Toelichting bij COM(2023)719 - Voorstel voor een AANBEVELING VAN DE RAAD “Europa in beweging” - mogelijkheden voor leermobiliteit voor iedereen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

“Er is mij alles aan gelegen om ervoor te zorgen dat de Europese Onderwijsruimte in 2025 werkelijkheid is. We moeten belemmeringen op het gebied van onderwijs wegnemen en de toegang tot hoogwaardig onderwijs verbeteren. We moeten de overgang tussen onderwijssystemen in verschillende landen vereenvoudigen. En we moeten op onderwijsgebied aansturen op een leven lang leren — daar worden we allemaal beter van.”

Voorzitter Von der Leyen, Politieke beleidslijnen 1

Leermobiliteit is een zeer waardevolle ervaring gebleken die mensen in staat stelt kennis, vaardigheden en competenties te verwerven die nodig zijn voor hun persoonlijke, educatieve en professionele ontwikkeling, maatschappelijke betrokkenheid en sociale inclusie 2 . Het organiseren van leermobiliteit vormt ook een sterke motor voor onderwijs- en opleidingsinstellingen en aanbieders van niet-formeel en informeel onderwijs om de kwaliteit van het door hen aangeboden onderwijs te verbeteren. In de context van de groene en de digitale transitie, die een “vaardighedenrevolutie” vereisen, draagt leermobiliteit bij tot het aanpakken van vaardigheidskloven, versnelt zij de ontwikkeling van vaardigheden en creëert zij een sterk gevoel van burgerschap en begrip van gemeenschappelijke waarden in heel Europa en daarbuiten.

In het kader van dit voorstel betekent “leermobiliteit”: het zich fysiek naar een ander land dan het land van verblijf begeven om er te studeren, een opleiding te volgen of niet-formeel of informeel te leren. Deze term heeft een breed toepassingsgebied en omvat alle soorten leermobiliteit en lerenden en personeel in alle sectoren van een leven lang leren, met inbegrip van school, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, volwasseneneducatie en de leermobiliteit van jongeren, jeugdwerkers en personeel op het gebied van voor- en vroegschoolse educatie en opvang, en op het gebied van sport. Daarenboven heeft de term betrekking op zowel leermobiliteit binnen de EU als internationale leermobiliteit van en naar de EU.

De voorgestelde aanbeveling is een belangrijke bouwsteen van de Europese Onderwijsruimte, waar leren niet door grenzen wordt belemmerd en iedereen de kans heeft om in het buitenland te leren of te studeren. Het zal de noodzakelijke randvoorwaarden versterken om leermobiliteit voor iedereen mogelijk te maken en meer mensen in staat te stellen te profiteren van het Erasmus+-programma 3 en andere regelingen voor grensoverschrijdende leermobiliteit.

Het voorgestelde EU-kader voor leermobiliteit actualiseert de aanbeveling van de Raad van 2011 “Jeugd in beweging” — de leermobiliteit van jongeren bevorderen 4 door het toepassingsgebied ervan uit te breiden van jongeren tot lerenden van elke leeftijd en tot onderwijsactoren en personeel. Dit nieuwe kader voor leermobiliteit heeft ook betrekking op nieuwe leerpatronen, met onder andere een vermenigvuldiging van het aantal digitale tools voor leren en blended leren, en duurzamere mobiliteit.

Deze actualisering werd aangekondigd in de mededeling van de Commissie getiteld “De Europese Onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen” 5 , om meer lerenden en leerkrachten in staat te stellen obstakels uit de weg te ruimen en gebruik te maken van mobiliteit. In de mededeling worden de volgende hoofddoelstellingen van het geactualiseerde kader vastgesteld: het bieden van mobiliteitsmogelijkheden voor een veel breder scala aan deelnemers, het bevorderen van groene en digitale mobiliteit en het aanmoedigen van evenwichtige mobiliteit. In de mededeling werd ook benadrukt dat internationale samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, met inbegrip van leermobiliteit, van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de geopolitieke prioriteiten van de EU en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2030.

Dit beleidsvoorstel inzake leermobiliteit maakt deel uit van het pakket om het potentieel van talentmobiliteit te maximaliseren, samen met de aanbeveling van de Commissie betreffende de erkenning van kwalificaties van onderdanen van derde landen en een wetgevingsvoorstel over de EU-talentenpool, om de EU te promoten als een aantrekkelijke bestemming voor talenten om te leren, te studeren en te werken.

Talentpartnerschappen hebben tot doel de samenwerking tussen de EU, de lidstaten en de partnerlanden te versterken om de internationale arbeidsmobiliteit en de ontwikkeling van talent op een voor beide partijen voordelige manier te stimuleren. Zij bieden een stabiele, beleidsgerichte en flexibele structuur die ook op het gebied van onderwijs en opleiding, met inbegrip van leermobiliteit voor zowel lerenden als personeel, de samenwerking doeltreffend kan bevorderen. Zij zullen het publiek bewuster maken en de leermobiliteit uit derde landen vergroten. Zij zullen ook steun verlenen aan inspanningen om doeltreffende vaardigheidssystemen in derde landen op te bouwen en tegelijkertijd bijdragen aan het arbeidsaanbod van de EU in prioritaire sectoren voor de groene en de digitale transitie.

Leermobiliteit van studenten uit derde landen kan ook bijdragen tot een snellere erkenning van hun kwalificaties wanneer zij de arbeidsmarkt van de EU betreden. Leermobiliteit zou de kloof tussen in derde landen behaalde kwalificaties en de Europese vereisten kunnen helpen overbruggen door deelnemers certificaten betreffende microcredentials, afschriften en andere ondersteunende documentatie te verstrekken die de deskundigen op het gebied van diplomawaardering kunnen helpen hun kwalificaties snel en nauwkeurig te beoordelen. Deze leermobiliteit zal ook de relevante taalvaardigheden, het culturele aanpassingsvermogen en de bekendheid met de Europese onderwijsnormen aantonen, wat de verdere validatie van hun leerresultaten kan vergemakkelijken.

Voorts kan leermobiliteit — met name uitwisselingen met werkplekleren waardoor deelnemers ervaring op de arbeidsmarkt kunnen verwerven —, een opstap zijn voor individuele personen om te overwegen terug te keren naar de EU en er werk te zoeken. In aansluiting op de aanbeveling van de Raad van 2017 over het volgen van afgestudeerden 6 is de ontwikkeling van tools en methoden voor de uitwisseling van vergelijkbare leer- en werkgerelateerde informatie over mobiele afgestudeerden (die voor studie of werk naar een ander EU-land verhuizen) een prioriteit in het kader van de activiteiten van het Europees netwerk voor het volgen van afgestudeerden, zoals de Eurograduate-enquête van 2022.

Met de voorgestelde aanbeveling aan te pakken uitdagingen

Hoewel er sinds de aanbeveling van de Raad van 2011 “Jeugd in beweging” veel is bereikt op het gebied van leermobiliteit, blijkt uit gegevens dat er meer moet worden gedaan om iedereen, en met name kansarme personen 7 , mogelijkheden voor leermobiliteit te bieden.

Uit de Eurobarometer-enquête over jongeren en democratie van 2022 8 in het Europees Jaar van de Jeugd bleek dat slechts 15 % van de respondenten heeft deelgenomen aan een studie, opleiding of stage in een ander EU-land. Uit dezelfde enquête bleek ook dat jongeren onderwijs en opleiding, met inbegrip van het vrije verkeer van studenten en leerlingen, op de drie belangrijkste aandachtsgebieden voor het Europees Jaar van de Jeugd 2022 zagen verbeteren. Volgens de Eurobarometer-enquête van 2023 over de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt, met bijzondere aandacht voor stages, had 21 % van de jonge respondenten minstens eenmaal stage in een ander EU-land gelopen; de belangrijkste obstakels voor de toegang tot grensoverschrijdende stages waren het gebrek aan financiële middelen en informatie over deze mogelijkheden.

In 2023 liet het mobiliteitsscorebord 9 goede prestaties zien op de meeste in de aanbeveling van 2011 aangemerkte gebieden. De situatie gaf echter een gemengd beeld voor afzonderlijke lidstaten. Systemische steun voor de deelname van kansarme lerenden 10 aan leermobiliteit bleek het gebied waarin verdere vooruitgang het noodzakelijkst bleek.

De COVID-19-pandemie heeft onderwijs, opleiding en werkplekleren op ongekende wijze verstoord. Zij had negatieve gevolgen voor zowel de fysieke mobiliteit als de geestelijke en lichamelijke gezondheid van lerenden en personeel 11 . De pandemie heeft ook grote ongelijkheden aan het licht gebracht bij de toegang tot onlinemogelijkheden, waaronder onderwijsactiviteiten, voor kinderen 12 . Tegelijkertijd heeft ze geleid tot de snelle ontwikkeling van nieuwe patronen voor leermobiliteit, zoals gemengde mobiliteit en virtuele uitwisselingen. Ook de jeugdwerksector is zwaar getroffen, zoals blijkt uit het EU-jeugdverslag 2021, en als gevolg van de pandemie is er behoefte aan meer middelen, met name voor digitaal jeugdwerk, om de leermobiliteit, ontwikkeling, betrokkenheid en gezondheid van jongeren te ondersteunen.

Bewijs, waaronder de studie in opdracht van de Commissie “Supporting learning mobility: progress, obstacles and way forward” 13 , de resultaten van het verzoek om input en de openbare raadpleging hebben de belangrijkste belemmeringen voor leermobiliteit naar voren gebracht, waaronder financiële en sociale beperkingen, het gebrek aan informatie en begeleiding, taalbarrières en toegankelijkheidsproblemen, alsook administratieve belemmeringen. Een andere belangrijke belemmering voor mobiliteit is de beperkte mate van automatische erkenning van de kwalificaties en de resultaten van leerperioden in het buitenland, aangezien erkenningsprocedures vaak traag verlopen en aan de individuele instellingen worden overgelaten, en informatie niet gemakkelijk beschikbaar is.

In 2022 benadrukten de Europese burgers tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa in hun voorstellen voor toekomstig beleid dat de EU en haar lidstaten de mobiliteitsmogelijkheden moeten bevorderen: “de bevordering van Europese uitwisselingen, zowel fysiek als digitaal en op verschillende terreinen, bevorderen, met inbegrip van uitwisselingen op onderwijsgebied, stedenbanden, reizen en beroepsmobiliteit (met name voor leerkrachten en lokaal verkozen politici)” en “de creatie tegen 2025 van een inclusieve Europese Onderwijsruimte, waarin alle burgers gelijke toegang hebben tot kwaliteitsonderwijs en een leven lang leren, ook in landelijke en afgelegen gebieden” 14 . Volgens de aanbevelingen moeten dergelijke uitwisselingen in alle lidstaten toegankelijk worden gemaakt voor iedereen, ongeacht hun leeftijd, opleidingsniveau, achtergrond en financiële middelen. In de voorstellen werd ook gevraagd om de bestaande mobiliteitsprogramma’s van de EU te versterken en een gevarieerde toegang tot deze programma’s te waarborgen. In een van de aanbevelingen werd de EU specifiek aangemoedigd om sportactiviteiten op te nemen in uitwisselings- en mobiliteitsprogramma’s op EU-niveau.

In 2023 heeft het Europees burgerpanel inzake leermobiliteit 21 aanbevelingen 15 gedaan om een bredere en gevarieerdere deelname aan het Erasmus+-programma en andere leermobiliteitsregelingen mogelijk te maken. De aanbevelingen hadden betrekking op gerichte verstrekking van informatie, inclusie van personen van alle leeftijden en achtergronden, het belang van meertaligheid, leermobiliteit van werknemers en andere aspecten van leermobiliteit, met inbegrip van de erkenning van de rol van onderwijsactoren bij het organiseren van leermobiliteit en groenere mobiliteit.

Leermobiliteit kan het tekort aan vakkrachten verminderen door de inzetbaarheid van deelnemers te verhogen, hun transversale competenties te ontwikkelen en bij te dragen tot een betere afstemming van vaardigheden. Door een aantrekkelijke bestemming voor leermobiliteit te zijn kunnen lokale werkgevers op hun beurt potentiële werknemers bereiken. Momenteel zegt driekwart (74 %) van de kleine en middelgrote ondernemingen in Europa op dit moment te kampen met een tekort aan vaardigheden voor ten minste één functie in hun onderneming. Bovendien wijzen bijna vier op de vijf bedrijven er in de enquête op dat zij het over het algemeen moeilijk vinden om werknemers met de juiste vaardigheden te vinden, en meer dan de helft (53 %) vindt het moeilijk om geschoolde arbeidskrachten te behouden 16 .

Doelstellingen van het voorstel

Dit beleidsvoorstel heeft tot doel de mogelijkheden voor leermobiliteit voor iedereen te vergroten aan de hand van maatregelen van de lidstaten en de Commissie. De ambitie is om van leermobiliteit in de Europese Onderwijsruimte geleidelijk de norm in plaats van de uitzondering te maken.

1.

Om de leermobiliteit te stimuleren en inclusiever te maken, stelt de Commissie voor om nieuwe doelstellingen op EU-niveau vast te stellen en deze tegen 2030 te verwezenlijken:


– In het hoger onderwijs moet het percentage afgestudeerden met een leermobiliteitservaring ten minste 25 % bedragen.

– In beroepsonderwijs en -opleiding moet het percentage lerenden met een leermobiliteitservaring in het buitenland ten minste 15 % bedragen.

– In alle stelsels op het gebied van onderwijs en opleiding en jeugd en sport moeten kansarme personen ten minste 20 % uitmaken van alle lerenden die van leermobiliteit in het buitenland profiteren.

Het voorstel beoogt ook een specifieke impuls te geven aan de leermobiliteit voor leerkrachten en leerlingen door middel van specifieke beleidskaders, zoals uiteengezet in de bijlagen. Leerkrachten met leermobiliteitservaring zijn belangrijke rolmodellen voor lerenden en belangrijke bevorderaars van leermobiliteit op scholen. Voor de leerkrachten zelf kan leermobiliteit aanzienlijke voordelen opleveren wat betreft culturele, cognitieve en persoonlijke leerervaringen, naast kennis en vaardigheden om de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen. Mogelijkheden voor leermobiliteit vergroten ook de aantrekkelijkheid van het beroep van leerkracht en kunnen bijdragen tot het aantrekken en behouden van leerkrachten in scholen. De toegenomen mobiliteit van leerlingen zal helpen om vaardigheidskloven aan te pakken, de groene en de digitale transitie te ondersteunen en de inzetbaarheid van jongeren te vergroten. Leerlingen ondervinden specifieke belemmeringen, zoals de complexiteit van de wettelijke verplichtingen in verband met de status van de leerling, hun jonge leeftijd, de diversiteit van nationale leerlingstelsels en leerplannen waaraan tijdens de mobiliteitsuitwisseling moet worden voldaan, en de terughoudendheid van werkgevers om deel te nemen aan leermobiliteit vanwege het risico op productiviteitsverlies. De aanbeveling heeft tot doel een samenhangend beleidskader te bieden met voorstellen voor geleidelijke veranderingen op korte termijn en elementen van een alomvattende langetermijnstrategie.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

2.

Het voorstel bouwt voort en vormt een aanvulling op bestaande beleidsbepalingen die leermobiliteit mogelijk maken en ondersteunen. De meest relevante zijn:


De resolutie van de Raad van 18 februari 2021 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) 17 bepaalt als een van zijn strategische prioriteiten dat iedereen kansen moet krijgen op het gebied van een leven lang leren en mobiliteit. In de resolutie van de Raad van 16 mei 2023 over de Europese Onderwijsruimte: een blik op 2025 en daarna 18 werd benadrukt dat het in kaart brengen en wegnemen van de resterende belemmeringen voor leer- en onderwijsmobiliteit van cruciaal belang is voor de volledige verwezenlijking van de Europese Onderwijsruimte.

Het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten 19 bepaalt dat iedereen recht heeft op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die mensen in staat stellen om ten volle aan het maatschappelijk leven deel te nemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes op te vangen, overal in de Europese Unie.

Het Europees Jaar van de Vaardigheden 20 is op 9 mei 2023 van start gegaan en loopt tot en met 8 mei 2024, met het oog op het promoten van beleid en investeringen ter bevordering van vaardigheden om de aspiraties, behoeften en vaardigheden van mensen, waaronder tijdens perioden van mobiliteit verworven vaardigheden, af te stemmen op de behoeften en kansen op de arbeidsmarkt.

In de EU-strategie voor jongeren 2019-2027 21 werd gewezen op het belang van leermobiliteit voor jongeren om ervaringen op te doen met uitwisselingen, samenwerking en culturele en burgerparticipatie in de Europese context. In de resolutie van de Raad betreffende het kader voor de vaststelling van een Europese jeugdwerkagenda 22 wordt opgeroepen tot de bevordering van de Europese dimensie van jeugdwerk door middel van grensoverschrijdende en transnationale uitwisseling, samenwerking, intercultureel leren en intercollegiaal leren.

In de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren 23 en de Europese richtsnoeren van 2023 voor de validatie van niet-formeel en informeel leren 24 wordt benadrukt dat de validatie van leerresultaten die door niet-formeel en informeel leren zijn verworven, een belangrijke rol kan spelen bij het verhogen van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en de leermobiliteit, met name onder sociaal-economisch achtergestelde of laaggekwalificeerde groepen mensen.

De aanbeveling van de Raad van 10 maart 2014 inzake een kwaliteitskader voor stages 25 heeft betrekking op stages buiten formeel onderwijs en formele opleiding, met inbegrip van grensoverschrijdende stages. De Commissie werkt momenteel aan de actualisering van dit kader.

De aanbeveling van de Raad van 22 mei 2017 inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren 26 heeft onder meer tot doel de mobiliteit en sociale integratie van werknemers en lerenden te vergroten.

De aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen 27 bevat 14 criteria ter bevordering van een gemeenschappelijk begrip van nationale leerlingstelsels, een belangrijke factor voor het vergroten van het wederzijds vertrouwen en het vergemakkelijken van de transnationale mobiliteit van leerlingen. De aanbeveling moedigt aan om de transnationale mobiliteit van leerlingen, hetzij op de werkplek, hetzij in onderwijs- en opleidingsinstellingen, geleidelijk te bevorderen als onderdeel van de kwalificatie na een leerlingplaats. De mobiliteit van leerlingen wordt ook bevorderd door de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen.

Bij het Europass-besluit van 18 april 2018 is een Europees kader vastgesteld ter ondersteuning van de transparantie en het begrip van vaardigheden en kwalificaties die in formele, niet-formele en informele omgevingen zijn verworven, onder meer via mobiliteit, via een onlineplatform dat webgebaseerde tools en informatie biedt over diensten die begeleiding bieden bij transnationale leermobiliteit en loopbaanbeheer.

In de aanbeveling van de Raad van 26 november 2018 betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland 28 werd het belang benadrukt van de erkenning van Europese kwalificaties en leerperioden in het buitenland in het hoger onderwijs en het hoger secundair onderwijs zonder afzonderlijke erkenningsprocedure. In het uitvoeringsverslag 29 en de daarmee verband houdende conclusies van de Raad 30 , die op 26 mei 2023 zijn aangenomen, wordt benadrukt dat er aanzienlijke extra inspanningen nodig zijn om van automatische erkenning in de EU een realiteit te maken.

De aanbeveling van de Raad van 22 mei 2019 inzake een alomvattende benadering van het onderwijzen en leren van talen 31 , was gericht op het verbeteren van het leren van talen vanaf jonge leeftijd en het vergroten van het “talenbewustzijn” in scholen en instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding, zodat meer jongeren naast hun moedertaal ten minste twee Europese talen spreken.

In de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 over de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025 32 werd benadrukt dat de uitwisselingsprogramma’s van de Unie en de internationale samenwerking op onderwijsgebied ertoe hebben bijgedragen dat Europa een aantrekkelijke bestemming is geworden, waarbij innovatie en werkgelegenheid worden gestimuleerd.

Bij de aanbeveling van de Raad van 24 november 2020 inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht 33 is een nieuw streefcijfer op EU-niveau ingevoerd om 8 % van de lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding te laten profiteren van een leermobiliteitservaring in het buitenland tegen 2025. In de aanbeveling werd gewezen op het belang van mobiliteitsmogelijkheden voor lerenden en personeel in de sector beroepsonderwijs en -opleiding en voor organisaties als een belangrijke manier om strategieën voor internationalisering in de praktijk te brengen. In de verklaring van Osnabrück 34 , die werd bekrachtigd door de ministers die bevoegd zijn voor beroepsonderwijs en -opleiding, de Europese sociale partners en de Commissie werd de nationale autoriteiten verzocht de mobiliteit van lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding en lerende volwassenen, met inbegrip van leerlingen, te ondersteunen en te vergemakkelijken.

De agenda voor de Westelijke Balkan voor innovatie, onderzoek, onderwijs, cultuur, jongeren en sport, een alomvattende langetermijnstrategie voor samenwerking van de EU en de Westelijke Balkan, die tijdens de top EU-Westelijke Balkan van 6 oktober 2021 in Brdo is gelanceerd, bevat een doelstelling om de leermobiliteit te verbeteren.

De Europese strategie voor universiteiten 35 van 18 januari 2022 omvat doelstellingen om een Europees systeem voor kwaliteitsborging en -erkenning te ontwikkelen om automatische erkenning van kwalificaties in heel Europa aan te moedigen, en om transparante en eerlijke erkenning van kwalificaties uit derde landen, waaronder die van vluchtelingen, te ondersteunen via het netwerk van academische erkenningscentra 36 en de transparantie-instrumenten van de EU — het Europees kwalificatiekader en Europese digitale credentials voor leren.

De aanbeveling van de Raad van 5 april 2022 over bruggen bouwen voor doeltreffende Europese samenwerking in het hoger onderwijs voorziet in de versterking van systemische en langdurige transnationale samenwerking op instellingniveau, onder meer door de ontwikkeling van een label voor gezamenlijke Europese diploma’s en geïnstitutionaliseerde samenwerkingsinstrumenten zoals een mogelijk Europees wettelijk statuut voor allianties van instellingen voor hoger onderwijs.

In de conclusies van de Raad van 5 april 2022 over het vergroten van de mobiliteit van leraren en opleiders 37 wordt opgeroepen tot het bevorderen en uitbreiden van de mobiliteit van leerkrachten en opleiders, zodat deze een gangbare praktijk wordt in hun opleiding en loopbaan. De Erasmus+ Teacher Academies, ondersteund door het Erasmus+-programma 2021-2027, testen ook nieuwe maatregelen om mobiliteit van leerkrachten te ondersteunen en wederzijds leren tussen leerkrachten en opleiders van leerkrachten mogelijk te maken via transnationale netwerken, praktijkgemeenschappen en gezamenlijke programma’s van instellingen voor leerkrachtenopleiding.

De aanbeveling van de Raad van 5 april 2022 betreffende mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie 38 heeft tot doel beter transnationaal vrijwilligerswerk voor jongeren in de Unie te faciliteren. In die aanbeveling wordt het belang van inclusiviteit, kwaliteit, erkenning en duurzaamheid van transnationaal vrijwilligerswerk door jongeren benadrukt.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Op EU-niveau ondersteunde leermobiliteit houdt verband met andere relevante beleidsterreinen zoals onderwijs en opleiding, werkgelegenheid, burgerschap en democratische participatie, sociale inclusie, non-discriminatie, legale migratie en integratie, het leren van talen, creativiteit en cultuur, klimaatactie en digitalisering.

Het voorstel draagt niet alleen bij tot de verwezenlijking van de Europese Onderwijsruimte, maar ondersteunt ook de uitvoering van de Europese vaardighedenagenda, die gericht is op het aanpakken van discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden en het bevorderen van bij- en omscholing en de EU-strategie voor de rechten van het kind, waarin het recht van kinderen op een zo goed mogelijke start in het leven en de ontwikkeling van hun volledige potentieel wordt erkend, en roept op tot meer inspanningen om inclusief, niet-gesegregeerd en hoogwaardig onderwijs 39 te waarborgen. Het ondersteunt ook het actieplan voor digitaal onderwijs, dat tot doel heeft het potentieel van digitale technologieën voor leren en lesgeven te benutten. Het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten 40 bepaalt dat iedereen recht heeft op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die mensen in staat stellen om ten volle aan het maatschappelijk leven deel te nemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes op te vangen, overal in de Europese Unie. Het voorstel is ook afgestemd op EU-beleid en -initiatieven die mobiliteit bevorderen, zoals de Europese vaardighedenagenda, en die aanzetten tot meertaligheid en interculturele dialoog, met inbegrip van de EU-strategie voor meertaligheid. Door de leermobiliteit te bevorderen, moedigt het voorstel personen aan om hun taalvaardigheden, cultureel bewustzijn en interculturele vaardigheden te ontwikkelen.

Veel EU-programma’s en -instrumenten ondersteunen leermobiliteit, met name:

·het Erasmus+-programma biedt transnationale en internationale mogelijkheden voor leermobiliteit voor lerenden van elke leeftijd, onderwijs- en opleidingspersoneel, jeugdwerkers en diverse jongerenparticipatieactiviteiten;

·het Europees Solidariteitskorps biedt jongeren mogelijkheden om deel te nemen aan vrijwilligers- en solidariteitsactiviteiten in de hele EU en daarbuiten, en aan wereldwijde activiteiten op het gebied van humanitaire hulp;

·het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) ondersteunen de lidstaten en regio’s bij hun inspanningen om gelijke toegang tot inclusief onderwijs en inclusieve opleiding en mogelijkheden voor de ontwikkeling van vaardigheden zonder segregatie te waarborgen, van voor- en vroegschoolse educatie tot tertiair niveau. Door het algemeen en beroepsonderwijs en -opleiding, alsook volwasseneneducatie en -opleiding te bevorderen, helpen deze fondsen ook de toegankelijkheid voor en inclusie van personen met een handicap te faciliteren, waardoor leermobiliteit voor iedereen mogelijk wordt. Het ALMA-initiatief (Aim, Learn, Master, Achieve) wordt gefinancierd door het Europees Sociaal Fonds Plus en heeft tot doel kansarme jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET’s) te helpen zich in de samenleving te integreren door hun terugkeer naar onderwijs, opleiding of werk te vergemakkelijken. Het initiatief biedt deelnemers een werkgerelateerde ervaring van twee tot zes maanden in een andere lidstaat, als onderdeel van een uitgebreide projectcyclus die opleiding, coaching en advies omvat.

·Interreg pakt grensbelemmeringen aan, onder meer voor leermobiliteit, en biedt nationale en regionale autoriteiten en instellingen voor onderwijs en opleiding de mogelijkheid om samen te werken aan de ontwikkeling van vaardigheden, met name van jongeren.

·Het instrument voor technische ondersteuning biedt de lidstaten op verzoek deskundig advies op maat om leermobiliteit te hervormen en te versterken, met name via vlaggenschipinitiatieven die gericht zijn op het aantrekken van talent, jongerenonderwijs en vaardigheden. Daarnaast bevordert het vlaggenschipinitiatief PACE (Public Administration Cooperation Exchange) samenwerking en grensoverschrijdende uitwisselingen van ambtenaren tussen de lidstaten om hun vaardigheden en bestuurlijke capaciteit te versterken, onder meer op het gebied van onderwijs.

·In het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld wordt leermobiliteit tussen de EU en partnerlanden aangemerkt als een van de belangrijkste manieren om armoede uit te bannen, ongelijkheid en discriminatie te bestrijden en menselijke ontwikkeling te bevorderen.

·In het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) wordt bepaald dat uit hoofde van de verordening mogelijkheden worden geboden om bij te dragen aan de sociaal-economische ontwikkeling van de landen die zich in een toetredingsproces tot het EU-lidmaatschap bevinden, met bijzondere nadruk op jongeren.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De voorgestelde aanbeveling van de Raad is gebaseerd op de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Volgens artikel 165, lid 1, VWEU draagt de EU bij “tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel [...]”.

3.

Het optreden van de Unie uit hoofde van artikel 165, lid 2, tweede, derde, vijfde en zesde streepje, VWEU heeft tot doel:


–de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen, mede door de academische erkenning van diploma’s en studietijdvakken aan te moedigen;

–de samenwerking tussen onderwijsinstellingen te bevorderen;

–de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma’s voor jongeren en jongerenwerkers te bevorderen, en de deelneming van jongeren aan het democratisch leven van Europa aan te moedigen;

–de ontwikkeling van het onderwijs op afstand te stimuleren.

Artikel 165, lid 4, tweede streepje, VWEU bepaalt ook dat de Raad, om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel, op voorstel van de Commissie aanbevelingen moet aannemen.

Volgens artikel 166, lid 1, VWEU voert de EU inzake beroepsopleiding een beleid uit om de activiteiten van de lidstaten te versterken en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding.

4.

Het optreden van de Unie uit hoofde van artikel 166, lid 2, derde streepje, VWEU heeft tot doel:


–“de toegang tot beroepsopleidingen te vergemakkelijken en de mobiliteit van opleiders en leerlingen, met name jongeren, te bevorderen”.

In het laatste deel van artikel 166, lid 4, VWEU is bepaald dat de Raad, om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel, op voorstel van de Commissie aanbevelingen aanneemt.

Het initiatief voorziet niet in een uitbreiding van de regelgevingsbevoegdheid van de EU en legt de lidstaten geen dwingende verbintenissen op. De lidstaten bepalen zelf, overeenkomstig de nationale omstandigheden, hoe zij deze aanbeveling van de Raad uitvoeren.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Dit voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

Krachtens respectievelijk artikel 165, lid 1, en artikel 166, lid 1, VWEU zijn de lidstaten verantwoordelijk voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van hun onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels. Tegelijkertijd blijkt uit bewijsmateriaal dat zij te kampen hebben met een aantal gemeenschappelijke problemen betreffende onderwijsresultaten en welzijn op school.

Deze aanbeveling van de Raad eerbiedigt ten volle de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels, alsmede voor hun culturele en taaldiversiteit. Tegelijkertijd zal de aanbeveling de aanvullende en ondersteunende rol van de EU en de vrijwillige aard van Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding weerspiegelen. In het kader van de Europese Onderwijsruimte zal het initiatief de inspanningen van de lidstaten voor de ontwikkeling en uitvoering van beleidsmaatregelen en mechanismen, afgestemd op hun nationale stelsels en structuren, ondersteunen.

Het initiatief voorziet niet in een uitbreiding van de regelgevingsbevoegdheid van de EU en legt de lidstaten geen dwingende verplichtingen op, in overeenstemming met artikel 165, lid 4, en artikel 166, lid 4, die harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op het gebied van respectievelijk onderwijs en beroepsopleiding uitsluiten. De Europese meerwaarde ligt hoofdzakelijk in de mogelijkheid van de EU om politieke betrokkenheid op nationaal niveau in te zetten en om onderwijs- en opleidingsstelsels te ondersteunen aan de hand van beleidsrichtsnoeren, gemeenschappelijke tools en instrumenten (Erasmus+, de Europese faciliteit voor herstel en veerkracht, het Europees Sociaal Fonds+, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het programma Digitaal Europa, Horizon Europa, het instrument voor technische ondersteuning en het Fonds voor asiel, migratie en integratie), met volledige eerbiediging van de subsidiariteit.

Evenredigheid

Dit voorstel is in overeenstemming met het in artikel 5, lid 4, VEU neergelegde evenredigheidsbeginsel.

Noch de inhoud noch de vorm van dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad gaat verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken. De verbintenissen die de lidstaten zullen aangaan, zijn vrijwillig van aard en elke lidstaat blijft vrij om te beslissen welke aanpak hij wil volgen.

Keuze van het instrument

Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 165 en 166 van het VWEU bedoelde doelstellingen, voorziet dat Verdrag in de vaststelling van aanbevelingen door de Raad op voorstel van de Commissie.

Een aanbeveling van de Raad is een passend instrument op het gebied van onderwijs en opleiding, omdat de EU op dit gebied een ondersteunende bevoegdheid heeft. Het is een instrument dat al vaak voor EU-maatregelen op deze gebieden is gebruikt. Als juridisch instrument duidt een aanbeveling op het belang dat de lidstaten aan de daarin gepresenteerde maatregelen hechten en biedt zij een sterke politieke grondslag voor samenwerking op dit gebied, met volledige eerbiediging van de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van onderwijs en opleiding.

3. EVALUATIE ACHTERAF, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Het mobiliteitsscorebord werd opgezet naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 2011 getiteld “Jeugd in beweging”, die een kader biedt voor het monitoren van de vooruitgang die Europese landen hebben geboekt bij de ondersteuning van leermobiliteit. Het bevat scorebordindicatoren op het gebied van hoger onderwijs en initieel beroepsonderwijs en initiële beroepsopleiding. Het voorstel bouwt voort op kwalitatieve gegevens over leermobiliteit die door het mobiliteitsscorebord worden verstrekt.

Raadplegen van belanghebbenden en bijeenbrengen van deskundigheid

5.

Het voorstel is gebaseerd op input die tijdens een uitgebreid raadplegingsproces is verzameld. Dit omvatte onder meer:


–een openbare raadpleging van twaalf weken over het nieuwe initiatief, die liep van 8 februari tot en met 3 mei 2023;

–een Europees burgerpanel over leermobiliteit met 150 willekeurig geselecteerde burgers van alle leeftijdsgroepen en uiteenlopende achtergronden uit alle 27 lidstaten, dat is bijeengekomen in drie weekends in maart en april 2023; een verslag van de burgers met aanbevelingen, discussies en beraadslagingen van het burgerpanel over leermobiliteit is als bijlage bij dit voorstel gevoegd;

–een reeks focusgroepen met lerenden, personeel, relevante belanghebbenden en deskundigen op dit gebied;

–een reeks gerichte raadplegingen van belanghebbenden, onder meer tijdens grootschalige evenementen, en

–diverse vergaderingen van de stuurgroep, vergaderingen van deskundigengroepen en hoorzittingen met de sociale partners.

Het voorstel is ook gebaseerd op een in 2023 door PPMI Group uitgevoerde studie “Supporting learning mobility: progress, obstacles and way forward” 41 , waarin een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste ontwikkelingen sinds de aanbeveling van de Raad van 2011 en trends op het gebied van leermobiliteit.

Effectbeoordeling

Aangezien de maatregelen de initiatieven van de lidstaten aanvullen en de voorgestelde activiteiten op vrijwillige basis worden uitgevoerd, en gezien de reikwijdte van de verwachte effecten, is er geen effectbeoordeling uitgevoerd. De voorbereiding van het voorstel is gebaseerd op eerdere studies 42 , raadpleging van de lidstaten, gerichte raadplegingen en de openbare raadpleging.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Dit voorstel tot aanbeveling van de Raad eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin wordt gesteld dat solidariteit een van de universele waarden is waarop de EU is gegrondvest. Dit voorstel neemt met name:

·artikel 8 (recht op bescherming van persoonsgegevens);

·artikel 13 (academische vrijheid);

·artikel 14 (recht op onderwijs);

·artikel 21 (recht op non-discriminatie);

·artikel 24 (rechten van het kind);

·artikel 26 (integratie van personen met een handicap) in acht.

De maatregelen zullen worden uitgevoerd in overeenstemming met de EU-wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) 43 .

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit initiatief vergt geen extra middelen uit de EU-begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Ter ondersteuning van de uitvoering zal de Commissie de door de lidstaten voor 2025-2030 te ontwikkelen nationale actieplannen evalueren en in 2026 een overzichtsverslag opstellen.

De Commissie is voornemens verslag uit te brengen over de uitvoering van de aanbeveling in het kader van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Het beleidsvoorstel biedt een alomvattend kader voor het versterken van de randvoorwaarden voor leermobiliteit, voor het aanpakken van uitdagingen en voor het bieden van stimulansen. Het heeft tot doel leermobiliteit tot een integraal onderdeel van alle onderwijs- en opleidingstrajecten te maken, het leren van talen te versterken en toe te werken naar automatische erkenning binnen de EU van de resultaten van de leerperiode in het buitenland. Het heeft ook tot doel leermobiliteit inclusiever en toegankelijker te maken door de lidstaten uit te nodigen verdere maatregelen te nemen bij het verstrekken van begeleiding, passende financiering en andere steun aan kansarme personen. Met het voorstel wordt ook beoogd leermobiliteit ecologisch duurzamer te maken, digitale technologieën te gebruiken om deze te vergemakkelijken en de waarden van de EU te bevorderen. Het voorstel beoogt ook nauwere samenwerking met belangrijke derde landen te vergemakkelijken, in lijn met het initiatief voor talentpartnerschappen, door de EU te promoten als een aantrekkelijke bestemming voor talenten uit derde landen om te leren, een opleiding te volgen of te studeren, en om de eerlijke en transparante erkenning van kwalificaties uit derde landen en gedeeltelijke en eerdere leerresultaten te verbeteren.

In het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie worden recente onderzoeksgegevens beschreven, samen met de resultaten van verschillende raadplegingen die de voorgestelde aanbeveling ondersteunen.