Toelichting bij COM(2022)541 - Behandeling van stedelijk afvalwater (herschikking)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2022)541 - Behandeling van stedelijk afvalwater (herschikking).
bron COM(2022)541 NLEN
datum 26-10-2022
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL2

1.

Rechtsgrondslag


, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID5

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING7

2.

Gevolgen voor de begroting

14

5. OVERIGE ELEMENTEN14

TOELICHTING

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



De richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater 1 is in 1991 vastgesteld. Deze richtlijn heeft ten doel “het milieu te beschermen tegen de nadelige gevolgen van lozingen [van afvalwater uit stedelijke bronnen en specifieke industrieën]”. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het afvalwater van alle agglomeraties met meer dan 2 000 inwoners volgens de minimumnormen in de EU wordt opgevangen en behandeld. Volgens in de richtlijn opgenomen criteria moeten de lidstaten ook “kwetsbare gebieden” aanwijzen waarvoor strengere normen en termijnen gelden. Daarnaast brengen de lidstaten om de twee jaar verslag uit over de uitvoering van de richtlijn. Deze informatie wordt door de Commissie in tweejaarlijkse verslagen gepubliceerd.

Er werd in 2019 een diepgaande Refit-evaluatie (“de evaluatie”) 2 van de richtlijn afgerond waardoor werd bevestigd dat de uitvoering van deze richtlijn heeft geleid tot een aanzienlijke vermindering van de lozing van verontreinigende stoffen. In de hele EU wordt het afvalwater van ongeveer 22 000 steden, wat overeenkomt met een verontreiniging van ongeveer 520 miljoen inwonerequivalenten (i.e.) 3 , in gecentraliseerde systemen behandeld. De effecten op de kwaliteit van meren, rivieren en zeeën in de EU zijn zichtbaar en tastbaar.

Een van de belangrijkste redenen voor de doeltreffendheid van de richtlijn is de eenvoud van de eisen ervan, waardoor handhaving eenvoudig wordt gemaakt. Momenteel wordt 98 % van het afvalwater van de EU adequaat opgevangen en 92 % adequaat behandeld, ook al heeft een beperkt aantal lidstaten nog steeds moeite om volledig aan de eisen van de richtlijn te voldoen. Europese fondsen bieden essentiële steun om de lidstaten te helpen de vereiste investeringen te verwezenlijken. Jaarlijks wordt gemiddeld 2 miljard EUR besteed aan investeringen in watervoorziening en sanitaire voorzieningen in de EU. Volgens de evaluatie heeft deze aanpak, waarin handhaving en financiële steun worden gecombineerd, geholpen om geleidelijk een hoog nalevingsniveau van de richtlijn te waarborgen.

Afvalwaterbedrijven zijn voornamelijk (60 %) overheidsbedrijven die eigendom zijn van bevoegde overheidsinstanties. Het kunnen ook particuliere ondernemingen zijn die de exploitatie voor een bevoegde overheidsinstantie uitvoeren, of gemengde ondernemingen. Zij maken deel uit van een “markt voor intern gebruik” aangezien mensen en bedrijven die op het openbare netwerk zijn aangesloten, hun exploitanten niet kunnen kiezen. Zowel uit de evaluatie als uit het raadplegingsproces is gebleken dat de sector vooral reageert op wettelijke eisen.

In de evaluatie werden drie belangrijke overblijvende uitdagingen vastgesteld, die als basis hebben gediend voor het vaststellen van de problemen voor de effectbeoordeling:

1. Resterende verontreiniging uit stedelijke bronnen: de richtlijn is gericht op verontreiniging afkomstig van huishoudelijke bronnen die in gecentraliseerde installaties wordt opgevangen en behandeld. Er wordt minder aandacht besteed aan andere bronnen van stedelijke verontreiniging, die nu een dominante rol beginnen te spelen (kleinere steden met minder dan 2 000 i.e., gedecentraliseerde installaties, verontreiniging afkomstig van regenwater). Op dit moment zijn de grenswaarden voor de behandeling van bepaalde verontreinigende stoffen verouderd gezien de technische vooruitgang die sinds 1991 is geboekt, en daarnaast zijn er nieuwe verontreinigende stoffen ontstaan, zoals microplastics of microverontreinigingen, die al bij zeer lage concentraties schadelijk kunnen zijn voor het milieu of de volksgezondheid.

2. Afstemming van de richtlijn op de Europese Green Deal 4 : sinds de vaststelling van de richtlijn zijn er nieuwe maatschappelijke uitdagingen ontstaan. In de Europese Green Deal zijn ambitieuze beleidsdoelstellingen vastgesteld om de klimaatverandering tegen te gaan, de circulariteit van de EU-economie te vergroten en de aantasting van het milieu te beperken. Er zijn in de sector afvalwater aanvullende inspanningen nodig om: de uitstoot van broeikasgassen door de sector te verminderen (34,45 miljoen ton CO2-equivalent/jaar — ongeveer 0,86 % van de totale uitstoot in de EU), het energieverbruik te verlagen (ongeveer 0,8 % van het totale energieverbruik in de EU) en de sector meer circulair te maken door een verbetering van het beheer van slib (met name door de terugwinning van stikstof en fosfor en mogelijk waardevolle organische stoffen te verbeteren) en het veilig hergebruik van behandeld water te vergroten.

3. Ontoereikend en ongelijk governanceniveau: uit de evaluatie en uit onderzoek van het OESO is gebleken dat het niveau van de prestaties en de transparantie van de exploitanten sterk uiteenlopen. In een verslag van de Rekenkamer 5 werd ook benadrukt dat het beginsel “de vervuiler betaalt” onvoldoende wordt toegepast. De methoden voor controle en verslaglegging zouden met behulp van verdere digitalisering aanzienlijk kunnen worden verbeterd. Tot slot is uit de recente COVID-19-crisis gebleken dat afvalwater een zeer snelle en betrouwbare bron van nuttige informatie is voor de volksgezondheid indien de bevoegde autoriteiten voor gezondheid en die voor afvalwaterbeheer goed worden aangestuurd.

De herziening van de richtlijn is een van de resultaten van het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te brengen. Het hoofddoel van de herziening is om de bovengenoemde uitdagingen op kosteneffectieve wijze aan te pakken en tegelijkertijd de richtlijn zo eenvoudig mogelijk te houden om een correcte uitvoering en handhaving van de eisen ervan te waarborgen.

• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De herziening van de richtlijn stedelijk afvalwater zal naar verwachting leiden tot een verdere vermindering van de lozingen van verontreinigende stoffen door stedelijke bronnen. In dat opzicht houdt de herziening direct verband met de lijst van verontreinigende stoffen in het kader van de richtlijn inzake milieukwaliteitsnormen 6 en de grondwaterrichtlijn 7 — twee uit de kaderrichtlijn water 8  (KRW) voortvloeiende richtlijnen, waarin de aanvaardbare niveaus van verontreinigende stoffen in het oppervlakte- en grondwater worden gereguleerd. De herziening van de richtlijn stedelijk afvalwater zal een positief effect hebben op de toekomstige herzieningen van de kaderrichtlijn mariene strategie 9 ( KRMS ) en op de herziening van de zwemwaterrichtlijn 10 . Deze herziening houdt ook verband met de herziening van de richtlijn inzake industriële emissies 11 en de daarmee verband houdende herziening van de E-PRTR-verordening 12 , aangezien sommige industriële emissies worden opgevangen in openbare opvangnetwerken. De aanvullende maatregelen die in de herziening van de richtlijn stedelijk afvalwater zijn genomen om microverontreiniging verder terug te dringen en met name de microverontreiniging als gevolg van het gebruik van geneesmiddelen en persoonlijk verzorgingsproducten, zullen bijdragen tot de goede uitvoering van de Strategie voor duurzame chemische stoffen en de farmaceutische strategie 13 .

In het actieplan voor een circulaire economie 14 wordt duidelijk aangegeven dat er een betere integratie van de sector stedelijk afvalwater met de circulaire economie nodig is. Dit is met name relevant voor de richtlijn zuiveringsslib 15 , die het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw reguleert en gevolgen heeft voor het voorstel voor bodemgezondheid dat is aangekondigd in de EU-bodemstrategie voor 2030.

Er is sprake van rechtstreekse verbanden met de biodiversiteitsstrategie aangezien het terugdringen van de waterverontreiniging een direct positief effect heeft op ecosystemen. Maatregelen om steden groener te maken, zoals die welke voortvloeien uit de wet inzake natuurherstel 16 , kunnen er niet alleen voor zorgen dat er een goede habitat voor bestuivers, vogels en andere soorten ontstaat, maar kunnen ook rechtstreeks bijdragen tot de beheersing van regenwater en de daarmee samenhangende verontreiniging, en tegelijkertijd de algemene levenskwaliteit verbeteren. Een beter beheer van de waterkwaliteit en de hoeveelheden water in stedelijke gebieden zal ook bijdragen tot de aanpassing aan de klimaatverandering.

• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De nieuwe geopolitieke realiteit dwingt de EU ertoe de transitie naar schone energie drastisch te versnellen om een einde te maken aan haar afhankelijkheid van onbetrouwbare leveranciers en vluchtige fossiele brandstoffen. In overeenstemming met de doelstellingen van het REPowerEU-plan 17 en het wetgevingsvoorstel (COM(2022) 222) tot wijziging van de richtlijn hernieuwbare energie, waarin afvalwaterzuiveringsinstallaties reeds als “go-to”-locaties worden aangemerkt, zal de herziening van de richtlijn naar verwachting rechtstreeks bijdragen tot deze doelstellingen door een duidelijke en meetbare doelstelling vast te stellen om tegen 2040 energieneutraliteit in de afvalwaterzuiveringssector te bereiken. De ervaring van de lidstaten die wat dit betreft het verst gevorderd zijn, leert dat dit kan worden bereikt door een combinatie van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, in overeenstemming met het beginsel “energie-efficiëntie eerst”, en door de productie van hernieuwbare energiebronnen, met name biogas uit slib, wat de invoer van aardgas kan vervangen.

Deze doelstelling is volledig in overeenstemming met de doelstelling van klimaatneutraliteit in de EU zoals die in de Europese klimaatwet 18 in combinatie met de verordening inzake de verdeling van de inspanningen 19 is opgenomen, waarin lidstaten worden verplicht om hun uitstoot van broeikasgassen van niet ETS-sectoren te beperken overeenkomstig nationale doelstellingen. Deze doelstelling is ook in overeenstemming met het recente voorstel tot herschikking van de richtlijn energie-efficiëntie 20 , dat een jaarlijkse reductiedoelstelling van 1,7 % van het energieverbruik voor alle overheidsinstanties bevat, met het voorstel uit 2021 voor een herziening van de richtlijn hernieuwbare energie 21 (REDII) en met het REPowerEU-plan, dat een aangescherpte doelstelling van 45 % hernieuwbare energie tegen 2030 bevat. Het initiatief zou ook kunnen bijdragen tot de doelstelling van het REPowerEU-plan om de productie van biomethaan in de EU op te voeren tot 35 miljard kubieke meter in 2030, en tot het voorstel van de Commissie uit 2021 (COM(2021) 805) voor een verordening inzake de beperking van methaanemissies .

De herziening van deze richtlijn sluit ook volledig aan bij de definitieve voorstellen van de Conferentie over de toekomst van Europa, met name de voorstellen voor de aanpak van verontreiniging en meer in het bijzonder voorstel 2.7 “Bescherming van waterbronnen en bestrijding van de verontreiniging van oceanen en rivieren, onder meer door verontreiniging door microplastics te onderzoeken en te bestrijden”.

Tot slot zal dit voorstel rechtstreeks bijdragen tot beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten 22 . De EU zet zich ook in voor de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de bijbehorende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), waaronder SDG 6 inzake toegang tot behoorlijke en eerlijke sanitaire voorzieningen en hygiëne voor iedereen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag



De huidige richtlijn stedelijk afvalwater is gebaseerd op Artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) 23 waarin is bepaald dat “De Unie […] in haar milieubeleid [streeft] naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie. Haar beleid berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt”. Maatregelen op het gebied van afvalwaterbeheer moeten daarom overeenkomstig deze essentiële bepalingen en in het licht van de gedeelde bevoegdheid van de lidstaten worden genomen. Dit betekent dat de EU alleen wetgeving kan vaststellen met inachtneming van de beginselen van noodzakelijkheid, subsidiariteit en evenredigheid.

• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Maatregelen van de EU blijven essentieel om ervoor te zorgen dat alle inwoners van de EU kunnen profiteren van een betere waterkwaliteit van rivieren, meren, grondwaterlichamen en zeeën. Aangezien 60 % van de waterlichamen in de EU grensoverschrijdend zijn, moet overal en in hetzelfde tempo hetzelfde beschermingsniveau worden gewaarborgd, om te voorkomen dat de inspanningen van sommige lidstaten in gevaar worden gebracht door het gebrek aan vooruitgang in andere lidstaten. Uit de evaluatie is gebleken dat de richtlijn in de meeste lidstaten een unieke stimulans was om in de vereiste infrastructuur te investeren.

Uit de evaluatie is ook gebleken dat maatregelen van de EU de mogelijkheid bieden om in alle lidstaten een gelijk niveau van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens te waarborgen. In de laatste 30 jaar van de uitvoering van de richtlijn stedelijk afvalwater is de kwaliteit van zwemwaterlocaties (toerisme en recreatie), van onbehandeld water dat wordt gebruikt om drinkwater te produceren, en van waterlichamen in het algemeen behouden gebleven of in een aantal gevallen verbeterd. Uit de recente COVID-19-pandemie is gebleken dat de lidstaten wat de circulatie van virussen betreft onderling afhankelijk zijn. Het waarborgen van een doeltreffende, snelle en geharmoniseerde tracering van pathogenen in afvalwater kan de hele EU ten goede komen. Zonder een geharmoniseerd en geïntegreerd optreden van de EU zouden de mogelijkheden tot het traceren van nieuwe virustypen en het toezicht op andere relevante gezondheidsparameters in afvalwater alleen in een paar, waarschijnlijk de wat dit betreft verstgevorderde, lidstaten, worden gerealiseerd.

Er moet voor worden gezorgd dat de toegang tot sanitaire voorzieningen voor alle inwoners van de EU wordt verbeterd. Er moet ook voor iedereen gelijke toegang tot essentiële informatie (over de economische en milieuprestaties van de afvalwaterbedrijven) worden gewaarborgd. Alle lidstaten worden geconfronteerd met de gevolgen van de klimaatverandering, met name voor hun hydrologische regimes. De neerslagpatronen zijn veranderd, waardoor naast het risico op overstromingen, het risico op verontreiniging als gevolg van onbehandeld regenwater (overstorting van hemelwater en afvloeiing van water in steden) toeneemt. Ook verontreinigende stoffen van toenemende zorg, zoals microverontreinigingen of microplastics, zijn in alle lidstaten aanwezig. Dit is ook het geval bij de meeste overblijvende belastingen afkomstig van stedelijke bronnen, die van invloed zijn op de waterkwaliteit in alle lidstaten. Daarnaast zijn de oorzaken van de geconstateerde problemen van lidstaat tot lidstaat zeer vergelijkbaar.

Tot slot is uit de evaluatie gebleken dat EU-normen een cruciale stimulans zijn om een wereldwijd concurrerende watersector in de EU te ontwikkelen. Sinds de vaststelling van de richtlijn zijn wereldwijd verschillende belangrijke leiders op het gebied van afvalwaterbehandeling gevormd, die hun diensten over de hele wereld uitvoeren. Een verdere modernisering van de EU-normen, bijvoorbeeld met nieuwe eisen inzake microverontreinigingen of energieverbruik, zou innovatie en uiteindelijk schaalvoordelen bevorderen.

Evenredigheid



De voorkeursoptie omvat een evenredig pakket maatregelen met de beste “prijs-kwaliteitverhouding” van alle mogelijke opties (zie punt 7.1 van de effectbeoordeling voor meer details). Er werd zorgvuldig aandacht besteed aan het vinden van een optimale oplossing op basis van:

·de kosten-batenanalyse (of in het geval van microverontreinigingen de kosteneffectiviteitsanalyse, bij gebrek aan een betrouwbare methode voor in geld uitgedrukte voordelen): de in geld uitgedrukte voordelen zijn voor elke afzonderlijke maatregel van de voorkeursoptie in alle lidstaten stelselmatig groter dan de kosten;

·vermindering van de administratieve lasten en afdwingbaarheid: door de maatregelen slecht op een beperkt aantal installaties of agglomeraties te richten, kunnen significante resultaten worden bereikt wat betreft belangrijke parameters zoals het terugdringen van verontreiniging en de uitstoot van broeikasgassen, en de vermindering van energieverbruik, waarbij de administratieve lasten op een evenredig niveau worden gehouden en een hoog niveau van afdwingbaarheid wordt gewaarborgd;

·de invoering van een risicogebaseerde aanpak voor de meeste voorgestelde maatregelen, wat ertoe zal bijdragen dat er investeringen plaatsvinden waar ze nodig zijn.

Flexibiliteit werd aan de nationale of lokale autoriteiten overgelaten, indien dat nodig was om tot optimale lokale oplossingen te kunnen komen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verwezenlijking van de energieneutraliteitsdoelstelling of bij het terugdringen van de emissies afkomstig van regenwater met behulp van geïntegreerde waterbeheerplannen.

Keuze van het instrument



De doelstelling van het initiatief kan het best worden nagestreefd door middel van een herschikking van de richtlijn, die, zoals blijkt uit de Refit-evaluatie, het meest geschikte rechtsinstrument is om het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater te reguleren.

Een richtlijn legt de lidstaten de verplichting op om de doelstellingen ervan te bereiken en de maatregelen in hun interne materiële en formele rechtsstelsels op te nemen. Deze aanpak geeft de lidstaten meer vrijheid bij de uitvoering van een EU‑maatregel dan een verordening, aangezien de lidstaten kunnen kiezen welke middelen het meest geschikt zijn om de maatregelen in de richtlijn uit te voeren.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De Refit-evaluatie van de richtlijn stedelijk afvalwater is in 2019 uitgevoerd. Naast de drie belangrijkste uitdagingen die in de evaluatie zijn vastgesteld (zie hierboven), is uit de beoordeling van de doeltreffendheid van de richtlijn gebleken dat de richtlijn erin is geslaagd om de belasting van specifieke verontreinigende stoffen uit stedelijke puntbronnen (huishoudelijk/stedelijk afvalwater en vergelijkbare industriële verontreiniging) te verminderen. De belasting van het biochemische zuurstofverbruik, stikstof en fosfor in gezuiverd afvalwater is tussen 1990 en 2014 met respectievelijk 61 %, 32 % en 44 % gedaald. Hierdoor is de kwaliteit van de waterlichamen in de EU duidelijk verbeterd.

Uit de beoordeling van de samenhang is gebleken dat de richtlijn over het algemeen intern coherent is. De richtlijn stedelijk afvalwater werkt in het algemeen in synergie met andere onderdelen van de EU-wetgeving en draagt sterk bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water, de zwemwaterrichtlijn en de drinkwaterrichtlijn 24 . Er is sprake van beperkte overlap wat betreft de activiteiten die onder de richtlijn stedelijk afvalwater vallen vergeleken met die welke onder de richtlijn industriële emissies vallen. In het algemeen is er ook geen sprake van samenhang met nieuwere beleidsmaatregelen van de EU; er kan echter enige ruimte zijn om de samenhang tussen de richtlijn stedelijk afvalwater en het beleid inzake klimaat en energie te verbeteren.

Uit de analyse van de relevantie en doeltreffendheid is gebleken dat er nog steeds moet worden opgetreden, niet in de laatste plaats omdat niet correct behandeld of onbehandeld stedelijk afvalwater nog steeds een van de belangrijkste redenen is dat wateren in de EU niet eens ten minste de goede status krachtens de kaderrichtlijn water bereiken. Bovendien zien de wetenschappelijke gemeenschap, de beleidsmakers en het grote publiek steeds meer aanwijzingen voor het feit dat contaminanten waarover de bezorgdheid toeneemt, waaronder microverontreinigingen zoals geneesmiddelen en microplastics in waterlichamen, een probleem vormen dat steeds belangrijker wordt.

De richtlijn stedelijk afvalwater bevat wat betreft de mogelijkheden tot een circulaire economie in beperkte mate bepalingen inzake hergebruik van afvalwater en slib of de terugwinning van waardevolle componenten daaruit. Deze bepalingen zijn nooit strikt gehandhaafd, deels vanwege het gebrek aan strenge geharmoniseerde normen op EU-niveau en de mogelijke risico’s voor de gezondheid van de mens.

Uit de beoordeling van de toegevoegde waarde van de EU, waarbij onder meer werd bekeken of de richtlijn stedelijk afvalwater in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel, bleek dat de belanghebbenden het erover eens zijn dat de richtlijn nog steeds nodig is en dat intrekking ervan negatieve gevolgen zou hebben. De richtlijn ondersteunt de bescherming van ongeveer 60 % van de grensoverschrijdende waterbekkens in de EU tegen de nadelige gevolgen van lozingen van afvalwater. Tot slot is er in de evaluatie vastgesteld dat er verschillende mogelijkheden voor vereenvoudiging en een beter gebruik van digitalisering zijn en deze zijn in de herziening van de richtlijn opgenomen.

De evaluatie werd naar aanleiding van de suggesties van de Raad voor regelgevingstoetsing (advies van 17 juli 2019) verbeterd, met name wat betreft de belangrijkste redenen voor nalevingsproblemen in sommige lidstaten, de bredere context die van invloed is op de kwaliteit van de wateren in de EU en het belang van de bestrijding van nieuwe verontreinigende stoffen. De conclusies werden bekrachtigd en er werden meer details verstrekt over de situatie in elke lidstaat.

Raadpleging van belanghebbenden



Bij de evaluatie en vervolgens de effectbeoordeling is een grondig raadplegingsproces gevolgd, dat een reeks verschillende raadplegingsactiviteiten omvatte zoals uiteengezet in de raadplegingsstrategie. Voor het raadplegen van de belanghebbenden is gekozen voor een methode met semigestructureerde interviews, interactieve workshops en een brede online openbare raadpleging om voor uiteenlopende onderwerpen een breed spectrum aan belanghebbenden te bereiken, en met een schriftelijke raadpleging over feitelijke gegevens en aannames voor modellering. Er werd een laatste conferentie van belanghebbenden gehouden om standpunten te verzamelen over de verschillende beleidsopties die de Commissie voorstelt.

De openbare raadpleging duurde twaalf weken, van 28 april tot en met 21 juli 2021. Er werden in totaal 285 reacties ontvangen en 57 standpuntnota’s ingediend. Bij de openbare raadpleging werden de standpunten van de respondenten verzameld over problemen in verband met de vervuiling van afvalwater en over de wijze waarop deze het best kunnen worden aangepakt. Via de vragen werd deelnemers verzocht om stellingen over de voorgestelde maatregelen te scoren op een schaal van één (minste instemming/geringste doeltreffendheid) tot vijf (meeste instemming/ grootste doeltreffendheid).

De lidstaten zijn verschillende keren geraadpleegd. Aan het begin van het proces werd een specifieke vergadering met deskundigen van de lidstaten gehouden die hielp bij het vaststellen van de beste praktijken en mogelijke opties. Als aanvulling daarop werd in 2020 een specifieke raadpleging van elke lidstaat gehouden om een solide basis op te bouwen (zie hieronder). Daarnaast werden in 2021 vier online thematische workshops gehouden over: i) controle en verslaglegging; ii) afvalwater en slib; iii) kosten en baten, en iv) geïntegreerde controle van water. Op 26 oktober 2021 vond een virtuele laatste conferentie van belanghebbenden plaats om de belangrijkste opties en de eerste resultaten van de effectbeoordeling (312 deelnemers, 226 organisaties in 27 lidstaten) te presenteren.

Er was in het algemeen sprake van een brede consensus onder belanghebbenden over de noodzaak om de richtlijn te herzien en te moderniseren en over de belangrijkste opties die voor de analyse in de effectbeoordeling in overweging moeten worden genomen. De in de voorkeursoptie opgenomen maatregelen worden veelal goed door de belanghebbenden gesteund, met afhankelijk van de opties en de groepen belanghebbenden enkele nuances.

Zo was er bij de belanghebbenden sprake van een brede consensus over de noodzaak om het probleem van microverontreinigingen in afvalwater aan te pakken. Afgezien van enkele belanghebbenden uit het bedrijfsleven (een deel van de chemische en farmaceutische industrie), steunden alle belanghebbenden, met inbegrip van watergerelateerde bedrijven, de verplichting om microverontreinigingen te verwijderen. De meeste belanghebbenden benadrukten ook het belang van maatregelen die aan de bron moeten worden genomen, maar ook op de noodzaak om het beginsel “de vervuiler betaalt” beter toe te passen door de producenten financieel aansprakelijk te stellen voor de kosten in verband met de extra behandelingen die nodig zijn voor de behandeling van microverontreinigingen. De benadering via de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vond brede steun bij de meerderheid van de belanghebbenden, behalve bij de chemische en farmaceutische industrie, die in het algemeen geen voorstander zijn van een dergelijk systeem, met name omdat zij vinden dat de financiële verantwoordelijkheid of door alle betrokken partijen in deze keten (van de industrie tot en met de consument) moet worden gedeeld of door overheidsinstanties moet worden gedragen.

Er bestond brede steun voor energieaudits, terwijl EU gebaseerde doelstellingen en streefcijfers inzake energieneutraliteit minder werden gesteund door de lidstaten of lokale autoriteiten dan door andere belanghebbenden. Uit de aanvullende feedback die de belangrijkste vertegenwoordigers van de watersector ontvingen bleek dat er bereidheid bestond om voor de streefcijfers inzake zowel energie- als klimaatneutraliteit een kortere termijn (2030) op te nemen dan de in dit verslag beoogde termijn. De verstgevorderde lidstaten steunden duidelijk een EU-breed streefcijfer dat vergelijkbaar is met hun eigen streefcijfer. Tot slot vroegen belanghebbenden om meer duidelijkheid over bepaalde aspecten, zoals de criteria voor het aanwijzen van “kwetsbare” gebieden die onderhevig zijn aan eutrofiëring.

• Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Naast de raadpleging van belanghebbenden werden de volgende belangrijke informatiebronnen gebruikt om de effectbeoordeling samen te stellen:

door het JRC ontwikkelde modellen: het JRC heeft gedurende een aantal jaren modellen ontwikkeld voor waterkwaliteit en -kwantiteit in de EU. Deze modellen werden aan de beleidsvragen in verband met de evaluatie en effectbeoordeling aangepast;

raadpleging van de ad-hocdeskundigen: onder de gezamenlijke leiding van het JRC en het directoraat-generaal Milieu (DG ENV) werd een miniconsortium van deskundigen geraadpleegd over specifieke beleidskwesties (afzonderlijke passende systemen —APS, resistentie tegen antimicrobiële stoffen, overstorting vanuit gecombineerde riolen en de afvloeiing van water in steden, nutriënten, microplastics en de uitstoot van broeikasgassen). Voor elke probleem werd een verslag opgesteld en rechtstreeks gebruikt in de effectbeoordeling of om het JRC-model te verbeteren. Alle verslagen zullen naar verwachting in de komende maanden worden gepubliceerd;

steun van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO): DG ENV heeft samengewerkt met de OESO om een batenmethode voor de effectbeoordeling te ontwikkelen. De OESO heeft ook verschillende verslagen opgesteld ter ondersteuning van de Refit-evaluatie. Daarnaast heeft de OESO een analyse verstrekt van de problemen in verband met transparantie en governance;

uitvoerige raadpleging van de lidstaten: in 2020 werd een specifieke raadpleging van elke lidstaat georganiseerd om een solide basisscenario vast te stellen en bewijsmateriaal over de beste praktijken te verzamelen. Voor elk land werd vooraf een fiche ingevuld met de hypothese die het JRC in het kader van de modellering van plan was te gebruiken. Alle lidstaten hebben tijdens deze raadpleging ad-hocbijdragen verstrekt.

Ter ondersteuning van de effectbeoordeling werden twee ondersteuningscontracten toegewezen aan externe consultants, een voor de algemene effectbeoordeling en een voor de haalbaarheid van een systeem van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor microverontreinigingen.

Effectbeoordeling



Er is een effectbeoordeling uitgevoerd. De samenvatting en het positieve advies van de Raad voor regelgevingstoetsing van 3 juni 2022 zijn te vinden via de volgende link: Register van documenten van de Commissie (europa.eu)

Er zijn voor elk probleem dat in de evaluatie aan de orde werd gesteld, beleidsopties vastgesteld op basis van de in de lidstaten gehanteerde beste praktijken en een uitvoerige raadpleging van de belanghebbenden. Opties die niet door de belanghebbenden werden gesteund of die te complex zijn om uit te voeren, werden in een vroeg stadium verworpen. Er werden verschillende ambitieniveaus ontwikkeld, variërend van een laag ambitieniveau (maatregelen alleen van toepassing op grotere faciliteiten) tot een hoog ambitieniveau (dezelfde maatregelen, maar ook van toepassing op kleinere faciliteiten) 25 met een tussenliggend ambitieniveau op basis van een risicogebaseerde aanpak (maatregelen die alleen worden genomen wanneer er een risico bestaat voor het milieu of de volksgezondheid).

Uit de raadpleging bleek dat voor sommige problemen de opties beperkt zijn — bijvoorbeeld voor niet-gecentraliseerde faciliteiten (d.w.z. APS), transparantie of voor de controle op gezondheidsparameters. Voor andere problemen (zware neerslag of energiegebruik) is, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, voldoende flexibiliteit gelaten om de meest kosteneffectieve oplossingen op lokaal niveau te kunnen ontwerpen.

De effecten van de opties werden beoordeeld door middel van een model van het JRC dat al was ontwikkeld en gebruikt voor de Refit-evaluatie. Als vergelijkingspunten werden een basisscenario (ervan uitgaande dat er volledige naleving is van de bestaande richtlijn met aanvullende termijnen voor sommige lidstaten) en een maximaal haalbaar scenario ontwikkeld.

De keuze van de voorkeursoptie was voor elk probleem gebaseerd op verschillende criteria: kosten/baten, kosten/doeltreffendheid, mate waarin wordt bijgedragen aan de doelstellingen van de Europese Green Deal, terugdringen van waterverontreiniging, afdwingbaarheid en vermindering van de administratieve lasten. De voorkeursoptie omvat een evenredig pakket maatregelen met de beste “prijs-kwaliteitverhouding” van alle mogelijke opties.

De volgende belangrijke maatregelen zullen tot 2040 geleidelijk worden toegepast.

Het toepassingsgebied van de richtlijn zal worden uitgebreid tot agglomeraties met meer dan 1 000 i.e.

Er zullen nieuwe normen worden ontwikkeld voor gedecentraliseerde faciliteiten (APS), waarbij de lidstaten een doeltreffende inspectie voor deze installaties moeten invoeren.

Om de verontreiniging als gevolg van regenwater te verminderen, moeten de lidstaten geïntegreerde waterbeheerplannen opstellen en uitvoeren in alle grote agglomeraties en in de agglomeraties met meer dan 10 000 i.e. waar een risico voor het milieu bestaat. Er zal voorrang worden gegeven aan preventieve maatregelen, waaronder groene infrastructuur, en aan de optimalisering van de bestaande systemen voor het opvangen, de opslag en de behandeling van afvalwater, door op basis van duidelijk omschreven normen en specificaties beter gebruik te maken van digitalisering.

Door strengere grenswaarden voor de behandeling van stikstof en fosfor zal de lozing van nutriënten verder worden teruggedrongen. Deze nieuwe normen zullen systematisch op alle grotere installaties met meer dan 100 000 i.e. worden toegepast, maar ook op alle installaties met meer dan 10 000 i.e. die zich in gebieden bevinden waar eutrofiëring een probleem blijft.

Er zullen nieuwe grenswaarden worden vastgesteld voor microverontreinigingen waarvoor een aanvullende behandeling is vereist. Dit zou in eerste instantie worden toegepast voor alle grote installaties en vervolgens voor installaties met meer dan 10 000 i.e. die zich in gebieden bevinden waar eutrofiëring een probleem blijft.

Er zal een systeem van producentenverantwoordelijkheid worden opgezet dat is gericht op geneesmiddelen en persoonlijke verzorgingsproducten, de twee belangrijkste bronnen van schadelijke microverontreinigingen, om de kosten te dekken voor de aanvullende behandeling van microverontreinigingen en om het in de EU in de handel brengen van minder schadelijke producten 26 te stimuleren.

De lidstaten zullen worden verplicht om de niet-huishoudelijke verontreiniging beter bij de bron te controleren en op te sporen. Dit is erop gericht om de mogelijkheden tot hergebruik van slib en behandeld water te vergroten en het risico op lozing van niet-behandelbare stoffen en storingen van zuiveringsinstallaties te verkleinen.

Uiterlijk in 2040 zal op nationaal niveau voor alle afvalwaterinstallaties met meer dan 10 000 i.e. een energieneutraliteitsdoelstelling worden vastgesteld, in overeenstemming met de beste praktijken die in sommige lidstaten reeds worden gehanteerd; meer bepaald moet de door de sector gebruikte energie gelijkwaardig zijn aan de door de sector geproduceerde hernieuwbare energie. Om aan deze doelstelling bij te dragen zullen voor alle installaties met meer dan 10 000 i.e. energie-audits 27 worden vereist.

Om de governance van de sector te verbeteren, zal afvalwaterexploitanten worden verzocht om de belangrijkste prestatie-indicatoren te controleren en transparant te maken.

De toegang tot sanitaire voorzieningen zal worden verbeterd op een wijze die volledig in overeenstemming is met de onlangs aangenomen herziene drinkwaterrichtlijn, waarin ook de toegang tot de watervoorziening is verbeterd.

Om de mogelijkheden van digitalisering beter te benutten worden de controle en de verslaglegging verbeterd.

De lidstaten zullen worden verplicht om de samenwerking tussen de autoriteiten die bevoegd zijn voor gezondheidszorg en de autoriteiten die bevoegd zijn voor afvalwater te bevorderen, zodat er sprake is van permanent toezicht op belangrijke volksgezondheidsparameters, zoals de aanwezigheid van bepaalde virussen, bijvoorbeeld SARS-CoV-2.

De tijdshorizon van 2040 werd gekozen om de lidstaten voldoende tijd te geven om de vereiste investeringen te doen. Er zullen tussentijdse doelstellingen worden opgenomen om te zorgen voor een geleidelijke uitvoering van de richtlijn en ervoor te zorgen dat bij vertraging in sommige lidstaten in een vroeg stadium actie wordt ondernomen.

Wanneer alle maatregelen tegen 2040 naar verwachting van kracht zullen zijn, kunnen de belangrijkste effecten van de voorkeursoptie dan als volgt worden samengevat:

·de totale verontreiniging zou wat waterverontreiniging betreft, ten opzichte van de uitgangssituatie worden verminderd met 4,8 miljoen i.e. (of 105 014 ton) voor het biologisch zuurstofverbruik, 56,4 miljoen i.e. (of 229 999 ton) voor stikstof, 49,6 miljoen i.e. (of 29 678 ton) voor fosfor, 77,4 miljoen i.e. voor de toxische belasting aan microverontreinigingen en 24,8 miljoen i.e. voor E. Coli. De emissie van microplastics zou met 9 % worden verminderd, voornamelijk door middel van maatregelen voor een beter beheer van regenwater;

·de uitstoot van broeikasgassen zou met de geplande maatregelen om energieneutraal te worden en met de aanvullende behandeling voor stikstof, met 4,86 miljoen ton worden verminderd (37,32 % van de vermijdbare emissies van de sector), hetgeen in overeenstemming is met de doelstellingen van de EU-klimaatwet en het “Fit for 55”-klimaatpakket;

·vanaf 2040 zouden de totale kosten 3,848 miljard EUR per jaar bedragen; dat is minder dan de verwachte in geld uitgedrukte voordelen (6,643 miljard EUR per jaar tegen 2040). Deze conclusie geldt op EU-niveau maar ook voor elke lidstaat. Naar verwachting zullen deze bijkomende kosten worden gedekt door een combinatie van watertarieven (51 %), overheidsbegrotingen (22 %) en het nieuwe systeem van producentenverantwoordelijkheid (27 %) voor de behandeling van microverontreinigingen.

Wat de betrokken personen betreft zijn de afvalwaterexploitanten verantwoordelijk voor het opvangen, de behandeling, de controle en de correcte lozing van de verschillende afvalstromen. Wijzigingen in de richtlijn stedelijk afvalwater zullen direct effect hebben op hen. Er zullen extra investeringen nodig zijn, met name voor een beter beheer van nutriënten maar ook voor de behandeling van microverontreinigingen. Er zullen ook investeringen nodig zijn om energieneutraal te worden, ook al zullen deze investeringen op de middellange tot lange termijn winst opleveren.

De bevolking is betrokken doordat de watertarieven en -belastingen door de bevolking worden betaald om de afvalwaterzuiveringssector te steunen. Tegen 2040 zou de verwachte gemiddelde stijging van de watertarieven op EU-niveau 2,3 % bedragen, waarbij een aantal verschillen tussen de lidstaten afhankelijk zijn van hun financieringsstrategieën. Zoals uiteengezet in de effectbeoordeling zal deze verwachte toename geen invloed hebben op de algemene betaalbaarheid van waterdiensten in de lidstaten. Het is van essentieel belang om te zorgen voor een transparante toegang tot informatie over de werkzaamheden bij de behandeling van afvalwater, waaronder informatie over de verwevenheid van water, energie en klimaat. Het publiek zal baat hebben bij schoon drink- en zwemwater, een verbetering in de ecologische toestand van wateren, behoud van biodiversiteit en een snellere volksgezondheidsrespons op mogelijke uitbraken.

De sectoren voor water- en behandelingstechnologie zullen rechtstreeks baat hebben bij aangescherpte normen en bij maatregelen om het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot kleinere agglomeraties, de exploitatie te optimaliseren en het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Door de voorkeursoptie zullen nieuwe zakelijke kansen ontstaan en worden tegelijkertijd het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen teruggedrongen. Innovatie wordt gestimuleerd terwijl tegelijkertijd het comparatieve voordeel van de watersector in de EU gehandhaafd blijft. De sectoren voor geneesmiddelen- en persoonlijke verzorgingsproducten zullen nieuwe organisaties voor producentenverantwoordelijkheid moeten opzetten en de kosten van de activiteiten daarvan financieren. Deze sectoren zullen de keuze hebben om deze nieuwe kosten in de prijs van hun producten door te berekenen (maximale stijging van 0,59 %) of hun winstmarges op die producten te verlagen (gemiddelde maximale effect van 0,7 %).

• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

In overeenstemming met de conclusies van de Refit-evaluatie zullen in de herziene richtlijn enkele verduidelijkingen en vereenvoudigingen worden ingevoerd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij regenwater en afzonderlijke passende systemen. Door de nieuwe eisen zal worden verduidelijkt wat er wat dat betreft van de lidstaten wordt verwacht. Sommige verouderde artikelen zullen uit de tekst worden geschrapt, zoals de mogelijkheid om “minder kwetsbare gebieden” aan te wijzen of om de eisen in kustgebieden te beperken — twee mogelijkheden die slechts in één regio van één lidstaat worden gebruikt. Er werd ook moeite gedaan om de verslaglegging te beperken tot essentiële elementen die vervolgens zullen worden gebruikt om de naleving te beoordelen of de vooruitgang op het gebied van emissiereducties na te gaan. Naar verwachting zullen hierdoor en door het gebruik van digitale instrumenten de administratieve lasten worden beperkt en tegelijkertijd de kwaliteit van de verzamelde gegevens en de snelheid waarmee deze worden vergaard, verbeterd.

• Grondrechten

Het voorstel zal naar verwachting zorgen voor een verbetering van de grondrechten door de toegang tot sanitaire voorzieningen te verbeteren, met name voor gemarginaliseerde en kwetsbare personen, op een wijze die volledig in overeenstemming is met de onlangs herziene drinkwaterrichtlijn (met inbegrip van soortgelijke bepalingen voor de toegang tot water).

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het financieel memorandum betreffende de gevolgen voor de begroting en de personele en administratieve middelen die nodig zijn voor dit voorstel, zijn opgenomen in het financieel memorandum bij het pakket om de verontreiniging tot nul terug te dringen, dat wordt gepresenteerd als onderdeel van het voorstel tot herziening van de lijsten van verontreinigende stoffen die van invloed zijn op het oppervlakte- en het grondwater.

5. OVERIGE ELEMENTEN

• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De planning van de uitvoering voor de belangrijkste maatregelen in de voorkeursoptie wordt in tabel 2 hieronder samengevat. Tegen 2025 zouden aanvullende controleactiviteiten worden uitgevoerd: deze hebben betrekking op lozingen van niet-huishoudelijk afvalwater, gezondheidsgerelateerde parameters, de belangrijkste prestatie-indicatoren voor exploitanten, gecombineerd met maatregelen om de transparantie te verbeteren. Er zullen nationale en EU-gegevensbanken zijn opgezet met alle elementen die nodig zijn om de naleving te controleren, er zal worden vastgesteld wie de “kwetsbare en gemarginaliseerde personen” zijn en er zullen maatregelen ter verbetering van de toegang tot sanitaire voorzieningen worden vastgesteld.

Uit de verslagen van de lidstaten kunnen verschillende indicatoren voor het meten van succes worden afgeleid:

·het huidige nalevingsniveau en de afstand tot het streefcijfer per lidstaat en per behandelingsniveau, wat een uitstekend overzicht biedt van de uitvoering van de richtlijn;

·het aantal installaties dat is uitgerust met een aanvullende behandeling voor stikstof en fosfor en voor microverontreinigingen, en de daarmee samenhangende vermindering van de lozingen van stikstof en fosfor en de toxische belasting;

·het energieverbruik door de lidstaten en de daarmee samenhangende uitstoot van broeikasgassen;

·het aantal agglomeraties dat onder de geïntegreerde beheersplannen voor overstorting van hemelwater en de afvloeiing van water in steden valt en de conformiteit van die plannen met de EU-doelstelling;

·de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om de toegang tot sanitaire voorzieningen te verbeteren en afzonderlijke passende systemen beter te controleren, en een samenvatting van de belangrijkste gezondheidsindicatoren waarop de lidstaten toezicht houden.

Er zullen andere gegevens worden gebruikt om specifiek de effecten van de richtlijn stedelijk afvalwater te meten. Hierbij gaat het met name om gegevens uit de kaderrichtlijn water en de kaderrichtlijn mariene strategie over de waterkwaliteit van de ontvangende wateren (rivieren, meren en zeeën). Meer details over mogelijke parameters waarover verslag moet worden gedaan om de naleving te beoordelen en het succes van de richtlijn te meten, zijn te vinden in bijlage 10 bij de effectbeoordeling.

Een eerste grondige evaluatie van de herziene richtlijn kan tegen 2030 worden verwacht wanneer de meeste investeringen in grotere installaties hadden moeten worden gedaan. Door deze eerste evaluatie zou het mogelijk worden om het succes van de herziene richtlijn en de resterende uitdagingen in verband met de uitvoering ervan te beoordelen. Indien nodig kunnen corrigerende maatregelen worden overwogen om de volledige uitvoering van de herziene richtlijn te waarborgen. Er zou nog een evaluatie voor 2040 kunnen worden overwogen om een eventuele herziening van de richtlijn voor te bereiden.

2025203020352040
Overstorting van hemelwater en afvloeiing van water in steden (regenwater)Aanwezigheid controleGeïntegreerde plannen voor agglomeratie > 100 000 i.e., plus vaststelling van risicogebiedenGeïntegreerde plannen voor agglomeraties met een risico met tussen de 10 000 en 100 000 i.e.Indicatief EU-streefcijfer voor alle agglomeraties met > 10 000 i.e.
Afzonderlijke passende systemenRegelmatige inspectie in alle lidstaten en verslaglegging voor alle lidstaten met veel afzonderlijke passende systemenEU-normen voor afzonderlijke passende systemen
Kleinschalige agglomeratiesNieuwe drempels van 1 000 i.e.Naleving door alle agglomeraties met > 1 000 i.e.
Stikstof en fosforVaststelling van risicogebieden (agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e.Tussentijds streefcijfer voor de verwijdering van stikstof en fosfor in installaties met > 100 000 i.e. + nieuwe normenVerwijdering van stikstof en fosfor in alle installaties met 100 000 i.e. + tussentijds streefcijfer voor risicogebiedenVerwijdering van stikstof en fosfor in alle risicogebieden (met 10 000 tot 100 000 i.e.)
MicroverontreinigingenOpzetten van regelingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheidGeïdentificeerde risicogebieden (met 10 000 tot 100 000 i.e.) + tussentijdse doelstelling voor installaties met meer dan 100 000 i.e.Alle uitgeruste installaties met > 100 000 i.e. + tussentijdse streefcijfers voor “risicogebieden”Alle installaties die zijn uitgerust met geavanceerde behandeling
EnergieEnergie-audits voor installaties met meer dan 100 000 i.e.Audits voor alle installaties met meer dan 10 000 i.e. tussentijds streefcijferTussentijds streefcijfer voor energieneutraliteitGerealiseerde energieneutraliteit en daarmee samenhangende gerealiseerde beperking van de uitstoot van broeikasgassen

Tabel 2: Planning van de uitvoering van de belangrijkste maatregelen van de voorkeursoptie


Artikelsgewijze toelichting



Artikel 1 – Onderwerp

De doelstellingen van de richtlijn zijn uitgebreid tot milieubescherming, bescherming van de gezondheid van de mens, terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, verbeteren van de governance en transparantie van de sector, betere toegang tot sanitaire voorzieningen en — volgend op de recente COVID-19-crisis — regelmatige controle op voor de volksgezondheid belangrijke parameters in stedelijk afvalwater.

Artikel 2 — Definities

De bestaande definities zijn in overeenstemming met de conclusies van de Refit-evaluatie enigszins verduidelijkt. Er zijn een aantal definities in verband met de nieuwe verplichtingen van de richtlijn toegevoegd zoals “afvloeiing van water in steden”, “overstorting van hemelwater”, “gecombineerde en afzonderlijke riolen”, “tertiaire en quartaire behandeling”, “microverontreiniging”, “sanitaire voorzieningen”, “resistentie tegen antimicrobiële stoffen” enz.

Artikel 3 — Opvangsystemen

De verplichting om opvangsystemen voor stedelijk afvalwater op te zetten, wordt uitgebreid tot alle agglomeraties met 1 000 i.e. of meer. Er wordt een nieuwe verplichting ingevoerd om ervoor te zorgen dat huishoudens worden aangesloten op opvangsystemen indien deze bestaan.

Artikel 4 — Afzonderlijke of andere passende systemen (APS) (nieuw)

Dit is een nieuw artikel dat het oude artikel 3 gedeeltelijk vervangt. De mogelijkheid om afzonderlijke passende systemen te gebruiken, wordt gehandhaafd, maar wordt beperkt tot uitzonderlijke gevallen. Daartoe zijn nieuwe verplichtingen ingevoerd:

Afzonderlijke passende systemen moeten correct zijn ontworpen, goedgekeurd en gecontroleerd;

Er moeten gedetailleerde rechtvaardigingen voor het gebruik ervan worden verstrekt wanneer zij meer dan 2 % uitmaken van de gerapporteerde belasting die is behandeld in agglomeraties met 2 000 i.e. of meer.

Artikel 5 — Geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater (nieuw)

In dit nieuwe artikel wordt de verplichting ingevoerd om lokaal geïntegreerde plannen voor het beheer van stedelijk afvalwater op te stellen om verontreiniging door regenwater (afvloeiing van water in steden en overstorting van hemelwater) te bestrijden. De indicatieve inhoud van de plannen en de indicatieve doelstellingen ervan, die aan de plaatselijke omstandigheden moeten worden aangepast, zijn gebaseerd op de bestaande beste praktijken en worden in bijlage V nader beschreven. De plannen moeten worden opgesteld voor alle agglomeraties met een i.e. van 100 000 of meer en voor alle agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e. waar overstorting of afvloeiing van hemelwater een risico vormt voor het milieu of de gezondheid van de mens.

Artikel 6 — Secundaire behandeling (oud artikel 4)

De verplichting om secundaire behandeling op stedelijk afvalwater toe te passen voordat het in het milieu wordt geloosd, wordt uitgebreid tot alle agglomeraties met 1 000 i.e. of meer (vergeleken met 2 000 i.e. in de huidige richtlijn).

Artikel 7 — Tertiaire behandeling (oud artikel 5)

De belangrijkste verplichtingen van dit artikel zijn gewijzigd zodat alle grotere installaties die een belasting van ten minste 100 000 i.e. behandelen, worden verplicht om tertiaire behandeling toe te passen. Tertiaire behandeling zal ook moeten worden toegepast op lozingen van agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e. in gebieden die door de lidstaten als kwetsbaar voor eutrofiëring zijn aangewezen.

De lidstaten zullen gebieden op hun grondgebied moeten aanwijzen die gevoelig zijn voor eutrofiëring door hun huidige lijst van “kwetsbare gebieden”, die in het kader van het vroegere artikel 5 is opgesteld, bij te werken. De overige verplichtingen van dit artikel zijn gehandhaafd en bijgewerkt.

Artikel 8 — Quartaire behandeling (nieuw)

In dit nieuwe artikel wordt de verplichting ingevoerd om stedelijk afvalwater extra te behandelen om een zo breed mogelijk spectrum van microverontreinigingen te verwijderen. Deze behandeling zal uiterlijk op 31 december 2035 in alle stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties die een belasting van 100 000 i.e. of meer behandelen, worden toegepast. Uiterlijk op 31 december 2040 zal de richtlijn ook van toepassing zijn op alle agglomeraties met 10 000 tot 100 000 i.e. in gebieden waar de concentratie of accumulatie van microverontreinigingen een risico vormt voor het milieu of de gezondheid van de mens. De lidstaten moeten die gebieden op hun grondgebied vaststellen overeenkomstig de in dit artikel gespecificeerde criteria.


Artikel 9 — Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (nieuw)

In dit artikel wordt de verplichting ingevoerd voor producenten (met inbegrip van importeurs) om bij te dragen aan de kosten van de quartaire behandeling zoals bedoeld in artikel 8 van de richtlijn, indien zij producten in de lidstaten in de handel brengen, die aan het einde van hun levensduur zorgen voor verontreiniging van stedelijk afvalwater door microverontreinigingen. Deze financiële bijdrage wordt op basis van de hoeveelheid en de toxiciteit van de in de handel gebrachte producten vastgesteld.

Artikel 10 — Minimumeisen voor organisaties voor producentenverantwoordelijkheid (nieuw)

In dit artikel worden de minimumeisen voor organisaties voor producentenverantwoordelijkheid vastgesteld die op grond van artikel 9, lid 5, vereist zijn.

Artikel 11 — De energieneutraliteit van stedelijke waterzuiveringsinstallaties (nieuw)

Met dit nieuwe artikel wordt de verplichting ingevoerd om op nationaal niveau in alle zuiveringsinstallaties met meer dan 10 000 i.e. energieneutraliteit te bereiken. Vanaf 31 december 2040 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de totale hoeveelheid hernieuwbare energie die jaarlijks op nationaal niveau door alle stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties wordt geproduceerd, gelijk is aan de totale hoeveelheid energie die jaarlijks door al deze stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties wordt verbruikt. Als steun bij het verwezenlijken van deze doelstelling zullen er regelmatig energie-audits van stedelijke waterzuiveringsinstallaties worden gehouden, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar het vaststellen en benutten van de mogelijkheid tot de productie van biogas en tegelijkertijd de uitstoot van methaan wordt teruggedrongen.

Artikel 12 — Grensoverschrijdende samenwerking (oud artikel 9)

Dit artikel is licht gewijzigd: er wordt een nieuw lid 2 toegevoegd, waarin wordt bepaald dat, waar nodig, de Commissie moet worden uitgenodigd om de besprekingen tussen de lidstaten te ondersteunen. Lid 1 is gewijzigd voor het toevoegen van de verplichting dat incidentele verontreinigingen onmiddellijk moeten worden gemeld om rekening te houden met het recente incident in de rivier de Oder.

Artikel 13 — Plaatselijke weersomstandigheden (oud artikel 10)

Het artikel is alleen bijgewerkt vanwege de nieuwe nummering van de artikelen.

Artikel 14 — Lozingen van niet-huishoudelijk afvalwater (oud artikel 11)

Dit artikel is gewijzigd om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten, alvorens een vergunning te verlenen voor lozingen van niet-huishoudelijk afvalwater in opvangsystemen voor stedelijk afvalwater, overleg plegen met de exploitant van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties die bij deze lozingen zijn betrokken. Er moet daarnaast worden gezorgd voor regelmatige controle op de niet-huishoudelijke verontreiniging in de inlaat- en afvoerbuizen van de zuiveringsinstallaties zodat er passende maatregelen worden genomen om de bron(nen) van de mogelijke verontreiniging vast te stellen en te bestrijden. Deze omvatten, indien nodig, de intrekking van de verleende vergunning.

Artikel 15 — Hergebruik van water en lozingen van stedelijk afvalwater (oud artikel 12)

Lid 1 is als volgt gewijzigd: De lidstaten zullen worden verplicht om het hergebruik van behandeld afvalwater van alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties systematisch te bevorderen.

In lid 3 wordt de verplichting om vergunningen vast te stellen voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties uitgebreid zodat nu alle agglomeraties met 1 000 i.e. en hoger worden opgenomen.

Artikel 16 — Lozingen van biologisch afbreekbaar niet-huishoudelijk afvalwater (oud artikel 13)

Lid 1 is bijgewerkt (nieuwe nummering). Lid 2 is gewijzigd om ervoor te zorgen dat de op nationaal niveau voor deze lozingen vastgestelde eisen ten minste gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deel B van bijlage I bij de richtlijn.

Artikel 17 — Toezicht op stedelijk afvalwater (nieuw)

Dit nieuwe artikel voorziet in een nationaal controlesysteem voor stedelijk afvalwater om op relevante volksgezondheidsparameters in stedelijk afvalwater te controleren. Daartoe moeten de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2025 een coördinatiestructuur opzetten tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de volksgezondheid en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van stedelijk afvalwater. In deze structuur wordt bepaald welke parameters moeten worden gecontroleerd, met welke frequentie deze controle plaatsvindt en welke methode wordt toegepast.

Totdat de bevoegde volksgezondheidsautoriteiten vaststellen dat de SARS-CoV-2-pandemie geen risico meer vormt voor de bevolking, zal bovendien het stedelijk afvalwater van ten minste 70 % van de nationale bevolking worden gecontroleerd.

Tot slot zullen de lidstaten voor alle agglomeraties met 100 000 i.e. of meer ook regelmatig op resistentie tegen antimicrobiële stoffen moeten controleren in de afvoer van stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Artikel 18 — Risicobeoordeling en -beheer (nieuw)

Dit is een nieuw artikel. De lidstaten zijn verplicht te beoordelen wat de risico’s zijn van lozingen van stedelijk afvalwater voor het milieu en de gezondheid van de mens en om, zo nodig, naast de minimumeisen van deze richtlijn aanvullende maatregelen te nemen om deze risico’s aan te pakken. Deze maatregelen moeten, in voorkomend geval, het opvangen en de behandeling van afvalwater van agglomeraties met minder dan 1 000 i.e. omvatten en de toepassing van tertiaire of quartaire behandeling in agglomeraties met minder dan 10 000 i.e., evenals aanvullende maatregelen om de verontreiniging van regenwater in agglomeraties met minder dan 10 000 i.e. terug te dringen.

Artikel 19 — Toegang tot sanitaire voorzieningen (nieuw)

Dit is een nieuw artikel. De lidstaten moeten de toegang tot sanitaire voorzieningen voor iedereen verbeteren en handhaven, met name voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen.

Uiterlijk op 31 december 2027 moeten de lidstaten ook vaststellen welke categorieën personen geen of beperkte toegang hebben tot sanitaire voorzieningen, de mogelijkheden beoordelen om de toegang tot sanitaire voorzieningen voor die personen te verbeteren en het aanleggen van veilige en vrij toegankelijke sanitaire voorzieningen in openbare ruimten voor alle agglomeraties met 10 000 i.e. of meer aanmoedigen.

Artikel 20 — Slib (oud artikel 14)

Het artikel is bijgewerkt: slib moet zo nodig worden behandeld, gerecycleerd en nuttig toegepast in overeenstemming met de afvalhiërarchie zoals gedefinieerd in de kaderrichtlijn afvalstoffen 28 en met de vereisten van de richtlijn zuiveringsslib 29 , en moet worden verwijderd overeenkomstig de eisen van de kaderrichtlijn afvalstoffen. Om te zorgen voor hoge terugwinningspercentages, met name voor kritieke materialen zoals fosfor, zal de Commissie een mandaat krijgen om minimumpercentages voor terugwinning vast te stellen.

Artikel 21 — Controle (oud artikel 15)

Er zijn nieuwe verplichtingen ingevoerd: De lidstaten zullen nu de concentratie en de belasting van de bij deze richtlijn gereguleerde verontreinigende stoffen in de afvoerbuizen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties, op de verontreiniging als gevolg van afvloeiing van water in steden en overstorting van hemelwater en op de aanwezigheid van microplastics (ook in slib) moeten controleren. Bovendien moet er, overeenkomstig artikel 13, in de inlaat- en afvoerbuizen van de waterzuiveringsinstallaties regelmatig op bepaalde niet-huishoudelijke verontreinigende stoffen worden gecontroleerd.

Artikel 22 — Informatie over de controle op de uitvoering (oud artikel 16)

Dit is een nieuw artikel. De bepalingen in verband met de verslaglegging worden vereenvoudigd en vervangen door een nieuw systeem, waarbij geen sprake is van feitelijke verslaglegging maar van een regelmatige bijwerking van een nationale gegevensverzameling die toegankelijk is voor het Europees Milieuagentschap en de Commissie. Dit zorgt ervoor dat het systeem doeltreffender wordt gemaakt door te voorkomen dat er veel tijd verstrijkt tussen de referentiedatum van de gerapporteerde gegevens en de daadwerkelijke datum van verslaglegging.

Het artikel verplicht de lidstaten om gegevensverzamelingen vast te stellen, waarin gegevens worden verzameld die relevant zijn voor stedelijk afvalwater in het kader van deze richtlijn. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door de resultaten van de in de bijlagen bij deze richtlijn vermelde parameters te controleren, zoals relevante gezondheidsparameters en resistentie tegen antimicrobiële stoffen, maar ook door maatregelen te nemen om de toegang tot sanitaire voorzieningen te waarborgen enz.

De vaststelling van deze gegevensverzamelingen moet in overeenstemming zijn met die van artikel 18 van de herschikte drinkwaterrichtlijn 30 . Er wordt ook voorzien in ondersteuning door het Europees Milieuagentschap.

Artikel 23 — Nationaal uitvoeringsprogramma (oud artikel 17)

Het artikel is gewijzigd. De verplichting om een nationaal programma voor de uitvoering van deze richtlijn op te stellen, wordt gehandhaafd en de minimuminhoud van dat programma wordt voorgeschreven. Deze programma’s omvatten ten minste: i) een beoordeling van het niveau van uitvoering van de richtlijn met betrekking tot de verschillende verplichtingen; ii) de vaststelling en planning van de investeringen die nodig zijn voor een dergelijke uitvoering; iii) een raming van de investeringen die nodig zijn om de bestaande infrastructuur voor de behandeling van stedelijk afvalwater te vernieuwen, en iv) identificatie van mogelijke financieringsbronnen.

De lidstaten moeten hun nationale uitvoeringsplannen ten minste om de 5 jaar bijwerken en aan de Commissie meedelen, tenzij zij kunnen aantonen dat zij aan de artikelen 3, 4, 6, 7 en 8 van deze richtlijn voldoen.

Artikel 24 — Voorlichting van het publiek (nieuw)

Dit is een nieuw artikel. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er online adequate en actuele informatie over het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater beschikbaar is. Belangrijke informatie zoals over de mate waarin de infrastructuren voor de behandeling van stedelijk afvalwater in overeenstemming zijn met de eisen van deze richtlijn en over het volume stedelijk afvalwater dat jaarlijks voor het huishouden wordt opgevangen en behandeld, moet ten minste één keer per jaar in de meest passende vorm toegankelijk zijn voor alle personen die op een opvangsysteem zijn aangesloten, bijvoorbeeld op de facturen.

Artikel 25 — Toegang tot de rechter (nieuw)

Dit nieuwe artikel is in overeenstemming met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten en geeft uitvoering aan het Verdrag van Aarhus met betrekking tot de toegang tot de rechter. Het publiek en ngo’s moeten in de gelegenheid zijn om beroep aan te tekenen tegen door de lidstaten in het kader van deze richtlijn genomen besluiten.

Artikel 26 — Schadevergoeding (nieuw)

Er wordt een nieuw artikel betreffende schadevergoeding ingevoerd, waarmee wordt beoogd om ervoor te zorgen dat, wanneer schade aan de gezondheid geheel of gedeeltelijk het gevolg is van een inbreuk op nationale maatregelen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld, het betrokken publiek vergoeding van die schade kan eisen en verkrijgen van de relevante bevoegde autoriteiten en, wanneer die zijn geïdentificeerd, van de natuurlijke personen of rechtspersonen die voor de inbreuk verantwoordelijk zijn.

Artikel 27 — Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie (nieuw)

Dit is een nieuw standaardartikel voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen.


Artikel 28 — Comitéprocedure (oud artikel 18)

Dit is een nieuw standaardartikel voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen.

Artikel 29 — Sancties (nieuw)

In dit nieuwe artikel wordt de minimuminhoud van de sancties gespecificeerd zodat zij doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, onverminderd Richtlijn 2008/99/EG inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht 31 .

Artikel 30 — Beoordeling (nieuw)

In dit artikel wordt het kader vastgesteld voor toekomstige beoordelingen van de richtlijn (overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving). De eerste beoordeling is niet eerder gepland dan tien jaar na het einde van de omzettingsperiode van deze richtlijn.

Artikel 31 — Evaluatie (nieuw)

De Commissie presenteert ten minste om de vijf jaar een verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze richtlijn, dat, indien nodig, vergezeld gaat van passende wetgevingsvoorstellen.

Artikel 32 – Intrekkings- en overgangsbepalingen (nieuw)

Dit artikel is nieuw en bevat bepalingen om rekening te houden met de specifieke situatie van Mayotte en om het krachtens het oude artikel 5 opgelegde niveau van milieubescherming te handhaven totdat de nieuwe eisen van artikel 7 van toepassing zijn.

Artikel 33 — Omzetting (oud artikel 19)

Dit artikel volgt het standaardmodel.

Artikel 34 – Inwerkingtreding (nieuw)

Dit artikel volgt het standaardmodel. Er is bepaald dat de richtlijn 20 dagen na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad in werking treedt.

Artikel 35 — Adressaten (oud artikel 20)

Het artikel blijft ongewijzigd.

Het oude artikel 6 is geschrapt

Dit artikel is met het oog op vereenvoudiging geschrapt, aangezien de lidstaten in de praktijk zelden gebruikmaken van de mogelijkheid om “minder kwetsbare gebieden” aan te wijzen. Bovendien zou het behoud van deze mogelijkheid in de herziene tekst van de richtlijn leiden tot een verlaging van het algemene niveau van milieubescherming dat met de herziening van de richtlijn wordt nagestreefd.

Het oude artikel 7 is geschrapt

De verplichting om vóór lozing een toereikende behandeling op stedelijk afvalwater toe te passen, betekent dat de lidstaten de bestaande EU-wetgeving moeten naleven, zodat de relevantie van deze bepaling (wettelijk) beperkt is. De doelstelling om uiterlijk op 31 december 2027 te zorgen voor een toereikende behandeling van stedelijk afvalwater wordt alleen ten aanzien van Mayotte als overgangsbepaling gehandhaafd.


Het oude artikel 8 is geschrapt

Dit artikel is geschrapt omdat het achterhaald is — momenteel moeten de lidstaten voldoen aan de eisen van artikel 4. Dit artikel hield ook verband met “minder kwetsbare gebieden”, een begrip dat uit de richtlijn is geschrapt.

Bijlage I

Deel A — Opvangsystemen

Onveranderd

Deel B — Lozing van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in ontvangende wateren

Dit deel is bijgewerkt met nieuwe verwijzingen en minimumeisen met betrekking tot secundaire (tabel 1), tertiaire (tabel 2) en quartaire behandelingen (nieuwe tabel 3).

Deel C — Niet-huishoudelijke lozingen

Dit deel is gewijzigd en bevat nu eisen ten aanzien van de minimumvoorwaarden voor het verlenen van vergunningen voor niet‑huishoudelijke lozingen zoals bedoeld in artikel 13. Er wordt een verband gelegd met de richtlijn industriële emissies 32 .

Deel D — Referentiemethoden voor controle en beoordeling van de resultaten

De eisen voor de controle van lozingen van stedelijk afvalwater zijn bijgewerkt. Voor agglomeraties met 100 000 i.e. en meer is ten minste één monster per dag vereist.

Bijlage II

Dit deel A komt overeen met de oude criteria van bijlage II voor het aanwijzen van “kwetsbare gebieden” — deze zijn gehandhaafd en bijgewerkt. Er is ook een lijst toegevoegd van gebieden die door de lidstaten als gevoelig voor eutrofiëring moeten worden beschouwd.

Bijlage III — Lijst van producten die onder artikel 9 inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen (nieuw)

Producten die onder artikel 9 inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen, zijn producten die binnen het toepassingsgebied van een van de in deze bijlage vermelde EU-wetgevingen vallen (geneesmiddelen en cosmetische producten).

Bijlage IV — Bedrijfstakken

Oude bijlage III — deze blijft ongewijzigd.

Bijlage V — Inhoud van de geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater krachtens artikel 5 (nieuw)

Deze bijlage bevat een lijst van de minimuminhoud van de geïntegreerde beheersplannen voor stedelijk afvalwater die overeenkomstig artikel 5 zijn opgesteld. Deze plannen moeten een analyse omvatten van de uitgangssituatie van het afwateringsgebied van de stedelijke waterzuiveringsinstallatie, de omschrijving van de doelen voor het terugdringen van de verontreiniging afkomstig van de overstorting van hemelwater en de afvloeiing van water in steden voor dat gebied, en de vaststelling van de maatregelen die moeten worden genomen om die doelstellingen te bereiken.

De doelstellingen moeten het volgende omvatten: i) een indicatieve doelstelling dat de overstorting van hemelwater niet meer dan 1 % vertegenwoordigt van het volume en de belasting aan stedelijk afvalwater die jaarlijks wordt opgevangen en die bij droge weersomstandigheden moet worden berekend, en ii) de uitfasering van het lozen van onbehandelde afvloeiing van water in steden via gescheiden opvangsystemen, tenzij kan worden aangetoond dat deze van zodanige kwaliteit zijn dat zij geen negatieve gevolgen hebben voor de kwaliteit van de ontvangende wateren.

Bijlage VI — Voorlichting van het publiek (nieuw)

In deze bijlage wordt de informatie die krachtens artikel 24 aan het publiek moet worden verstrekt, nader toegelicht.

Bijlage VII (nieuw)

Dit is een standaardbijlage waarin een overzicht is opgenomen van de ingetrokken richtlijn en de achtereenvolgende wijzigingen ervan, alsmede de respectievelijke data van omzetting en toepassing.

Bijlage VIII (nieuw)

Dit is de nieuwe concordantietabel tussen Richtlijn 91/271/EEG van de Raad en het voorstel voor de nieuwe herschikte richtlijn.


 91/271/EEG (aangepast)