Toelichting bij COM(2023)586 - Standpunt EU tijdens de vergadering van de partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee (het “Verdrag van Barcelona”) wat betreft de vaststelling van een regionaal plan inzake landbouwbeheer, een regionaal plan inzake aquacultuurbeheer en een regionaal plan inzake het beheer van overtollig regenwater in steden in het kader van artikel 15 van het Protocol inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging vanaf het land, en wat betreft de vaststelling van wijzigingen in de bijlagen II en III bij het Protocol inzake de speciaal beschermde gebieden en de biologische diversiteit in de Middellandse Zee - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)586 - Standpunt EU tijdens de vergadering van de partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de ... |
---|---|
bron | COM(2023)586 ![]() ![]() |
datum | 16-10-2023 |
Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen tijdens de 23e vergadering van de partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee (het “Verdrag van Barcelona”) en de bijbehorende protocollen in verband met de voorgenomen vaststelling van drie nieuwe regionale plannen (een regionaal plan betreffende landbouwbeheer, een regionaal plan betreffende aquacultuurbeheer en een regionaal plan betreffende het beheer van overtollig regenwater in steden) in het kader van artikel 15 van het Protocol inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging vanaf het land, en de vaststelling van wijzigingen in de bijlagen II en III bij het Protocol inzake de speciaal beschermde gebieden en de biologische diversiteit in de Middellandse Zee.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1.Het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee en de bijbehorende protocollen
Het Verdrag van Barcelona en de zeven bijbehorende protocollen die in het kader van het Actieplan voor de Middellandse Zee 1 zijn aangenomen, vormen de belangrijkste juridisch bindende multilaterale milieuovereenkomst voor de Middellandse Zee en beogen de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee. Het Verdrag van Barcelona is in 1978 in werking getreden en is in 1995 gewijzigd. De wijzigingen van het Verdrag van Barcelona zijn in 2004 in werking getreden.
Het Protocol inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging vanaf het land (“Land Based Sources Protocol” of “LBS-protocol”) is erop gericht om verontreiniging van de Middellandse Zee door het storten van afval of andere stoffen te voorkomen, te verminderen en zoveel mogelijk uit te bannen.
Het Protocol inzake de speciaal beschermde gebieden en de biologische diversiteit in de Middellandse Zee (het “Specially Protected Areas and Biological Diversity-protocol” of “SPA/BD-protocol”) is erop gericht de biologische diversiteit in de Middellandse Zee te beschermen door het instellen en beheren van speciaal beschermde gebieden en de bescherming en het behoud van soorten.
De Europese Unie (EU) is partij bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen, waaronder het LBS-protocol 2 en het SPA/BD-protocol 3 . Italië, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Slovenië, Malta, Cyprus en Kroatië zijn ook partij bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen, samen met 13 niet-EU-landen uit het Middellandse Zeegebied.
2.2.De vergadering van de partijen bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen
Op de vergadering van de partijen bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen (de “vergadering van de partijen”) komen ministers en hoge ambtenaren bijeen die de partijen bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen vertegenwoordigen. De partijen bij het verdrag komen van 4 tot en met 8 december 2023 bijeen in Portorož, Slovenië.
De vergadering van de partijen vindt eens in de twee jaar plaats en is het hoogste besluitvormende orgaan van het verdrag. Tijdens deze tweejaarlijkse vergaderingen worden de partijen bij het verdrag vertegenwoordigd door hun bevoegde ministeries om besluiten te nemen over de relevante beleidsmaatregelen en strategieën, de begroting en het werkprogramma.
Overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag van Barcelona oefent de EU haar stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal lidstaten die bij dit verdrag en bij een of meer van de bijbehorende protocollen partij zijn. De EU oefent haar stemrecht niet uit wanneer de lidstaten hun stemrecht uitoefenen en omgekeerd.
Overeenkomstig artikel 15, lid 1, van het LBS-protocol worden besluiten over de vaststelling van actieplannen, programma’s en maatregelen genomen met een tweederdemeerderheid van de aanwezige en stemmende partijen bij het verdrag.
Overeenkomstig artikel 23, lid 2, van het Verdrag van Barcelona worden wijzigingen in de bijlagen bij het verdrag of van een protocol aangenomen door de vergadering van de partijen met een drievierdemeerderheid van de partijen bij het desbetreffende instrument.
2.3.De beoogde handelingen van de 23e vergadering van de partijen bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen
De partijen bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen zullen tijdens de 23e ministeriële vergadering van 4 tot en met 8 december 2023 de volgende handelingen vaststellen (“de beoogde handelingen”):
–voorstellen om drie regionale plannen vast te stellen in het kader van artikel 15 van het LBS-protocol: 1) het regionale plan inzake landbouwbeheer; 2) het regionale plan inzake aquacultuurbeheer; en 3) het regionale plan inzake het beheer van overtollig regenwater in steden;
–een voorstel om de bijlagen II en III bij het SPA/BD-protocol te wijzigen.
De beoogde regionale plannen strekken ertoe verontreiniging in de Middellandse Zee als gevolg van het niet-duurzame beheer van respectievelijk de landbouw, de aquacultuur en overtollig regenwater te verminderen en te voorkomen. In het LBS-protocol is voorzien in de vaststelling door de partijen bij het verdrag van regionale actieplannen om een einde te maken aan verontreiniging door bronnen en activiteiten op het land. Zodra de plannen zijn vastgesteld, worden de daarin vervatte maatregelen en tijdsschema’s overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het LBS-protocol wettelijk bindend.
De wijziging van de bijlagen II en III bij het SPA/BD-protocol strekt ertoe negen kraakbeenvissoorten op te nemen in de bijlagen: zes soorten in bijlage II (lijst met bedreigde soorten) en drie soorten in bijlage III (lijst met soorten waarvan de exploitatie is gereglementeerd). De wijzigingen in de bijlagen bij het protocol zijn voor alle partijen bij het SPA/BD-protocol van toepassing na het verstrijken van een door de verdragsluitende partijen bij de vaststelling van de wijziging overeengekomen periode, overeenkomstig artikel 23 van het Verdrag van Barcelona en artikel 14, lid 1, van het SPA/BD-protocol.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
Met betrekking tot het regionale actieplan inzake landbouwbeheer:
In overeenstemming met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, met name SDG 2, SDG 6 en SDG 14 4 , met het VN-Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming 5 en met het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen 6 bevat het beoogde regionale plan een verplichting tot de instelling van een regelgevingskader (tegen 2028) en tot de invoering van maatregelen (tegen 2030) voor de beperking van het gebruik van verontreinigende stoffen en andere afvalstoffen en maatregelen die bijdragen aan duurzame landbouw.
Het beoogde regionale plan is volledig in lijn met de ambitie van de Unie in het kader van de Green Deal, met name de “van boer tot bord”-strategie 7 en de biodiversiteitsstrategie 8 , die zijn gericht op de vermindering van verontreiniging en de bevordering van weinig productiemiddelen vergende landbouw. Het voorgestelde standpunt past ook binnen het bredere EU-beleid inzake de bescherming van de kwaliteit van waterlichamen en het mariene milieu en de kustgebieden in de EU tegen verontreiniging vanaf het land, en inzake het duurzame gebruik van pesticiden en het terugdringen van nutriëntenverlies.
Er wordt derhalve voorgesteld dat de Unie de goedkeuring van het beoogde regionale plan inzake landbouwbeheer steunt.
Met betrekking tot het regionale actieplan inzake aquacultuurbeheer:
In overeenstemming met duurzameontwikkelingsdoelstelling nr. 14 van de VN, evenals met wereldwijde en regionale richtsnoeren en initiatieven in verband met de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur 9 , bevat het beoogde regionale plan een verplichting tot de instelling van een regelgevingskader (tegen 2027) waarin de operationele voorwaarden voor aquacultuurvoorzieningen worden vastgesteld, en wordt voorzien in de invoering van maatregelen om de verontreiniging door aquacultuuractiviteiten te minimaliseren (tegen 2028/2030), om ecologisch duurzame aquacultuur te bevorderen (tegen 2027) en om de productie van kunststofafval door aquacultuur te reguleren (tegen 2028).
Aangezien het beoogde regionale plan volledig in overeenstemming is met de ambitie van de Unie in het kader van de Green Deal en verwante strategieën 10 en richtsnoeren, met name de strategische richtsnoeren van de Commissie voor een duurzamere en concurrerendere EU-aquacultuur voor de periode 2021 tot en met 2030 11 om de milieuprestaties van de aquacultuur te verbeteren en verontreiniging door kunststof terug te dringen, evenals met het milieubeleid inzake het waarborgen van de goede kwaliteit van het kustwater en het zeewater van de EU, wordt voorgesteld dat de Unie de goedkeuring van de beoogde handeling steunt.
Er wordt derhalve voorgesteld dat de Unie de goedkeuring van het beoogde regionale plan inzake aquacultuurbeheer steunt.
Met betrekking tot het regionale actieplan inzake het beheer van overtollig regenwater in steden:
In overeenstemming met duurzameontwikkelingsdoelstelling nr. 14 van de VN bevat het beoogde regionale plan een verplichting tot de instelling van een regelgevingskader (tegen 2028) om de omvang en piekstromen van afvloeiend overtollig regenwater te beperken en om verontreinigingsgerelateerde aspecten van het beheer van overtollig regenwater in steden aan te pakken. Tevens wordt voorzien in de invoering van beheersplannen voor overtollig regenwater (tegen 2030) op basis van de selectie van toepasselijke controlemaatregelen, evenals in de invoering van seizoensgebonden onderhoud van opvanginrichtingen voor overtollig regenwater (tegen 2028) om de efficiënte werking ervan te waarborgen.
Het voorgestelde regionale plan is volledig in overeenstemming met de beleidsmaatregelen van de Unie inzake de bescherming van de kwaliteit van waterlichamen en het mariene milieu en de kustgebieden in de EU tegen verontreiniging vanaf het land, en inzake het behoorlijke beheer van stedelijk afvalwater.
Er wordt derhalve voorgesteld dat de Unie de goedkeuring van het beoogde regionale plan inzake het beheer van overtollig regenwater in steden steunt.
Met betrekking tot de wijzigingen in de bijlagen II en III bij het SPA/BD-protocol:
Volgens de beoordelingen in het kader van de Rode Lijst van de Internationale Unie voor behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen (IUCN) 12 zijn de kraakbeenvissoorten waarvan de opname in respectievelijk bijlage II (“bedreigde soorten”) en bijlage III (“soorten waarvan de exploitatie is gereglementeerd”) wordt voorgesteld, respectievelijk ernstig bedreigd, kwetsbaar of bijna bedreigd. Als zodanig zijn de voorgestelde opname van de soorten en de onderliggende onderbouwing in overeenstemming met Besluit IG.17/14 over de gemeenschappelijke criteria voor het voorstellen van wijzigingen in de bijlagen II en III bij het SPA/BD-protocol 13 .
De voorgestelde wijzigingen zijn volledig in overeenstemming met de ambities van de Unie in het kader van de biodiversiteitsstrategie van de EU, evenals met haar internationale toezeggingen om de biodiversiteit te beschermen en te herstellen in het kader van het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit. Tevens komen de wijzigingen overeen met de aanpak die de Unie toepast in het visserijbeleid van de EU met betrekking tot de bescherming van visbestanden en mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, die voortbouwt op aanbevelingen van regionale organen.
Derhalve wordt voorgesteld dat de Unie de wijziging van de bijlagen II en III bij het SPA/BD-protocol steunt.
Voor de goedkeuring van de beoogde handelingen is een standpunt van de Unie noodzakelijk vanwege de juridisch bindende gevolgen van deze handelingen.
4. Rechtsgrond
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
Inhoudsopgave
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 14 .
De vergadering van de partijen bij het verdrag is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten het Verdrag van Barcelona.
De door de vergadering van de partijen bij het verdrag vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zullen overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het LBS-protocol volkenrechtelijk bindend zijn voor wat betreft de beoogde regionale plannen, en overeenkomstig artikel 29 van het Verdrag van Barcelona voor wat betreft de beoogde wijzigingen van de bijlagen bij het SPA/BD-protocol.
De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handelingen hebben in de eerste plaats betrekking op de bescherming van het milieu.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 192, lid 1, VWEU.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 192, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.