Toelichting bij COM(2023)427 - Standpunt EU in de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijk deel van de Atlantische Oceaan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie in de vergaderingen van de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan voor de periode 2024-2028 moet worden ingenomen in verband met de beoogde vaststelling van instandhoudings- en beheersmaatregelen.

1.

Achtergrond van het voorstel



2.1.Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan

Het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (het Seafo-verdrag) heeft met de oprichting van de Seafo tot doel de visbestanden in het verdragsgebied op lange termijn in stand te houden en duurzaam te gebruiken. Het Verdrag is op 13 april 2003 in werking getreden.

De EU is partij bij het Seafo-verdrag, aangezien zij dat verdrag uit hoofde van Besluit 2002/738/EG van de Raad 1 heeft goedgekeurd.

2.2.Commissie van de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan

De commissie van de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (de Seafo-commissie) is het lichaam dat verantwoordelijk is voor het beheer en de instandhouding van de visbestanden in het Seafo-verdragsgebied. Zij stelt instandhoudings- en beheersmaatregelen vast om de instandhouding op lange termijn en het duurzame gebruik van de onder het verdrag vallende visbestanden te waarborgen.

Als lid van de Seafo-commissie is de EU gerechtigd te participeren in, en te stemmen over, haar besluiten. De Seafo-commissie neemt haar besluiten bij consensus.

2.3.Besluiten van de Seafo-commissie

De Seafo-commissie heeft de bevoegdheid om instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de onder haar bevoegdheid vallende visserijen vast te stellen, die bindend zijn voor de verdragsluitende partijen.

Overeenkomstig artikel 23, lid 1, van het Seafo-verdrag treden de maatregelen in werking 60 dagen na de datum waarop de Seafo de verdragsluitende partijen ervan in kennis heeft gesteld, tenzij een verdragsluitende partij de Seafo-commissie ervan in kennis stelt dat het een maatregel niet kan aanvaarden. In dat geval zijn die maatregelen niet bindend voor die verdragsluitende partij.

3.Namens de EU in te nemen standpunt

Het standpunt dat namens de EU moet worden ingenomen in de jaarvergaderingen van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s), wordt momenteel bepaald volgens een tweeledige aanpak. In een besluit van de Raad worden de beginselen voor het standpunt van de EU voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt vóór elke jaarlijkse vergadering wordt aangepast via non-papers van de diensten van de Commissie, die door de Raad moeten worden bekrachtigd.

Voor de Seafo is deze aanpak ten uitvoer gelegd bij Besluit (EU) 2019/861 van de Raad van 14 mei 2019, waarin het standpunt van de EU binnen de Seafo voor de periode 2019-2023 is vastgesteld. Het besluit bevat algemene beginselen, maar houdt ook zo veel mogelijk rekening met de specifieke kenmerken van de Seafo. Voorts is op verzoek van de lidstaten de standaardprocedure voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de EU in het besluit opgenomen.

In Besluit (EU) 2019/861 van de Raad zijn de beginselen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 2 , opgenomen, met inachtneming van de doelstellingen die zijn bepaald in de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid 3 . Voorts heeft het besluit het standpunt van de EU aangepast aan het Verdrag van Lissabon.

Besluit (EU) 2019/861 van de Raad voorziet in een toetsing, en waar passend, een herziening van het standpunt van de EU vóór de jaarlijkse vergadering van 2024. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de EU in de Seafo voor de periode 2024-2028 vast te stellen, en vervangt Besluit (EU) 2019/861 van de Raad.

Het huidige voorstel houdt, met betrekking tot visserij, rekening met de Europese Green Deal, met name de biodiversiteits 4 -, de klimaatadaptatie 5 - en de “van boer tot bord” 6 -strategie. Het voorstel houdt ook rekening met de strategie voor kunststoffen 7 en het actieplan om de vervuiling tot nul terug te dringen 8 . Voorts wordt in het voorstel ook de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance in aanmerking genomen 9 .

Rechtsgrondslag



4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar wel een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de EU vaststelt” 10 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De Seafo-commissie is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten het Seafo-verdrag.

De door de Seafo-commissie aan te nemen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zijn uit hoofde van het volkenrecht bindend overeenkomstig artikel 23 van het SEAFO-verdrag en kunnen een beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-wetgeving, waaronder:

·Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen 11 ;

·Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen 12 ; en

·Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten 13 .

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Seafo-verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een krachtens artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de EU een standpunt wordt ingenomen. Wanneer die handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component (terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is) moet het krachtens artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de visserij. Verordening (EU) nr. 1380/2013 vormt de rechtsgrondslag voor de beginselen die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43, lid 2, VWEU. Het besluit zal in de plaats komen van Besluit (EU) 2019/861 van de Raad, dat betrekking heeft op de periode 2019-2023.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 2, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.