Toelichting bij COM(2023)414 - Productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal in de Unie, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2016/2031, (EU) 2017/625 en (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EEG, 2002/53/EG, 2002/54/EG, 2002/55/EG, 2002/56/EG, 2002/57/EG, 2008/72/EG en 2008/90/EG (verordening betreffende plantaardig teeltmateriaal) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)414 - Productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal in de Unie, tot wijziging van de Verordeningen (EU) ... |
---|---|
bron | COM(2023)414 ![]() ![]() |
datum | 05-07-2023 |
• Motivering en doel van het voorstel
Sinds de jaren zestig zijn er regels op het niveau van de Unie voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van landbouwgewassen, groenten, wijnstokken en fruitgewassen. Tot die regelgeving behoren de volgende richtlijnen (gezamenlijk bekend als de “richtlijnen voor het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal”):
●Richtlijn 66/401/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen 1 ;
●Richtlijn 66/402/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van zaaigranen 2 ;
●Richtlijn 68/193/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken 3 ;
●Richtlijn 2002/53/EG van de Raad betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen 4 ;
●Richtlijn 2002/54/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van bietenzaad 5 ;
●Richtlijn 2002/55/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van groentezaad 6 ;
●Richtlijn 2002/56/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen 7 ;
●Richtlijn 2002/57/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen 8 ;
●Richtlijn 2008/72/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad 9 , en
●Richtlijn 2008/90/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt 10 .
Daarnaast zijn bij Richtlijn 98/56/EG van de Raad 11 regels vastgesteld voor het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen.
De richtlijnen voor het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal zijn in 2008 voor het eerst geëvalueerd. Deze evaluatie en verdere studies die in 2013 en 2022 met betrekking tot respectievelijk een eerder voorstel tot herziening van de wetgeving en dit huidige voorstel zijn uitgevoerd, hebben bevestigd dat de richtlijnen aanzienlijke gevolgen hebben gehad voor het vrije verkeer, de beschikbaarheid en de kwaliteit van in de EU in de handel gebracht plantaardig teeltmateriaal. Deze wetgeving is dus van groot belang geweest voor de totstandbrenging van de eengemaakte markt voor plantaardig teeltmateriaal in de EU. Uit deze studies is echter ook gebleken dat het wetgevingskader complex en versnipperd is, met als waarschijnlijk gevolg dat bestaande onzekerheden en discrepanties doorwerken in de uitvoering door de lidstaten. Hierdoor ontstaat ongelijkheid wat betreft de afzetmogelijkheden voor professionele exploitanten en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal op verschillende plekken in de Unie. Het wetgevingskader moet daarnaast worden afgestemd op recente wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en op nieuwe beleidsdoelstellingen op het gebied van duurzaamheid, klimaatverandering en biodiversiteit.
In dit voorstel wordt een nieuwe aanpak gepresenteerd met één enkele verordening die alle richtlijnen voor het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal vervangt. Het is de bedoeling dat de voorgestelde verordening betreffende plantaardig teeltmateriaal de uitvoering harmoniseert, de efficiëntie vergroot, de administratieve lasten verlaagt en innovatie ondersteunt. Het voorstel is met name ingericht op de noodzaak ervoor te zorgen dat de productie van plantaardig teeltmateriaal kan worden aangepast aan de veranderende land- en tuinbouw- en milieuomstandigheden, en bestand is tegen de uitdagingen van de klimaatverandering, dat de bescherming van de agrobiodiversiteit wordt bevorderd en dat wordt tegemoetgekomen aan de toenemende verwachtingen van landbouwers en consumenten aangaande de kwaliteit en duurzaamheid van plantaardig teeltmateriaal.
Het voorstel heeft daarnaast tot doel de technische vooruitgang op het gebied van de productie en veredeling van plantaardig teeltmateriaal vooruit te helpen, in lijn met de snelle ontwikkelingen op het gebied van de Europese en mondiale normen. Het schept een kader voor de toepassing van digitale technologieën, en voor de toevoeging van nieuwe technologieën, zoals het gebruik van biomoleculaire technieken voor de identificatie van rassen.
De algemene doelstelling van dit initiatief is om voor alle soorten gebruikers te zorgen voor een gevarieerd aanbod van plantaardig teeltmateriaal van hoge kwaliteit dat is aangepast aan de huidige en toekomstige klimatologische omstandigheden en dat zal bijdragen tot de voedselzekerheid, de bescherming van de biodiversiteit en het herstel van bosecosystemen. Voor de verduurzaming zijn de beschikbaarheid van en de toegang tot rassen en basismateriaal met versterkte duurzaamheidskenmerken van essentieel belang, doordat ze zorgen voor een stabielere opbrengst van de landbouwproductie en van de productiviteit van bosecosystemen. Meer in het bijzonder is het de bedoeling:
●de duidelijkheid en samenhang van het rechtskader te vergroten door middel van vereenvoudigde, duidelijkere en geharmoniseerde basisregels voor de fundamentele beginselen, gepresenteerd in een moderne rechtsvorm;
●toepassingen van nieuwe wetenschappelijke en technische ontwikkelingen mogelijk te maken;
●te zorgen voor de beschikbaarheid van plantaardig teeltmateriaal dat op toekomstige uitdagingen is afgestemd;
●de instandhouding en het duurzame gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw te ondersteunen;
●het kader voor officiële controles van plantaardig teeltmateriaal te harmoniseren;
●de samenhang tussen de wetgeving inzake plantaardig teeltmateriaal en de fytosanitaire wetgeving te verbeteren.
De voorgestelde verordening maakt deel uit van het programma voor gezonde regelgeving (Refit).
Na overleg met de lidstaten en de belanghebbenden is geconcludeerd dat Richtlijn 98/56/EG van de Raad de sector voor teeltmateriaal van siergewassen nog voldoende bedient, en dat deze richtlijn daarom niet binnen het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening valt.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
In de afgelopen jaren is het inzicht gegroeid dat het landbouwbeleid van de EU van strategisch belang is voor de zelfvoorzienendheid en voor de voorziening en de veiligheid van onze voeding.
De voorgestelde verordening wordt in deze context ingediend. Zij maakt ook deel uit van het algemene beleid van de Europese Green Deal 12 en de daarmee samenhangende strategieën: de “van boer tot bord”-strategie 13 , de biodiversiteitsstrategie 14 en de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering 15 .
Het voorstel is in overeenstemming met de “van boer tot bord”-strategie, die als doel heeft voedselsystemen eerlijk, gezond en milieuvriendelijk en daarmee duurzamer te maken, en tegelijkertijd de beschikbaarheid van plantaardig teeltmateriaal en daarmee de zekerheid van de landbouwproductie en de voedselzekerheid te vergroten. Het heeft tot doel bij te dragen aan de duurzame voedselproductie en de aanpassing aan de klimaatverandering door de plantenteelt in een duurzamere richting te sturen. Hiertoe worden regels voor het testen en in de handel brengen van rassen met waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik voorgesteld.
Het voorstel heeft daarnaast tot doel de instandhouding en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen te ondersteunen en bij te dragen tot biodiversiteit in de landbouw met minder strenge en aangepaste regels voor biologische rassen, instandhoudingsrassen, netwerken voor de instandhouding van zaden en de uitwisseling van zaad in natura tussen landbouwers. Het vergemakkelijkt ook de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal, dat niet tot één enkel ras behoort.
Tot slot schept het voorstel een kader voor de toepassing van digitale technologieën voor de registratie van alle certificeringsactiviteiten, de elektronische indiening van rassengegevens door de lidstaten via een centraal portaal (het EU-portaal voor plantenrassen EUPVP) en de mogelijkheid om in een later stadium officiële elektronische etiketten af te geven, in overeenstemming met de Europese digitale strategie 16 .
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
In dit voorstel worden regels voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal in de EU ingevoerd die nodig zijn voor de nastreving van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De rechtsgrondslag voor dit voorstel is dan ook artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de rechtsgrondslag vormt voor de vaststelling van bepalingen die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na te streven.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt d), VWEU geldt een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten op het gebied van landbouw en visserij, met uitsluiting van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee.
Sinds de vaststelling van de richtlijnen voor het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal is voor alle gebieden waarop plantaardig teeltmateriaal in de handel wordt gebracht, in zeer hoge mate regelgeving ontwikkeld op het niveau van de Unie. De vaststelling van de richtlijnen heeft een belangrijke bijdrage geleverd tot de totstandbrenging van de interne markt voor plantaardig teeltmateriaal. De effectbeoordelingen die in 2013 en 2023 zijn uitgevoerd, hebben bevestigd dat de geldende EU-regels inzake het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal over het algemeen een positief effect hebben gehad op het vrije verkeer, de beschikbaarheid en de kwaliteit van plantaardig teeltmateriaal op de markt van de Unie, en aldus de handel binnen de Unie hebben vergemakkelijkt. Versnippering van de markt voor plantaardig teeltmateriaal tot 27 verschillende nationale systemen zou het verkeer van plantaardig teeltmateriaal op de interne markt ernstig belemmeren en de financiële lasten in verband met de registratie van rassen en de noodzakelijke controles op de kwaliteit en identificatie verzwaren. Daarom kunnen de respectieve beleidsdoelstellingen beter worden verwezenlijkt door uitsluitend op het niveau van de Unie te reguleren.
• Evenredigheid
Zoals in punt 7.4 van de effectbeoordeling bij dit voorstel is besproken, zijn de voorgestelde maatregelen beperkt tot de acties die op het niveau van de Unie moeten worden ondernomen om doeltreffend en efficiënt te zijn. Om hieraan te voldoen en rekening te houden met de belangrijke verschillen tussen de soorten en de verschillende typen plantaardig teeltmateriaal, zullen de richtlijnen voor het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal worden vervangen door één enkele verordening betreffende plantaardig teeltmateriaal, waarmee alle elementen moeten worden bestreken die nodig zijn voor de productie en het in de handel brengen van een breed scala aan plantaardig teeltmateriaal: van zaad en onderstammen tot takken, knollen, kleine planten, hele bomen, landbouwgewassen, aardappelen, groenten, wijnstokken, fruitgewassen en nog andere varianten.
Dit soort instrument wordt het meest geschikt geacht, aangezien het voorstel voor een belangrijk deel draait om de vaststelling van geharmoniseerde regels voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal. Uniforme voorschriften voor plantaardig teeltmateriaal zijn de meest geschikte manier om i) een hoog kwaliteitsniveau voor de gebruikers en ii) de goede werking van de interne markt en een gelijk speelveld voor exploitanten te waarborgen, en te zorgen voor iii) duurzame landbouw en voedselproductie.
Er moet voor worden gezorgd dat alle lidstaten dezelfde strenge normen toepassen, waarvan er vele op internationaal niveau zijn overeengekomen, en dat zo de mogelijkheden om af te wijken met minder strenge normen worden beperkt, tenzij de voorgestelde verordening anders toestaat. Dergelijke normen beschermen ook de belangen van de professionele exploitanten en de eerlijke concurrentie doordat het probleem van verschillende en discriminerende regels bij de grenzen van de lidstaten wordt weggenomen.
Om de technische voorschriften aan hun specifieke agro-ecologische omstandigheden aan te passen, kunnen de lidstaten, onder bepaalde voorwaarden en tijdelijk, en indien zij hun verzoek naar behoren motiveren, strengere nationale voorschriften voor de kwaliteit van plantaardig teeltmateriaal vaststellen met de goedkeuring van de Commissie. De lidstaten krijgen verder de flexibiliteit om regels toe te passen voor het onderzoeken van rassen met het oog op de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik op wijzen die zijn aangepast aan de lokale agro-ecologische omstandigheden.
• Keuze van het instrument
Er wordt een verordening van het Europees Parlement en de Raad voorgesteld. Andere instrumenten zouden ongeschikt zijn omdat de doelstellingen van de maatregel op de meest efficiënte wijze kunnen worden verwezenlijkt door voorschriften die in de hele Unie volledig zijn geharmoniseerd, zodat het vrije verkeer van plantaardig teeltmateriaal gewaarborgd is.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
In 2019 heeft de Raad 17 de Commissie verzocht met een studie te komen over de opties van de Unie voor de bijwerking van de bestaande wetgeving betreffende de productie en het op de markt aanbieden van plantaardig teeltmateriaal 18 . De studie werd ondersteund door een extern gegevensverzamelingsonderzoek 19 . In dat onderzoek werden vijf belangrijke problemen met de bestaande wetgeving vastgesteld. Dit waren:
1. de niet-geharmoniseerde uitvoering van de wetgeving, die leidt tot een ongelijk speelveld voor exploitanten;
2. complexe en starre procedures, die leiden tot een omslachtig besluitvormingsproces;
3. de rigiditeit van het rechtskader, die problemen oplevert bij het aanpakken van beleidskwesties die in de Europese Green Deal en de bijbehorende strategieën aan de orde zijn gesteld;
Inhoudsopgave
- 4. het ontbreken van een geharmoniseerd en risicogebaseerd kader voor officiële controles, wat leidt tot een ongelijk speelveld voor officiële controles, en
- Niet van toepassing
- i) Toepassingsgebied
- ii) Voorschriften voor de productie en het in de handel brengen
- iii) Afwijkingen
- iv) Invoer
- v) Professionele exploitanten
- vi) Rasregistratie
- i) rassen met een officiële beschrijving, die worden getest op onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid, en
- vii) Wijzigingen van andere handelingen van de Unie en slotbepalingen
4. het ontbreken van een geharmoniseerd en risicogebaseerd kader voor officiële controles, wat leidt tot een ongelijk speelveld voor officiële controles, en
5. het ontbreken van bepalingen in het rechtskader om rekening te houden met de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.
Het verzoek van de Raad van 2019 bevatte een herzieningsclausule. Deze clausule stelde de Commissie in staat een wetgevingsvoorstel in te dienen indien dit in het licht van de resultaten van bovengenoemde studie een passende manier van optreden zou zijn.
• Raadpleging van belanghebbenden
De effectbeoordeling bij de voorgestelde verordening betreffende plantaardig teeltmateriaal omvatte een breed scala aan raadplegingen waarbij alle soorten belanghebbenden werden betrokken. De vormen van raadpleging waren: een aanvangseffectbeoordeling, een openbare raadpleging, werkgroepen met bevoegde nationale autoriteiten en belanghebbenden, en bilaterale bijeenkomsten met organisaties van belanghebbenden.
●Bij de raadpleging over de aanvangseffectbeoordeling werden 66 reacties uit 16 landen verzameld, en voor de openbare raadpleging werden 2449 reacties uit 29 landen ontvangen.
●Er werden standpuntnota’s ingediend door 39 respondenten van de aanvangseffectbeoordeling en door 181 respondenten van de openbare raadpleging.
●Er zijn gerichte raadplegingen gehouden om meer gespecialiseerde feedback van de bevoegde nationale autoriteiten en kmo’s te verzamelen, wat heeft geleid tot respectievelijk 25 en 251 reacties.
●Een door een externe consultant opgestelde gerichte enquête ter ondersteuning van de effectbeoordeling van de Commissie heeft 99 reacties opgeleverd.
●De consultant heeft ook 43 diepgaande gesprekken gevoerd en een focusgroep met 10 deelnemers opgezet.
Uit raadplegingen van belanghebbenden is gebleken dat er in de sector plantaardig teeltmateriaal alom steun bestaat voor het behoud van het huidige regelgevingssysteem en de twee basispijlers van de registratie van rassen (op basis van onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid), en, indien van toepassing, de cultuur- en gebruikswaarde en de certificering van plantaardig teeltmateriaal. De bevoegde nationale autoriteiten en alle belanghebbenden uit de zaadindustrie benadrukten dat het huidige systeem goed werkt en dat de sector plantaardig teeltmateriaal van de Unie internationaal gewaardeerd wordt voor de hoge kwaliteit van het geproduceerde en verhandelde zaad.
Een van de belangrijkste doelstellingen van de herziening is het uitbreiden van de beoordeling van de kenmerken van plantaardig teeltmateriaal die bijdragen tot duurzame productie. Kwekers en de meeste bevoegde nationale autoriteiten erkenden dat de huidige voorschriften betreffende de onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid van landbouwgewassen al bijdragen tot deze doelstelling, aangezien zij de toelating van rassen met kenmerken zoals goede ziektebestendigheid, nutriëntenefficiëntie, droogtetolerantie en een hogere opbrengst mogelijk maken. De belanghebbenden waren voorstander van de invoering van voorschriften voor het onderzoeken van nieuwe rassen van groenten, fruitgewassen en wijnstokken op dergelijke kenmerken, zij het niet in de vorm van de huidige voorschriften betreffende de onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid van landbouwgewassen, aangezien de toepassingen voor met name plantaardig teeltmateriaal van groentegewassen, zeer divers zijn. Bijna alle respondenten wezen op de behoefte aan voldoende flexibiliteit voor de verschillende omstandigheden overal in Europa.
Alle belanghebbenden waren het ermee eens dat het noodzakelijk is te kunnen afwijken van het basissysteem voor de registratie van rassen en de certificering van plantaardig teeltmateriaal om de doelstellingen wat betreft de instandhouding en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen, biologische productie en productie in marginale gebieden te halen. De meningen liepen echter uiteen over de mate waarin afwijkingen kunnen worden toegestaan, variërend van verzoeken om uitwisselingen in natura, instandhoudingsactiviteiten en verhandeling aan amateurtuiniers helemaal uit te sluiten tot het standpunt dat de bestaande afwijkingen toereikend zijn en niet hoeven te worden verlengd. Verscheidene ngo’s verzochten in de nieuwe wetgeving expliciet uitvoering te geven aan de rechten van landbouwers zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van landbouwers. De belangrijkste argumenten tegen volledige vrijstelling zijn de zorgen over de gezondheid van planten, de eerbiediging van kwekersrechten en beschermingsrechten voor plantenrassen en het voorkomen van ongelijke concurrentie, alsook de noodzaak om de minimale kwaliteit en de traceerbaarheid van plantaardig teeltmateriaal te waarborgen.
De meeste exploitanten waren het ermee eens dat harmonisatie van de voorschriften voor officiële controles wenselijk is. De meningen waren verdeeld over de vraag of officiële controles in het kader van de wetgeving inzake plantaardig teeltmateriaal moeten worden opgenomen in het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad 20 vanwege zorgen over een mogelijke toename van de administratieve lasten. Bijna alle bevoegde nationale autoriteiten en exploitanten waren tegen de opneming van het certificeringssysteem voor plantaardig teeltmateriaal als zodanig in de verordening officiële controles. De meeste bevoegde nationale autoriteiten en exploitanten zagen voordelen van de opneming wat betreft efficiëntere handels- en invoercontroles. De meeste belanghebbenden in alle categorieën pleitten ervoor enige flexibiliteit te behouden bij de organisatie van officiële controles en de kosten zo laag mogelijk te houden.
De meeste belanghebbenden waren het ermee eens dat het gebruik van biomoleculaire technieken en digitale oplossingen voordelen zou kunnen opleveren en pleitten ervoor dat het rechtskader het mogelijk maakt de nieuwste technologieën toe te passen, in overeenstemming met de ontwikkelingen in de internationale normen.
Gedetailleerde informatie over de raadplegingen van belanghebbenden is te vinden in punt 5.2.5 en bijlage 2 van de effectbeoordeling voor de voorgestelde verordening inzake plantaardig teeltmateriaal.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Een door de Commissie aangetrokken externe consultant heeft ter ondersteuning van de effectbeoordeling een studie uitgevoerd 21 . De consultant en de meewerkende deskundigen hebben tijdens de verschillende stadia van de studie nauw samengewerkt met de betrokken diensten van de Commissie.
De consultant heeft aanvullende gegevens en opmerkingen verzameld door middel van deskresearch, een gerichte enquête, een focusgroep, diepgaande gesprekken met belanghebbenden, een casestudy over de uitwisseling van zaad tussen landbouwers in natura en een kwalitatieve vergelijkende analyse van de ervaringen van de lidstaten met instandhoudingsrassen van fruitgewassen en wijnstokken. In de ondersteunende studie werd gekeken naar de probleemstelling, de argumenten voor EU-maatregelen, de doelstellingen van beleidsinterventies en het basisscenario. Vervolgens werden de mogelijke effecten beoordeeld van drie door de Commissie voorgestelde opties, elk met variaties op maximaal 19 specifieke maatregelen.
De ondersteunende studie diende om de beleidsopties te verfijnen en de voorkeursoptie te selecteren.
• Effectbeoordeling
Het initiatief is gebaseerd op een effectbeoordeling, waarover de Raad voor regelgevingstoetsing op 17 februari 2023 een positief advies met aanbevelingen heeft uitgebracht.
Er zijn twee belangrijke problemen met het huidige rechtskader voor plantaardig teeltmateriaal die met dit voorstel moeten worden aangepakt:
1. Er is een niet-geharmoniseerde interne markt die wordt gekenmerkt door tussen de lidstaten uiteenlopende omstandigheden voor exploitanten en in de handel gebracht plantaardig teeltmateriaal. De uitvoering van verschillende aspecten van de wetgeving verschilt van lidstaat tot lidstaat, omdat i) de wetgeving ruimte laat voor interpretatie, ii) de lidstaten proberen praktische oplossingen te vinden waar de bepalingen te rigide blijken en iii) de wetgeving achterloopt op de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wetenschap en technologie.
2. De wetgeving is niet afgestemd op de doelstellingen van de Europese Green Deal en de daarmee samenhangende strategieën. Met name zijn, ook in het kader van de huidige wetgeving, nog steeds voorschriften voor de registratie van rassen van toepassing voor genetisch diverse rassen, plantaardig teeltmateriaal dat wordt gebruikt voor activiteiten van netwerken voor de instandhouding van zaden en zaad dat door landbouwers onderling wordt uitgewisseld. Dat is vrij buitenproportioneel, aangezien dergelijke rassen, zaden en materiaal niet altijd aan deze eisen kunnen voldoen. Bovendien zet de toename van extreme weersomstandigheden, in combinatie met een ontoereikende beoordeling van duurzaamheidskenmerken bij de registratie van nieuwe rassen, de stabiliteit van de opbrengsten, en daarmee ook de veerkracht van de agrovoedingsproductie, onder druk.
De algemene doelstelling van dit initiatief is dus ervoor te zorgen dat voor alle soorten gebruikers plantaardig teeltmateriaal van hoge kwaliteit en uiteenlopende keuzemogelijkheden beschikbaar zijn, en dat die zijn aangepast aan de huidige en toekomstige klimaatomstandigheden.
In de effectbeoordeling werden alle mogelijke maatregelen voor analyse verzameld. De basis hiervoor werd gelegd met: i) een extern gegevensverzamelingsonderzoek ter ondersteuning van een studie van de Commissie over de opties van de Unie om de wetgeving inzake plantaardig teeltmateriaal te actualiseren, ii) een studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling door een externe consultant, iii) diverse activiteiten ter raadpleging van belanghebbenden, iv) een online openbare raadpleging en v) diepgaande gesprekken.
De diverse, complexe en vaak onderling samenhangende maatregelen zijn gegroepeerd in drie beleidsopties, die zijn vergeleken met een scenario met ongewijzigd beleid. Er werden drie opties beoordeeld. Optie 1 bood de meeste flexibiliteit, terwijl optie 3 de meeste harmonisatie bracht om zo verschillen in de uitvoering van de wetgeving tot een minimum te beperken. Bij optie 2 werd een evenwicht gezocht tussen de behoefte aan flexibiliteit en een hogere mate van harmonisatie om de problemen als gevolg van interpretatieverschillen op te lossen.
Alle opties hebben een aantal elementen gemeenschappelijk: i) vereenvoudigde administratieve procedures en een flexibeler besluitvormingsproces; ii) gestroomlijnde regels voor biologische rassen en instandhoudingsrassen, en iii) harmonisatie met de fytosanitaire wetgeving.
1. Optie 1 — De hoogste mate van flexibiliteit: Optie 1 bevat minimumvoorschriften voor officiële controles van plantaardig teeltmateriaal, echter zonder deze te koppelen aan de verordening officiële controles. Er worden richtsnoeren aangenomen voor het gebruik van innovatieve productieprocessen, biomoleculaire technieken en digitale oplossingen. De bestaande beoordeling van nieuwe rassen van landbouwgewassen wat betreft kenmerken die bijdragen tot duurzame productie wordt verbeterd. Voor groenten en fruitgewassen wordt een vrijwillige beoordeling ingevoerd. De activiteiten van netwerken voor de instandhouding van zaden, de verhandeling aan amateurtuiniers en de uitwisseling in natura van plantaardig teeltmateriaal tussen landbouwers worden van het toepassingsgebied van de wetgeving uitgesloten.
2. Optie 2 — Een evenwicht tussen flexibiliteit en harmonisatie (voorkeursoptie): Optie 2 brengt de officiële controles van plantaardig teeltmateriaal binnen het toepassingsgebied van de verordening officiële controles, maar met vereenvoudigde invoercontroles op passende plaatsen binnen de Unie om een gerichtere en efficiëntere handhaving van de bestaande regels te waarborgen. Er worden basisbeginselen voor het gebruik van innovatieve productieprocessen, biomoleculaire technieken en digitale oplossingen in de wetgeving opgenomen. De beoordeling van nieuwe rassen op kenmerken die bijdragen tot duurzame productie wordt een vereiste voor alle gewasgroepen, maar de lidstaten krijgen de flexibiliteit om deze afgestemd op hun eigen agro-ecologische omstandigheden uit te voeren. Voor de activiteiten van netwerken voor de instandhouding van zaden, de verhandeling aan amateurtuiniers en uitwisselingen in natura tussen landbouwers gelden minder strenge regels, om de toename van de genetische diversiteit van plantaardig teeltmateriaal te stimuleren, maar ook een minimumkwaliteit te waarborgen.
3. Optie 3 — De hoogste mate van harmonisatie: Optie 3 brengt de officiële controles van plantaardig teeltmateriaal/bosbouwkundig teeltmateriaal onder het toepassingsgebied van de verordening officiële controles, met strengere invoercontroles aan grenscontroleposten waarbij speciale invoerdocumentatie vereist wordt om de handhaving te versterken en volledig te harmoniseren. Er worden gedetailleerde en bindende regels voor het gebruik van innovatieve productieprocessen, biomoleculaire technieken en digitale oplossingen in de wetgeving opgenomen. De beoordeling van nieuwe rassen op kenmerken die bijdragen tot duurzame productie wordt een vereiste voor alle gewassen, waarbij gedetailleerde en geharmoniseerde eisen en methoden gelden voor alle lidstaten. De activiteiten van netwerken voor de instandhouding van zaden, de verhandeling aan amateurtuiniers en uitwisselingen in natura tussen landbouwers zijn onderworpen aan de algemene voorschriften van de wetgeving inzake plantaardig teeltmateriaal om zo te komen tot homogene regels voor alle marktsegmenten.
Op basis van de resultaten van de effectbeoordeling concludeerde de Commissie dat optie 2 de beste optie is om alle doelstellingen van de herziening van de wetgeving inzake plantaardig teeltmateriaal doeltreffend en op efficiënte en consistente wijze aan te pakken.
De voorkeursoptie zal leiden tot efficiëntiewinst voor exploitanten en bevoegde nationale autoriteiten, door middel van: i) uitgebreide mogelijkheden voor exploitanten om activiteiten onder officieel toezicht uit te voeren, ii) harmonisatie met de fytosanitaire wetgeving, iii) de invoering van risicogebaseerde officiële controles en iv) de mogelijkheid om in de systemen voor de registratie van rassen en de certificering van plantaardig teeltmateriaal gebruik te maken van biomoleculaire technieken en digitale oplossingen. Verplichte aangescherpte duurzaamheidsvereisten in combinatie met de flexibiliteit voor aanpassing aan lokale agro-ecologische omstandigheden zullen bijdragen tot duurzamere agrovoedingsproductie en meer voedselzekerheid, aangezien rassen die beter geschikt zijn voor de veranderende agroklimatologische omstandigheden een stabielere opbrengst zullen hebben.
De voorkeursoptie brengt aanzienlijke economische kosten voor de exploitanten en de bevoegde nationale autoriteiten met zich mee omdat er extra investeringen nodig zijn om aanvullende duurzaamheidsbeoordelingen voor groente- en fruitrassen uit te voeren. Deze staan echter in verhouding tot de beoogde doelstellingen en zullen op de middellange termijn in evenwicht zijn door de voordelen die voortvloeien uit de duurzamere agrovoedingsproductie. Zij zullen ook in evenwicht zijn met de aanpassing aan de klimaatverandering, bijvoorbeeld door een verminderd gebruik van hulpbronnen of een grotere opbrengststabiliteit. Andere maatregelen leiden niet tot nieuwe verplichtingen voor exploitanten, maar bieden hen nieuwe opties of minder strenge voorwaarden voor toegang tot de markt.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Met het voorstel wordt een eenvoudiger en minder belastend regelgevingskader ingevoerd, met name voor de verhandeling aan amateurtuiniers en voor plantaardig teeltmateriaal, met het oog op de instandhouding en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen.
Het voorstel biedt professionele exploitanten de mogelijkheid om, indien zij dat wensen, de certificering van plantaardig teeltmateriaal onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteiten uit te voeren. Het biedt ook de mogelijkheid om technisch onderzoek uit te voeren voor het testen van rassen om aan te tonen dat die rassen van waarde zijn voor duurzame teelt en duurzaam gebruik, in kwekerijen onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit. Beide opties geven de professionele exploitanten meer flexibiliteit en mogelijkheden voor hun bedrijfsplanning.
Bovendien zorgt het voorstel voor minder strenge, aangepaste regels met betrekking tot:
a) de markttoegang voor biologische rassen en instandhoudingsrassen;
b) plantaardig teeltmateriaal bestemd voor eindgebruikers (zoals amateurtuiniers);
c) plantaardig teeltmateriaal dat uitsluitend bestemd is voor en bewaard wordt in bepaalde genenbanken, organisaties en netwerken;
d) zaad dat in natura tussen landbouwers wordt uitgewisseld.
Verschillende processen zullen worden vereenvoudigd. Alle vereenvoudigingsmaatregelen komen ten goede van een aanzienlijk aantal kmo’s en micro-ondernemingen, die goed zijn voor de overgrote meerderheid van de bedrijfsactiviteiten van de sector. Bovendien wordt plantaardig teeltmateriaal dat al dan niet gratis tussen personen voor eigen privégebruik en buiten hun handelsactiviteiten wordt verhandeld of overgedragen, volledig van het toepassingsgebied van het voorstel uitgesloten, evenals plantaardig teeltmateriaal dat uitsluitend wordt gebruikt voor officiële tests, veredeling, inspecties, tentoonstellingen of wetenschappelijke doeleinden. Tot slot worden bij het voorstel nieuwe maatregelen met betrekking tot de digitalisering van de sector plantaardig teeltmateriaal en regels voor biomoleculaire technieken ingevoerd, waarmee de efficiëntie en doeltreffendheid van de registratie van rassen en de certificering van plantaardig teeltmateriaal kan worden vergroot.
• Grondrechten
De voorgestelde verordening is in overeenstemming met alle bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name door regels vast te stellen die gericht zijn op vrijheid van ondernemerschap, vermijding van discriminatie en bescherming van consumenten en het milieu.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Er zijn geen gevolgen voor de begroting.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Uiterlijk vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening, en vervolgens om de vijf jaar, moeten de lidstaten bij de Commissie een verslag indienen over verschillende aspecten van de verordening, met name over het gebruik van afwijkingen en beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de instandhouding en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen, agrobiodiversiteit en vereenvoudigde procedures voor kleine producenten. Dit is noodzakelijk om de doeltreffendheid van dit nieuwe beleid te evalueren en na te gaan of er verbeteringen nodig zijn. Hierbij gaat het met name over de verslaglegging over de volgende elementen:
●de hoeveelheden gecertificeerd en standaard plantaardig teeltmateriaal en de voor de productie ervan gebruikte grond per jaar en per soort, met vermelding van de hoeveelheden die worden gebruikt voor voor biologische productie geschikte biologische rassen;
●de hoeveelheden in de handel gebracht plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal en de voor de productie ervan gebruikte oppervlakten per jaar en per soort;
●de hoeveelheden in de handel gebracht plantaardig teeltmateriaal van instandhoudingsrassen per jaar en per soort;
●het aantal professionele exploitanten dat gebruikmaakt van de afwijkingen voor verhandeling aan eindgebruikers, met inbegrip van de betrokken soorten en de totale hoeveelheden plantaardig teeltmateriaal per soort;
●het aantal genenbanken, organisaties en netwerken met een wettelijke of andere verklaarde doelstelling om plantgenetische hulpbronnen in stand te houden, en de betrokken soorten;
●de per soort bepaalde hoeveelheden zaad die in natura tussen landbouwers worden uitgewisseld;
●de hoeveelheden die per soort zijn toegestaan voor plantaardig teeltmateriaal dat bestemd is voor tests en proeven voor het kweken van nieuwe rassen;
●de hoeveelheden plantaardig teeltmateriaal per geslacht en per soort die worden gebruikt in geval van tijdelijke voorzieningsproblemen;
●de uit derde landen ingevoerde hoeveelheden plantaardig teeltmateriaal per geslacht en per soort;
●het aantal professionele exploitanten dat op het grondgebied van de lidstaat is gevestigd.
• Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
• Artikelsgewijze toelichting
De voorgestelde verordening vervangt de tien richtlijnen voor het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal. Zij zal van toepassing zijn op een lijst van soorten landbouwgewassen, groenten, fruitgewassen en wijnstokken die voor de Unie economisch en sociaal van bijzonder belang zijn, bijvoorbeeld wat betreft de voedselzekerheid.
Bosbouwkundig teeltmateriaal valt niet onder het toepassingsgebied, en is momenteel bij Richtlijn 1999/105/EG van de Raad gereguleerd. Er is een afzonderlijk voorstel ingediend om die richtlijn te vervangen door een nieuwe verordening van het Europees Parlement en de Raad.
Het voorstel zal evenmin betrekking hebben op teeltmateriaal van siergewassen.
Ook plantaardig teeltmateriaal dat naar derde landen wordt uitgevoerd, wordt uitgesloten.
De voorgestelde verordening behoudt de twee belangrijkste pijlers van de richtlijnen voor het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal, namelijk de registratie van rassen en de certificering van afzonderlijke partijen plantaardig teeltmateriaal.
Met het voorstel wordt de algemene regel ingevoerd dat plantaardig teeltmateriaal alleen geproduceerd en in de handel gebracht mag worden als het behoort tot rassen die in de nationale rassenregisters geregistreerd zijn en tot vooraf gedefinieerde categorieën: “prebasis-”, “basis-”, “gecertificeerd” en “standaard”-materiaal of -zaad. Het voorziet ook in de registratie van heterogeen materiaal, dat geen ras of mengsel van rassen is, en van klonen, geselecteerde klonen, multiklonale mengsels en polyklonaal plantaardig teeltmateriaal.
Plantaardig teeltmateriaal in de vorm van prebasis-, basis-, gecertificeerd en standaardzaad of -materiaal moet overeenkomstig de toepasselijke internationale normen voor die categorieën en de respectieve soorten geproduceerd en in de handel gebracht worden. Deze normen zijn met name de regels en voorschriften van de OESO-programma’s voor de certificering van rassen van zaaizaad in het internationale handelsverkeer 22 (hierna de “OESO-programma’s voor zaaizaad” genoemd), de normen voor pootaardappelen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) en de voorschriften voor bemonstering en tests van de International Seed Testing Association (ISTA).
De overeenstemming van plantaardig teeltmateriaal met de voorschriften voor de categorieën prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad of materiaal moet worden bevestigd door inspecties, bemonstering en tests door de bevoegde autoriteiten (“officiële certificering”) en met een officieel etiket worden gecertificeerd. Het voorstel bevat een lijst van soorten waarvan het zaad alleen als prebasiszaad, basiszaad of gecertificeerd zaad geproduceerd en in de handel gebracht mag worden. Dit is in overeenstemming met de huidige regels van de richtlijnen voor het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal en de respectieve internationale normen. Bovendien worden voor bepaalde categorieën minder strenge regels voor standaardzaad en -materiaal vastgesteld.
In het kader van de modernisering van het certificeringssysteem worden aan professionele exploitanten verantwoordelijkheden toevertrouwd. Het voorstel geeft de bevoegde autoriteit ook de mogelijkheid om professionele exploitanten te machtigen om: i) plantaardig teeltmateriaal te certificeren (“certificering onder officieel toezicht”) en ii) het officiële etiket af te drukken.
Bij het voorstel worden regels ingevoerd voor de etikettering, verpakking, (af)sluiting en opdeling in partijen van plantaardig teeltmateriaal. Deze zijn grotendeels gebaseerd op de regels en voorschriften van de OESO-programma’s voor zaaizaad en op de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van de richtlijnen voor het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal.
Zaadrassen mogen in mengsels met andere zaadrassen van dezelfde of andere geslachten of soorten die onder deze verordening vallen, geproduceerd en in de handel gebracht worden. De lidstaten hebben echter de mogelijkheid om de productie en het in de handel brengen van een mengsel van zaden en zaden die niet onder het toepassingsgebied van de verordening vallen, toe te staan met het oog op de instandhouding van genetische hulpbronnen en de instandhouding van het natuurlijke milieu.
Tot slot zullen tests met controlepercelen worden uitgevoerd om de rasechtheid en raszuiverheid van de afzonderlijke partijen zaad te verifiëren. Voor het verifiëren van de rasechtheid en raszuiverheid kunnen biomoleculaire tests worden gebruikt.
Het voorstel voorziet in een flexibele aanpak voor bepaalde activiteiten, typen plantaardig teeltmateriaal en rassen. In die gevallen worden minder strenge eisen vastgesteld op basis van de ervaring die is opgedaan met de richtlijnen voor het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal, internationale normen, en met name van de noodzaak om de agrobiodiversiteit en de instandhouding van genetische hulpbronnen te ondersteunen.
In dit verband worden bij dit voorstel minder strenge regels ingevoerd voor instandhoudingsrassen, heterogeen materiaal, plantaardig teeltmateriaal dat wordt verkocht aan eindgebruikers (bijvoorbeeld amateurtuiniers), plantaardig teeltmateriaal dat wordt verhandeld aan of tussen genenbanken, organisaties en netwerken, en zaden die tussen landbouwers in natura worden uitgewisseld.
Het voorstel voorziet verder in afwijkingen voor het in de handel brengen van i) plantaardig teeltmateriaal voor kwekers met het oog op de ontwikkeling van nieuwe rassen, ii) plantaardig teeltmateriaal van nog niet geregistreerde rassen dat voor de vermeerdering van plantaardig teeltmateriaal of voor proeven wordt gebruikt, iii) plantaardig teeltmateriaal in het geval van tijdelijke voorzieningsproblemen, en iv) zaden die nog niet definitief gecertificeerd zijn. De verordening voorziet ook in afwijkingen voor noodmaatregelen en tijdelijke experimenten.
De invoer van plantaardig teeltmateriaal uit derde landen wordt alleen toegestaan als uit een beoordeling blijkt dat dit plantaardig teeltmateriaal voldoet aan voorschriften die gelijkwaardig zijn aan die welke van toepassing zijn op plantaardig teeltmateriaal dat in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht wordt. Als basis voor deze beoordeling worden de door het derde land verstrekte informatie en de desbetreffende wetgeving grondig bestudeerd. Daarnaast telt mee dat, indien een audit door de Commissie in het betrokken derde land noodzakelijk werd geacht, een bevredigend resultaat voor die audit is behaald.
Met het oog op vereenvoudiging moeten professionele exploitanten worden ingeschreven in de registers die krachtens Verordening (EU) 2016/2031 moeten worden bijgehouden en bijgewerkt, aangezien zij al voor een zeer groot deel onder het in die verordening bedoelde toepassingsgebied vallen. Professionele exploitanten moeten voldoen aan een aantal basisvereisten om te zorgen voor de juiste kennis over en behandeling van het plantaardig teeltmateriaal dat onder hun beheer staat. Voor plantaardig teeltmateriaal dat tussen professionele exploitanten wordt verhandeld, gelden traceerbaarheidsvoorschriften.
In het voorstel wordt de algemene regel ingevoerd dat plantaardig teeltmateriaal tot geregistreerde rassen moet behoren. Verder worden de procedure en de voorwaarden voor de registratie van deze rassen vastgesteld.
In het voorstel staat dat een ras in ten minste één nationaal rassenregister zal moeten worden opgenomen. Dat is voldoende om het ras meteen in de hele EU in de handel te mogen brengen. Dat ras zal ook worden ingediend in een EU-rassenregister via het EU-portaal voor plantenrassen, dat een overzicht biedt van alle rassen die in de handel mogen worden gebracht.
De rassen worden geregistreerd in twee categorieën:
i) rassen met een officiële beschrijving, die worden getest op onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid, en
ii) instandhoudingsrassen met een officieel erkende beschrijving, die niet hoeven te worden getest op onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid en waarvoor minder strenge voorschriften voor het in de handel brengen gelden.
Rassen die moeten worden getest op onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid (officiële beschrijving) zullen verder worden getest op hun waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik. De voorgestelde verordening breidt het toepassingsgebied van de beoordeling van de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik uit van landbouwgewassen (het huidige toepassingsgebied van de richtlijnen inzake plantaardig teeltmateriaal) tot groenten en fruitsoorten, om te zorgen voor een bredere en duurzamere aanpak voor de hele sector plantaardig teeltmateriaal. Om te kunnen worden geregistreerd, moeten deze rassen, alles in aanmerking genomen, een verbetering opleveren in vergelijking met de andere rassen van dezelfde geslachten of soorten, met betrekking tot de volgende aspecten:
●opbrengst, met inbegrip van opbrengststabiliteit en opbrengst onder omstandigheden die weinig productiemiddelen vergen;
●tolerantie/resistentie tegen biotische druk, onder meer tegen plantenziekten veroorzaakt door nematoden, schimmels, bacteriën, virussen, insecten en andere plaagorganismen;
●tolerantie voor of resistentie tegen abiotische druk, met inbegrip van aanpassing aan klimaatveranderingsgerelateerde omstandigheden;
●efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen, zoals water en nutriënten;
●verminderde behoefte aan externe productiemiddelen, zoals gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen;
●kenmerken die de duurzaamheid van opslag, verwerking en distributie verbeteren;
●kwaliteit of voedingskenmerken.
Deze aspecten zijn belangrijk om ervoor te zorgen dat nieuwe rassen bijdragen tot een duurzame landbouwproductie die voorziet in economische, ecologische en bredere maatschappelijke behoeften.
Vanwege het belang van het testen van onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid zullen dergelijke tests alleen door de bevoegde autoriteiten worden uitgevoerd. Het Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO) zal op grond van zijn deskundigheid op het gebied van deze sector een audit uitvoeren van de werklocaties die voor die tests worden gebruikt.
Tests op de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik kunnen echter ook door de professionele exploitanten worden uitgevoerd onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteiten. Dit is gerechtvaardigd omdat het toepassingsgebied van de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik tot meer soorten wordt uitgebreid en de beschikbaarheid van testfaciliteiten moet worden gewaarborgd. De werklocaties die door de professionele exploitanten worden gebruikt, worden door de nationale bevoegde autoriteiten geauditeerd.
Rassen waarvoor op grond van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad of op grond van de wetgeving van een lidstaat een kwekersrecht is verleend, worden voor de toepassing van de voorgestelde verordening geacht onderscheidbaar, homogeen en bestendig te zijn en een geschikte benaming te hebben. De bevoegde autoriteiten kunnen ook gebruikmaken van de tests voor onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid en voor de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik van de autoriteiten van andere lidstaten om een ras in hun nationale registers te registreren.
Het voorstel bevat verder regels betreffende de indiening, de inhoud, het formele onderzoek en de datum van indiening van aanvragen voor de registratie van een ras, technisch onderzoek en organisatie, aanvullende regels inzake technisch onderzoek, vertrouwelijkheid, het voorlopig onderzoeksverslag en de voorlopige officiële beschrijving, het onderzoeksverslag en de definitieve officiële beschrijving, het onderzoek voor de benaming van een ras en het besluit over de registratie van een ras in het nationale rassenregister.
De duur van de registratie van een ras bedraagt tien jaar om innovatie en vervanging van die rassen door nieuwe rassen te stimuleren. Voor rassen van fruitgewassen en teeltmateriaal voor wijnstokken bedraagt de registratieperiode dertig jaar, vanwege de langere tijd die nodig is om de productiecyclus van dergelijke soorten te voltooien. De registratieduur zal verlengbaar zijn.
Het voorstel bevat regels voor de instandhouding, documentatie en bemonstering van de geregistreerde rassen, teneinde de identificatie en doeltreffend beheer ervan voor de hele registratieduur te waarborgen.
De voorgestelde verordening omvat een wijziging van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad 23 waarmee wordt verduidelijkt dat gereguleerde niet-quarantaineorganismen uitsluitend onder die verordening vallen. Voorts wordt de mogelijkheid toegevoegd om het OESO-etiket voor ingevoerd plantaardig teeltmateriaal in één enkel formaat met het plantenpaspoort te combineren.
Het voorstel houdt verder nog een wijziging in van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad om regels inzake plantaardig teeltmateriaal op te nemen in het toepassingsgebied van de wetgeving van de Unie inzake officiële controles. De basisregels en basisbeginselen voor officiële controles zullen ook van toepassing zijn op de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal, met inbegrip van die betreffende de bevoegdheden van de autoriteiten, de delegatie van taken en de certificering. De Commissie zal de bevoegdheid krijgen om waar nodig speciale regels vast te stellen voor officiële controles op het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal en op professionele exploitanten. Voor invoer zijn de algemene risicogebaseerde regels van toepassing.
Tot slot omvat de voorgestelde verordening een wijziging van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad 24 wat betreft biologische productie, teneinde de inhoud van het in die verordening bedoelde “plantaardig teeltmateriaal” en “biologisch heterogeen materiaal” bij te werken. Alle voorschriften inzake plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal, zowel biologisch als niet-biologisch heterogeen materiaal, worden vervolgens uitsluitend vastgelegd in de voorgestelde verordening.
De voorgestelde verordening zal drie jaar na de inwerkingtreding ervan van toepassing worden, zodat de bevoegde autoriteiten en professionele exploitanten voldoende tijd krijgen om zich aan de nieuwe bepalingen aan te passen. Zo zal de Commissie ook de gelegenheid hebben om de benodigde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen vast te stellen. Voor de toepassing van de nieuwe voorschriften voor tests op de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik van nieuwe rassen van fruitgewassen en groenten zal een extra overgangsperiode van twee jaar gelden.