Toelichting bij COM(2023)94 - Maatregelen om de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met gigabitsnelheden te verlagen en tot intrekking van Richtlijn 2014/61/EU (verordening gigabitinfrastructuur)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. CONTEXT VAN HET VOORSTEL

Motivering en doelstellingen van het voorstel

Een hoogwaardige digitale infrastructuur is in toenemende mate een belangrijke hoeksteen van de gehele economie, naast elektriciteits-, gas-, water- en vervoersnetwerken. Uitstekende en veilige connectiviteit voor iedereen en overal in de EU wordt een voorwaarde voor duurzame economische en maatschappelijke voordelen op basis van moderne onlinediensten en snelle internetverbindingen.

Gezien de snelle vooruitgang op het gebied van digitale technologieën zijn aanzienlijke netwerkinvesteringen nodig om aan de groeiende vraag naar bandbreedte te kunnen voldoen. In de mededeling van 2020 “De digitale toekomst van Europa vormgeven” 1 wordt geschat dat de EU alleen al voor digitale infrastructuur en netwerken een investeringstekort van 65 miljard euro per jaar heeft. In het licht hiervan heeft de Commissie een herziening van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten 2 van 2014 aangekondigd.

Een groot deel van de kosten voor de uitrol van netwerken kan worden toegeschreven aan: i) inefficiënties bij de uitrol in verband met het gebruik van bestaande passieve infrastructuur (zoals kabelgoten, straatkasten en antenne-installaties); ii) moeilijkheden bij de coördinatie van civiele werken; iii) omslachtige administratieve vergunningsprocedures; en iv) knelpunten bij de uitrol van fysieke binnenhuisinfrastructuur. Om de uitrol van netwerken te vergemakkelijken en te stimuleren, heeft de Commissie in 2013 de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten voorgesteld met geharmoniseerde maatregelen om de kosten voor de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid te verlagen 3 .

Inmiddels zijn de doelstellingen van de digitale agenda waarop de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten was gebaseerd, grotendeels gehaald, maar zijn zij ook achterhaald. Het aandeel huishoudens dat toegang heeft tot internetsnelheden van 30 Mbps is gestegen van 58,1 % in 2013 tot 90,1 % in 2021. Gezien de toegenomen behoefte van bedrijven en mensen aan vaste en mobiele connectiviteit met zeer hoge capaciteit, is de beschikbaarheid van slechts 30 Mbps echter niet langer toekomstbestendig. Het is ook niet in overeenstemming met de nieuwe doelstellingen die zijn vastgesteld in Richtlijn (EU) 2018/1972 (Europees wetboek voor elektronische communicatie – “het wetboek”) 4 om connectiviteit en brede beschikbaarheid van netwerken met zeer hoge capaciteit (VHCN) te garanderen. Bovendien heeft de Raad in zijn conclusies over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa van 9 juni 2020 onderstreept dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat er steeds meer behoefte is aan snelle en alomtegenwoordige connectiviteit. De Raad heeft gepleit voor een pakket aanvullende maatregelen ter ondersteuning van huidige en toekomstige behoeften wat betreft de uitrol van netwerken, met inbegrip van het versterken van de maatregelen waarin de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten voorziet. Daarom heeft de Commissie in haar mededeling “Digitaal kompas 2030: de Europese aanpak voor het digitale decennium” 5 geactualiseerde doelstellingen voor 2030 vastgesteld die beter aansluiten bij de verwachte connectiviteitsbehoeften van de toekomst. Die doelstellingen zijn vervolgens weerspiegeld en verfijnd in het beleidsprogramma voor het digitale decennium 6 . Het programma voorziet in een governancestructuur, met inbegrip van monitoring en een mechanisme voor nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten, om ervoor te zorgen dat de EU haar doelstellingen en digitale streefcijfers tegen 2030 haalt.

Dit voorstel voor een verordening gigabitinfrastructuur, dat een initiatief is van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) van de Commissie 7 , heeft tot doel de tekortkomingen van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten aan te pakken en bij te dragen tot de kostenefficiënte en tijdige uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit die nodig zijn om aan de toegenomen connectiviteitsbehoeften van de EU te voldoen 8 .

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel maakt deel uit van het regelgevingskader voor elektronische communicatie en is in overeenstemming met de andere wetgevings- en niet-wetgevingsinstrumenten, die ook deel uitmaken van dat kader 9 . Het voorstel is met name in overeenstemming met andere instrumenten ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen inzake vaste en mobiele connectiviteit in de EU (d.w.z. het Europees wetboek voor elektronische communicatie). Hoewel het wetboek, behalve in specifieke gevallen, voornamelijk voorziet in de mogelijkheid om verplichtingen op te leggen aan exploitanten van elektronische communicatie met een machtspositie – aanmerkelijke marktmacht (AMM) – op een bepaalde markt voor elektronische communicatie, is het huidige voorstel gericht op ondernemingen die een elektronischecommunicatienetwerk of nutsvoorzieningen exploiteren, ongeacht of zij aanmerkelijke marktmacht hebben.

Het voorstel is ook in overeenstemming met de in september 2020 aangenomen aanbeveling over een toolbox voor connectiviteit, die tot doel heeft de kosten van de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit (VHC-netwerken) te verlagen en te zorgen voor tijdige toegang tot 5G-radiospectrum. De toolbox voor connectiviteit 10 waarover de lidstaten in maart 2021 overeenstemming hebben bereikt, bevat 22 beste praktijken om de netwerkkosten te helpen drukken, waarmee in de hier voorgestelde maatregelen grotendeels rekening is gehouden.

Bovendien is het voorstel in overeenstemming met het recente voorstel van de Commissie voor een programma van de Unie voor beveiligde connectiviteit 11 , dat tot doel heeft breedbandtoegang via satelliet tot gebieden buiten het bereik van andere netwerkinfrastructuur voor vaste en mobiele elektronische communicatie te vergemakkelijken.

Tot slot is het voorstel in overeenstemming met financieringsinitiatieven ter ondersteuning van de uitrol van breedbandnetwerken in landelijke, afgelegen en andere minder goed bediende gebieden, waaronder het digitale deel van de Connecting Europe Facility (CEF en CEF Digital) 12 , herstelfondsen na de COVID-19-crisis 13 en nationale staatssteuninitiatieven 14 . De onlangs goedgekeurde nieuwe richtsnoeren voor staatssteun aan breedbandnetwerken 15 dragen ook bij tot het versnellen en uitbreiden van de uitrol van breedbandnetwerken door te verduidelijken wanneer overheidssteun in overeenstemming is met de mededingingsregels.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel is in overeenstemming met de klimaatdoelstellingen van de Europese Green Deal 16 , die in juni 2021 door de Raad en het Parlement in de Europese klimaatwet 17 zijn vastgelegd. Infrastructuur voor digitale connectiviteit is essentieel voor het realiseren van de digitale en de groene transitie, de belangrijkste prioriteiten van de Commissie. Digitale infrastructuur zal een cruciale rol spelen bij de transitie naar een groene economie omdat zij een belangrijke factor is die energie-efficiëntie in andere sectoren mogelijk maakt. Bovendien biedt de grote renovatiegolf 18 tegen 2030, die het gevolg is van de doelstellingen van de Green Deal, een enorme kans om synergieën tot stand te brengen en te zorgen voor hoge prestaties op het gebied van binnenhuisinfrastructuur, met inbegrip van glasvezelklare fysieke infrastructuur en glasvezelbekabeling. Dit zal het ongemak voor eigenaren en/of huurders van gebouwen verminderen en zorgen voor een efficiënter gebruik van de nationale en EU-middelen die beschikbaar zijn voor de ingrijpende renovatie van het gebouwenbestand.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dit vormt ook de rechtsgrondslag voor de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten, die bij dit voorstel wordt ingetrokken. Dit wordt gerechtvaardigd door de doelstelling van het huidige voorstel om de elektronischecommunicatiemarkten van de EU verder te harmoniseren en de voorwaarden voor de instelling en de werking van de interne markt te verbeteren.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Uit de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten is gebleken dat de doelstelling om in de EU snelle breedbandverbindingen te voorzien niet kan worden bereikt door middel van een richtlijn, noch door de lidstaten alleen binnen een redelijke termijn en met het meest efficiënte gebruik van particuliere en publieke investeringen. Daarnaast overlappen sommige bepalingen van het wetboek, namelijk artikel 44, gedeeltelijk met de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten, en moeten de regels worden gestroomlijnd. Om tegen 2030 gigabitdekking te bereiken, zijn ook gezamenlijke inspanningen van alle lidstaten vereist. De maatregelen die de lidstaten tot dusver hebben genomen om de uitrol van netwerken te stimuleren en met name de kosten voor de uitrol te verlagen en de uitrol te versnellen, verschillen sterk, soms zelfs binnen dezelfde lidstaat. Bovendien is de verwachte Europese meerwaarde sterk verminderd door de aanzienlijke ruimte voor uitsluitingen of vrijstellingen in veel verschillende omstandigheden en in verschillende lidstaten en door het ontbreken van voorafgaande richtsnoeren of gemeenschappelijke beginselen met betrekking tot de verschillende maatregelen in de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten.

De huidige lappendeken van regels werpt belemmeringen op voor grensoverschrijdende investeringen. Dit beperkt de vrijheid om elektronischecommunicatienetwerken en -diensten aan te bieden. Het heeft ook gevolgen voor de werking van de interne markt, met name voor inherente grensoverschrijdende toepassingen, zoals geconnecteerd en autonoom rijden, waarvoor alomtegenwoordige netwerken met zeer hoge capaciteit nodig zijn. De huidige situatie maakt het voor exploitanten van elektronische communicatie en andere belanghebbenden (fabrikanten van apparatuur, civieltechnische bedrijven enz.) ook zeer moeilijk om schaalvoordelen te behalen. De problemen bij het versnellen van de uitrol van hogesnelheidsbreedbandnetwerken of de toekomstige uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit doen zich in de meeste, zo niet alle, lidstaten voor. Kostenvermindering en stroomlijning van administratieve procedures zijn ook gemeenschappelijke maatregelen die essentieel zijn om deze problemen aan te pakken. Dit voorstel doet geen afbreuk aan de procedurele autonomie van de lidstaten om intern bevoegdheden toe te wijzen.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en is een gerichte beleidsmaatregel met een intensiteit die in verhouding staat tot de twee doelstellingen ervan, namelijk het bevorderen van netwerken met zeer hoge capaciteit in overeenstemming met het wetboek en het bereiken van een van de doelstellingen van het digitale decennium voor 2030, namelijk dekking met draadloze hogesnelheidsnetwerken van de volgende generatie met prestaties die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van 5G- en gigabitnetwerken 19 . Het belangrijkste voordeel van het voorstel is dat het voorziet in efficiëntere plannings- en investeringsprocedures (en dus zeer aanzienlijke schaalvoordelen) voor exploitanten van openbare elektronischecommunicatienetwerken. Bovendien zullen de schaalvoordelen en de daarmee gepaard gaande besparingen verder reiken dan de sector elektronische communicatie en zich verspreiden naar andere sectoren (bv. fabrikanten van apparatuur, bouwbedrijven).

Deze voordelen zijn mogelijk met een minimum aan administratieve lasten. De verplichtingen zijn beperkt tot bepaalde delen van de netwerkinfrastructuur waar aanzienlijke kostenbesparingen te verwachten zijn (bv. kabels zijn uitgesloten van de definitie van fysieke infrastructuur en derhalve van de in dit voorstel vervatte verplichtingen inzake toegang en transparantie) 20 . De voorgestelde regels voorzien ook in evenredige aanpassingen (bv. de mogelijkheid om toegangsverzoeken onder specifieke voorwaarden te weigeren). Bovendien voorziet het voorstel in uitzonderingen waarbij sommige verplichtingen in bepaalde omstandigheden niet van toepassing zijn (bv. toegang tot bepaalde categorieën gebouwen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties om redenen van architecturale, historische, religieuze of natuurwaarde, of het verstrekken van informatie over die gebouwen). Deze uitzonderingen dragen bij tot het waarborgen van de evenredigheid van het voorstel en bieden de nodige flexibiliteit om rekening te houden met nationale omstandigheden. Voorts stellen de voorgestelde maatregelen voor de digitalisering van de desbetreffende administratieve procedures de lidstaten in staat bestaande digitale diensten en platforms op lokaal, regionaal of nationaal niveau die hetzelfde doel dienen en aan deze verordening voldoen, te hergebruiken en uit te breiden.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een verordening. Het is gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met de omzetting en uitvoering van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten en de gebleken beperkingen ervan om de aanhoudende problemen aan te pakken die niet alleen het gevolg waren van de benadering van minimale harmonisatie, maar ook van het lage niveau van harmonisatie dat werd nagestreefd (zo bleven veel bepalingen facultatief en werd in andere bepalingen, zoals die inzake transparantie, slechts een minimumaantal elementen geharmoniseerd) en van de trage en ondoeltreffende omzetting.

Een verordening is de beste oplossing om de uitrol van netwerken die nodig zijn om Europa klaar te maken voor het digitale tijdperk, te versnellen. Zij zal het grootste effect hebben op het bevorderen van de uitrol van gigabitnetwerken omdat zij rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten. In de snel veranderende digitale economie is het van essentieel belang dat snel maatregelen worden genomen om de lasten voor bedrijven en overheidsinstanties te verlichten. Omgekeerd zou het de lidstaten tijd kosten om een richtlijn in nationaal recht om te zetten, wat de inwerkingtreding van de voorgestelde regels zou vertragen en de verwezenlijking van de doelstellingen voor 2030 in gevaar zou brengen. In tegenstelling tot een richtlijn heeft een verordening rechtstreekse werking, wat belangrijk is voor regels die meestal van toepassing zijn in handelsbetrekkingen tussen aanbieders van elektronischecommunicatienetwerken en netwerkexploitanten.

De Commissie komt daarom met een voorstel voor een verordening, de verordening gigabitinfrastructuur, om verdere divergenties te voorkomen die de levering van de desbetreffende diensten in de interne markt belemmeren en om dezelfde rechten en verplichtingen voor bedrijven te garanderen. Dit is noodzakelijk om alle betrokken economische actoren rechtszekerheid en transparantie te bieden.

Met het voorstel wordt de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten ingetrokken, wat – als gevolg van bovengenoemde tekortkomingen – tot een zeer versnipperde en minimale uitvoering heeft geleid. Een verordening die alle inhoudelijke gebieden bestrijkt, met eenvoudigere regels en een hoger niveau van harmonisatie in het algemeen, moet deze tekortkomingen verhelpen en tegelijkertijd evenredig blijven en de lidstaten nog enige flexibiliteit bieden met betrekking tot specifieke bepalingen om rekening te houden met specifieke nationale omstandigheden.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Uit het bij dit voorstel gevoegde evaluatieverslag over de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten blijkt dat de richtlijn slechts ten dele doeltreffend en efficiënt is geweest bij het verwezenlijken van de algemene en specifieke doelstellingen ervan, die niettemin nog steeds relevant zijn. De uitvoering tot dusver toont aan dat er in het algemeen goed werk is geleverd wat betreft de drie andere onderzochte criteria: relevantie, samenhang en Europese meerwaarde.

In het algemeen heeft de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten bijgedragen tot de uitrol van hogesnelheidsbreedbandnetwerken (bijna 100 000 km leidingen en bovengrondse infrastructuur is hergebruikt). Indien de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten doeltreffend wordt toegepast, kan zij de uitrol van hogesnelheidsbreedbandnetwerken met meerdere maanden versnellen, de uitrolkosten 10 % tot 30 % verlagen en de netwerkdekking evenredig vergroten.

De meeste vooruitgang is geboekt met betrekking tot de toegang tot bestaande fysieke infrastructuur en de daarmee samenhangende transparantiemaatregelen, terwijl er minder vooruitgang is geboekt met de verlening van vergunningen, de coördinatie van civiele werken en de toegang tot binnenhuisinfrastructuur. Bovendien zijn de resultaten in de EU fragmentarisch en wordt zelfs op actiegebieden met meer doeltreffendheid 21 niet volledig voldaan aan de behoefte aan een snellere en efficiëntere uitrol van elektronischecommunicatienetwerken, die van invloed zijn op de werking van de interne markt.

De huidige bepalingen van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten moeten worden aangescherpt zodat zij beter zijn afgestemd op de huidige en toekomstige connectiviteitsbehoeften en EU-prioriteiten en volledig aansluiten bij de markt- en technologische ontwikkelingen. De aanhoudende belemmeringen voor de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken, het gebrek aan uniforme en gedigitaliseerde administratieve procedures en de onvoldoende doeltreffende centrale informatiepunten vormen nog steeds een belemmering voor de potentiële voordelen van kostenbesparende maatregelen die een kostenefficiëntere en snellere uitrol van netwerken in de hele EU kunnen bevorderen. Hoge kosten voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit, met inbegrip van glasvezel aan huis en middenband 5G, ondermijnen de stimulansen voor uitrol en de levensvatbaarheid van nieuwe uitgerolde netwerken. De uitrol van netwerken in de EU is aanzienlijk vertraagd door het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van vergunningen, de verscheidenheid aan vergunningen die nodig zijn voor de uitrol van netwerken, het gebrek aan elektronische procedures voor vergunningsaanvragen en de algemene niet-naleving van de termijnen voor het verlenen van uitrolvergunningen, waaronder die voor doorgangsrechten.

Raadpleging van belanghebbenden

Basisinformatiebronnen ter voorbereiding van dit voorstel waren een literatuuronderzoek, informatie over de uitvoering van het huidige beleid, analyses van eerdere monitoring- en evaluatieactiviteiten en -verslagen, input van belanghebbenden en specifieke ondersteunende studies.

Daarnaast zijn belanghebbenden geraadpleegd via:

–een oproep tot feedback voor het stappenplan/de aanvangseffectbeoordeling (19 juni 2020 tot en met 17 juli 2020);

–een openbare raadpleging (2 december 2020 tot en met 2 maart 2021) op basis van een brede vragenlijst waarin zowel aspecten uit het verleden als toekomstgerichte aspecten aan bod kwamen;

–thematische online participatieve workshops voor belanghebbenden die in januari en februari 2021 werden gehouden;

het advies van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec 22 ) over de herziening van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten, waarin zowel aspecten uit het verleden als toekomstgerichte aspecten aan bod kwamen;

–bilaterale bijeenkomsten, onder meer met marktdeelnemers en hun organisaties alsook met lokale en regionale overheden;

–specifieke workshops, georganiseerd door consultants die de ondersteunende studie voorbereidden, in juni 2021 en januari 2022 en ad-hocenquêtes/-raadplegingen.

In het algemeen benadrukken de belanghebbenden dat hoogwaardige connectiviteit een cruciale rol heeft gespeeld tijdens de pandemie en het economisch herstel.

Een grote groep exploitanten en de meeste bedrijfsorganisaties wijzen op de noodzaak van verdere harmonisatie en regelgeving op EU-niveau, met name op het gebied van administratieve procedures (bv. vergunningsprocedures), om de versnippering van de markt tegen te gaan. Een kleiner aantal exploitanten geeft echter aan dat de lidstaten speelruimte moeten krijgen bij de uitvoering en handhaving van EU-wetgeving. Overheidsinstanties, waaronder Berec, zijn voorstander van maatregelen op EU-niveau. Zij roepen op tot harmonisatie om alleen te doen wat nodig is om de doelstellingen te bereiken en geven enkele gebieden aan waarop nationale maatregelen geschikter zouden zijn (bv. richtsnoeren inzake toegangsvoorwaarden). Sommige overheidsinstanties hadden bedenkingen bij de extra lasten en kosten in verband met de transparantie- en digitaliseringsmaatregelen.

De meeste respondenten bij de raadpleging van belanghebbenden zijn van mening dat de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten een goed kader heeft gecreëerd om de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken efficiënter te laten verlopen, en de maatregelen in het kader van de richtlijn worden als relevant beschouwd. De belanghebbenden verschillen echter onderling van mening over hoe doeltreffend de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten is geweest bij het bereiken van de algemene doelstelling ervan om de uitrol van netwerken goedkoper te maken en te versnellen.

De belanghebbenden benadrukken het belang van de beschikbaarheid van geschikte fysieke infrastructuur, met inbegrip van de niet-netwerkelementen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties, voor een efficiënte uitrol van netwerken, met name voor 5G-netwerken. De belanghebbenden vragen ook om richtsnoeren inzake billijke en redelijke voorwaarden en inzake de criteria voor het weigeren van toegangsverzoeken. Dit zou onterechte weigeringen op grond van de beschikbaarheid van andere haalbare toegangsmiddelen helpen voorkomen.

De meeste belanghebbenden zijn het erover eens dat de coördinatie van civiele werken de uitrolkosten kan verlagen. Berec vond het nuttig om de coördinatieverplichting uit te breiden tot alle (publiek en privaat gefinancierde) projecten voor de uitrol van netwerken, maar veel belanghebbenden waren tegen een dergelijke uitbreiding.

De meeste belanghebbenden zijn van mening dat de beschikbaarheid van regelmatig bijgewerkte minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur of geplande civiele werken, met inbegrip van locaties en routes met geografische componenten, via centrale informatiepunten relevant is voor de uitrol van netwerken. Overheden, met inbegrip van lokale overheden, vragen om flexibiliteit bij het hergebruik en de verbetering van reeds in verschillende lidstaten bestaande beproefde digitale instrumenten, waarvan sommige ook andere sectoren bedienen.

De meeste belanghebbenden, waaronder netwerkexploitanten, zijn het erover eens dat vereenvoudigde vergunningsprocedures, met inbegrip van de elektronische indiening van vergunningsaanvragen, de uitrol van netwerken zouden vergemakkelijken.

De belanghebbenden pleiten er ook voor om de huidige regels inzake binnenhuisinfrastructuur aan te scherpen, onder meer door de ambitie te verhogen van hogesnelheidsnetwerken naar netwerken met zeer hoge capaciteit/glasvezelnetwerken en door voor te stellen dat eigenaren van gebouwen verplicht worden om in hun gebouwen glasvezelkabels te leggen en er toegang toe te geven.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Commissie heeft zich gebaseerd op een specifieke ondersteunende studie van ICF SA, Wavestone SA en het Centrum voor Europese Beleidsstudies met steun van WIK Consult GMBH en EcoAct 23 . In deze studie zijn de effecten van de in het kader van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten vastgestelde maatregelen beoordeeld en is, waar relevant, rekening gehouden met de effecten van nationale maatregelen die zijn genomen om de kosten van de uitrol van hogesnelheidsbreedbandnetwerken te verlagen. De studie ondersteunde ook de opstelling van een effectbeoordeling van de mogelijke beleidsopties ter begeleiding van dit initiatief. Bovendien bevatten de nationale stappenplannen en uitvoeringsverslagen die door de lidstaten zijn ingediend als onderdeel van de toolbox voor connectiviteit 24 , die 39 beste praktijken bevat om de uitrol van netwerken en de snelle toegang tot 5G-spectrum te verbeteren, waardevolle informatie over de meest geschikte maatregelen en het gebruik ervan. Ten slotte heeft de Commissie zich gebaseerd op andere informatiebronnen die via een literatuuronderzoek zijn gevonden, waaronder verschillende studies 25 en verslagen 26 .

Effectbeoordeling

De samenvatting van de effectbeoordeling en het positieve advies van de Raad voor regelgevingstoetsing zijn beschikbaar op de website van de Commissie 27 . In de effectbeoordeling zijn de volgende beleidsopties overwogen:

1.

Optie 0: Referentie


De optie “handhaving van de status quo van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten” betekent dat er geen aanvullende maatregelen worden genomen naast de bestaande. De huidige richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten en de daarmee verband houdende regelgevende en niet-regelgevende instrumenten worden nog steeds uitgevoerd zoals nu het geval is. Deze aanpak zou kunnen worden aangevuld met het delen van goede praktijken, gestimuleerd door uitwisselingsinitiatieven (bv. toolbox voor connectiviteit). Aangenomen wordt dat bij de optie “handhaving van de status quo” de uitrol van netwerken zou worden voortgezet, maar dat de geconstateerde versnippering zou blijven bestaan; de uitrol van netwerken zou niet zo doeltreffend en efficiënt zijn als mogelijk is, en de connectiviteitsdoelstellingen voor 2030 zouden in gevaar komen.

2.

Optie 1: Bijwerking, verduidelijking en afstemming (minimale aanpak)


Bij deze optie wordt voorgesteld de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten af te stemmen op het wetboek (netwerken met zeer hoge capaciteit in plaats van hogesnelheidsnetwerken), een aantal momenteel vrijwillige maatregelen verplicht te stellen (transparantie, vergunningverlening) en een aantal bepalingen te verduidelijken om de verschillende interpretaties van de lidstaten op elkaar af te stemmen (zoals vergunningen, door de overheid gefinancierde projecten die onder de verplichting tot coördinatie van civiele werken vallen, en het feit dat activa waarvoor AMM- of staatssteunverplichtingen gelden, zijn uitgesloten van parallelle toegangsverplichtingen krachtens de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten). Deze optie is gebaseerd op de overweging dat een licht herziene richtlijn, in combinatie met de toepassing van de beste praktijken van de toolbox voor connectiviteit en de rest van het regelgevingskader voor elektronische communicatie, de uitvoering ervan zou verbeteren. Deze verbetering zou met name worden bereikt door twee problemen, namelijk het gebrek aan of onvolledige informatie over bestaande fysieke infrastructuur en trage en dure vergunningsprocedures, gedeeltelijk aan te pakken.

Andere in het evaluatieverslag en de openbare raadpleging genoemde maatregelen om meer belemmeringen weg te nemen, wat leidt tot een snellere en efficiëntere uitrol van elektronischecommunicatienetwerken, zouden niet worden uitgevoerd.

Optie 2: Uitbreiding en aanscherping van maatregelen in vergelijking met de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten, uitsluiting van netwerken met zeer hoge capaciteit van verplichtingen

Deze optie omvat wat in optie 1 wordt voorgesteld, maar in de vorm van een verordening. Daarnaast wordt het toepassingsgebied van de toegangsverplichtingen uitgebreid tot fysieke (niet-netwerk)infrastructuur die eigendom is/onder zeggenschap staat van de overheid (tenzij dit onevenredig zou zijn) en worden de verplichtingen inzake het verlenen van vergunningen aangescherpt (bv. tussentijdse termijnen, vrijstellingen van nationale vergunningen en parallelle verwerking van vergunningen en doorgangsrechten). In tegenstelling tot de opties 3 en 4 stelt deze optie netwerken met zeer hoge capaciteit vrij van toegangsverplichtingen en de verplichting tot coördinatie van civiele werken om problemen op het gebied van investeringsstimulansen (bv. niet-levensvatbare netwerkreplicatie) aan te pakken.

3.

Optie 3 (voorkeursoptie): Uitbreiding en aanscherping van maatregelen in vergelijking met de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten met gedeeltelijke harmonisatie


Bij optie 3, die ook in een verordening zou worden gegoten, zouden de maatregelen van optie 2 grotendeels worden gehandhaafd (met inbegrip van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de verplichting om toegang te verlenen tot niet-netwerkactiva die eigendom zijn van de overheid en vergunningsmaatregelen). In plaats van te voorzien in een vrijstelling voor VHCN-infrastructuur zouden er echter duidelijkere regels worden vastgesteld met betrekking tot belangrijke aspecten van de toegang tot fysieke infrastructuur en de coördinatie van civiele werken (zoals “billijke en redelijke” toegangsvoorwaarden, alternatieve toegangsmiddelen en kostenverdeling voor gecoördineerde civiele werken). Hiermee zou het probleem van niet-levensvatbare netwerkreplicatie worden aangepakt door beter te specificeren om welke redenen de toegang tot fysieke infrastructuur mag worden geweigerd of in welke gevallen verzoeken om coördinatie van civiele werken als onredelijk kunnen worden beschouwd, waardoor die redenen/gevallen beperkt blijven tot omstandigheden die specifieker zijn dan bij optie 2. Dergelijke regels zouden vergezeld gaan van richtsnoeren op EU-niveau om een consistente toepassing en een geharmoniseerde aanpak van soortgelijke problemen te waarborgen. Bij deze optie zou ook worden bepaald dat de regels en procedures voor het verlenen van vergunningen op nationaal niveau consistent moeten zijn, ondersteund door een “éénloketsysteem” via een centraal nationaal digitaal toegangspunt, zou worden vastgesteld dat vergunningen indien mogelijk stilzwijgend moeten worden goedgekeurd en zouden de vergunningskosten worden beperkt tot administratieve kosten. De uitrol waarvoor vrijstellingen van vergunningen gelden, zou op EU-niveau worden gespecificeerd, en de consistentie van vergunningsprocedures zou op nationaal niveau worden gewaarborgd. Deze meer geharmoniseerde benadering zou drie problemen aanpakken: de grote complexiteit, de termijnen en de kosten voor het verkrijgen van vergunningen.

Om de transparantie en de toegang tot informatie te verbeteren, zou optie 3 de verplichting inhouden om meer informatie te verstrekken over bestaande fysieke infrastructuur, tenzij dat onevenredig zou zijn, en over geplande civiele werken (proactieve kennisgeving van alle geplande civiele werken). Beide soorten informatie zouden in digitale vorm beschikbaar moeten zijn op platforms en zo mogelijk onderling verbonden moeten zijn. Ten slotte zou deze optie, om het gebrek aan en de toegang tot geschikte binnenhuisinfrastructuur aan te pakken, verplicht stellen dat in elke nieuwe (of ingrijpend gerenoveerde) woning glasvezelklare binnenhuisinfrastructuur en glasvezelkabels worden aangelegd. Deze optie zou ook voorzien in de standaardisering van fysieke binnenhuisinfrastructuur op nationaal niveau en in richtsnoeren voor de toegang tot binnenhuisinfrastructuur op EU-niveau.

4.

Optie 4: Uitbreiding en aanscherping, volledige toepassing op activa van particulieren en volledige harmonisatie


Optie 4 zou inhouden dat een maximale harmonisatie op EU-niveau wordt ingevoerd. De verordening zou alle maatregelen van optie 3 omvatten. Daarnaast zouden de toegangs- en transparantieverplichtingen worden uitgebreid tot activa van particuliere niet-netwerkexploitanten (bv. commerciële gebouwen) en zou de verplichting tot coördinatie van civiele werken worden uitgebreid tot projecten die niet door de overheid worden gefinancierd. Deze optie zou de verplichting inhouden om één digitaal platform voor bestaande fysieke infrastructuur, geplande civiele werken en, optioneel, vergunningsprocedures op te zetten. Tot slot zou deze optie de standaardisering van fysieke binnenhuisinfrastructuur op EU-niveau (versus standaardisering op nationaal niveau bij optie 3) verplicht stellen.

Gelet op alle beoordelingscriteria zal optie 3 waarschijnlijk beter aan de beleidsdoelstellingen voldoen. Zij biedt ook de meeste Europese meerwaarde en zorgt ervoor dat de lidstaten een rol spelen bij het bepalen van de specifieke gevallen waarin verplichtingen mogelijk niet op hen van toepassing zijn (bijvoorbeeld omdat zij zouden vallen onder de in de verordening genoemde categorieën waarin verplichtingen om verschillende redenen mogelijk niet van toepassing zijn of omdat zij uiteindelijk onevenredig zouden zijn). Optie 3 lijkt derhalve het beste evenwicht te bieden tussen de uitvoeringskosten op korte termijn en de voordelen op middellange termijn en lijkt onnodige regeldruk te beperken.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

De voorgestelde maatregelen ondersteunen Refit en voldoen aan de doelstellingen van vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten. Verschillende van de voorgestelde wijzigingen zijn erop gericht de regels en procedures duidelijker, gestroomlijnder en eenvoudiger te maken, de partijen te helpen hun rechten en verplichtingen gemakkelijk te begrijpen en synergieën te bevorderen (bijvoorbeeld met betrekking tot de coördinatie die wordt voorgesteld voor de renovatie van gebouwen ter verbetering van de energieprestaties). Het voorstel voorziet ook in richtsnoeren op EU-niveau (toegang tot fysieke infrastructuur, met inbegrip van fysieke binnenhuisinfrastructuur, en bepaalde toegangscriteria en regels inzake coördinatie van civiele werken). Deze richtsnoeren moeten de consequente toepassing van de regels alsook de beslechting van eventuele geschillen vergemakkelijken.

Het voorstel brengt bepaalde algemene kortetermijnkosten met zich mee, voornamelijk voor overheidsdiensten. Deze houden verband met het opzetten van consistente vergunningsprocedures en digitale toegangspunten/platforms voor het verwerken van vergunningen en met het verstrekken en toegankelijk maken van informatie. Zodra deze zijn opgezet, zal de verordening naar verwachting leiden tot jaarlijkse administratieve-kostenbesparingen voor exploitanten van elektronischecommunicatienetwerken (geraamd op ongeveer 40 miljoen euro per jaar). Deze besparingen zullen voortvloeien uit een betere toegang tot fysieke netwerkinfrastructuur en openbare niet-netwerkinfrastructuur (ongeveer 24 miljoen euro per jaar) en de verwerking van vergunningsaanvragen (ongeveer 15 miljoen euro per jaar). Er zullen ook besparingen zijn voor overheidsinstanties, met inbegrip van gemeenten (geen ramingen). Deze voordelen kunnen eventueel worden uitgebreid tot andere sectoren dan de sector elektronische communicatie indien vergunningsplatforms door deze sectoren worden geïmplementeerd en gebruikt, zoals reeds in verscheidene lidstaten het geval is. Bovendien zouden bouwbedrijven baat hebben bij normen voor binnenhuisinfrastructuur en -bekabeling, die moeten zorgen voor een efficiëntere installatie van “glasvezel aan huis” in nieuwe en ingrijpend gerenoveerde gebouwen (geen raming) 28 .

Grondrechten

In het voorstel wordt ten volle rekening gehouden met de rechten en beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn neergelegd. De voorgestelde maatregelen zijn met name in overeenstemming met artikel 16 (vrijheid van ondernemerschap), artikel 17 (recht op eigendom) en artikel 37 (milieubescherming).

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde verordening heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het toezicht op de uitvoering zal worden gebaseerd op een verslag over de uitvoering van de verordening dat vijf jaar na de datum van inwerkingtreding aan het Europees Parlement en de Raad moet worden voorgelegd. Dit verslag bevat een samenvatting van het effect van de maatregelen en een beoordeling van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, en vermeldt onder meer of en hoe de verordening verder zou kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de connectiviteitsdoelstellingen die in het beleidsprogramma voor het digitale decennium tot 2030 zijn uiteengezet. Daartoe kan de Commissie de lidstaten om informatie verzoeken op basis van relevante indicatoren en een mechanisme voor periodieke gegevensverzameling, dat zal worden opgezet door het bij Richtlijn (EU) 2018/1972 ingestelde Comité voor communicatie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 – Onderwerp en toepassingsgebied

Artikel 1 actualiseert het toepassingsgebied van de richtlijn van 2014 inzake de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken, namelijk van hogesnelheidsnetwerken tot netwerken met zeer hoge capaciteit, om tegemoet te komen aan de nieuwe ambities van het wetboek en de connectiviteitsdoelstellingen van het digitale decennium.

Artikel 2 – Definities

Dit artikel bevat definities in aanvulling op de definities in het wetboek, waaronder de definitie van “netwerk met zeer hoge capaciteit”. Het breidt het begrip “fysieke infrastructuur” uit tot openbare niet-netwerkactiva en introduceert een nieuwe definitie van “binnenhuisglasvezelbekabeling”, samen met een wijziging van “voor hoge snelheid bestemde” in “glasvezelklare” fysieke binnenhuisinfrastructuur. Gezien de snelle ontwikkeling van aanbieders van draadloze fysieke infrastructuur, zoals “mastbedrijven”, en hun steeds belangrijkere rol als aanbieders van toegang tot fysieke infrastructuur die geschikt is voor de installatie van elementen van draadloze elektronischecommunicatienetwerken, zoals 5-netwerken, wordt de definitie van “netwerkexploitant” uitgebreid van ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden en exploitanten van andere soorten netwerken, zoals vervoers-, gas- of elektriciteitsnetwerken, tot ondernemingen die bijbehorende faciliteiten aanbieden, die daardoor aan alle in de verordening vastgestelde verplichtingen en voordelen worden onderworpen, met uitzondering van de bepalingen betreffende fysieke binnenhuisinfrastructuur en toegang tot gebouwen. Ook wordt de definitie van “vergunning” gewijzigd om rekening te houden met de verschillende besluitvormingslagen die soms bestaan voor het verlenen van vergunningen, en wordt verduidelijkt dat “civiele werken” verwijst naar de “uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit”, zodat daar in de hele tekst gemakkelijker naar kan worden verwezen.

Artikel 3 – Toegang tot bestaande fysieke infrastructuur

Artikel 3 breidt de toegangsverplichting uit tot fysieke infrastructuur die geen deel uitmaakt van een netwerk, maar eigendom is of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties. Het voorziet ook in uitzonderingen voor bepaalde categorieën gebouwen (bijvoorbeeld om redenen van openbare veiligheid of om gezondheidsredenen) en voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten om een orgaan op te richten om de toegang tot activa van de overheid te coördineren.

Het verduidelijkt de redenen voor het weigeren van toegang en voorkomt duplicatie van toegangsverplichtingen wanneer deze reeds op grond van het wetboek/staatssteunregels voor dezelfde activa gelden.

Het biedt de Commissie de mogelijkheid richtsnoeren te verstrekken over de toepassing van toegangsbepalingen.

Dit artikel bouwt ook voort op het precedent van artikel 57 van het wetboek voor de installatie van kleine draadloze toegangspunten.

Artikel 4 – Transparantie over fysieke infrastructuur

In artikel 4 is bepaald dat netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur, minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur, met inbegrip van informatie met geografische componenten, elektronisch moeten verstrekken via centrale informatiepunten.

De toegang tot deze minimuminformatie kan worden beperkt, bijvoorbeeld om veiligheidsredenen of voor bepaalde categorieën gebouwen. Evenzo zou de verplichting om minimuminformatie te verstrekken niet van toepassing zijn indien zij op basis van een kosten-batenanalyse onevenredig zou zijn.

Artikel 5 – Coördinatie van civiele werken

In artikel 5 wordt verduidelijkt dat de verplichting tot coördinatie van civiele werken betrekking heeft op civiele werken die “geheel/gedeeltelijk met overheidsgeld worden gefinancierd”.

Het bepaalt dat een verzoek om coördinatie van civiele werken ten minste twee maanden vóór de indiening van het definitieve project moet worden ingediend en geeft aan wanneer een dergelijk verzoek als onredelijk kan worden beschouwd.

Het biedt de Commissie de mogelijkheid richtsnoeren te verstrekken voor de toepassing van de bepalingen inzake de coördinatie van civiele werken.

Artikel 6 – Transparantie over geplande civiele werken

Artikel 6 voorziet in het recht om via centrale informatiepunten toegang te krijgen tot minimuminformatie, met inbegrip van informatie met geografische componenten, in elektronische vorm, over alle geplande civieltechnische (openbare en particuliere) werken die door netwerkexploitanten worden uitgevoerd.

Deze toegang kan worden beperkt, bijvoorbeeld om redenen van netwerkbeveiliging of nationale veiligheid of om bedrijfsgeheimen te beschermen. De transparantieverplichting zou in bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld in een noodsituatie of om redenen van nationale veiligheid, niet van toepassing zijn.

Het artikel voorziet in de vroegtijdige en proactieve verstrekking van minimuminformatie over geplande openbare civiele werken, via centrale informatiepunten, door alle netwerkexploitanten om de mogelijke coördinatie van civiele werken te vergemakkelijken.

Artikel 7 – Procedures voor het verlenen van vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten

Artikel 7 introduceert een nieuw beginsel van nationaal consistente regels betreffende de voorwaarden en procedures voor het verlenen van vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten. Het stelt het elektronisch indienen van aanvragen via centrale informatiepunten verplicht.

Het draagt de Commissie op om door middel van een uitvoeringshandeling te specificeren welke uitrolcategorieën van vergunningen zullen worden vrijgesteld.

Het vergroot de transparantie door vergunningsaanvragen voor civiele werken niet ontvankelijk te verklaren indien de in artikel 6 bedoelde minimuminformatie niet via een centraal informatiepunt beschikbaar is gesteld.

Het voert verschillende maatregelen in om ervoor te zorgen dat aanvragen voor vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten, binnen de wettelijke termijnen worden behandeld, bijvoorbeeld een kortere periode om de aanvraag als volledig te beschouwen, stilzwijgende goedkeuring of vergoeding van schade veroorzaakt door niet-naleving van de termijnen.

Ten slotte bepaalt het dat de vergoedingen en kosten voor vergunningen, met inbegrip van doorgangsrechten, niet hoger mogen zijn dan de administratieve kosten.

Artikel 8 – Fysieke binnenhuisinfrastructuur en glasvezelbekabeling

Artikel 8 stelt fysieke binnenhuisinfrastructuur, toegangspunten en binnenhuisglasvezelbekabeling verplicht voor nieuwe en ingrijpend gerenoveerde gebouwen. Dit omvat gebouwen op de locatie van de eindgebruiker wanneer zij worden gerenoveerd om ze energie-efficiënter te maken. Vrijstellingen worden uitgebreid om het mogelijke gebrek aan evenredigheid voor specifieke locaties op basis van een kosten-batenanalyse aan te pakken.

Dit artikel voorziet in de verplichting voor de lidstaten om relevante nationale normen/technische specificaties en certificeringsregelingen vast te stellen. Met deze certificeringsregelingen kunnen bedrijven aantonen dat zij aan deze normen/technische specificaties voldoen en in aanmerking komen voor het nu verplichte 'glasvezelklaar'-label, dat afhankelijk is van de afgifte van de bouwvergunning.

Artikel 9 – Toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur

Artikel 9 voorziet in het recht van aanbieders van openbare elektronischecommunicatienetwerken om hun netwerken tot aan het toegangspunt aan te sluiten en toegang te krijgen tot bestaande fysieke binnenhuisinfrastructuur. Het voorziet ook in weigering van toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur indien de toegang tot binnenhuisglasvezelbekabeling wordt verleend overeenkomstig krachtens het wetboek opgelegde verplichtingen of beschikbaar wordt gesteld onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, ook wat betreft de prijs.

Het biedt de Commissie de mogelijkheid richtsnoeren te verstrekken over de toepassing van bepalingen inzake toegang tot binnenhuisinfrastructuur.

Artikel 10 – Digitalisering

Artikel 10 voorziet in een centraal nationaal digitaal toegangspunt en toegang tot digitale instrumenten, met name wanneer er meer dan een centraal informatiepunt is of wanneer informatie zich elders bevindt, zodat rechten kunnen worden uitgeoefend en de in deze verordening vastgestelde verplichtingen kunnen worden nagekomen.

Artikel 11 – Geschillenbeslechting

Deze bepaling zorgt ervoor dat elke partij het recht heeft een geschil voor te leggen aan een bevoegde nationale instantie voor geschillenbeslechting, die het geschil moet beslechten binnen kortere termijnen (in vergelijking met de huidige bepalingen van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten) en een bindend besluit moet nemen.

Artikel 12 – Bevoegde instanties

Artikel 12 voert aanvullende vereisten in die op de institutionele bepalingen van het wetboek zijn geïnspireerd. Deze omvatten: i) de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van overheidsinstanties die eigenaar zijn van/zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur; ii) de structurele scheiding van instanties voor geschillenbeslechting en centrale informatiepunten; iii) de uitoefening van bevoegdheden en de middelen van de bevoegde instanties; en iv) het transparanter maken van de taken van bevoegde instanties.

Het voorziet ook in meer gedetailleerde vereisten met betrekking tot het recht om beroep in te stellen, voortbouwend op soortgelijke bepalingen in het wetboek.

Artikel 13 – Comitéprocedure

In artikel 13 bevat een beschrijving van de comitéprocedure bij het Comité voor communicatie dat bij artikel 118, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/1972 is ingesteld.

Artikelen 14-18 – Slotbepalingen

De artikelen 14 en 15 bevatten slotbepalingen, onder meer over sancties, monitoring en rapportageverplichtingen. Het Comité voor communicatie zal de relevante indicatoren bepalen en een mechanisme voor gegevensverzameling opzetten.

Artikel 16 bevat waar nodig overgangsmaatregelen (voortzetting van de toepassing van een aantal huidige bepalingen van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten) met het oog op de uitbreiding van het toepassingsgebied tot netwerken met zeer hoge capaciteit en de uitgestelde toepassing van sommige bepalingen van deze verordening. De artikelen 17 en 18 bevatten bepalingen met betrekking tot de intrekking van Richtlijn 2014/61/EU en de inwerkingtreding en toepassing van de verordening.