Toelichting bij COM(2023)661 - Wijziging van Verordening 2016/2031 wat betreft meerjarige onderzoeksprogramma’s, kennisgevingen inzake de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen, tijdelijke afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften en de vaststelling van procedures voor het toekennen daarvan, tijdelijke invoervoorschriften voor planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico, de vaststelling van procedures voor het in een lijst opnemen van planten met een hoog risico, de inhoud van fytosanitaire certificaten, het gebruik van plantenpaspoorten en wat betreft bepaalde rapportageverplichtingen voor afgebakende gebieden en onderzoeken met betrekking tot plaagorganismen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)661 - Wijziging van Verordening 2016/2031 wat betreft meerjarige onderzoeksprogramma’s, kennisgevingen inzake de aanwezigheid van ... |
---|---|
bron | COM(2023)661 ![]() ![]() |
datum | 17-10-2023 |
• Motivering en doel van het voorstel
Sinds de jaren 1970 bestaat er wetgeving inzake beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten of plantaardige producten op het niveau van de Unie. Deze wetgeving is van groot belang geweest voor de bescherming van de landbouw, het landschap en het milieu in de Unie. De eerste evaluatie en herziening van het fytosanitaire beleid van de Unie vond plaats tussen 2008 en 2016 en resulteerde in de vaststelling van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad 1 (“de verordening”), waarbij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad 2 werd ingetrokken en vervangen. De verordening is momenteel het juridische basiskader voor het fytosanitaire beleid van de Unie.
In artikel 50 en artikel 79, lid 6, van de verordening is bepaald dat de Commissie uiterlijk eind 2021 bij het Europees Parlement en de Raad verslagen indient over de handhaving en doeltreffendheid van de invoermaatregelen en over de ervaring die de marktdeelnemers hebben opgedaan bij de uitbreiding van het plantenpaspoort naar alle voor opplant bestemde planten (hierna: “de overeenkomstig artikel 50 en artikel 79, lid 6, ingediende verslagen” genoemd).
De Commissie heeft deze verslagen op 10 december 2021 ingediend.
In het verslag over invoermaatregelen werd geconcludeerd dat ervan kon worden uitgegaan dat die invoermaatregelen, alsook de opname van fytosanitaire controles in het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad 3 , hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen om de fytosanitaire bescherming van de Unie te verbeteren en de proactieve maatregelen tegen plaagorganismen op te voeren in overeenstemming met de regels van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC) door middel van risicogebaseerde en transparante benaderingen.
In het verslag over de uitbreiding van het plantenpaspoortstelsel naar alle voor opplant bestemde planten werd geconcludeerd dat die uitbreiding heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening. Meer in het bijzonder heeft de uitbreiding bijgedragen tot een grotere doeltreffendheid van de bescherming tegen quarantaineorganismen, een betere paraatheid voor de identificatie van nieuwe plaagorganismen bij planten die voor de Unie van belang zijn, een beter inzicht en een beter bewustzijn bij de betrokken belanghebbenden met betrekking tot het fytosanitaire belang, en de toegenomen mogelijkheden om plaagorganismen te identificeren.
In de verslagen werden gebieden vastgesteld die nader moeten worden besproken om de doeltreffendheid en de praktische uitvoering te verbeteren van de regels voor plantgezondheid en voor officiële controles. Die besprekingen vonden in 2022 plaats met de hoofden van de fytosanitaire diensten van de lidstaten en met verenigingen voor de gezondheid van planten in de Unie. Zij leidden tot de conclusie dat het systeem op bepaalde punten moest worden verbeterd, hetgeen alleen kon worden bereikt door de verordening te wijzigen. Deze verbeteringen hebben betrekking op de noodzaak van i) verklaringen over het fytosanitaire certificaat voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen; ii) het melden van gevallen van niet-naleving van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen in het elektronische kennisgevingssysteem (informatiemanagementsysteem voor officiële controles — Imsoc); iii) procedurevoorschriften voor het indienen en behandelen van verzoeken van niet-EU-landen om tijdelijke afwijkingen van invoerverboden; iv) procedures voor het identificeren en in een lijst opnemen van planten met een hoog risico, en v) het rationaliseren van de verplichting om op bepaalde planten een plantenpaspoort aan te brengen.
Op basis van de ervaring die de Commissie tijdens de eerste vijf jaar van de toepassing van de verordening heeft opgedaan, zijn er verdere verbeteringen vastgesteld met betrekking tot i) maatregelen tegen plaagorganismen die als quarantaineorganismen worden aangemerkt maar nog niet volledig zijn beoordeeld; ii) de noodzaak van autonome handelingen voor de vaststelling van tijdelijke afwijkingen van invoerverboden, en bijzondere invoervoorschriften; iii) de noodzaak om tijdelijke invoervoorschriften vast te stellen voor het binnenbrengen in de Unie van planten, plantaardige producten of andere materialen die van de lijst van planten met een hoog risico zijn geschrapt maar waarvoor het fytosanitaire risico niet volledig is onderzocht; iv) de vaststelling van voorschriften voor de gelijkwaardigheid van derde landen, en v) de alternatieve officiële verklaringen.
Tot slot werd vastgesteld dat bepaalde elementen van de rapportage onder de verbintenis van de Commissie vallen om de rapportageverplichtingen van de lidstaten en professionele marktdeelnemers op basis van haar mededeling “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030” 4 te rationaliseren.
Met betrekking tot de rationalisering van de rapportageverplichtingen heeft de Commissie een horizontaal initiatief genomen. In haar mededeling “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030” benadrukte zij het belang van een regelgevingskader dat ervoor zorgt dat de doelstellingen tegen minimale kosten worden verwezenlijkt. Daarom wil zij een nieuwe impuls geven aan het rationaliseren en vereenvoudigen van rapportagevereisten, met als uiteindelijk doel om deze lasten met 25 % terug te dringen zonder dat dit ten koste gaat van de daarmee samenhangende beleidsdoelstellingen.
De algemene doelstellingen ervan zijn als volgt samengevat:
a) Het verbeteren van de rechtszekerheid en duidelijkheid voor bevoegde autoriteiten en professionele marktdeelnemers, zowel in de Unie als in derde landen.
b) Het vergroten van de transparantie, flexibiliteit en samenhang van de regelgevingsprocedures van de Unie.
c) Door digitalisering bijdragen tot de rationalisering van de rapportageverplichtingen en de daarmee verband houdende administratieve taken.
Rapportagevereisten zijn van essentieel belang voor een correcte handhaving en goede monitoring van wetgeving. De kosten van deze vereisten vallen per saldo grotendeels weg tegen het voordeel dat ze opleveren, met name op het gebied van de monitoring en de zorg voor de naleving van essentiële beleidsmaatregelen. Rapportagevereisten kunnen echter ook onevenredige lasten met zich meebrengen voor belanghebbenden, en met name kmo’s en micro-ondernemingen treffen. Wanneer deze vereisten zich in de loop der tijd opstapelen, kan dit resulteren in overbodige, overlappende of achterhaalde verplichtingen, in een inefficiënte frequentie en timing of in inadequate verzamelmethoden.
Het voorstel heeft dus ook tot doel de rapportageverplichtingen te rationaliseren door middel van een combinatie van maatregelen:
–verwijdering van verslagen die niet langer nodig zijn;
–digitalisering van de uitwisseling van informatie;
–verlaging van de frequentie van de rapportagevereisten.
De rapportagevereisten hebben betrekking op overheidsinstanties en, in bepaalde gevallen, indirect op professionele marktdeelnemers. Volgens de voorgestelde wijzigingen worden bepaalde rapportageverplichtingen geschrapt, terwijl andere worden gedigitaliseerd of met een lagere frequentie worden gevraagd.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het voorstel bevat wijzigingen die betrekking hebben op de uitvoering van bepalingen die het fytosanitaire beleid van de Unie vormen. Het fytosanitaire beleid van de Unie zelf wordt niet door de wijzigingen veranderd. De voorgestelde wijzigingen zijn derhalve in hoge mate in overeenstemming met het bestaande fytosanitaire beleid van de Unie en zijn bedoeld om bij te dragen tot de verbetering van de toepassing ervan.
De voorstellen inzake rapportageverplichtingen maken deel uit van een eerste pakket initiatieven van de Commissie om de rapportagevereisten te rationaliseren. Dit is een stap in een continu proces waarin uitgebreid wordt gekeken naar de bestaande rapportagevereisten om te zien of zij nog zinvol zijn en in hoeverre de efficiëntie ervan kan worden vergroot.
Aangezien door het voorstel de transparantie zal worden vergroot en de administratieve lasten voor de bevoegde autoriteiten, de professionele marktdeelnemers en de Commissie zullen worden verminderd, zal het alleen een positief effect hebben op de verwezenlijking van de doelstellingen op het beleidsterrein.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
De samenhang van de verordening met andere beleidsmaatregelen van de Unie op het gebied van landbouw en milieu, zoals biodiversiteit en klimaatverandering, wordt gewaarborgd door de bestaande bepalingen en de uitvoering ervan. Aangezien de beleidskoers van de verordening niet door de voorgestelde technische wijzigingen zal worden veranderd, blijft de samenhang met dat beleid ongewijzigd.
De Commissie ziet erop toe dat haar wetgeving geschikt is voor het beoogde doel en gericht is op de behoeften van belanghebbenden. Zij houdt de administratieve lasten minimaal, terwijl de doelstellingen ervan in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) worden verwezenlijkt. De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de rationalisering van de rapportageverplichtingen, door de complexiteit van de rapportagelasten die voortvloeien uit het rechtskader van de Unie, te verminderen.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
Met het voorstel wordt de technische uitvoering gewijzigd van voorschriften die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na te streven in de sector van de productie en het in de handel brengen van planten, plantaardige producten en andere materialen in de Unie.
In dit verband is gekozen voor artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de rechtsgrondslag vormt voor de vaststelling van bepalingen die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na te streven.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt d), VWEU heeft de Unie een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid op het gebied van landbouw en visserij, met uitsluiting van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee.
Sinds de vaststelling van Richtlijn 2000/29/EG en ook op grond van de verordening zijn alle gebieden van plantgezondheid in zeer hoge mate op het niveau van de Unie gereguleerd. Deze regels hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de bescherming van het grondgebied van de Unie tegen plagen en ziekten. Evenzo kunnen de doelstellingen van de voorgestelde wijzigingen beter worden verwezenlijkt door de betrokken kwesties uitsluitend op het niveau van de Unie te regelen.
Wat de rapportageverplichtingen betreft, zijn de desbetreffende vereisten reeds vastgelegd in het Unierecht. Evenzo moeten zij op het niveau van de Unie worden gerationaliseerd.
• Evenredigheid
De voorgestelde maatregelen zijn beperkt tot acties die op het niveau van de Unie moeten worden genomen om doeltreffend en efficiënt te zijn. Om ervoor te zorgen dat deze acties doeltreffend en efficiënt zijn, wordt een wijziging van de verordening het meest geschikt geacht, aangezien een belangrijk onderdeel van het voorstel erin bestaat de uitvoering van geharmoniseerde maatregelen voor de lidstaten te versterken. Een hoog kwaliteitsniveau voor degenen die de verordening toepassen, de werking van de interne markt en een gelijk speelveld voor de marktdeelnemers alsook duurzame landbouw- en voedselproductie kunnen alleen met de uniforme voorschriften van de verordening worden gewaarborgd.
Met de rationalisering van bepaalde rapportagevereisten wordt het rechtskader vereenvoudigd doordat minimale wijzigingen in bestaande vereisten worden doorgevoerd, die niet van invloed zijn op de inhoud van de bredere beleidsdoelstelling. Het voorstel blijft dus beperkt tot de wijzigingen die nodig zijn om een efficiënte rapportage te waarborgen zonder dat de inhoudelijke elementen van de betrokken wetgeving veranderen.
• Keuze van het instrument
Het voorstel heeft de vorm van een verordening van het Europees Parlement en de Raad. Andere middelen zouden niet geschikt zijn omdat met het voorstel basisbepalingen van een verordening van het Europees Parlement en de Raad worden gewijzigd waarvoor de Commissie niet de bevoegdheid heeft om die wijzigingen door middel van uitvoeringshandelingen te verwezenlijken.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
De overeenkomstig artikel 50 en artikel 79, lid 6, van de verordening ingediende verslagen werden ondersteund door een raadpleging van belanghebbenden waarbij, waar nodig, de beschikbare gegevens over de invoer werden verzameld.
Wat de rapportageverplichtingen betreft, is een evaluatie achteraf of geschiktheidscontrole niet van toepassing.
• Raadpleging van belanghebbenden
Voor de opstelling van de overeenkomstig artikel 50 en artikel 79 van de verordening ingediende verslagen heeft een uitgebreide raadpleging plaatsgevonden waarbij alle relevante belanghebbenden waren betrokken. In een eerste fase werd de Deskundigengroep plantgezondheid, bestaande uit autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn op het gebied van plantgezondheid en voor de certificering van plantaardig en bosbouwkundig teeltmateriaal, het Europees Parlement en de relevante beroepsverenigingen op het niveau van de Unie, uitgenodigd om aan de ontwikkeling van voor het beoogde doel geschikte vragenlijsten deel te nemen. Er werden in totaal vijf uitvoerige vragenlijsten over invoerprocedures, invoerverboden, fytosanitaire invoercertificaten, officiële controles en plantenpaspoorten opgesteld die in totaal 234 vragen bevatten en betrekking hebben op de belangrijkste wijzigingen die bij de verordening zijn ingevoerd.
De bevoegde autoriteiten van de Unie en de beroepsverenigingen op het niveau van de Unie werden door middel van een specifieke uitnodiging uitgenodigd om deel te nemen aan het raadplegingsproces, terwijl de nationale verenigingen en individuele marktdeelnemers in de Unie door die bevoegde autoriteiten en beroepsverenigingen op het niveau van de Unie op de hoogte werden gebracht van de mogelijkheid om aan de raadpleging deel te nemen via een open link. Vanwege de zeer technische aard van de veranderingen werden zeer weinig vragen gesteld aan het publiek, dat via sociale media werd benaderd.
In totaal werden 563 reacties ontvangen, waarvan een gedetailleerde analyse werd gepresenteerd in de vijf technische verslagen 5 van DG SANTE van de Commissie en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC).
Wat de invoergerelateerde bepalingen betreft, stonden de lidstaten positief tegenover bepalingen en voorstellen die duidelijkheid verschaften op het gebied van fytosanitaire controles en waarmee de bescherming van de Unie tegen plaagorganismen verder werd verbeterd. Verenigingen op het niveau van de Unie en de lidstaten waren van mening dat sommige bepalingen, zoals het tijdelijke verbod op planten met een hoog risico, problemen in het gevestigde handelsverkeer hebben veroorzaakt, en verzochten daarom om meer juridische duidelijkheid en transparantie. De verenigingen verzochten om meer juridische duidelijkheid en transparantie, ook voor andere procedures die een positieve bijdrage kunnen leveren aan de handel, zoals de afwijkingen van permanente verboden. Daarop wordt in het huidige voorstel ingegaan. Wat plantenpaspoorten betreft, waren de belanghebbenden van mening dat het aanbrengen ervan op elke handelseenheid extra administratieve lasten en daarmee gepaard gaande kosten met zich meebrengt, die zwaarder wegen dan de waargenomen extra voordelen ervan. Ook dit komt in dit voorstel aan de orde.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Naast de voorgestelde wijzigingen die voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 50 en artikel 79, lid 6, van de verordening ingediende verslagen, bevat het voorstel wijzigingen die voortvloeien uit de ervaring die de Commissie in de eerste vijf jaar van toepassing van de verordening heeft opgedaan. Hoewel voor deze voorstellen geen belanghebbenden zijn geraadpleegd, hebben de specifieke voorgestelde wijzigingen betrekking op procedures die bij de uitvoering ervan als problematisch werden beschouwd en zijn zij bedoeld om de bevoegde autoriteiten, de marktdeelnemers en de derde landen juridische duidelijkheid en rechtszekerheid te verschaffen.
Wat de rapportageverplichtingen betreft, zijn deze voorstellen tot stand gekomen na een interne doorlichting van bestaande rapportageverplichtingen en op basis van de ervaring die is opgedaan met de toepassing van de desbetreffende wetgeving. Het gaat om een stap in het proces van permanente toetsing van rapportagevereisten die voortvloeien uit Uniewetgeving. De doorlichting van dergelijke lasten en van de gevolgen ervan voor belanghebbenden loopt na deze stap dus gewoon door.
• Effectbeoordeling
Volgens de analyse van de Commissie hebben de voorgestelde wijzigingen geen significante economische, ecologische of sociale gevolgen. De Commissie heeft daarom besloten geen effectbeoordeling uit te voeren voor de gerichte technische wijzigingen die in het voorstel zijn opgenomen.
Het voorstel komt deels voort uit de verslagen die de Commissie overeenkomstig de artikelen 50 en 79 van Verordening (EU) 2016/2031 bij het Europees Parlement en de Raad heeft ingediend. Het is ook gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Verordening (EU) 2016/2031. Voor de opstelling van het verslag heeft een uitgebreide raadpleging van alle relevante belanghebbenden plaatsgevonden. Nadat die verslagen op 10 december 2021 bij het Europees Parlement en de Raad waren ingediend, werden gebieden vastgesteld die verdere bespreking verdienden. Daarom vonden in 2022 besprekingen plaats met de hoofden van de fytosanitaire diensten en verenigingen in de EU voor de gezondheid van planten en voor plantaardig en bosbouwkundig teeltmateriaal, op basis waarvan is geconcludeerd dat bepaalde verbeteringen nodig waren en alleen mogelijk waren door de verordening te wijzigen. Wat de rapportageverplichtingen betreft, hebben de voorgestelde wijzigingen betrekking op beperkte en gerichte wijzigingen van de wetgeving met het oog op de rationalisering van de rapportagevereisten. Ze zijn gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van de respectieve wetgeving. Die wijzigingen hebben geen significante gevolgen voor het beleid, maar zorgen slechts voor een efficiëntere en effectievere uitvoeringspraktijk. Door het gerichte karakter ervan en door het gebrek aan relevante beleidsopties is een effectbeoordeling niet nodig.
Over het geheel genomen zullen de voorgestelde wijzigingen naar verwachting minimaal en positief zijn voor zowel de bevoegde autoriteiten als de professionele marktdeelnemers. Zij zullen de administratieve lasten verminderen, de juridische duidelijkheid vergroten en de handel in de respectieve goederen vergemakkelijken.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Met het voorstel worden gerichte bepalingen ingevoerd die een reeds functionerend systeem verbeteren met behulp van een eenvoudiger, duidelijker en minder belastend regelgevingskader voor marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten in de EU en door middel van meer transparantie voor derde landen.
Wat de rapportageverplichtingen betreft, wordt met dit voorstel beoogd de wetgeving te vereenvoudigen en de lasten voor belanghebbenden, met name administratieve autoriteiten, te verminderen. Het is bedoeld om de nalevingskosten tot een minimum te beperken door de administratieve lasten en de werklast van nationale autoriteiten te verminderen door bepaalde rapportageverplichtingen af te schaffen. Wat betreft de afschaffing van de verplichting om jaarlijks verslag uit te brengen over de locaties van de afgebakende gebieden, kan die informatie worden opgehaald uit het informatiesysteem van de Commissie voor de kennisgeving van uitbraken (Europhyt).
Het voorstel is er ook op gericht om doel de rapportageverplichting met betrekking tot de meerjarige onderzoeksprogramma’s te rationaliseren door de huidige frequentie voor het uitvoeren van deze onderzoeken van vijf tot zeven jaar naar tien jaar te brengen. Hierdoor zullen de nationale autoriteiten extra tijd krijgen om de respectieve onderzoeken uit te voeren. Tot slot is het voorstel erop gericht om bepaalde rapportageverplichtingen te digitaliseren, rekening houdend met de informatiesystemen die zijn ontwikkeld en die momenteel van toepassing zijn in het kader van Verordening (EU) 2017/625, alsook met een IT-systeem voor fytosanitaire onderzoeken. Deze digitalisering zou de toepassing van de respectieve rapportagebepalingen geschikter maken voor de digitale omgeving.
• Grondrechten
De voorgestelde wijzigingen hebben geen gevolgen voor de grondrechten die worden beschermd door het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Er zijn geen gevolgen voor de begroting.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De rapportageregelingen worden gerationaliseerd. Er worden geen wijzigingen aangebracht met betrekking tot uitvoeringsplannen en monitoringverplichtingen. Aan derde landen zal een overgangsperiode van zes maanden worden toegekend wat betreft de verplichting om de door hen toegepaste maatregelen met betrekking tot de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen op de aanvullende verklaring van het fytosanitair certificaat te vermelden.
• Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
• Artikelsgewijze toelichting
i) Verduidelijking van de maatregelen tegen plaagorganismen die voorlopig als quarantaineorganismen worden aangemerkt, maar die nog niet volledig zijn beoordeeld.
Artikel 30 van de verordening verleent de Commissie de bevoegdheid om door middel van uitvoeringshandelingen tijdelijke maatregelen vast te stellen met betrekking tot het risico op plaagorganismen die nog niet volledig zijn beoordeeld en nog niet als EU-quarantaineorganismen zijn gereguleerd. Het biedt de mogelijkheid om die plaagorganismen als in een lijst opgenomen EU-quarantaineorganismen te behandelen. In die bepaling wordt niet duidelijk gepreciseerd of die maatregelen ook betrekking hebben op bijzondere invoervoorschriften voor planten en andere goederen.
Daarom, en ter wille van meer duidelijkheid, wordt artikel 30, lid 1, van de verordening bij het voorstel gewijzigd om te bepalen dat de vast te stellen tijdelijke maatregelen zowel betrekking kunnen hebben op het interne verkeer van planten en andere goederen binnen de Unie als op de invoer ervan in de Unie.
ii) Wijziging van de voorschriften met betrekking tot de verklaringen op het fytosanitair certificaat voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
In artikel 71, lid 1, van de verordening is bepaald dat het derde land certificeert dat de respectieve planten en goederen vrij zijn van EU-quarantaineorganismen en van (of voldoen aan de desbetreffende tolerantieniveaus voor) gereguleerde niet-quarantaineorganismen. Dit gebeurt door middel van een standaardverklaring op het fytosanitair certificaat met betrekking tot de overeenstemming van de zending met de invoervoorschriften voor quarantaineorganismen en gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
In overeenstemming met de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen (ISPM) nr. 12 bepaalt artikel 71, lid 2, van de verordening dat het derde land, in geval van verschillende keuzemogelijkheden in het kader van de toepasselijke bijzondere invoervoorschriften, op het fytosanitair certificaat vermeldt welke mogelijkheid het heeft toegepast om te waarborgen dat er geen quarantaineorganismen zijn. Deze bepaling is echter alleen van toepassing op quarantaineorganismen en niet op gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
Met het voorstel wordt dus artikel 71, lid 2, van de verordening gewijzigd om ervoor te zorgen dat derde landen op het fytosanitair certificaat vermelden hoe de naleving van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen is gewaarborgd indien de Uniewetgeving verschillende keuzemogelijkheden biedt. Deze wijziging zou ook in overeenstemming zijn met de desbetreffende internationale norm.
iii) De rapportage van gevallen van niet-naleving van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen in het elektronische kennisgevingssysteem (informatiemanagementsysteem voor officiële controles — Imsoc).
Krachtens de verordening bestaat er een verplichting om gevallen van niet-naleving van de regels inzake EU-quarantaineorganismen in het Imsoc te melden (bv. de aanwezigheid van EU-quarantaineorganismen op ingevoerde planten). Die verplichting bestaat niet in de verordening voor de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
Het ontbreken van dit vereiste voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen heeft geleid tot niet-geharmoniseerde, niet-gedigitaliseerde benaderingen tussen de lidstaten met betrekking tot de middelen om aan de Unie en het derde land verslag uit te brengen over niet-naleving van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen.
Met het voorstel worden dus de artikelen 37 en 104 van de verordening gewijzigd om ervoor te zorgen dat gevallen van niet-naleving van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen en de follow-upmaatregelen op geharmoniseerde wijze binnen de Unie worden gemeld. Dit zal ook zorgen voor samenhang met de respectieve regels inzake quarantaineorganismen en zal in het algemeen het niveau van fytosanitaire bescherming in de EU verhogen.
iv) Het verlenen van de bevoegdheid aan de Commissie om door middel van onafhankelijke handelingen tijdelijke afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften en tijdelijke bijzondere invoervoorschriften vast te stellen voor goederen die zijn geschrapt van de lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico, maar waarvoor het risico op plaagorganismen niet volledig is beoordeeld.
Artikel 40 van de verordening betreffende het verbod op de invoer van planten, plantaardige producten of andere materialen uit derde landen omvat de verplichting voor de Commissie om één enkele lijst van die verboden op te stellen. Die verbodsbepalingen hebben betrekking op een of meer specifieke quarantaineorganismen, gelden voor onbepaalde tijd en zijn doorgaans van toepassing op alle of veel derde landen.
Volgens de sanitaire en fytosanitaire voorschriften moet een derde land echter kunnen verzoeken om een afwijking van die invoerverboden indien het van oordeel is dat het over een systeem beschikt waarmee het door de Unie vereiste niveau van fytosanitaire bescherming kan worden gewaarborgd. In dergelijke gevallen moeten tijdelijke afwijkingen van de desbetreffende verbodsbepalingen worden toegestaan.
Net als bij afwijking van de invoerverboden zijn er gevallen waarin tijdelijke afwijkingen moeten worden toegestaan van de in de lijst van artikel 41, lid 2, beschreven bijzondere en gelijkwaardige voorschriften. Een derde land kan bijvoorbeeld verlangen dat de Unie alternatieve maatregelen aanvaardt die het derde land efficiënt acht om het risico op het binnenbrengen in de Unie van planten, plantaardige producten of andere materialen met plaagorganismen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het voorstel voorziet in de mogelijkheid om op basis van een voorlopige beoordeling een afwijking van de bijzondere vereisten van artikel 41, lid 2, vast te stellen.
Dergelijke tijdelijke afwijkingen hebben doorgaans betrekking op één derde land of een deel daarvan. Zij mogen alleen worden toegekend indien aan zeer gedetailleerde bijzondere invoervoorschriften is voldaan. Die voorschriften kunnen betrekking hebben op alle stappen van de productie tot de uitvoer naar de Unie, zoals productiemethoden, behandelingen en andere methoden om het risico op de desbetreffende plaagorganismen te beperken, alsook op visuele inspecties, bemonstering, tests en andere fytosanitaire maatregelen om het door de Unie vereiste beschermingsniveau te bereiken. Die afwijkingen moeten tijdelijk in autonome handelingen worden opgenomen, zodat de doeltreffendheid van de maatregelen volledig kan worden beoordeeld en de voorwaarden of de afwijking zelf, indien nodig, flexibel kunnen worden gewijzigd. Wanneer de tijdelijke maatregelen eenmaal zijn vastgesteld en gecontroleerd en een volledige beoordeling beschikbaar is, kan de tijdelijke status van de afwijking worden ingetrokken. Met betrekking tot goederen waarop afwijkingen van de invoerverboden van toepassing zijn, zullen de respectieve goederen uit het betrokken derde land op dat moment worden opgenomen in de lijst van bijzondere invoervoorschriften die is vastgesteld op grond van artikel 41, lid 2, van de verordening. Als tijdens de toepassingsperiode van een tijdelijke afwijking duidelijk wordt dat het risico niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht, zal die afwijking evenzo onmiddellijk worden ingetrokken en zal het respectieve handelsartikel uit het betrokken derde land worden verplaatst naar de lijst van verboden goederen op grond van artikel 40 van de verordening.
Naast de afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften heeft de ervaring met de verwijdering van goederen van de lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico aangetoond dat er gevallen zijn waarin het algemene risico van het handelsartikel is beoordeeld, maar bepaalde geïdentificeerde plaagorganismen niet zijn beoordeeld. Om de risico’s op plaagorganismen volledig te kunnen beoordelen, moeten daarom tijdelijke bijzondere invoervoorschriften worden vastgesteld. Wanneer dat risico eenmaal volledig is aangepakt, zal het respectieve handelsartikel uit het betrokken derde land worden opgenomen in de lijst die op grond van artikel 41, lid 2, van de verordening is vastgesteld, of het zal gelijkwaardig worden verklaard.
Om voor meer duidelijkheid en transparantie te zorgen bij het verlenen van tijdelijke afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften, en bij het opleggen van bijzondere invoervoorschriften en tijdelijke bijzondere invoervoorschriften voor goederen die van de lijst van planten met een hoog risico zijn geschrapt, alsook voor plantaardige producten en andere materialen waarvoor het risico op plaagorganismen niet volledig is beoordeeld, wordt met het voorstel een nieuw artikel 42 bis in de verordening ingevoerd, dat voorziet in een afzonderlijke bevoegdheid voor de Commissie om autonome uitvoeringshandelingen vast te stellen om die tijdelijke afwijkingen van de vastgestelde verbodsbepalingen of bijzondere invoervoorschriften aan te pakken.
v) Het verlenen van de bevoegdheid aan de Commissie om procedureregels vast te stellen voor het indienen en behandelen van verzoeken van derde landen om tijdelijke afwijkingen van invoerverboden of invoervoorschriften.
Artikel 40 van de verordening bevat de regels inzake invoerverboden voor bepaalde planten van bepaalde oorsprong, terwijl artikel 41 de regels bevat inzake voorschriften voor de invoer en het verkeer van bepaalde planten van bepaalde oorsprong. Zoals uitgelegd met betrekking tot de vorige voorgestelde wijziging, verleent de Commissie op verzoek van een derde land in bepaalde gevallen tijdelijke afwijkingen van die verbodsbepalingen aan derde landen om de invoer van sommige van hun planten of andere goederen toe te staan, of tijdelijke afwijkingen van de voorschriften inzake invoer en verkeer om de invoer en het verdere verkeer in de Unie van sommige van hun planten of andere goederen toe te staan.
Er bestaan echter geen gestandaardiseerde procedures voor het beoordelen van deze verzoeken van derde landen. Momenteel is bij ontvangst van een verzoek om een dergelijke tijdelijke afwijking van een derde land de procedure voor het toestaan van de afwijking gebaseerd op een ad-hocverzoek om informatie en een ad-hocbesluit om de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) al dan niet bij die beoordeling te betrekken. Een gestandaardiseerde procedure zou voorzien in regels voor het besluitvormingsproces en bijgevolg voor het huidige gebrek aan transparantie.
Daarom wordt in het voorstel in het nieuwe artikel 42 bis van de verordening de bevoegdheid voor de Commissie ingevoerd om regels vast te stellen voor een gestandaardiseerde procedure voor het indienen en behandelen van een verzoek om tijdelijke afwijkingen van de invoerverboden of invoervoorschriften. Die regels kunnen instructies bevatten voor het indienen van de respectieve dossiers en de elementen voor de beoordeling.
vi) De invoering van de bevoegdheid om door middel van een gedelegeerde handeling procedures vast te stellen voor het identificeren en in een lijst opnemen van planten met een hoog risico.
Overeenkomstig artikel 42 van de verordening moet het voorlopig opnemen van de planten als planten met een hoog risico op een voorlopige beoordeling zijn gebaseerd. Er wordt echter niet nader ingegaan op de wijze waarop deze beoordeling moet worden uitgevoerd. Tot dusver is het slechts één keer voorgekomen dat verschillende plantensoorten als planten met een hoog risico in een lijst zijn opgenomen, namelijk in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie 6 . Deskundigen van de lidstaten hebben deelgenomen aan het opstellen van de lijst van planten met een hoog risico door voorstellen in te dienen die grondig zijn beoordeeld; bij die beoordeling is rekening gehouden met wetenschappelijke en technische gegevens.
De procedure is echter door verschillende spelers aangemerkt als niet transparant genoeg, met name gezien het feit dat dit proces tot een voorlopig verbod op reeds bestaand handelsverkeer heeft geleid.
Daarom, en vanwege de transparantie, moeten die procedure en de voor de beoordeling noodzakelijke elementen worden beschreven. In dit verband wordt door het voorstel artikel 42 van de verordening gewijzigd door aan de Commissie de bevoegdheid te verlenen om een gedelegeerde handeling vast te stellen waarin de procedure voor het identificeren en in een lijst opnemen van die planten met een hoog risico wordt beschreven, alsook de specifieke elementen die nodig zijn om de beoordeling uit te voeren.
vii) De verduidelijking van de rechtsgrondslag voor het vaststellen van vereisten voor de gelijkwaardigheid van derde landen, om niet alleen te verwijzen naar voorschriften inzake intern verkeer, maar ook naar bestaande invoervereisten, in overeenstemming met de desbetreffende internationale norm.
Overeenkomstig artikel 44 van de verordening is de Commissie bevoegd om door middel van uitvoeringshandelingen gelijkwaardige voorschriften vast te stellen voor systemen van derde landen, wanneer die landen ten aanzien van het verkeer van planten en andere goederen binnen het grondgebied van de Unie een niveau van fytosanitaire bescherming bieden dat gelijkwaardig is aan de bijzondere voorschriften. In dergelijke gevallen wordt het fytosanitaire systeem van het derde land beoordeeld door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), gevolgd door een besluit van de Unie om de respectieve voorschriften al dan niet als gelijkwaardig te beschouwen.
De mogelijkheden om alleen gelijkwaardige voorschriften voor systemen van derde landen vast te stellen wanneer voorschriften voor het interne verkeer van planten, plantaardige producten of andere materialen van kracht zijn, zijn beperkt, omdat zij geen betrekking hebben op de gevallen waarin dergelijke voorschriften voor het verkeer binnen de Unie niet bestaan, aangezien het respectieve plaagorganisme voor zover bekend niet op het grondgebied van de Unie aanwezig is, maar er wel bijzondere invoervoorschriften gelden. Om deze reden en in overeenstemming met de voorgestelde wijziging, zal het betrokken derde land een niveau van fytosanitaire bescherming moeten waarborgen dat niet alleen gelijkwaardig is aan de voorschriften voor het interne verkeer van de respectieve planten en goederen, maar ook aan de bijzondere voorschriften voor invoer uit andere derde landen voor dezelfde planten en andere goederen, indien dergelijke bijzondere invoervoorschriften van kracht zijn.
Met het voorstel wordt dus artikel 44, lid 1, van de verordening gewijzigd om het toepassingsgebied van dergelijke vereisten uit te breiden.
viii) Het verlenen van de bevoegdheid aan de Commissie om een handeling vast te stellen om de verplichting om op bepaalde planten een plantenpaspoort aan te brengen, te rationaliseren.
Artikel 88 van de verordening voorziet in de verplichting om het plantenpaspoort aan te brengen op alle respectieve planten, plantaardige producten of andere materialen, zonder enige uitzondering toe te staan. In bepaalde gevallen, zoals bij houtblokken of graszoden, is het karakter van bepaalde goederen of de snelheid van de handel daarin tussen professionele marktdeelnemers echter van dien aard dat de naleving van die verplichting onpraktisch of zelfs onmogelijk wordt.
Door de Commissie de bevoegdheid te verlenen om specifieke goederen in een lijst op te nemen die moeten worden vrijgesteld van de verplichting om het plantenpaspoort erop aan te brengen, en om de voorwaarden voor de toepassing van een dergelijke vrijstelling vast te stellen, wordt artikel 88 van de verordening dus door het voorstel gewijzigd.
ix) De mogelijkheid om door derde landen afgegeven alternatieve officiële verklaringen te aanvaarden, op één lijn brengen met de internationale stand van zaken.
Overeenkomstig artikel 99 van de verordening is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen door het vastleggen van de gegevens die moeten worden opgenomen in de officiële verklaringen van derde landen voor andere specifieke ingevoerde planten, plantaardige producten of andere materialen dan houten verpakkingsmateriaal, die volgens de toepasselijke internationale normen zijn vereist. Tot dusver bestaan er echter geen internationale normen voor dergelijke verklaringen. Dergelijke officiële verklaringen hebben doorgaans immers betrekking op zeer specifieke soorten goederen en landen van oorsprong, terwijl de internationale normen doorgaans van meer algemene aard zijn. Deze beperkte mogelijkheid om officiële verklaringen alleen te aanvaarden wanneer zij in overeenstemming met de desbetreffende internationale normen zijn opgesteld, heeft ook gevolgen voor uitvoeringsbesluiten van de Commissie die al vele jaren van toepassing zijn.
Met het voorstel wordt dus artikel 99 van de verordening gewijzigd om het vereiste met betrekking tot “de toepasselijke internationale normen” uit te breiden door er andere criteria in op te nemen als alternatief voor het bestaan van internationale normen, en om de Commissie de bevoegdheid te verlenen om gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de elementen van die verklaringen worden vastgelegd zonder dat er internationale normen hoeven te worden vastgesteld.
x) Rationalisering van de rapportageverplichtingen.
Door het voorstel worden de relevante artikelen van de verordening gewijzigd met betrekking tot de volgende rapportageverplichtingen:
a) schrapping van de jaarlijkse rapportage over het aantal en de locaties van de ingestelde afgebakende gebieden, de betrokken plaagorganismen en de respectieve maatregelen die in het voorgaande kalenderjaar zijn genomen (artikel 18);
b) rationalisering van de verslaglegging door de frequentie ervan te verlagen en de looptijd van de meerjarige onderzoeksprogramma’s (d.w.z. de periode waarin de lidstaten alle quarantaineorganismen moeten onderzoeken) van vijf tot zeven naar tien jaar te brengen (artikel 23);
c) digitalisering van de volgende rapportagemaatregelen:
i) ad-hocrapportage over afgebakende gebieden (artikel 18);
ii) jaarlijkse rapportage over de resultaten van onderzoeken naar quarantaineorganismen (artikel 22);
iii) rapportage over de meerjarige onderzoeksprogramma’s (artikel 23);
iv) jaarlijkse rapportage over de resultaten van onderzoeken naar prioritaire quarantaineorganismen (artikel 24);
v) jaarlijkse rapportage over de resultaten van onderzoeken naar beschermdgebiedquarantaineorganismen (“ZP-quarantaineorganismen”, van “Zona Protecta-quarantaineorganismen”) (artikel 34).
Dit initiatief omvat ook het opzetten van een elektronisch systeem voor het indienen van kennisgevingen (artikel 103).
xi) Relevante wijzigingen in andere handelingen en slotbepalingen van de Unie.
Niet van toepassing.