Toelichting bij COM(2022)227 - Standpunt EU in Commissie van technisch deskundigen van Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer m.b.t. wijzigen van technische voorschriften

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

1.

Dit voorstel betreft een besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen:


a. in het kader van de door de Herzieningscommissie van de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) gevolgde schriftelijke procedure voor de goedkeuring van een aantal amendementen op het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) en de aanhangsels daarvan. Tijdens haar 13e zitting heeft de Commissie van technisch deskundigen (CTE) de Herzieningscommissie verzocht in het kader van haar bevoegdheid op grond van artikel 17, § 1, a), en artikel 33, § 4, g), van het COTIF om besluiten vast te stellen tot wijziging van artikel 3a, § 5, en artikel 15, § 2, van de Uniforme Regelen betreffende de technische toelating van spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in internationaal verkeer (ATMF — aanhangsel G bij het COTIF) en om de geconsolideerde toelichting dienovereenkomstig te wijzigen; de stemming vindt plaats volgens de schriftelijke procedure van de OTIF.

b. tijdens de 14e vergadering van de commissie van technisch deskundigen (CTE) van de Intergouvernementele organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF), die op 14 en 15 juni 2022 plaatsvindt in Bern. Op de agenda van die vergadering staan:

- een voorstel tot wijziging van de uniforme technische voorschriften (UTP) betreffende telematicatoepassingen voor het goederenvervoer (TAF);

- een voorstel tot wijziging van bijlage B bij de Uniforme Regelen ATMF met betrekking tot afwijkingen.

De OTIF ontwikkelt uniforme rechtsstelsels voor internationaal spoorvervoer op drie belangrijke activiteitsgebieden: technische interoperabiliteit, gevaarlijke goederen en spoorwegovereenkomstenrecht.

De bovengenoemde door de CTE en de Herzieningscommissie vast te stellen besluiten zijn handelingen met rechtsgevolgen en het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, moet op grond van artikel 218, lid 9, VWEU worden vastgesteld bij een besluit van de Raad.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. Het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF)

Het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer van 9 mei 1980, als gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (COTIF), is een internationale overeenkomst waarbij zowel de Unie als 25 lidstaten1 partij zijn.

Op 16 juni 2011 heeft de Raad Besluit 2013/103/EU vastgesteld betreffende de ondertekening en sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 19992.

De overeenkomst is op 1 juli 2011 in werking getreden.

Volgens artikel 2, §1, van het COTIF heeft de OTIF tot doel het internationale spoorwegverkeer in alle opzichten te bevorderen, te verbeteren en te vergemakkelijken, met name door uniforme rechtsstelsels op te stellen voor diverse rechtsgebieden in verband met het internationaal spoorverkeer. Het COTIF regelt ook de werking van de OTIF, haar doelstellingen en bevoegdheden, de betrekkingen met de verdragsluitende partijen en de activiteiten in het algemeen.

Het COTIF betreft spoorwegwetgeving inzake een aantal wettelijke en technische aangelegenheden en is in twee delen verdeeld: het verdrag zelf, dat de werking van de OTIF regelt, en de acht aanhangsels, waarin de uniforme spoorwegregelgeving is vastgesteld.

- Aanhangsel A – Overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van reizigers (CIV)

- Aanhangsel B – Overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen (CIM)

- Aanhangsel C – Internationaal spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID)

- Aanhangsel D – Overeenkomst inzake het gebruik van voertuigen in het internationale spoorwegverkeer (CUV)

- Aanhangsel E – Overeenkomst inzake het gebruik van infrastructuur in het internationale spoorwegverkeer (CUI)

- Aanhangsel F – Uniforme Regelen betreffende de verbindendverklaring van technische normen en de aanneming van uniforme technische voorschriften die van toepassing zijn op spoorwegmaterieel bestemd voor gebruik in internationaal verkeer (APTU UR)

- Aanhangsel G – Uniforme Regelen betreffende de technische toelating van spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in internationaal verkeer (ATMF UR)

- Aanhangsel H – Uniforme Regelen betreffende de veilige exploitatie van treinen in internationaal verkeer (EST UR)

Op grond van de aanhangsels F en G van het COTIF zijn er 12 UTP's voor de technische interoperabiliteit vastgesteld. De UTP's in het kader van het COTIF hebben hetzelfde doel als de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI’s) van de EU voor de toelating tot het internationaal verkeer, als gedefinieerd in hoofdstuk II van Richtlijn (EU) 2016/797.

42 van de 47 staten die partij zijn bij het COTIF, waaronder de reeds genoemde 25 EU-lidstaten, passen de aanhangsels F en G toe.

2.2. De Herzieningscommissie van de OTIF

De Herzieningscommissie is bevoegd om besluiten te nemen tot wijziging van het COTIF en de Uniforme Regelen CIV, CIM, CUV en CUI, en in sommige gevallen ook de Uniforme Regelen APTU en ATMF. Overeenkomstig artikel 33, § 4, van het COTIF kan de Herzieningscommissie amendementen zelf goedkeuren of wijzigingen tijdens de algemene vergadering ter goedkeuring aan de OTIF-lidstaten voorleggen.

De meest recente zitting van de Herzieningscommissie, de 26e, vond plaats van 27 februari tot en met 1 maart 2018.

De Unie en/of haar lidstaten nemen deel aan dat proces overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, het reglement van orde van de Herzieningscommissie en de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de toetreding van de Unie tot het COTIF.

2.3. Quorum en stemrecht in de Herzieningscommissie

Het quorum van de Herzieningscommissie is bereikt als de meerderheid van de OTIF-lidstaten met stemrecht vertegenwoordigd is op het ogenblik van de stemming.

Er moet echter rekening worden gehouden met artikel 13, § 3, van het COTIF, waarin bepaald is dat OTIF-lidstaten die een verklaring hebben afgelegd over de niet-toepassing van één of meer aanhangsels, geen stemrecht hebben over wijzigingen van die aanhangsels.

De volgende OTIF-lidstaten hebben hun verklaringen over de niet-toepassing van bepaalde aanhangsels niet ingetrokken: Pakistan, Rusland (inzake de Uniforme regelen CIV, RID, CUV, CUI, APTU en ATMF), Georgië (CUV, CUI, APTU en ATMF), Tsjechië, Noorwegen, Slowakije, het Verenigd Koninkrijk (CUI, APTU en ATMF) en Frankrijk (ATMF).

Bij de bespreking van de amendementen op de aanhangsels moet voor de bepaling van het quorum voor de stemming over een bepaald aanhangsel, het aantal OTIF-lidstaten dat een verklaring heeft afgelegd over de niet-toepassing van het aanhangsel worden afgetrokken van het aantal actieve leden van de OTIF (46).

Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de overeenkomst betreffende de toetreding van de EU tot het COTIF oefent de Unie met betrekking tot besluiten ter zake waarvan de Unie exclusieve bevoegdheid bezit het stemrecht uit dat haar lidstaten krachtens het verdrag hebben. Zoals hieronder uiteengezet, valt de kwestie onder de exclusieve bevoegdheid van de EU en zal de Unie dus stemmen.

3. De beoogde handelingen via de schriftelijke procedure van de Herzieningscommissie

3.1. Wijziging van de Uniforme Regelen ATMF (aanhangsel G bij het COTIF) en wijziging van de geconsolideerde toelichting

De wijzigingen zijn noodzakelijk om de certificering van de met het onderhoud belaste entiteit voor alle voertuigtypen te harmoniseren, zoals reeds is bepaald in de OTIF-regeling. Artikel 14 van Richtlijn (EU) 2016/798 bevat de relevante EU-bepalingen betreffende met het onderhoud belaste entiteiten.

Na de volledige herziening van bijlage A bij de Uniforme Regelen ATMF, waarin de regels zijn opgenomen voor de certificering van met onderhoud belaste entiteiten overeenkomstig Verordening (EU) 2019/7793, werd opgemerkt dat de artikelen 3a en 15 van de Uniforme Regelen ATMF moeten worden gewijzigd in het licht van de wijzigingen in de bijlage. Voorts moeten ook verwijzingen naar de onlangs herziene EU-wetgeving worden geactualiseerd. Wijzigingen van de Uniforme Regelen ATMF vallen onder de bevoegdheid van de Herzieningscommissie.

In 2021 heeft de CTE de Herzieningscommissie een voorstel gedaan voor de wijziging van aanhangsel G bij het COTIF (CTE-werkdocument TECH-20045-CTE13-7). Na dat verzoek zijn vragen gerezen over de verwijzing naar de wederzijdse erkenning van met onderhoud belaste entiteiten in de tekst die moet worden opgenomen in de geconsolideerde toelichting betreffende de Uniforme Regelen ATMF. Die kwesties zijn opgelost; de wijzigingen van de geconsolideerde toelichting moeten worden herzien door elke verwijzing naar wederzijdse erkenning te schrappen, overeenkomstig het advies dat de ad-hoccommissie Juridische Zaken en Internationale Samenwerking tijdens haar eerste vergadering in november 2021 (OTIF-21008-JUR 1) heeft uitgebracht.

De voorgestelde wijzigingen van aanhangsel G bij het COTIF vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, die derhalve haar stemrechten zal uitoefenen.

4. De Commissie van technisch deskundigen (CTE) van de OTIF

De CTE is opgericht bij artikel 13, §1, f), van het COTIF. Ze bestaat uit de lidstaten van de OTIF die de aanhangsels F en G (APTU UR en ATMF UR) van het COTIF toepassen.

De CTE is bevoegd voor interoperabiliteit en technische harmonisatie in de spoorwegsector en voor technische goedkeuringsprocedures. Ze ontwikkelt de aanhangsels APTU en ATMF en de Uniforme Regelen, die van toepassing zijn op spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in het internationaal verkeer, en die met name betrekking hebben op:

- de vaststelling van technische voorschriften voor voertuigen en infrastructuur en de validering van normen;

- procedures voor de beoordeling van de conformiteit van voertuigen;

- bepalingen inzake het onderhoud van voertuigen;

- verantwoordelijkheden voor de samenstelling van treinen en het veilig gebruik van voertuigen;

- bepalingen inzake risico-evaluatie en -beoordeling;

- specificaties voor registers.

De besluiten van de CTE worden voorbereid door een permanente werkgroep (WG TECH).

Overeenkomstig artikel 20, §1, b), van het COTIF en artikel 6 van aanhangsel F (APTU) is de CTE bevoegd om de UTP's vast te stellen of te wijzigen. Overeenkomstig artikel 7a van de Uniforme Regelen ATMF (aanhangsel G bij het COTIF) [is] “de Commissie van technisch deskundigen [...] bevoegd richtlijnen of bindende voorschriften aan te nemen voor afwijkingen van de structurele en functionele UTP’s”.


4.1. Vaststelling van besluiten door de CTE

Krachtens artikel 6 van de APTU beslist de CTE over de aanneming van een UTP of van een bepaling tot wijziging daarvan in overeenstemming met de procedure neergelegd in de artikelen 16, 20 en 33, §6, van het verdrag. De procedure voor de vaststelling van UTP's neemt doorgaans ongeveer anderhalf jaar in beslag.

4.2. De handelingen die de CTE tijdens haar bijeenkomst van 14 en 15 juni 2022 zal vaststellen

4.2.1. Wijziging van de UTP betreffende telematicatoepassingen voor goederenvervoer:

- bijgewerkte bepalingen inzake gelijkwaardigheid met de bepalingen van de Europese Unie;

- aanpassingen van de structuur van het document;

- de verplichting voor de verdragsluitende partijen die geen lid van de Unie zijn om het secretariaat van de OTIF in kennis te stellen van hun nationale contactpunt;

- nieuwe bepalingen met betrekking tot de toewijzing van treinpaden en informatie over de rit van de trein;

- vervanging van bepalingen betreffende treinsamenstelling, met een verwijzing naar de UTP TCRC;

- bijwerking van de woordenlijst van bijlage II en schrapping van afkortingen die niet langer in de wetstekst worden gebruikt;

- actualisering van de meest recente verwijzingen naar het COTIF en het EU-recht in het hele document;

- redactionele wijzigingen;

- een actualisering van de verwijzingen naar de technische documenten die zijn gepubliceerd door het Spoorwegbureau van de Europese Unie en waarin de geharmoniseerde IT-specificaties voor de toepassing van de TAF zijn vastgesteld.

Door de voorgestelde wijzigingen wordt de UTP TAF in overeenstemming gebracht met de recentste versie van de TSI. Voor voertuigen die in het internationale spoorwegverkeer worden gebruikt, waarborgt dit de volledige gelijkwaardigheid van de TAF-voorschriften in de zin van de Uniforme Regelen ATMF. De TSI van de EU is laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/5414 van de Commissie van 26 maart 2021.

De kwestie valt onder de exclusieve bevoegdheid van de EU en de Unie zal het stemrecht uitoefenen voor de vaststelling van de wijzigingen van de UTP TAF.

4.2.2. Wijziging van bijlage B bij de Uniforme Regelen ATMF (afwijkingen)

Dit voorstel voor een volledige herziening van bijlage B bij de Uniforme Regelen ATMF beoogt de vereenvoudiging en verduidelijking van de regels en richtsnoeren betreffende de niet-toepassing van volledige UTP’s of specifieke bepalingen daarvan. De voorgestelde bepalingen zouden alleen van toepassing zijn op de verdragsluitende partijen van buiten de EU5. In de EU-wetgeving zijn afwijkingen van TSI’s geregeld bij artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/797.

2.

Ten opzichte van de geldende versie zorgt de voorgestelde volledige herziening van bijlage B bij de Uniforme Regelen ATMF voor:


- een vereenvoudiging van de regels;

- een verduidelijking van de reikwijdte en van de regels met betrekking tot afwijkingen;

- de schrapping van alle taken en rollen van de secretaris-generaal van de OTIF;

- de versterking van de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende partijen;

- transparantie.

Door de voorgestelde wijzigingen wordt de afwijkingsprocedure voor verdragsluitende partijen die geen lid van de EU zijn in overeenstemming gebracht met de regels die reeds voor EU-lidstaten gelden, zodat voor voertuigen die in het internationale spoorwegverkeer worden gebruikt de blijvende gelijkwaardigheid in de zin van de Uniforme Regelen ATMF wordt gewaarborgd.

De Unie is exclusief bevoegd ter zake en zal het stemrecht uitoefenen voor de vaststelling van het voorstel tot wijziging van bijlage B bij de Uniforme Regelen ATMF (Afwijkingen).

4.3. Bevoegdheid van de Unie en stemrecht

De bestaande regels van de Unie waarop de tijdens de vergadering van de CTE vast te stellen handeling betrekking heeft, zijn respectievelijk Uitvoeringsverordening (EU) 2021/541 van de Commissie en artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/797.

Op grond van artikel 3, lid 2, VWEU bezit de Unie exclusieve bevoegdheid in de gevallen waarin het COTIF, of op grond daarvan vastgestelde regelgeving, het bestaande Unierecht kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen.

3.

De voorgestelde OTIF-besluiten beogen:


- de UTP TAF in overeenstemming te brengen met Uitvoeringsverordening (EU) 2021/5416 van de Commissie van 26 maart 2021;

- de vereenvoudiging van de in bijlage B bij de Uniforme Regelen ATMF opgenomen regels inzake afwijkingen van UTP’s voor verdragsluitende staten die geen EU-lidstaat zijn en in het licht van artikel 7 van Richtlijn (EU) 2016/797 voor de niet-toepassing van TSI’s.

De vaststelling van deze besluiten heeft duidelijk gevolgen voor de voornoemde Uniewetgeving.

Daarom valt het onderwerp van deze besluiten onder de exclusieve bevoegdheid van de EU.

4.

In artikel 6, leden 1 t.e.m. 3, van de toetredingsovereenkomst tussen de EU en het COTIF is het volgende bepaald:


“1. Met betrekking tot besluiten ter zake waarvan de Unie exclusieve bevoegdheid bezit, oefent de Unie het stemrecht uit dat haar lidstaten krachtens het verdrag hebben.

2. Met betrekking tot besluiten omtrent zaken waarin de Unie met de lidstaten bevoegdheid deelt, wordt door de Unie of door haar lidstaten gestemd.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 26, lid 7, van het verdrag is het aantal stemmen waarover de Unie beschikt, gelijk aan dat van haar lidstaten die tevens partij bij het verdrag zijn. Bij stemming door de Unie stemmen haar lidstaten niet.”

De Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, zal derhalve het stemrecht uitoefenen met betrekking tot de vaststelling van deze besluiten.

5. Namens de Unie in te nemen standpunt

De Unie moet de beoogde OTIF-handelingen steunen en vóór de vaststelling ervan stemmen.

6. Rechtsgrondslag

6.1. Procedurele rechtsgrondslag

6.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt7.

6.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De Herzieningscommissie en de CTE zijn beide organen die zijn opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk het COTIF, met name artikel 13, § 1, c) en f).

De door de Herzieningscommissie volgens de schriftelijke procedure vast te stellen handelingen en de handelingen die de CTE tijdens haar 14e zitting moet vaststellen, zijn handelingen met rechtsgevolgen.

De beoogde handelingen wijzigen het rechtskader van de OTIF. Aangezien de Unie een volwaardige verdragsluitende partij bij het COTIF is, zullen de beoogde handelingen overeenkomstig het internationaal recht krachtens de overeenkomst betreffende de toetreding van de EU tot het COTIF bindend zijn voor de Unie.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

6.2. Materiële rechtsgrondslag

6.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de geplande handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen.

6.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De hoofddoelstelling en de inhoud van de geplande handeling hebben betrekking op het internationaal spoorvervoer.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 91 VWEU.

7. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 91 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

8. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien het besluit van de Herzieningscommissie van de OTIF leidt tot wijzigingen van het COTIF en sommige aanhangsels daarvan, is het passend dit besluit, na goedkeuring ervan, bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.