestromen tussen de lidstaten.

Keuze van het instrument

Dit voorstel van de Commissie voor een richtlijn bouwt voort op conclusies van de Raad 33 en beoogt een verregaande afstemming van de wetgeving van de lidstaten over informatie-uitwisseling en communicatie met als doel de informatiestromen tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten doeltreffend en efficiënt te laten verlopen. De bevoegdheidsverdeling, alsook de verschillen tussen de rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten, zoals erkend in de Verdragen, worden in het voorstel geëerbiedigd. Gezien het bovenstaande is een richtlijn het geschikte instrument voor het voorgestelde wetgevingsvoorstel.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Voor de raadpleging werd belanghebbenden – een breed scala van deskundigen, nationale politie-, douane-, justitiële en gegevensbeschermingsautoriteiten, maatschappelijke organisaties, academici en burgers – gevraagd naar hun verwachtingen en zorgen in verband met de versterking van de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in de EU 34 .

De Commissie maakte daarbij gebruik van verschillende instrumenten, zoals gerichte vragenlijsten, gesprekken met deskundigen, focusgroepen, casestudies en thematische workshops met vertegenwoordigers van de lidstaten en de geassocieerde Schengenlanden. De onderwerpen en beleidsopties in de effectbeoordeling bij dit voorstel zijn ook besproken in de bevoegde Raadsgroepen (bv. de Groep wetshandhaving – subgroepen politie en douane, en het Permanent Comité operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid).

Daarnaast heeft de Commissie, in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving 35 , een openbare raadpleging gehouden. De resultaten van de raadplegingsactiviteiten (20 antwoorden) zijn in aanmerking genomen bij de voorbereiding van dit voorstel 36 .

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Tijdens de voorbereiding van een studie ter ondersteuning van de voorbereiding van een effectbeoordeling van EU-beleidsinitiatieven ter bevordering van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving heeft de contractant tal van raadplegingsactiviteiten uitgevoerd, onder meer aan de hand van verkennende interviews, vragenlijsten en online-enquêtes, semigestructureerde interviews, casestudies en focusgroepen.

Effectbeoordeling

Overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving is voor de voorbereiding van dit wetgevingsvoorstel een effectbeoordeling uitgevoerd. Op basis van de bevindingen heeft de Commissie drie hoofdproblemen vastgesteld die overeenkomen met drie belangrijke specifieke doelstellingen van dit voorstel (zie hierboven). Voor elke specifieke doelstelling zijn drie, in meer of mindere mate ingrijpende beleidsopties in overweging genomen 37 .

Specifieke doelstelling 1: gelijkwaardige toegang van rechtshandhavingsinstanties tot in een andere lidstaat bewaarde informatie bevorderen, met inachtneming van de grondrechten, inclusief de gegevensbeschermingsvereisten.

1.

Middelen voor het bereiken van de doelstelling:


afstemming van de bepalingen van het Zweedse Kaderbesluit van 2006 op de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving van 2016;

ontwikkeling van een reeks nieuwe flankerende zachte maatregelen, zoals opleiding en richtsnoeren van de Commissie over specifieke aspecten van de uitwisseling van informatie op het gebied van rechtshandhaving, in voorkomend geval;

verduidelijking van de bepalingen van het Zweedse Kaderbesluit, door het toepassingsgebied ervan te verduidelijken en het gebruik ervan te vereenvoudigen. Met het oog op een verdere verbetering van de uitvoering kunnen in voorkomend geval richtsnoeren van de Commissie worden ontwikkeld met betrekking tot de nationale datasets die in elke lidstaat beschikbaar zijn voor mogelijke uitwisseling;

vergemakkelijking van de nakoming van de termijnen voor het beschikbaar stellen van gegevens aan een andere lidstaat, ook wanneer rechterlijke toestemming vereist is.

Specifieke doelstelling 2: ervoor zorgen dat alle lidstaten over een doeltreffend, functionerend centraal contactpunt beschikken, ook wanneer rechterlijke toestemming vereist is om op verzoek van een andere lidstaat informatie te verstrekken.

2.

Middelen voor het bereiken van de doelstelling:


ontwikkeling van een nieuw pakket flankerende zachte maatregelen, zoals opleiding, financiële ondersteuning en richtsnoeren van de Commissie, in voorkomend geval;

vaststelling van gemeenschappelijke minimumvoorschriften inzake de samenstelling (ook voor gevallen waarin rechterlijke toestemming vereist is), functies, personeelsbezetting en capaciteiten van de centrale contactpunten.

Specifieke doelstelling 3: het overaanbod aan communicatiekanalen voor de uitwisseling van informatie op het gebied van rechtshandhaving tussen de lidstaten stroomlijnen, en tegelijkertijd de rol van Europol versterken als EU-informatiecentrum over criminaliteit met betrekking tot strafbare feiten die onder het mandaat van Europol vallen.

3.

Middelen voor het bereiken van de doelstelling:


ontwikkeling van een nieuw pakket flankerende zachte maatregelen, zoals opleiding, financiële ondersteuning en richtsnoeren van de Commissie inzake het delen van informatie, in voorkomend geval;

het opleggen van een verplichting aan de lidstaten om na de overgangsperiode die nodig is om Siena volledig uit te rollen, Siena te gebruiken voor alle bi- en multilaterale informatie-uitwisselingen in het kader van de richtlijn.

Deze maatregelen zullen de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving stroomlijnen, verduidelijken, ontwikkelen en moderniseren, en tegelijkertijd de grondrechten beter beschermen, met name wat betreft de bescherming van persoonsgegevens (zoals hieronder wordt uiteengezet). Ook de ondersteuning die Europol de lidstaten bij de bestrijding van veranderende dreigingen biedt, zal als gevolg van de maatregelen worden versterkt. Wat het doeltreffend en efficiënt functioneren van het centrale contactpunt betreft, zal de voorkeursoptie dankzij de invoering van gemeenschappelijke minimumnormen zorgen voor een sterke convergentie van de nationale praktijken.

De meest positieve effecten van de voorkeursoptie zullen waarschijnlijk voortvloeien uit de omvorming van het centrale contactpunt tot enig loket voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in alle lidstaten. De instelling van Siena als standaardcommunicatiekanaal zal bijdragen tot de stroomlijning van de informatie-uitwisseling op het gebied van rechtshandhaving, tot de convergentie van de informatie bij Europol en tot de beveiliging van die informatie (en van de persoonsgegevens). De flankerende maatregelen, zoals opleiding en financiële ondersteuning, die met de voorkeursoptie gepaard gaan, zijn van cruciaal belang voor het bereiken van de hierboven beschreven specifieke doelstellingen. De voorkeursoptie levert de beste cumulatieve effecten op wat betreft relevantie, meerwaarde, doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang en evenredigheid. Ze trekt lessen uit het verleden en legt tegelijkertijd voldoende ambitie aan de dag. De voorkeursoptie houdt rekening met de standpunten van de lidstaten en komt tegemoet aan de legitieme verwachtingen van de burgers en bedrijven in de EU. Op die manier draagt de voorkeursoptie bij tot het doeltreffend en efficiënt functioneren van het Schengengebied.

Grondrechten

In de effectbeoordeling bij dit voorstel voor een richtlijn is een analyse gemaakt van de mogelijke gevolgen van elke beleidsoptie (en de bijbehorende maatregelen) voor de grondrechten van de burgers. Elke beleidsoptie die betrekking heeft op het delen van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties, heeft per definitie gevolgen voor het recht op bescherming van persoonsgegevens, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de EU (hierna “het Handvest” genoemd) en artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De beleidsopties kunnen ook gevolgen hebben voor andere grondrechten, zoals die welke worden beschermd door de artikelen 2 (recht op leven), 3 (recht op menselijke integriteit), 6 (recht op vrijheid en veiligheid), 17 (recht op eigendom) en 45 (vrijheid van verkeer en van verblijf) van het Handvest. In de effectbeoordeling werd geoordeeld dat de gekozen beleidsopties evenredig zijn, aangezien ze beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is om de interne veiligheid in het Schengengebied te waarborgen en tegelijkertijd het vrije verkeer van personen te vrijwaren 38 .

Daarnaast wordt verwacht dat de bescherming van de grondrechten van de burgers baat zal hebben bij de afstemming van de regels over de uitwisseling van informatie voor rechtshandhavingsdoeleinden op de later vastgestelde en toepasselijke regels inzake de verwerking van persoonsgegevens voor rechtshandhavingsdoeleinden (op grond van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving van 2016 39 ). Het gebruik van Siena als het communicatiekanaal bij uitstek zal ook leiden tot een betere beveiliging van de systemen voor de verwerking van persoonsgegevens en een betere algemene bescherming van deze systemen tegen mogelijk misbruik. Aangezien de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving het vereiste niveau van bescherming van persoonsgegevens in de Unie biedt en waarborgt, is het niet nodig verder te gaan dan die richtlijn. Afstemming zal volstaan om volledige consistentie met de EU-regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, waaronder de regels in de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving, te waarborgen. Op deze manier wordt gevolg gegeven aan een toezegging in een mededeling van 2020 40 , met name dat de Commissie “in het laatste kwartaal van 2021 een wetgevingsvoorstel (zal) indienen, dat ten minste zal leiden tot een wijziging van Kaderbesluit 2006/960/JBZ die moet zorgen voor de noodzakelijke aanpassing wat betreft gegevensbescherming”.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Europol heeft een raming van de mogelijke kosten verstrekt. Deze wordt weergegeven in de effectbeoordeling bij dit voorstel, waarbij moet worden aangetekend dat de kosten sterk afhankelijk zijn van de specifieke kenmerken van de nationale IT-structuur en de juridische parameters. De kosten voor de vereiste IT-upgrades in de centrale contactpunten en de centra voor politiële en douanesamenwerking 41 werden geraamd op een eenmalig bedrag van ten hoogste 11,5 miljoen EUR, dat als volgt zou wordt uitgesplitst:

–1,5 miljoen EUR voor het opzetten van casemanagementsystemen in 10 lidstaten (nog niet uitgerust);

–1 miljoen EUR voor de integratie van Siena in het casemanagementsysteem van de centrale contactpunten van 20 lidstaten (nog niet uitgerust);

–2,25 miljoen EUR om maximaal 45 centra voor politiële en douanesamenwerking met Siena te verbinden (14 van de 59 hebben al een verbinding);

–6,75 miljoen EUR voor het opzetten van casemanagementsystemen in maximaal 45 centra voor politiële en douanesamenwerking (45 x 150 000 EUR).

Deze eenmalige investeringskosten worden beschouwd als aanvaardbaar en evenredig aan het probleem en liggen niet hoger dan wat nodig is om de specifieke doelstellingen van dit voorstel voor een richtlijn te verwezenlijken. Er zij op gewezen dat de lidstaten hun IT-systemen ook los van de onderhavige context willen moderniseren (in het kader van de interoperabiliteit van de EU-informatiesystemen). Dit biedt een goede gelegenheid om de veranderingen die nodig zijn voor het onderhavige voorstel, op een kosteneffectieve manier door te voeren. Opleidingsbehoeften zijn niet in de ramingen meegenomen, omdat de kosten daarvan, vooral bij IT-upgrades, sterk afhangen van de specifieke kenmerken van de nationale IT-structuur en de juridische parameters.

In ieder geval moeten de op nationaal niveau gemaakte kosten worden gedekt door de programma’s van de lidstaten in het kader van het Fonds voor interne veiligheid 42 . Het Fonds voor interne veiligheid heeft onder meer als specifieke doelstelling het “verbeteren en vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie” en het “verbeteren en intensiveren van de grensoverschrijdende samenwerking” 43 . De lidstaten wordt derhalve verzocht bij het opstellen van hun nationale programma’s activiteiten op te nemen die relevant zijn voor de uitvoering van de beoogde richtlijn, met uitdrukkelijke verwijzing naar de centrale contactpunten en de centra voor politiële en douanesamenwerking, en de verbinding met Siena. Aangezien sommige lidstaten reeds nauwer samenwerken dan andere, zullen de kosten voor de uitvoering van de richtlijn van lidstaat tot lidstaat verschillen.

Afgezien van de kosten die mogelijk worden gedekt uit hoofde van de programma’s van de lidstaten in het kader van het Fonds voor interne veiligheid, komen er geen andere kosten ten laste van de EU.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Om de effecten van de voorgestelde maatregelen te kunnen beoordelen, is er informatie van de lidstaten nodig. Daarom bevat dit voorstel bepalingen over indicatoren voor de verzameling van gegevens. De nationale autoriteiten – bij voorkeur de nationale contactpunten – zouden bevoegd moeten zijn voor het verzamelen van de monitoringgegevens. Deze activiteitsindicatoren worden gemonitord en de informatie die deze monitoring oplevert, wordt vervolgens gebruikt om een beeld te krijgen van de toepassing van de voorgestelde maatregelen.

De Commissie moet op grond van dit voorstel een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen. Op grond van datzelfde artikel moet de Commissie vijf jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn bij het Europees Parlement en de Raad bovendien een verslag indienen waarin de meerwaarde van de richtlijn wordt beoordeeld, en moet zij op basis van die beoordeling nagaan of de richtlijn eventueel moet worden herzien.

Buiten de context van dit wetgevingsvoorstel zal de Commissie op grond van haar administratieve autonomie een informele deskundigengroep, bestaande uit deskundigen uit elke lidstaat, oprichten die de Commissie op het gebied van de monitoring en de toepassing van de richtlijn advies en ondersteuning moet verstrekken, onder meer bij het opstellen van richtsnoeren van de Commissie. Het bestaande informele netwerk van hoofden van de centrale contactpunten kan daarvoor als basis dienen. Tot slot blijft het evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis op het gebied van politiële samenwerking geldig, in overeenstemming met de huidige verordening van de Raad 44 en de mogelijke wijziging daarvan 45 . Waar deze evaluatieverslagen tot dusver betrekking hadden op de uitvoering van het Zweedse kaderbesluit, daar zal in de toekomstige evaluaties de toepassing van deze nieuwe richtlijn aan de orde zijn.

Artikelsgewijze toelichting

4.

Dit wetgevingsvoorstel voor een richtlijn bestaat uit zes hoofdstukken:


Algemene bepalingen inzake informatie-uitwisseling tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten (artikelen 1, 2 en 3)

De eerste reeks bepalingen bouwt voort op de structuur en inhoud van het in 2006 in werking getreden Zweedse kaderbesluit en stemt het toepassingsgebied en de inhoud van dat besluit af op de bepalingen inzake politiële samenwerking (titel V, hoofdstuk 4), zoals ingevoerd bij het in 2009 in werking getreden Verdrag van Lissabon.

Artikel 1 definieert het toepassingsgebied van de horizontale regels voor de uitwisseling van informatie met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing tenzij het gaat om informatie-uitwisseling waarvoor regels zijn vastgesteld bij andere, specifieke rechtshandelingen van de EU.

Artikel 2 definieert een aantal sleutelbegrippen, zoals de instanties waarop de horizontale regels over informatie-uitwisseling van toepassing zijn, de betrokken strafbare feiten en het soort informatie dat voor rechtshandhavingsinstanties beschikbaar is.

Artikel 3 omschrijft drie beginselen die in acht moeten worden genomen bij de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten in het kader van de richtlijn. Volgens het beginsel van gelijkwaardige toegang moeten voor de uitwisseling van informatie binnen een lidstaat en tussen lidstaten in wezen dezelfde voorwaarden gelden. Volgens het beschikbaarheidsbeginsel moet informatie over een strafbaar feit die in een lidstaat beschikbaar is, in de regel ook beschikbaar worden gesteld aan andere lidstaten. Volgens het vertrouwelijkheidsbeginsel moeten de lidstaten bij de behandeling van dergelijke informatie elkaars vertrouwelijkheidsvereisten in acht nemen door een vergelijkbaar beschermingsniveau te waarborgen.

Informatie-uitwisseling via het centrale contactpunt (artikelen 4, 5 en 6)

Artikel 4 bevat een aantal vereisten voor verzoeken om informatie die aan het centrale contactpunt worden toegezonden. Het betreft met name criteria om het verzoek en de urgentie ervan te motiveren. Het verzoek moet worden ingediend door het centrale contactpunt van een andere lidstaat of, indien een lidstaat daartoe besluit, door een rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat en moet gesteld zijn in een van de talen op een lijst die elke lidstaat moet opstellen en die in het Publicatieblad van de EU moet worden bekendgemaakt.

Op grond van artikel 5 moet het centrale contactpunt dat de in artikel 4 bedoelde verzoeken om informatie ontvangt, de verzoeken behandelen en beantwoorden binnen specifieke termijnen, waarvan slechts in bepaalde nauwkeurig omschreven omstandigheden mag worden afgeweken, met name wanneer rechterlijke toestemming vereist is. De informatie moet worden verstrekt in de taal waarin het verzoek om informatie is gesteld.

Artikel 6 bevat de volledige lijst van redenen waarom het centrale contactpunt in objectief gerechtvaardigde gevallen mag weigeren de gevraagde informatie te verstrekken. Deze redenen moeten onverwijld ter kennis van bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat worden gebracht. Het centrale contactpunt mag verduidelijking over de inhoud van de verzoeken vragen. In dat geval worden de toepasselijke termijnen opgeschort, maar alleen als de verduidelijking objectief noodzakelijk is om afwijzing van het verzoek te voorkomen. Voor andere eventueel noodzakelijk geachte verduidelijkingen wordt geen opschorting verleend.

Andere informatie-uitwisseling (artikelen 7 en 8)

Artikel 7 verplicht de lidstaten om spontaan (d.w.z. op eigen initiatief van de betrokken bevoegde autoriteit, zonder dat een verzoek om informatie is ingediend) informatie met een of meer lidstaten uit te wisselen, als die informatie waarschijnlijk kan bijdragen tot de verwezenlijking van een van de doelstellingen van de richtlijn.

Artikel 8 zorgt ervoor dat wanneer een rechtshandhavingsinstantie een verzoek om informatie ontvangt, hetzij rechtstreeks van een rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat, hetzij van het centrale contactpunt van een andere lidstaat, de betrokken centrale contactpunten op de hoogte worden gehouden van alle informatie-uitwisseling in het kader van die verzoeken. Dit omvat relevante informatie-uitwisseling door centra voor politiële en douanesamenwerking en andere gelijkwaardige instanties, voor zover deze uit hoofde van de richtlijn als rechtshandhavingsinstanties worden beschouwd.

Aanvullende regels over het verstrekken van informatie uit hoofde van de hoofdstukken II en III (artikelen 9 t/m 13)

Artikel 9 heeft betrekking op situaties waarin krachtens het nationale recht van de lidstaat die over relevante informatie beschikt, rechterlijke toestemming vereist is om die informatie hetzij op verzoek, hetzij spontaan, door het centrale contactpunt of door een rechtshandhavingsinstantie te laten verstrekken. Met deze bepaling wordt het beginsel van gelijkwaardige toegang uitgevoerd en nader gespecificeerd. Dit betekent dat voor het verstrekken van gevraagde informatie waarvoor rechterlijke toestemming vereist is, in wezen dezelfde voorwaarden moeten gelden ongeacht of die informatie aan een autoriteit van de eigen lidstaat of aan een autoriteit van een andere lidstaat zal worden verstrekt. De autoriteit in kwestie moet alle uit hoofde van het nationale recht vereiste praktische en juridische maatregelen nemen om zo spoedig mogelijk rechterlijke toestemming te krijgen.

Artikel 10 bevat bepaalde vereisten om een adequate bescherming van persoonsgegevens te waarborgen, met name als gevolg van de afstemming op de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving.

In artikel 11 zijn regels vastgesteld in verband met de taal die de centrale contactpunten en de rechtshandhavingsinstanties in de in deze richtlijn gespecificeerde situaties moeten gebruiken, zowel bij het verstrekken van de informatie als bij andere daaraan gerelateerde communicatie. Deze taalvereisten gelden niet voor de rechtstreekse informatie-uitwisseling en andere communicatie als bedoeld in artikel 8. De lidstaten stellen een lijst op van de talen waarin zij kunnen werken. Engels moet verplicht op de lijst staan. De Commissie maakt deze lijsten bekend in het Publicatieblad van de EU.

Artikel 12 verplicht de centrale contactpunten en alle rechtshandhavingsinstanties om Europol systematisch op de hoogte te houden (d.w.z. “in cc te plaatsen”), voor zover de uitwisselingen betrekking hebben op strafbare feiten die onder het mandaat van Europol vallen, zoals bepaald in de basishandeling betreffende Europol. Deze verplichting zorgt ervoor dat Europol zijn rol als EU-informatiecentrum kan vervullen met betrekking tot informatie die relevant is voor rechtshandhavingsdoeleinden.

Artikel 13 verplicht alle betrokken autoriteiten om voor de onder de richtlijn vallende informatie-uitwisseling en daaraan gerelateerde communicatie gebruik te maken van – en met het oog daarop verbonden te zijn met – de door Europol beheerde applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Secure Information Exchange Network Application – Siena). Deze regels over het verplichte gebruik van Siena zijn niet van toepassing wanneer in specifieke rechtshandelingen van de Unie andere communicatiekanalen worden voorgeschreven, bijvoorbeeld voor de uitwisseling van informatie in het kader van de SIS-verordening 46 . Uitwisselingen op grond van dergelijke specifieke handelingen zijn immers uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn.

Minimumvereisten voor de oprichting van een centraal contactpunt als centrale entiteit voor de coördinatie van de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten (artikelen 14, 15 en 16)

Elke lidstaat moet een centraal contactpunt oprichten of aanwijzen dat de informatie-uitwisseling tussen de rechtshandhavingsinstanties van die lidstaat en de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten in het kader van de richtlijn moet coördineren. De regels daarover, waaronder een aantal minimumvereisten voor de centrale contactpunten, zijn vastgesteld in de vijfde reeks bepalingen.

In artikel 14 worden de taken en capaciteiten van de centrale contactpunten omschreven. Om hun taken uit te voeren, moeten de centrale contactpunten toegang hebben tot de nodige informatie en moeten zij systematisch op de hoogte worden gehouden van alle rechtstreekse informatie-uitwisseling tussen hun nationale autoriteiten en die van de andere lidstaten. De Commissie moet binnen een bepaalde termijn in kennis worden gesteld van de oprichting of aanwijzing van de centrale contactpunten en moet deze kennisgevingen vervolgens in het Publicatieblad van de EU bekendmaken.

Artikel 15 bevat minimumvereisten voor de samenstelling van de centrale contactpunten. De lidstaten krijgen enige flexibiliteit om de gedetailleerde organisatie en samenstelling naar eigen goeddunken en afhankelijk van de nationale situatie te bepalen, op voorwaarde dat de vereisten van de richtlijn daarbij in acht worden genomen.

In artikel 16 zijn minimumvereisten voor het casemanagementsysteem van de centrale contactpunten vastgesteld.

Slotbepalingen

De slotbepalingen moeten ervoor zorgen dat de uitvoering van de richtlijn naar behoren wordt gemonitord. In de eerste plaats door de lidstaten, door middel van de verplichting om jaarlijks een minimumreeks statistische gegevens te verzamelen en te verstrekken (artikel 17). In de tweede plaats door de Commissie, door middel van de verplichting om verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad, onder meer rekening houdend met de door de lidstaten verstrekte gegevens, zodat die twee instellingen op hun beurt (in de derde plaats) de uitvoering van de richtlijn kunnen monitoren (artikel 18).

De artikelen 19 tot en met 23 hebben betrekking op een aantal juridisch-technische kwesties, namelijk de schrapping of intrekking van reeds bestaande regels die door de regels van de voorgestelde richtlijn worden vervangen, de omzetting in nationaal recht, de inwerkingtreding en de adressaten. Wat de bestaande regels van de Schengenuitvoeringsovereenkomst betreft (artikel 19), wordt artikel 39 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst slechts vervangen voor zover het betrekking heeft op de uitwisseling van informatie voor het in de richtlijn omschreven doel. Artikel 39 blijft van toepassing op andere vormen van politiële samenwerking die onder dat artikel vallen. Artikel 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, dat specifiek betrekking heeft op uitwisseling van informatie in het kader van politiële samenwerking, is volledig achterhaald door de bepalingen deze richtlijn en wordt derhalve geschrapt.