Toelichting bij COM(2022)142 - Totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2022)142 - Totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten. |
---|---|
bron | COM(2022)142 |
datum | 30-03-2022 |
• Motivering en doel van het voorstel
De belangrijkste doelstellingen van deze verordening zijn het verminderen van de negatieve milieueffecten tijdens de levensduur van producten en het verbeteren van de werking van de interne markt. Met deze doelstellingen wordt getracht de problemen en onderliggende oorzaken daarvan als geanalyseerd in de effectbeoordeling op te lossen. Zij weerspiegelen het feit dat er producten op de interne markt beschikbaar zijn die zorgen voor onnodige schadelijke milieueffecten. Deze verordening draagt ook bij aan de doelstellingen van het EU-industriebeleid om de toevoer van en de vraag naar duurzame goederen te stimuleren, te zorgen voor duurzame productie en gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen voor producten die op de interne markt worden verkocht. De industrie heeft geharmoniseerde vereisten nodig die algemeen van toepassing zijn, efficiënte middelen om deze na te leven, goede handhaving, verbeterd markttoezicht en douanecontroles op basis van een risicoanalyse 1 .
Producten spelen een essentiële rol in het leven van EU-burgers en het aantal, het gamma en de verscheidenheid aan producten waarover wij kunnen beschikken groeit voortdurend. Door de technologische sprongen die de afgelopen decennia zijn gemaakt, zijn wij ook steeds afhankelijker van die producten geworden: van de ICT-producten die ons tijdens de COVID-19-crisis verbonden hielden met de wereld, tot het meubilair en de apparaten die ons dagelijks helpen om ons huishouden te runnen. Het vrije verkeer van producten is essentieel om de werking van de interne markt te waarborgen, wat de basis blijft voor het concurrentievermogen van ondernemingen in de EU en voor de keuze van consumenten.
Het doel van deze verordening is om de meest schadelijke milieueffecten van producten aan te pakken door de aanpak voor ecologisch ontwerp toe te passen op een zeer breed gamma aan producten en hiermee een groot aantal gerichte productvereisten vast te stellen. Daarom wordt in deze verordening een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp vastgesteld op basis van de duurzaamheids- en circulariteitsaspecten uit het actieplan voor een circulaire economie 2 , zoals de duurzaamheid, herbruikbaarheid, verbeterbaarheid en repareerbaarheid van producten, de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen in producten, de energie-efficiëntie en hulpbronnenefficiëntie van producten, het gehalte aan gerecycled materiaal in producten, herproductie en hoogwaardige recycling van producten, en de vermindering van de koolstof- en milieuvoetafdrukken van producten.
Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de algemene klimaat-, milieu- en energiedoelstellingen van de EU, en worden tegelijkertijd de economische groei, het creëren van werkgelegenheid en de sociale inclusie bevorderd. Door ervoor te zorgen dat materialen langer meegaan, te waarborgen dat hun waarde zo lang mogelijk behouden blijft en het gebruik van gerecycled materiaal in producten te stimuleren, wordt economische groei losgekoppeld van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de afhankelijkheid van materiaal, waarmee de open strategische autonomie en de veerkracht van de EU worden bevorderd. Verschillende recente gebeurtenissen hebben ons herinnerd aan de mogelijke kwetsbaarheden van mondiale toeleveringsketens.
Deze verordening is onderdeel van een pakket initiatieven van de Commissie in verband met duurzame producten en het stimuleren van duurzame productkeuzes. Het pakket omvat gerichte sectorale initiatieven op het gebied van textiel 3 en bouwproducten 4 , waarin producten aan de orde komen met de grootste gevolgen voor het milieu en het klimaat, en een initiatief voor het versterken van de positie van de consument in de groene transitie door middel van betere informatie en bescherming tegen oneerlijke praktijken 5 . Tot deze verordening van kracht is, zorgt de Commissie ervoor dat het werk op grond van de bestaande richtlijn inzake ecologisch ontwerp doorgaat, onder meer via de vaststelling van een nieuw werkplan voor ecologisch ontwerp en energie-etikettering voor de periode 2022-2024, dat is gericht op nieuwe energiegerelateerde producten en het actualiseren en verhogen van ambitie voor de al gereguleerde producten.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Met deze verordening wordt het toepassingsgebied van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp uitgebreid, zowel wat betreft producten als nieuwe soorten vereisten. Ter wille van de juridische duidelijkheid moet de richtlijn inzake ecologisch ontwerp daarom worden ingetrokken. Gezien het ruime toepassingsgebied van de voorgestelde verordening moet voor zover mogelijk worden bepaald hoe deze zich verhoudt tot bestaande wetgeving die van toepassing is op de desbetreffende producten en tot andere initiatieven die verband houden met of relevant zijn voor haar doelstellingen. Het doel is om dubbel werk te voorkomen en zo de administratieve lasten voor bedrijven en autoriteiten tot een minimum te beperken.
Het algemene uitgangspunt is dat in deze verordening vereisten worden vastgesteld indien de bestaande wetgeving deze niet bevat of indien de ecologische duurzaamheidsaspecten hierin onvoldoende aan de orde komen. Het algemene rechtsbeginsel lex specialis derogat legi generali (volgens hetwelk specifiekere regels prevaleren boven algemenere regels) is daarom van toepassing. Om specifieker te zijn, heeft de aanpak betrekking op twee categorieën: productspecifieke wetgeving en wetgeving waarin de horizontale aspecten worden aangepakt.
Productspecifieke wetgeving is wetgeving die gericht is op een specifiek product of een duidelijk afgebakende productgroep, waarin vaak veiligheidsaspecten worden gereguleerd (bijvoorbeeld voor batterijen, speelgoed, reinigingsmiddelen en verpakkingen). Het is niet haalbaar om in deze verordening bijzonderheden over alle bestaande productspecifieke wetgeving op te nemen. Voordat de Commissie met op grond van deze verordening getroffen maatregelen concrete vereisten voor specifieke producten vaststelt, beoordeelt zij echter uitvoerig of er mogelijke overlappingen of tegenstrijdigheden met bestaande wetgeving bestaan om dubbele vereisten en buitensporige lasten voor ondernemingen te voorkomen. Deze verordening is in principe uitsluitend van toepassing op producten die niet onder bestaande wetgeving vallen of indien de duurzaamheid van die producten in de wetgeving onvoldoende aan de orde komt. Bovendien worden productspecifieke vereisten op grond van deze verordening opgenomen in gedelegeerde handelingen en kunnen deze volgens de hiërarchie van rechtsregels als zodanig niet in de plaats komen van vereisten die in wetgevingshandelingen zoals richtlijnen of verordeningen zijn vastgesteld (hoewel ze specifieker kunnen zijn).
Hoewel bouwproducten onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, worden hiervoor gezien de sterke verwevenheid tussen hun milieu- en structurele prestatie, met inbegrip van gezondheid en veiligheid, vereisten inzake ecologisch ontwerp vastgesteld op grond van de herziene Verordening (EU) nr. 305/2011 6 (de bouwproductenverordening), behoudens voor energiegerelateerde bouwproducten, die al worden gereguleerd door de bestaande richtlijn inzake ecologisch ontwerp.
Wetgeving inzake horizontale aspecten is wetgeving waarin horizontale aspecten uit deze verordening van een breed gamma aan producten aan de orde komen of kunnen komen, zoals de Reach-regels die van toepassing zijn op chemische stoffen en waarin bevoegdheden worden toegekend in verband met chemische stoffen in producten. Indien in wetgeving specifieke aspecten die door deze verordening worden bestreken op een meer horizontale wijze aan de orde komen of kunnen komen, is het duidelijk mogelijk en noodzakelijk om op algemene wijze aan te geven hoe dit zich verhoudt tot deze verordening. Op dezelfde wijze bouwt deze verordening ook voort op het algemene kader voor markttoezicht uit de verordening markttoezicht, waarbij de bepalingen indien nodig worden afgestemd op de specifieke doelen van het initiatief.
Zie punt 7.9 van en bijlage 14 bij de effectbeoordeling, waarin staat wat de wisselwerking tussen het initiatief en de bestaande en nieuwe wetgeving is en hoe deze met elkaar overeenstemmen.
Ten slotte blijft de verordening inzake energie-etikettering samen met de voorgestelde verordening van toepassing op energiegerelateerde producten. De samenhang wordt gewaarborgd. Dit betekent bijvoorbeeld dat dergelijke producten in principe uitsluitend het energie-etiket uit de verordening inzake energie-etikettering hoeven te bevatten.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Deze verordening bouwt voort op verschillende beleidsterreinen van de Unie.
De Europese Green Deal 7 is de grondslag voor dit initiatief. Dit is de groeistrategie die de EU moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Met de Europese Green Deal werden ook de nieuwe industriestrategie voor Europa en het actieplan voor de circulaire economie aangekondigd, die in maart 2020 samen werden gepubliceerd.
De industriestrategie voor Europa van de Europese Commissie uit 2020 8 bevat de overkoepelende ambitie van de Unie om een dubbele transitie naar klimaatneutraliteit en digitaal leiderschap te stimuleren. Net als in de Europese Green Deal wordt in deze strategie de nadruk gelegd op de leidende rol die de Europese industrie hierin moet spelen door haar koolstof- en materiële voetafdruk te verkleinen en circulariteit in te bouwen in de hele economie. Hierin wordt benadrukt dat wij moeten afstappen van traditionele modellen en dat wij de manier waarop wij producten ontwerpen, maken, gebruiken en verwijderen radicaal moeten veranderen. In 2021 heeft de Commissie een actualisering van de industriestrategie 9 gepubliceerd, waarin de belangrijkste boodschappen uit de strategie van 2020 worden versterkt en een aantal uitvoeringsinstrumenten wordt geboden.
In het actieplan voor de circulaire economie wordt onder andere gestreefd naar het stimuleren van de ontwikkeling van leidende markten voor klimaatneutrale en duurzame producten binnen en buiten de EU. Om dit te bereiken, wordt er een kader voor duurzaam productbeleid opgezet, dat maatregelen op drie brede gebieden omvat: duurzaam productontwerp stimuleren; consumenten en overheidsinkopers een grotere rol geven; circulariteit in productieprocessen bevorderen 10 .
Hoewel er synergieën bestaan tussen de drie gebieden van het kader voor duurzaam productbeleid, is deze verordening voornamelijk gericht op de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van het eerste gebied (duurzaam productontwerp), dat er voornamelijk op gericht is producten geschikt te maken voor een klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie, de hoeveelheid afval te verminderen en ervoor te zorgen dat de prestaties van koplopers op het gebied van duurzaamheid geleidelijk de norm worden. Zoals is aangegeven in het actieplan voor de circulaire economie, is de kern van dit wetgevingsinitiatief het toepassingsgebied van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp zodanig te verruimen dat deze niet alleen van toepassing is op energiegerelateerde producten maar op een zo breed mogelijk gamma aan producten, wat zal bijdragen tot het realiseren van een circulaire economie.
De productvereisten van deze wetgeving moeten de vereisten op grond van andere initiatieven van het actieplan voor de circulaire economie aanvullen en versterken. De productvereisten van deze wetgeving moeten in het bijzonder helpen bij het realiseren van de doelstellingen en overeenstemming met andere maatregelen voor belangrijke waardeketens die zijn bepaald bij de uitvoering van het actieplan voor de circulaire economie, zoals de EU-strategie voor duurzaam en circulair textiel. Bovendien wordt met het initiatief ter versterking van de rol van de consument bij de groene transitie de informatie over producten bij het verkooppunt, voornamelijk over de duurzaamheid en repareerbaarheid ervan, verbeterd en worden greenwashing en vroegtijdige veroudering voorkomen. Deze wetgeving wordt ook aangevuld met het aanstaande initiatief van de Commissie inzake milieuclaims, door de betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en controleerbaarheid van milieuclaims over producten te verbeteren, door te eisen dat dergelijke claims worden onderbouwd en gecontroleerd met methoden om de levenscyclus te analyseren, met inbegrip van de milieuvoetafdrukmethode 11 . Bovendien worden de doelstellingen van deze wetgeving verder ondersteund door de wetgeving inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven 12 , in het bijzonder de zorgvuldigheidsvereisten op het gebied van milieu voor ondernemingen.
Ten slotte zullen de vereisten ook bijdragen aan het verwezenlijken van de klimaatdoelstellingen van de EU: deze zullen in synergieën met instrumenten met een directere focus op klimaat tot stand brengen en deze aanvullen, 13 door verder te gaan dan de productie van basismaterialen of componenten van basismaterialen om betrekking te hebben op de eindproducten zelf. Zo kan er worden opgetreden tegen negatieve effecten die in de gehele waardeketen worden gegenereerd (met inbegrip van de ingebedde emissies van een product gedurende zijn levenscyclus of andere negatieve gevolgen), voor de directe ondersteuning van de doelstellingen van de Green Deal en in overeenstemming met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat moet worden gebruikt voor maatregelen die zijn gericht op de totstandbrenging en de werking van de interne markt. De richtlijn inzake ecologisch ontwerp (die de Commissie met deze verordening wil intrekken) was gebaseerd op artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (nu artikel 114 VWEU).
De kwesties die met dit initiatief worden aangepakt, houden verband met de interne markt, waaronder de ongelijke mededingingsvoorwaarden voor ondernemingen die proberen een duurzamere benadering te hanteren of het feit dat de huidige EU-regels de duurzaamheidsaspecten van producten slechts gedeeltelijk bestrijken. Dit betekent dat er geen alomvattende reeks vereisten is om ervoor te zorgen dat alle producten die in de EU in de handel worden gebracht steeds duurzamer worden. Als gevolg daarvan zijn lidstaten op nationaal niveau meerdere benaderingen gaan hanteren (hetgeen leidt tot versnippering van de interne markt) en is de handhaving van de huidige voorschriften inzake ecologisch ontwerp ontoereikend en ongelijk.
Door het ontbreken van toereikende en alomvattende regels met betrekking tot de interne markt, is er ruimte voor initiatieven van lidstaten of industrieën die afbreuk doen aan de werking van de interne markt doordat deze aanleiding geven tot mogelijke belemmeringen, versnippering en een incoherente aanpak. Daarnaast kan hetzelfde product, zonder een alomvattende reeks vereisten waarin de milieuduurzaamheid van een product wordt bepaald of vereisten inzake ecologisch ontwerp, in de ene lidstaat als duurzaam worden beschouwd en in een andere lidstaat niet. Bovendien moeten fabrikanten (en detailhandelaars) die ook buiten de EU-grenzen actief zijn door recent vastgestelde nationale wetgeving waarschijnlijk voldoen aan nationale verplichtingen die per lidstaat verschillen.
Deze nieuwe nationale verplichtingen, die variëren van informatievereisten over technische verrichtingen aan opgeknapte elektronische apparatuur en over de duur van de compatibiliteit van software in Frankrijk, tot verslagleggingsverplichtingen over de verwerking van niet-verkochte, duurzame goederen in Duitsland, zijn duidelijke aanwijzingen dat er een tendens is om regelgeving op te stellen door middel van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor goederen. Als de EU niet optreedt, zal er daarom onvermijdelijk een toename van nationale verplichtingen en van de versnippering van de markt zijn.
De bovenstaande problemen zijn de reden dat dit voorstel is gebaseerd op artikel 114 VWEU.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
In de noodzakelijkheidstoets wordt bevraagd of de doelstellingen van een voorstel in voldoende mate kunnen worden verwezenlijkt indien alleen de lidstatenactie ondernemen. Voor deze test is het essentieel om een geheel aan geharmoniseerde regels in te stellen voor het verwezenlijken van een geharmoniseerde en goed functionerende interne markt voor duurzame producten in alle lidstaten en derhalve gelijke concurrentievoorwaarden voor bedrijven die actief zijn op de interne markt. Dit omvat productvereisten en de verplichting om gebruikers te voorzien van betrouwbare informatie.
Lidstaten zouden alleen niet in staat zijn maatregelen te nemen zonder verschillen in de vereisten voor bedrijven te creëren, alsook obstakels voor het vrije verkeer van producten, regeldruk en buitensporige kosten voor bedrijven. Bovendien zouden acties die de lidstaten alleen ondernemen onvermijdelijk leiden tot verschillende instrumenten die tot meer gecompliceerde keuzes van de consument zouden leiden. Als de lidstaten afzonderlijk van elkaar zouden optreden, zou de kans daarom groot zijn dat daar verschillende concurrerende systemen uit zouden voortkomen, op basis van verschillende methoden en benaderingen, met name producten die in de interne markt worden verhandeld. Dit veroorzaakt versnippering van de markt en leidt waarschijnlijk tot ongelijke voorlichting en informatie over de milieuprestaties van producten in de gehele EU en bijkomende kosten voor bedrijven die over de EU-grenzen heen handelen.
Met de effectiviteitstoets wordt gecontroleerd of actie op EU-niveau doeltreffender is dan actie op nationaal niveau. Volgens deze tekst kunnen uitsluitend met acties van de EU geharmoniseerde productvereisten en informatievereisten inzake duurzaamheidsaspecten die in hele EU gelden worden vastgesteld tot waarborging van het vrije verkeer van goederen en om consumenten relevante en betrouwbare informatie te verschaffen over de duurzaamheidskenmerken en circulaire kenmerken van producten, ongeacht in welke lidstaat die producten worden aangeschaft. De vaststelling van vereisten op EU-niveau levert een duidelijke meerwaarde op, aangezien dit in alle lidstaten een geharmoniseerde en goed functionerende interne markt creëert en derhalve leidt tot gelijke concurrentievoorwaarden voor bedrijven die op de interne markt actief zijn. Met geharmoniseerde minimum- en informatievereisten op EU-niveau zullen duurzame producten en circulaire praktijken in alle lidstaten worden bevorderd, wat een grotere en efficiëntere markt creëert en de industrie dus meer stimuleert om die te ontwikkelen. Ten slotte biedt de omvang van de interne markt een kritieke massa die de EU in staat stelt duurzaamheid van producten te bevorderen en invloed uit te oefenen op het ontwerp van producten en het beheer van waardeketens wereldwijd.
• Evenredigheid
Het voorstel gaat niet verder dan wat nodig is om een regelgevingskader te verschaffen voor de ontwikkeling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor een zo breed mogelijk gamma aan producten.
De Commissie behoudt de aanpak die is gevolgd voor de richtlijn inzake ecologisch ontwerp met het afgeven van uitvoeringsmaatregelen, op basis van effectbeoordelingen die zijn uitgevoerd overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving. Daarom voert zij voor elke reeks vereisten een analyse van de economische en milieueffecten van verschillende opties uit. Zo kan de evenredigheid worden behouden.
Het voorstel is ontworpen als een flexibel kader waarmee evenredigheid kan worden gewaarborgd. Derhalve bevat dit geen criteria of doelstellingen voor de vereisten, tenzij deze op basis van een voorafgaande beoordeling zijn gerechtvaardigd. Om de evenredigheid te waarborgen, moet elke afzonderlijke vereiste worden gerechtvaardigd voordat deze op een productgroep wordt toegepast. Door het vaststellen van vereisten, criteria of doelstellingen voor goed afgebakende productgroepen, kunnen de effecten zorgvuldig worden beoordeeld. Hierdoor kan de Commissie de meerwaarde en evenredigheid van het vaststellen van vereisten, doelstellingen of criteria in aanmerking een afhankelijk van de inherente kenmerken van de producten, hun productieproces en hun marktsituatie.
• Keuze van het instrument
Met een verordening zullen rechtstreekse vereisten aan alle marktdeelnemers worden opgelegd, en zal bijgevolg worden gezorgd voor de nodige rechtszekerheid en ruimte voor handhaving van een volledig geïntegreerde markt in de hele EU. Een verordening garandeert ook dat de verplichtingen in alle 27 lidstaten op hetzelfde moment en op dezelfde wijze worden uitgevoerd.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
In maart 2019 heeft de Commissie een werkdocument van haar diensten gepubliceerd getiteld “Sustainable Products in a Circular Economy — Towards an EU Product Policy Framework contributing to the Circular Economy” (Duurzame producten in een circulaire economie — Naar een EU-beleidskader voor producten dat bijdraagt tot de circulaire economie) 14 . Hierin werd onderzocht in hoeverre EU-beleid met gevolgen voor producten bijdraagt tot de overgang naar een circulaire economie en of er mogelijkheden zijn voor een sterkere bijdrage. Er werd geconstateerd dat er geen overkoepelend, geïntegreerd EU-beleidsinstrument is dat de duurzame productie en het duurzame verbruik van alle producten en/of de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie over deze producten voor consumenten bestrijkt.
Hoewel uit opeenvolgende evaluaties 15 van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp is gebleken dat deze duidelijk relevant en doeltreffend is als regelgevend instrument, is hierin ook potentieel vastgesteld om de uitvoering en handhaving te verbeteren. In deze evaluaties werd bijvoorbeeld het volgende opgemerkt: “hoewel algemeen wordt erkend dat de aspecten betreffende energie-efficiëntie van het actieplan voor duurzame consumptie en productie en een duurzaam industriebeleid 16 en van het beleid inzake hulpbronnenefficiëntie van de EU door de richtlijn inzake ecologisch ontwerp en de uitvoeringsmaatregelen kunnen worden gediend, wordt door de vertegenwoordigers van sommige lidstaten en door ngo’s op milieugebied ook gesuggereerd dat er kansen zijn gemist als gevolg van de beperkte dekking van andere milieuaspecten in de uitvoeringsmaatregelen” 17 . In de evaluatie werd ook het onbenutte potentieel van de richtlijn om aspecten aan te pakken die verder gaan dan energie-efficiëntie benadrukt, waarbij werd geconcludeerd dat “er mogelijk niet-energetische verbeteringen zijn geweest die niet zijn aangepakt als gevolg van de productomschrijving, beleidskeuzes of de onderliggende technische analyse”.
• Raadpleging van belanghebbenden
Overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving hebben meerdere raadplegingsactiviteiten plaatsgevonden.
–Raadpleging over een aanvangseffectbeoordeling van 14 september tot 16 november 2020 18 . 193 reacties ontvangen.
–Een openbare raadpleging van 17 maart tot 9 juni 2021. 626 reacties ontvangen.
–Een reeks workshops van april tot juli 2021 over verschillende onderwerpen in verband met het initiatief voor duurzame producten, waaraan veel deelnemers uit verschillende groepen belanghebbenden hebben deelgenomen.
–Een onderzoek onder micro-, kleine en middelgrote ondernemingen van 26 april tot 15 juni 2021. 332 reacties ontvangen.
–Een tweede gericht onderzoek voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen van 20 oktober tot 4 november 2021. Hierbij werd voornamelijk de deskundigheid ingewonnen van organisaties die micro-, kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigen. 35 reacties ontvangen.
–Op maat gemaakte vragenlijsten die van 20 mei tot 9 juni 2021 werden voorgelegd aan geselecteerde vertegenwoordigers van belanghebbenden.
–Een aantal gesprekken die zijn gevoerd met geselecteerde vertegenwoordigers van belanghebbenden.
Over het geheel genomen, bleek uit de raadplegingsactiviteiten dat er sterke algemene steun was voor een regelgevingsinitiatief met betrekking tot de duurzaamheid van producten. De meeste belanghebbenden pleitten ervoor een ruime productomschrijving op te nemen en de gehele levenscyclus in aanmerking te nemen bij de regulering van producten. Hieruit bleek dat de steun voor een uitbreiding van het toepassingsgebied van de huidige richtlijn inzake ecologisch ontwerp groot is, waarbij men het er over het algemeen over eens is dat prioriteit moet worden gegeven aan de in het actieplan voor de circulaire economie uit 2020 geïdentificeerde sectoren. Uit de feedback kwam naar voren dat (met name door fabrikanten/importeurs) de voorkeur wordt gegeven aan een benadering waarbij productspecifieke kenmerken ruimschoots in aanmerking worden genomen. Men is het er over het algemeen over eens dat het ontbreken van duidelijke, alomvattende en bindende wetgeving en het gebrek aan betrouwbare informatie in de weg staan voor een grotere beschikbaarheid van duurzame producten op de EU-markt, evenals de ongelijke handhaving van de vereisten inzake ecologisch ontwerp. Het idee om een digitaal productpaspoort in te voeren, wordt in alle groepen belanghebbenden over het algemeen door de overgrote meerderheid gesteund, omdat dit stimulansen en instrumenten zijn om de vraag naar duurzame producten te stimuleren. Striktere handhaving en intensiever markttoezicht (bv. inspecties of audits) worden noodzakelijk geacht bij de uitvoering van dit initiatief.
Bijlage 2 bij de effectbeoordeling bevat gedetailleerde conclusies van de raadpleging van belanghebbenden.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
De Commissie heeft een overeenkomst met externe deskundigen gesloten om een studie uit te voeren die nuttig is voor de effectbeoordeling bij dit voorstel. Deze studie heeft een deel van de gegevens opgeleverd die ten grondslag liggen aan de analyse van de beleidsopties die in dat document uiteengezet zijn, en die vervolgens zijn gebruikt voor de maatregelen die in dit voorstel zijn opgenomen. De externe deskundigen hebben gedurende de verschillende fasen van de studie nauw samengewerkt met de Commissie.
• Effectbeoordeling
Het voorstel is gebaseerd op een effectbeoordeling. Nadat de kwesties uit het negatieve advies dat de Raad voor regelgeving op 17 september 2021 heeft afgegeven waren opgelost, is er op 21 januari 2022 een gunstig advies over de effectbeoordeling ontvangen. In zijn eindadvies vroeg de Raad om meer bijzonderheden over de verschillende opties, de methode die op grond van de verordening moet worden toegepast en hoe de regels voor digitale productpaspoorten in de praktijk worden vastgesteld.
Het belangrijkste probleem dat met dit initiatief moet worden opgelost, de daaraan gerelateerde deelproblemen en de vastgestelde beleidsopties worden beschreven in de punten 2 en 5.2 van de effectbeoordeling. De voorkeurscombinatie van opties is gedetailleerd beschreven in punt 7 van de effectbeoordeling. Bijlage 10 bij de effectbeoordeling bevat een beknopt overzicht van de kosten en baten van alle geanalyseerde subopties, terwijl bijlage 12 meer informatie bevat over de kosten en baten die waarschijnlijk gepaard gaan met de voorkeurscombinatie van opties. Al deze aspecten worden samengevat in de samenvatting bij de effectbeoordeling.
Vanwege de opbouw van het kader dat is voorzien, is het lastig om de exacte kosten van de vereisten nauwkeurig in te ramen. De meeste kosten worden pas in de tweede fase gemaakt, na de vaststelling van het afgeleide recht.
In de specifieke effectbeoordelingen die in de toekomst voor elke gedelegeerde handeling worden uitgevoerd, worden de verwachte effecten nauwkeurig beoordeeld, waaronder die voor marktdeelnemers uit derde landen, ook in het licht van hun WTO-kennisgeving.
Er moet worden opgemerkt dat het vanwege de vaststelling van het Voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven 19 gedurende de voorbereiding van het in het actief, passend werd geacht om vereisten over sociale aspecten uit te sluiten van het toepassingsgebied van dit wetgevingsvoorstel.
Zoals in de wettekst is aangegeven, wordt er acht jaar na de datum van toepassing van deze verordening een evaluatie uitgevoerd. In deze evaluatie kan onder andere het opnemen van sociale vereisten in het regelgevingskader worden overwogen.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Deze verordening creëert naar verwachting gelijke concurrentievoorwaarden voor bedrijven die op de interne markt actief zijn. Met de op EU-niveau voorgestelde geharmoniseerde vereisten zullen de totale nalevingskosten waarschijnlijk worden verlaagd, aangezien zij waarschijnlijk in de plaats komen van verschillende bestaande of geplande nationale vereisten.
Producenten die een duurzamere productie en transparante toeleveringsketens gebruiken, zullen naar verwachting een groter aandeel van de EU-markt verwerven en hun concurrentievermogen vergroten ten opzichte van producenten die minder duurzame methoden hanteren.
Hoewel micro-, kleine en middelgrote ondernemingen hebben gesuggereerd dat sommige maatregelen in het kader van de voorkeurscombinatie van beleidsopties negatieve effecten zouden kunnen hebben, zijn veel ondernemingen ook van mening dat die kunnen worden gecompenseerd en na verloop van tijd toegevoegde waarde kunnen opleveren (als gevolg van lagere materiële kosten, toegenomen klantentrouw, betere toegang tot de markt voor groenere producten, reputatievoordelen enz.). Bovendien heeft de Commissie specifiek gekeken naar manieren om de negatieve gevolgen voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te beperken. Deze zijn gespecificeerd in bijlage 19 bij de begeleidende effectbeoordeling en in specifieke bepalingen van het huidige voorstel.
Met betrekking tot overleg wordt in het voorstel, in navolging van het succesvolle voorbeeld van het bestaande overlegforum in het kader van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp, een forum inzake ecologisch ontwerp opgericht met een evenwichtige deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en alle belanghebbende partijen zoals het bedrijfsleven, met inbegrip van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, de ambachtelijke industrie, handelaars, kleinhandelaars, importeurs, milieuorganisaties en consumentenorganisaties. Het forum inzake ecologisch ontwerp hoeft uitsluitend expertise aan de Commissie te verschaffen over het werkplan en over de voorbereiding van vereisten inzake ecologisch ontwerp, voordat de Commissie haar gedelegeerde bevoegdheden formeel uitoefent. De Commissie kan in overeenstemming met het Interim akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 20 een extra deskundigengroep opzetten om lidstaten te raadplegen over de gedelegeerde handelingen die in het kader van deze verordening moeten worden vastgesteld.
Het voorstel omvat ook het creëren van een digitaal productpaspoort om informatie over het product elektronisch te registreren, verwerken en delen tussen bedrijven uit de toeleveringsketen, autoriteiten en consumenten. Dit zorgt naar verwachting voor meer transparantie voor bedrijven uit de toeleveringsketen en voor het algemene publiek, en voor een efficiëntere overdracht van informatie. Waarschijnlijk is het in het bijzonder gunstig voor het faciliteren en stroomlijnen van de monitoring en handhaving van de verordening door de EU en de autoriteiten van de lidstaten. Bovendien biedt het waarschijnlijk een instrument over marktinformatie dat in de toekomst kan worden gebruikt om verplichtingen te herzien en te verbeteren.
In het advies van het Fit for Future-platform 21 werd erkend dat het noodzakelijk is om de duurzaamheid van producten te verbeteren en om nieuwe verplichtingen in te voeren en tegelijkertijd de lasten voor bedrijven tot een minimum te beperken. Het platform heeft negen suggesties gedaan die in overweging zijn genomen bij het ontwerp van de nieuwe wetgeving inzake digitalisering, waarbij de lasten voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in overweging worden genomen en de consistentie en duidelijkheid worden gewaarborgd. Bijvoorbeeld consumenten in staat stellen om betere toegang tot informatie te hebben en tegelijkertijd zorgen dat informatiestromen met het digitale productpaspoort efficiënt verlopen volgens beste praktijken, en de mogelijkheid om de maatregelen in het kader van deze verordening te combineren met verzachtende maatregelen waardoor de effecten voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen evenredig blijven.
• Grondrechten
Vereisten inzake ecologisch ontwerp kunnen voordelen hebben voor de bescherming en bevordering van grondrechten zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de EU, waaronder de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16), het recht op milieubescherming (artikel 37) en het recht op consumentenbescherming (artikel 38).
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft beperkte gevolgen voor de begroting van de Commissie. Er zijn om precies te zijn 54 voltijdequivalenten nodig om de verordening en de daaraan gerelateerde gedelegeerde handelingen in de periode 2022-2027 van het meerjarig financieel kader (MFK) van de EU uit te voeren. Er zouden nieuwe vastleggingen voor bestaande begrotingsonderdelen nodig zijn ten bedrage van 23 338 miljoen EUR in Rubriek 1 van het MFK (Interne markt, innovatie en digitaal beleid), 43 912 miljoen EUR in Rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu) en 38 621 miljoen EUR in Rubriek 7 (Administratieve uitgaven). De nieuwe vastleggingen worden gedekt door de bestaande begrotingsmiddelen van de desbetreffende programma’s.
Inhoudsopgave
–het tussen 2022 en 2026 herzien van 33 verordeningen van de Commissie en het vaststellen van vijf nieuwe maatregelen in het kader van de huidige richtlijn inzake ecologisch ontwerp, wat niet kan worden gedaan door het personeel dat op dit moment werkt aan de uitvoering van de richtlijn;
–het voorbereiden en vaststellen van maximaal 18 nieuwe gedelegeerde handelingen tussen 2024 en 2027. Tussen 2028 en 2030 zouden ook twaalf nieuwe gedelegeerde handelingen moeten worden vastgesteld, met gevolgen voor personeel en begroting in 2025-2027;
–het voorbereiden van uitvoeringshandelingen (gemiddeld één per jaar vanaf 2024) indien dit nodig is om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, bijvoorbeeld met betrekking tot markttoezicht, openbaarmaking van informatie over de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen of de erkenning van zelfreguleringsmaatregelen; en
–het uitvoeren van horizontale taken met betrekking tot het digitale productpaspoort, het ondersteunen van markttoezicht en douanecontrole, en een Europese hub voor circulair ondernemen ter ondersteuning van de uitwisseling van ervaringen tussen marktdeelnemers bij het integreren van circulariteit in het ontwerp en de vervaardiging van producten 22 .
Wat betreft personeel heeft de Commissie zorgvuldig gekeken naar manieren om het werk te verdelen tussen leidende DG’s, indien mogelijk personeel over te plaatsen en wetenschappelijke en technische ondersteuning voor voorbereiding van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen en horizontale taken uit te besteden.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
In overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving die in november 2021 zijn gepubliceerd en in het bijzonder instrument 38, zal de Commissie een uitvoeringsstrategie opstellen nadat de medewetgevers het wetgevingsvoorstel hebben aangenomen. Zij zal de verschillende te gebruiken instrumenten ter bevordering van naleving presenteren en aspecten in verband met de digitale uitvoering opnemen.
• Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 bevat het onderwerp van deze verordening, namelijk een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp, waarmee een digitaal productpaspoort wordt ingevoerd en de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen wordt verboden. Dit artikel bevat de productaspecten waarop de vereisten inzake ecologisch ontwerp betrekking hebben, zoals duurzaamheid en betrouwbaarheid, herbruikbaarheid, verbeterbaarheid, repareerbaarheid en de mogelijkheid tot onderhoud en opknappen, de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen, energie- en hulpbronnenefficiëntie en gerecyclede inhoud. Hierin wordt verder het toepassingsgebied van de verordening bepaald. Slechts een paar sectoren, zoals levensmiddelen, diervoeders en geneesmiddelen, zijn vrijgesteld.
Artikel 2 stelt definities voor de toepassing van deze verordening vast. Een aantal van deze definities is overgenomen uit het nieuwe wetgevingskader (Verordening (EG) nr. 765/2008/EG en Besluit nr. 768/2008/EG), de ingetrokken richtlijn inzake ecologisch ontwerp en bestaande milieuwetgeving van de Unie (zoals de kaderrichtlijn afvalstoffen). Er is een aantal nieuwe definities ingevoerd, bijvoorbeeld over de bepalingen inzake het productpaspoort en de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen.
In artikel 3 wordt het algemene beginsel met betrekking tot het vrije verkeer van producten die voldoen aan de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen uiteengezet.
Artikel 4 bevat de bevoegdheden van de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen zodat zij deze verordening kan aanvullen door vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen, vereisten in verband met conformiteitsbeoordelingsprocedures, vereisten voor de mate van energieverbruik of prestaties in verband met andere parameters, vereisten voor fabrikanten, gemachtigde vertegenwoordigers of importeurs om informatie te verstrekken aan de Commissie of markttoezichtautoriteiten, vereisten over het gebruik van online-instrumenten om de prestaties van producten te berekenen, vereisten over alternatieve regels inzake de conformiteitsverklaring of markeringen en ten slotte vereisten over stimulansen van lidstaten en criteria voor overheidsopdrachten.
Artikel 5 bevat het algemene kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp. Hierin staan de productaspecten die dergelijke vereisten kunnen verbeteren. Hierin wordt uitgelegd dat dergelijke vereisten van toepassing kunnen zijn op een specifieke productgroep of horizontaal op meerdere productgroepen, wanneer er dankzij technische overeenkomsten gemeenschappelijke vereisten kunnen worden vastgesteld. Hierin wordt aangegeven dat vereisten inzake ecologisch ontwerp zowel prestatievereisten als informatievereisten omvatten. Ten slotte bevat dit artikel een aantal voorwaarden waaraan de Commissie moet voldoen bij het voorbereiden van vereisten inzake ecologisch ontwerp en een aantal criteria waaraan die vereisten moeten voldoen.
Bovendien stelt het de Commissie in staat om van actoren in de toeleveringsketen te eisen dat zij samenwerken met fabrikanten, aangemelde instanties en bevoegde nationale autoriteiten om te controleren of de producten voldoen aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp.
Artikel 6 bevat meer bijzonderheden over prestatievereisten, bijvoorbeeld dat deze de vorm kunnen aannemen van een al dan niet kwantitatieve vereiste die wordt vastgesteld om een productaspect te verbeteren op basis van een of meer geselecteerde productparameters (waarvan een overzicht is opgenomen in bijlage I).
Artikel 7 is gericht op informatievereisten. Hierin is bepaald dat dergelijke vereisten altijd vereisten met betrekking tot het productpaspoort en met betrekking tot zorgwekkende stoffen moeten omvatten. Verder worden in het artikel andere soorten informatie gespecificeerd die verstrekt kunnen worden, zoals informatie over de prestaties van een product of informatie voor de consument over de installatie van het product. Deze informatie kan de vorm van “prestatieklassen” aannemen, bijvoorbeeld van A tot G, om producten eenvoudiger te kunnen vergelijken.
Ten slotte worden in het artikel de verschillende manieren waarop informatie kan worden verstrekt gespecificeerd (bijvoorbeeld op het paspoort, op een website, op een etiket enz.).
Artikel 8 bevat de onderdelen die de Commissie in de informatievereisten in verband met het digitale productpaspoort moet specificeren, bijvoorbeeld de informatie die moet worden opgenomen en wie er toegang tot welke informatie heeft. De artikelen 9 tot 11 bevatten de noodzakelijke bepalingen voor de uitvoering van het productpaspoort. Artikel 9 bevat de algemene vereisten voor het productpaspoort. Artikel 10 bevat de essentiële vereisten voor het technisch ontwerp en de werking van het productpaspoort. Artikel 11 bevat de regels aangaande de unieke identificatiecodes voor marktdeelnemers en voor faciliteiten.
Artikel 12 bevat bepalingen over het ontwikkelen van een register voor het bewaren van in het productpaspoort opgenomen informatie, zodat de Commissie kan aangeven welke informatie er moet worden geüpload.
In artikel 13 is bepaald wat er in verband met het productpaspoort van douaneautoriteiten wordt verwacht en tot welke informatie ze toegang moeten hebben om hun werkzaamheden te faciliteren.
Artikel 14 bevat de vereisten in verband met etiketten wanneer deze voor een bepaalde productgroep moeten worden gebruikt. Hierin staat dat gedelegeerde handelingen in dergelijke gevallen de inhoud (inclusief prestatieklasse) en het uiterlijk van het etiket moeten opnemen, evenals de wijze waarop dit aan consumenten moet worden getoond. Indien het product al een etiket bevat zoals is bepaald in Verordening (EU) 2017/1369 inzake energie-etikettering, en de informatie over andere parameters, zoals andere prestatieklassen, hier aan niet kan worden toegevoegd, kan die informatie indien de Commissie dit passend acht worden opgenomen op een afzonderlijk etiket.
In artikel 15 is bepaald dat marktdeelnemers geen etiketten mogen tonen die de etiketten uit deze verordening nabootsen.
In artikel 16 is bepaald dat de Commissie voor een periode van ten minste drie jaar een werkplan opstelt en de criteria voor het prioriteren van producten aangeeft. Het werkplan bevat een indicatieve lijst van productgroepen die de Commissie de komende jaren wil aanpakken.
Bij artikel 17 wordt een forum inzake ecologisch ontwerp (deskundigengroep) opgericht. Dit is gebaseerd op het bestaande overlegforum dat is opgericht in het kader van Richtlijn 2009/125/EG.
Artikel 18 heeft betrekking op zelfreguleringsmaatregelen. Dit zijn door het bedrijfsleven gestuurde maatregelen die als alternatief kunnen worden gebruikt voor gedelegeerde handelingen waarin op grond van artikel 5 vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld. Richtlijn 2009/125/EG 23 bevatte al een artikel over vrijwillige overeenkomsten. Artikel 17 van deze verordening is een uitbreiding van het originele artikel uit Richtlijn 2009/125/EG. Hierin staat in het bijzonder wat de zelfreguleringsmaatregel moet bevatten, wat de industrie als bewijs moet overleggen aan de Commissie en welke procedure de Commissie volgt om de zelfreguleringsmaatregel te erkennen als geldig alternatief voor een gedelegeerde handeling.
Artikel 19 bevat een aantal maatregelen die de lidstaten en de Commissie moeten nemen om micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te helpen met de algemene uitvoering van deze verordening en de toekomstige gedelegeerde handelingen. Dergelijke maatregelen omvatten richtsnoeren, financiële steun en opleiding.
Artikel 20 bevat allereerst een algemene transparantieverplichting voor marktdeelnemers die niet-verkochte consumptiegoederen verwijderen. In dit artikel is ook de mogelijkheid vastgelegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om marktdeelnemers te verbieden niet-verkochte consumptiegoederen te vernietigen. Deze gedelegeerde handelingen kunnen ook vrijstellingen van het algemene verbod bevatten, bijvoorbeeld omwille van gezondheid en veiligheid. Indien er gebruik wordt gemaakt van een dergelijke vrijstelling, hebben marktdeelnemers ook een transparantieverplichting (bijvoorbeeld het openbaar maken van het aantal niet-verkochte consumptiegoederen, de redenen voor de vernietiging enz.). Het artikel is niet van toepassing op micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, maar Winde gedelegeerde handeling waarin de vernietiging van producten wordt verboden kan worden bepaald dat sommige verplichtingen gelden voor bepaalde categorieën micro-, kleine en middelgrote ondernemingen.
De artikelen 21, 22, 23 en 24 bevatten verplichtingen van fabrikanten, gemachtigde vertegenwoordigers, importeurs en distributeurs. Deze zijn gebaseerd op standaardbepalingen uit Besluit nr. 768/2008/EG.
Artikel 25 bevat verplichtingen van handelaars (die doorgaans detailhandelaren of verkopers zijn), in het bijzonder in verband met het tonen van etiketten en de toegang tot het productpaspoort, ook in geval van (online)verkoop op afstand.
Artikel 26 bevat de verschillende verplichtingen die de marktdeelnemers hebben indien in een gedelegeerde handeling wordt vereist dat het product voorzien moeten zijn van een etiket (bijvoorbeeld het verstrekken van etiketten aan handelaars).
Artikel 27 heeft betrekking op verplichtingen van fulfilmentdienstverleners, namelijk ervoor zorgen dat de opslag-, verpakkings-, adresserings- en verzendingsomstandigheden wanneer zij een product behandelen de overeenstemming van de producten met de vereisten inzake ecologisch ontwerp niet in gevaar brengen.
Artikel 28 is een standaardartikel uit Besluit nr. 768/2008/EG, waarin de twee gevallen waarin de verplichtingen van fabrikanten gelden voor importeurs en distributeurs worden beschreven.
Artikel 29 bevat de verplichtingen van elektronische marktplaatsen en zoekmachines, voornamelijk aangaande samenwerking met markttoezichtautoriteiten. Hierin staat ook dat markttoezichtautoriteiten bevoegd moeten zijn om een elektronische marktplaats te bevelen illegale inhoud te verwijderen.
Artikel 30 bevat de mogelijkheid om marktdeelnemers in toekomstige gedelegeerde handelingen te verplichten de beschikbare technische documentatie zonder verzoek digitaal beschikbaar te stellen. Om de marktpenetratie van producten waarvoor vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld te beoordelen, worden marktdeelnemers in dit artikel verplicht om informatie over geleverde producten te verschaffen.
In artikel 31 staat dat producten indien nodig tijdens het gebruik hun energieverbruik of prestaties met betrekking tot andere relevante parameters moet kunnen meten en deze gegevens beschikbaar moeten stellen aan de eindgebruiker. Indien dit is vastgelegd in een gedelegeerde handeling, moeten fabrikanten deze gegevens verzamelen, anonimiseren en melden aan de Commissie.
Hoofdstuk VIII over de conformiteit van producten bevat voornamelijk standaardbepalingen over de beoordeling van de conformiteit van producten. Dit betreft:
–het gebruiken van betrouwbare, accurate en reproduceerbare methoden voor tests, metingen en berekeningen (artikel 32);
–geharmoniseerde normen die een vermoeden van conformiteit bieden (artikel 34);
–de mogelijkheid voor de Commissie om gemeenschappelijke specificaties vast te stellen indien er geen geharmoniseerde normen zijn (artikel 35);
–de conformiteitsbeoordelingsprocedures (artikel 36);
–de EU-conformiteitsverklaring (artikel 37); en
–de CE-markering (de artikelen 38 en 39) en de mogelijkheid om alternatieve markeringen te gebruiken (artikel 40).
In dit standaardhoofdstuk zijn het vermoeden van conformiteit met vereisten inzake ecologisch ontwerp voor producten die de milieukeur van de Unie bevatten (artikel 34) en de mogelijkheid om de relevante conformiteitsbeoordelingsmodule in de gedelegeerde handeling aan te passen afhankelijk van het betrokken product (artikel 36) vermeldenswaardig.
Artikel 33 heeft betrekking op het voorkomen van omzeiling. Producten die zijn ontworpen om te kunnen detecteren dat zij worden getest en automatisch hun prestaties aanpassen voor een gunstiger resultaat zijn bijvoorbeeld niet toegestaan op de markt.
Hoofdstuk IX (de artikelen 41 tot 56) heeft betrekking op de aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en bestaat uit standaardbepalingen op basis van Besluit nr. 768/2008/EG, in combinatie met gerichte verbeteringen van die bepalingen ter wille van de juridische duidelijkheid en om de onafhankelijkheid, bekwaamheid en monitoring van aangemelde instanties verder te verbeteren.
In artikel 57 is bepaald dat indien lidstaten stimulansen invoeren om producten te belonen, deze stimulansen gericht moeten zijn op de hoogste twee prestatieklassen of producten met een EU-milieukeur. Indien er geen prestatieklasse is vastgesteld of de prestatieklasse is gebaseerd op verschillende productparameters, kan de Commissie in een gedelegeerde handeling verder aangeven hoe de stimulansen van lidstaten moeten werken.
Artikel 58 heeft betrekking op groene overheidsopdrachten en meer bepaald op de mogelijkheid om in op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen vereisten vast te stellen die gelden voor overheidsopdrachten (bijvoorbeeld technische specificaties, selectiecriteria, gunningscriteria enz.) op basis van de productparameters uit de bijlage bij deze verordening.
Hoofdstuk XI heeft betrekking op markttoezicht. Hierin wordt over het algemeen voortgebouwd op de bestaande verplichtingen in het kader van Verordening (EU) 2019/1020 betreffende markttoezicht, en worden tegelijkertijd specifiekere verplichtingen geboden indien dit voor deze verordening relevant is.
In artikel 59 worden lidstaten verplicht een actieplan voor markttoezichtactiviteiten op te stellen, dat “prioriteiten voor markttoezicht” moet bevatten die moeten worden vastgesteld op basis van een aantal criteria uit het artikel en de aard van en het aantal geplande controles.
Op grond van artikel 60 is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin een minimumaantal controles dat op specifieke producten moeten worden uitgevoerd wordt bepaald.
In artikel 61 wordt verwezen naar het informatie- en communicatiesysteem voor markttoezicht (ICSMS) en worden lidstaten verplicht informatie over boetes die op grond van deze verordening worden opgelegd in te voeren. Op basis daarvan moet de Commissie een verslag opstellen met daarin indicatieve benchmarks met betrekking tot de frequentie van controles en de aard en de zwaarte van de opgelegde boetes.
In artikel 62 wordt verwezen naar de groep voor administratieve samenwerking (ADCO) die is opgericht op grond van de verordening markttoezicht en hierin wordt haar rol in het kader van deze verordening uiteengezet. Deze rol omvat het identificeren van gemeenschappelijke prioriteiten voor de actieplannen van lidstaten of prioriteiten voor steun van de Unie (zoals gemeenschappelijk markttoezicht en testprojecten, gemeenschappelijke investeringen in capaciteit voor markttoezicht, met inbegrip van apparatuur en IT-instrumenten, gemeenschappelijke opleidingssessies en richtsnoeren).
Hoofdstuk XII heeft betrekking op vrijwaringsprocedures en is gebaseerd op standaardbepalingen. Artikel 61 bevat de procedure die een nationale markttoezichtautoriteit moet volgen indien zij van mening is dat een product een risico inhoudt. In dat geval moeten nationale markttoezichtautoriteit een procedure in gang zetten om andere markttoezichtautoriteiten in kennis te stellen van de genomen maatregelen (het aanbieden van het product verbieden of beperken, het product uit de handel nemen of terugroepen).
Artikel 64 bevat een vrijwaringsprocedure van de Unie die moet worden gebruikt indien een lidstaat of de Commissie het niet eens is met een nationale maatregel in het kader van de vrijwaringsprocedure van artikel 63. Na een raadpleging stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin wordt besloten of de maatregel al dan niet gerechtvaardigd is. Hierna moeten alle lidstaten waarborgen dat het non-conforme product uit de handel wordt genomen.
Artikel 65 heeft betrekking op gevallen waarin niet-naleving verband houdt met een formele verplichting (het aanbrengen van de CE-markering, de EU-conformiteitsverklaring enz.).
Hoofdstuk XIII is een standaardhoofdstuk met artikelen over gedelegeerde handelingen (artikel 66) en over uitvoeringshandelingen (artikel 67).
Hoofdstuk XIV is een standaardhoofdstuk over slotbepalingen, met artikelen over boetes (artikel 68), over het uitvoeren van een evaluatie van de verordening acht jaar na de vaststelling (artikel 69) en over intrekkings- en overgangsbepalingen (artikel 70). Het is vermeldenswaardig dat uitvoeringsmaatregelen die in het kader van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld van toepassing moeten blijven tot deze door een op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling worden ingetrokken.
Bijlage I bevat productparameters die in het kader van deze verordening moeten worden gebruikt voor het vaststellen van prestatie- en informatievereisten voor producten.
Bijlage II bevat de procedure voor het vaststellen van dergelijke prestatievereisten.
Bijlage III bevat een overzicht van de informatie die in het productpaspoort kan worden opgenomen en welke informatie hierin moet worden opgenomen.
Bijlage IV bevat de standaard-conformiteitsbeoordelingsmodule zoals bedoeld in artikel 35 (van Besluit nr. 768/2008/EG).
Bijlage V bevat de standaard-EU-conformiteitsverklaring.
Bijlage VI bevat gedetailleerdere informatie over de inhoud van op grond van deze verordening vast te stellen gedelegeerde handelingen waarin vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld.
Bijlage VII bevat algemene criteria voor zelfreguleringsmaatregelen (artikel 18).
Bijlage VIII is een standaardbijlage met de concordantietabel met de richtlijn inzake ecologisch ontwerp.