Toelichting bij COM(2023)38 - Versterking van de sociale dialoog in de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2023)38 - Versterking van de sociale dialoog in de EU.
bron COM(2023)38 NLEN
datum 25-01-2023
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De bevordering van de sociale dialoog is een gemeenschappelijke doelstelling van de EU en haar lidstaten. De sociale dialoog is een belangrijke motor voor veerkracht op economisch en sociaal gebied, concurrentievermogen, rechtvaardigheid en duurzame groei. Hij is cruciaal om evenwichtige oplossingen te vinden om in te spelen op nieuwe behoeften, veranderingen in de wereld van het werk en onverwachte crises, door aanpassingen van de arbeidsomstandigheden en de arbeidsorganisatie mogelijk te maken. De sociale dialoog kan ook bijdragen tot nieuwe of bestaande arbeidsbescherming, zoals het recht om onbereikbaar te zijn voor het werk of bescherming tegen geweld en pesterijen op het werk. De financiële crisis en de pandemie hebben aangetoond dat de economieën van landen met een solide kader voor de sociale dialoog en een hoge dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen doorgaans concurrerender en veerkrachtiger zijn.

De unieke rol van de sociale partners wordt in de Verdragen erkend en wordt ook in beginsel 8 van de Europese pijler van sociale rechten benadrukt. In het in maart 2021 gelanceerde actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten 1 werd benadrukt dat de sociale dialoog op nationaal en EU-niveau moet worden versterkt, en dat er grotere inspanningen nodig zijn om de dekking van collectieve onderhandelingen te vergroten en te vermijden dat het lidmaatschap en de organisatiegraad van de sociale partners afnemen. Voorts werden in het www.2021portugal.eu/en/porto-social-summit">sociaal engagement van Porto 2 alle relevante actoren opgeroepen een autonome sociale dialoog als structurele component van het Europees sociaal model te bevorderen en deze te versterken op Europees, nationaal, regionaal, sectoraal en bedrijfsniveau, met bijzondere nadruk op het waarborgen van een faciliterend kader voor collectieve onderhandelingen binnen de verschillende modellen die in de lidstaten bestaan. De Conferentie over de toekomst van Europa benadrukt in haar eindverslag dat “wij de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen [moeten] bevorderen” (voorstel 13 over inclusieve arbeidsmarkten) 3 .

De regelingen en processen van de sociale dialoog variëren van lidstaat tot lidstaat en zijn een afspiegeling van de eigen geschiedenis en economische en politieke situatie van de landen. Er is een grote verscheidenheid aan collectieve arbeidsbetrekkingen wat betreft de capaciteit en het lidmaatschap van de organisaties, de rol van collectieve onderhandelingen bij de vaststelling van arbeidsvoorwaarden, alsook de formele structuren om de sociale partners bij de beleidsvorming te betrekken, en hun invloed.

Het aandeel werknemers dat onder collectieve arbeidsovereenkomsten valt, is de afgelopen dertig jaar aanzienlijk gedaald, zij het met grote verschillen tussen de lidstaten. Het daalde van een geschat EU-gemiddelde van ongeveer 66 % in 2000 tot ongeveer 56 % in 2018, met bijzonder grote dalingen in Midden- en Oost-Europa. Hoewel de organisatiegraad van werkgevers relatief stabiel is gebleven, is die van de vakbonden in alle EU-lidstaten (gemiddeld) afgenomen 4 .

De veranderende wereld van het werk, met een meer geïndividualiseerde manier van leven en werken en de opkomst van nieuwe vormen van werk, maakt het voor vakbonden moeilijk om nieuwe leden aan te werven. In de meeste nieuwere vormen van werk, met name bij het toenemende aantal zelfstandigen zonder personeel, is er een gebrek aan vertegenwoordiging. Dit geldt ook voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die zich minder vaak bij een vakbond aansluiten. De flexibiliteit in de arbeidstijd en de werkplek maakt het voor de vertegenwoordigers van de werknemers moeilijk om deze nogal versnipperde categorie werknemers te organiseren. De voorbije jaren hebben de sociale partners initiatieven genomen om nieuwe leden aan te trekken, of om bepaalde ondervertegenwoordigde groepen (met name jongeren en platformwerkers) een grotere stem te geven door middel van gerichte strategieën en wervingsacties en door het opzetten van specifieke structuren binnen de organisaties. Er zijn echter nog steeds uitdagingen en er kan meer worden gedaan, onder meer om de kansen die de digitalisering met zich meebrengt, te benutten.

De behoefte om de sociale partners te betrekken bij de uitstippeling en de uitvoering van beleidsmaatregelen en hervormingen en de daaruit voortvloeiende voordelen is erkend en verder ontwikkeld in de werkgelegenheidsrichtsnoeren.

Het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2022 analyseert de betrokkenheid van de sociale partners bij het opstellen van de nationale plannen voor herstel en veerkracht en andere crisismaatregelen, en stelt vast dat bij meer dan de helft van alle maatregelen op het gebied van actief arbeidsmarktbeleid en inkomensbescherming die sinds de uitbraak van de pandemie zijn genomen, de sociale partners tot een akkoord zijn gekomen of betrokken waren bij de onderhandelingen.

Er zijn ook aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft het kader, de structuren, de processen en de kwaliteit van de sociale dialoog, met inbegrip van collectieve onderhandelingen. Wettelijke voorschriften blijven een belangrijke voorwaarde voor het opnemen van nieuwe onderwerpen in collectieve overeenkomsten, met name in landen waar de arbeidsbetrekkingen sterk gereguleerd zijn 5 . Een meerderheid van de lidstaten beschikt over een formele nationale instelling voor de sociale dialoog waarin vertegenwoordigers van de werkgevers, de vakbonden en de regering algemene economische en sociale kwesties kunnen bespreken. De rol en bevoegdheden van deze organen lopen sterk uiteen, maar doorgaans verstrekken zij advies en plegen zij overleg over ontwerpwetgeving en beleid, met name op gebieden die met arbeid samenhangen, en kunnen zij een forum bieden voor onderhandelingen over overeenkomsten. Daarnaast hebben veel landen ook tripartiete organen die zich bezighouden met specifieke kwesties, zoals sociale zekerheid, werkgelegenheid, opleiding en gezondheid en veiligheid.

Bovendien hebben de sociale partners in een aantal lidstaten te lijden onder een gebrek aan organisatorische capaciteit. Dit belemmert hun betrokkenheid bij relevante hervormingen en beleidsvorming en hun vermogen om collectieve overeenkomsten te sluiten. Dit heeft op zijn beurt gevolgen voor het evenwicht tussen de belangen van de sociale partners en voor hun inspanningen om aangepaste oplossingen te vinden en over lonen te onderhandelen.

Voorwaarden voor een goed functionerende sociale dialoog zijn onder meer: het bestaan van sterke, onafhankelijke werknemers- en werkgeversorganisaties die beschikken over de nodige technische capaciteit en toegang hebben tot relevante informatie om deel te nemen aan de sociale dialoog; de politieke wil en het engagement van de autoriteiten om te investeren in tripartiet overleg en de sociale dialoog te ondersteunen, en inachtneming van de grondrechten van vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen en passende institutionele ondersteuning 6 .

De Europese bedrijven en werknemers staan momenteel voor grote uitdagingen als gevolg van de pandemie, de transitie naar een digitale en klimaatneutrale economie en de Russische agressie tegen Oekraïne.

Dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad heeft tot doel de lidstaten te ondersteunen bij het bevorderen van de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen op nationaal niveau, door drie belangrijke elementen aan te pakken: het raadplegen van de sociale partners over de uitstippeling en uitvoering van economisch, werkgelegenheids- en sociaal beleid; het aanmoedigen van de sociale partners om over collectieve overeenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten, met inachtneming van hun autonomie en het recht op collectieve actie; en het bevorderen van steun voor een grotere capaciteit van de sociale partners.

De aanbeveling bouwt voort op essentiële elementen van een goed functionerende sociale dialoog in de Europese Unie: de contractvrijheid en autonomie van de sociale partners, de eerbiediging van de nationale tradities, regels en praktijken, en de autonomie van de sociale partners. Dit initiatief zal een aanvulling vormen op de richtlijn betreffende toereikende minimumlonen in de EU.

• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad maakt deel uit van het initiatief voor de sociale dialoog van 2023 en houdt derhalve rechtstreeks verband met de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 2023 getiteld Versterking van de sociale dialoog in de Europese Unie: het volledige potentieel ervan benutten om eerlijke transities te verwezenlijken.

De aanbeveling vormt een aanvulling op, en doet geen afbreuk aan, reeds bestaande instrumenten op EU-niveau. Zij ondersteunt de uitvoering van beginsel 8 van de Europese pijler van sociale rechten, zoals uiteengezet in het bijbehorende actieplan.

De EU beschikt over verschillende instrumenten om de nationale sociale dialoog te ondersteunen of daarmee verband houdende beleidsrichtsnoeren uit te vaardigen, zoals financieringsinstrumenten (bv. ESF+), het Europees Semester of het kwaliteitskader voor herstructurering.

Een uitgebreid kader van richtlijnen over de informatie en raadpleging van werknemers 7 stelt zowel op nationaal als op transnationaal niveau regels vast om de rechten van werknemers op bedrijfsniveau te beschermen. Bovendien helpt het EU-kwaliteitskader voor herstructurering bedrijven te anticiperen op verandering en de gevolgen van herstructurering voor de werkgelegenheid en de samenleving 8 te verzachten. Andere initiatieven van de Commissie zijn ook relevant voor de sociale dialoog, zoals de richtlijn betreffende toereikende minimumlonen in de EU 9 , het voorstel voor een richtlijn betreffende de verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk 10 en de mededeling van de Commissie “Betere arbeidsvoorwaarden voor een sterker sociaal Europa: alle voordelen van de digitalisering voor het werk van de toekomst benutten” 11 .

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Deze aanbeveling houdt verband met de mededeling van de Commissie “Richtsnoeren betreffende de toepassing van het mededingingsrecht van de EU op collectieve overeenkomsten inzake de arbeidsvoorwaarden van zelfstandigen zonder personeel” 12 . Deze richtsnoeren moeten ervoor zorgen dat de mededingingsregels van de EU geen belemmering vormen voor collectieve onderhandelingen voor zelfstandigen zonder personeel die daaraan behoefte hebben.

De onlangs aangenomen mededeling van de Commissie “Talent benutten in de Europese regio’s” 13 erkent dat de sociale partners in de regio’s waar lacunes bij de ontwikkeling van talent bestaan, meer bij beleidsvorming moeten worden betrokken, aangezien dit bijzonder belangrijk is voor het scheppen van betere arbeidsomstandigheden, toereikende lonen en het aanpakken van tekorten aan vaardigheden en arbeidskrachten.

Op voorstel van de Commissie heeft de Raad onlangs een aanbeveling over betaalbare en hoogwaardige langdurige zorg 14 aangenomen, waarin de lidstaten worden opgeroepen hoogwaardige werkgelegenheid en eerlijke arbeidsvoorwaarden in de langdurige zorg te ondersteunen door de nationale sociale dialoog en collectieve onderhandelingen op het gebied van langdurige zorg te bevorderen.

Het is ook belangrijk om de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen op nationaal niveau te bevorderen in de context van de lopende uitbreidingsonderhandelingen, aangezien de kandidaat-lidstaten hun structuren en processen in verband met de sociale dialoog moeten versterken om de uitdagingen in de veranderende wereld van het werk het hoofd te bieden.

Dit initiatief houdt ook verband met de internationale betrekkingen van de EU op het gebied van sociaal beleid en is in overeenstemming met de internationale arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie en het Europees Sociaal Handvest. De meerwaarde van het EU-optreden bestaat erin op die normen voort te bouwen en deze operationeler te maken en beter af te stemmen op de arbeidsmarkten van de EU.

Richtlijn 2014/24/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten 15 , Richtlijn 2014/25/EU betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten 16 en Richtlijn 2014/23/EU betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten 17 zijn ook relevant voor dit initiatief, aangezien zij de lidstaten verplichten het recht om zich te organiseren en collectief te onderhandelen te eerbiedigen overeenkomstig IAO-Verdrag nr. 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht en IAO-Verdrag nr. 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad is gebaseerd op artikel 292, in samenhang met artikel 153, lid 1, punt f), van het Verdrag, welke laatste bepaling de Unie in staat stelt het optreden van de lidstaten op het gebied van de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van medezeggenschap, te ondersteunen en aan te vullen. Voor deze rechtsgrondslag is eenparigheid van stemmen vereist.

Overeenkomstig artikel 153, lid 5, mag de aanbeveling geen bepalingen bevatten — en bevat zij ook geen bepalingen — met betrekking tot de vrijheid van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting, die buiten de bevoegdheid van de EU vallen.

Subsidiariteit

De lidstaten ontwerpen en kiezen de maatregelen en investeringen. De Unie is overeenkomstig artikel 153, lid 1, punt f), VWEU bevoegd om het optreden van de lidstaten op dit gebied te ondersteunen en aan te vullen. Het voorstel zorgt ervoor dat optreden op EU-niveau een meerwaarde heeft, die erin bestaat de lidstaten te ondersteunen met richtsnoeren die voortbouwen op de grote verscheidenheid aan modellen voor de sociale dialoog in de EU (met inachtneming van de diversiteit van de nationale stelsels). Het beantwoordt aan de politieke verbintenis uit hoofde van beginsel 8 van de Europese pijler van sociale rechten.

Evenredigheid

Het voorstel ondersteunt de inspanningen van de lidstaten en vult deze aan. Het eerbiedigt de diversiteit van de bestaande stelsels voor de sociale dialoog in de Unie en erkent dat specifieke omstandigheden op nationaal, sectoraal of regionaal niveau kunnen leiden tot verschillen in de wijze waarop de aanbeveling wordt uitgevoerd. Het initiatief voorziet niet in een uitbreiding van de regelgevende bevoegdheid van de EU en legt de lidstaten geen dwingende verbintenissen op. De lidstaten bepalen zelf hoe zij — afhankelijk van de nationale omstandigheden — optimaal van de aanbeveling van de Raad kunnen gebruikmaken.

Keuze van het instrument

Het instrument is een voorstel voor een aanbeveling van de Raad waarbij het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel worden gerespecteerd. Het geeft uitdrukking aan de inzet van de lidstaten voor de in deze aanbeveling vastgestelde maatregelen en biedt een sterke politieke basis voor samenwerking op EU-niveau op het gebied van de sociale dialoog, met volledige inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten en de autonomie van de sociale partners.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft meerdere raadplegingen georganiseerd om het evenwicht tussen de verschillende betrokken partijen in de EU te waarborgen. Gerichte raadplegingen omvatten onder meer verkennende seminars en een speciale hoorzitting met de sociale partners op EU-niveau (31 mei 2022), specifieke bijeenkomsten van de commissarissen en de leiders van de Europese brancheoverschrijdende organisaties van de sociale partners, besprekingen tijdens de vergaderingen van het Comité voor de sociale dialoog (8 februari, 14 juni en 27 september 2022) en uitwisselingen met vertegenwoordigers van de lidstaten in het Comité voor de werkgelegenheid (19 mei 2022).

Het verzoek om input over het initiatief voor de sociale dialoog, met name over de ontwerpaanbeveling van de Raad, is gepubliceerd op de webpagina “Geef uw mening”, en het publiek kon er van 22 september tot en met 20 oktober 2022 feedback op geven. De Commissie ontving 61 bijdragen, waarvan meer dan de helft afkomstig was van organisaties van de sociale partners.

Belangrijke terugkerende thema’s waren de noodzaak om voldoende ruimte te creëren voor de sociale partners om vrij te onderhandelen, waarbij een klimaat van vertrouwen en betrokkenheid bij de sociale dialoog wordt gecreëerd en de resultaten en voordelen van de sociale dialoog beter worden gecommuniceerd, de noodzaak om onderscheid te maken tussen erkende organisaties van de sociale partners en maatschappelijke organisaties of andere vormen van vertegenwoordiging, het vergroten van de capaciteit van de sociale partners, een grotere betrokkenheid van de sociale partners bij de beleidsvorming, het zorgen voor nauwe samenwerking tussen het nationale en het EU-niveau en meer institutionele steun voor de sociale dialoog. In het huidige voorstel komen al deze standpunten aan bod.

De Commissie heeft van gedachten gewisseld met het Europees Parlement (in het kader van de gestructureerde dialoog met de commissie EMPL op 14 juni 2022), het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC, 17 juni 2022) en het Comité van de Regio’s (CvdR, 21 juni 2022).

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het voorstel bouwt voort op verschillende reeds bestaande bronnen van onderzoek (zoals verslagen van Eurofound, de ILO en de OESO) en uitwisseling van informatie tijdens specifieke evenementen, maar voor dit voorstel is geen beroep gedaan op externe deskundigen.

Effectbeoordeling

Voor dit soort handeling is geen effectbeoordeling vereist.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Dit voorstel houdt geen verband met Refit.

Grondrechten

Deze aanbeveling eerbiedigt de grondrechten en neemt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht. Deze aanbeveling eerbiedigt met name de vrijheid van vereniging (artikel 12 van het Handvest) en draagt bij tot de handhaving van het recht op collectieve onderhandelingen en collectieve actie (artikel 28 van het Handvest).

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de begroting van de Unie en kan met de reeds bestaande personele middelen worden uitgevoerd.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Punt 13 stelt voor dat de Commissie binnen twaalf maanden na de bekendmaking van de aanbeveling indicatoren opstelt om samen met het Comité voor de werkgelegenheid en met de relevante sociale partners controle uit te oefenen op de uitvoering ervan, en om de reikwijdte en relevantie van de gegevensverzameling op EU- en nationaal niveau over de sociale dialoog, met inbegrip van collectieve onderhandelingen, te verbeteren.

Overeenkomstig punt 14 zal de Commissie regelmatig toezicht houden op de uitvoering van deze aanbeveling op nationaal en EU-niveau, samen met de lidstaten en de relevante sociale partners, door middel van regelmatige tripartiete vergaderingen of ten minste eenmaal per jaar, in het kader van de instrumenten voor multilateraal toezicht onder leiding van het Comité voor de werkgelegenheid, onder meer van het Europees Semester en het Europees Comité voor de sociale dialoog.

Tot slot zal de Commissie, in samenwerking met de lidstaten en de sociale partners en na raadpleging van andere relevante belanghebbenden, de naar aanleiding van deze aanbeveling genomen maatregelen evalueren en uiterlijk vier jaar na de bekendmaking van de aanbeveling verslag uitbrengen aan de Raad. Op basis van de resultaten van de evaluatie kan de Commissie overwegen verdere voorstellen te doen.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Het is de bedoeling dat de tot de lidstaten gerichte aanbevelingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de nationale wetgeving en/of praktijk, na overleg en in nauwe samenwerking met de sociale partners, met inachtneming van hun autonomie.

Punt 1 zet de belangrijkste actiegebieden uiteen. Het onderstreept dat de sociale dialoog twee zijden heeft, namelijk bipartiete en tripartiete dialoog, die beide een gunstig klimaat vereisen. Collectieve onderhandelingen maken deel uit van de bipartiete sociale dialoog en kunnen plaatsvinden in de publieke en private sector, op alle niveaus: op brancheoverschrijdend, sectoraal, bedrijfs- of regionaal niveau.

Een gunstig klimaat voor de bipartiete en tripartiete sociale dialoog moet de grondrechten van vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen eerbiedigen, sterke, onafhankelijke vakbonden en werkgeversorganisaties bevorderen, maatregelen omvatten om hun capaciteit te versterken, de toegang tot relevante informatie waarborgen, de betrokkenheid van alle partijen bij de sociale dialoog bevorderen, voortbouwen op de digitale revolutie, aangepast zijn aan de nieuwe wereld van het werk en zorgen voor passende institutionele ondersteuning.

Punt 2 gaat in op de tripartiete dimensie van de sociale dialoog en de tijdige, systematische en zinvolle betrokkenheid van de sociale partners bij het uitstippelen en uitvoeren van werkgelegenheids- en sociaal beleid en, in voorkomend geval, economisch en ander overheidsbeleid.

Punt 3 verwijst naar de toegang van de sociale partners tot relevante informatie — over de algemene economische en sociale situatie van het land en over de desbetreffende situatie en beleidsmaatregelen voor de respectieve activiteitensectoren — die nodig is om deel te nemen aan de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen.

Punt 4 en de subpunten daarvan gaan in op de kwestie van erkenning en representativiteit. Het beveelt de lidstaten aan ervoor te zorgen dat de desbetreffende procedures open en transparant zijn en gebaseerd zijn op vooraf vastgestelde en objectieve criteria met betrekking tot de representativiteit van de organisaties, en dat dergelijke criteria en procedures worden vastgesteld in overleg met de vakbonden en werkgeversorganisaties. Er wordt ook aan herinnerd dat wanneer eenzelfde onderneming over zowel vakbondsvertegenwoordigers als verkozen vertegenwoordigers beschikt, er passende maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de aanwezigheid van verkozen vertegenwoordigers niet wordt gebruikt om de positie van de betrokken vakbonden of hun vertegenwoordigers te ondermijnen. Tot slot verwijst het naar de scheidslijn tussen organisaties van de sociale partners en maatschappelijke organisaties.

Punt 5 is gericht op de bescherming van de sociale partners tegen eventuele schadelijke gevolgen van onwettige maatregelen in verband met de uitoefening van hun recht(en) op collectieve onderhandelingen.

Punt 6 wijst op de noodzaak om het vertrouwen in en tussen de sociale partners te bevorderen en het sluiten van collectieve overeenkomsten aan te moedigen. Het roept op tot alternatieve geschillenbeslechting ter ondersteuning van de handhaving van rechten en verplichtingen die voortvloeien uit wetgeving of collectieve overeenkomsten, zoals verzoening, bemiddeling en arbitrage, met als doel de onderhandelingen te vergemakkelijken en de toepassing van collectieve arbeidsovereenkomsten te verbeteren.

Punt 7 behandelt het niveau van collectieve onderhandelingen: deze moeten op alle bestaande niveaus mogelijk zijn en de coördinatie tussen deze niveaus moet worden bevorderd.

Punt 8 beschrijft verschillende manieren om de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen te bevorderen en doeltreffende collectieve onderhandelingen mogelijk te maken.

Punt 9 verwijst naar communicatieactiviteiten om de voordelen en de toegevoegde waarde van de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen actief te promoten.

Punt 10 bevat verschillende manieren om de capaciteit van de nationale sociale partners te vergroten om deze te helpen met succes deel te nemen aan de sociale dialoog, onder meer aan collectieve onderhandelingen en aan de uitvoering van autonome overeenkomsten tussen de sociale partners op EU-niveau.

De punten 11 en 12 verwijzen respectievelijk naar de uitvoering van de aanbeveling en de verslaglegging aan de Commissie en naar de mogelijkheid om de sociale partners te belasten met de uitvoering van de relevante delen van deze aanbeveling, indien van toepassing overeenkomstig het nationale recht of de nationale praktijk.

De laatste drie punten verwijzen naar maatregelen die de Commissie voornemens is te nemen om de lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering van en het toezicht op de aanbeveling.