Toelichting bij COM(2024)177 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)177 - .
bron COM(2024)177
datum 17-04-2024
1. ACHTERGROND VAN DE AANBEVELING

Deze aanbeveling wordt bij de Raad ingediend opdat de Commissie machtiging krijgt om namens de Europese Unie deel te nemen aan onderhandelingen over een aanvullend protocol (het “Protocol”) op het gebied van de ontneming van criminele vermogensbestanddelen bij het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (CETS nr. 198).

Motivering en doelstellingen van de aanbeveling

Zware en georganiseerde criminaliteit vormt een grote bedreiging voor de veiligheid binnen en buiten de EU en voor de werking van onze economie. Een belangrijk kenmerk van de georganiseerde criminaliteit is dat zij winstgedreven is. De inkomsten uit illegale activiteiten worden gebruikt voor andere criminele activiteiten of worden geïnvesteerd om in de legale economie te infiltreren. Dit heeft verstrekkende en destabiliserende gevolgen voor de samenleving, de rechtsstaat en het vertrouwen in de overheid.

In 2020 en 2021 werd per jaar gemiddeld ongeveer 4,1 miljard EUR aan criminele vermogensbestanddelen bevroren in de EU-lidstaten. Dit is een toename in vergelijking met eerdere jaren, maar het is nog steeds minder dan 2 % van de geschatte jaarlijkse inkomsten van de georganiseerde criminaliteit1.

Voor een doeltreffende bestrijding van de georganiseerde criminaliteit is het essentieel dat criminelen hun onrechtmatig verkregen winsten worden ontnomen. Doeltreffende ontneming van vermogensbestanddelen ontmoedigt criminele activiteiten door de belangrijkste aanjager ervan weg te nemen en tegelijkertijd de integriteit van het financiële stelsel en de economie in ruimere zin te beschermen door de verspreiding van vermogensbestanddelen van illegale oorsprong te beperken. Bovendien maakt de ontneming van vermogensbestanddelen het mogelijk slachtoffers van misdrijven schadeloos te stellen en aldus sociale cohesie en rechtvaardigheid te ondersteunen. Voorts is de doeltreffende toepassing van maatregelen voor de ontneming van vermogensbestanddelen, met inbegrip van opsporing, bevriezing, confiscatie, beheer van vermogensbestanddelen en vervreemding van vermogensbestanddelen, een belangrijk instrument gebleken voor het blootleggen en ontmantelen van criminele netwerken die op internationaal niveau actief zijn.

De Europese Unie ondertekende het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (CETS nr. 198)2 (hierna “Verdrag van Warschau” of gewoonweg “Verdrag” genoemd) op 2 april 2009. De Europese Unie heeft het Verdrag nog niet geratificeerd. Op 18 december 2023 hebben 25 lidstaten3 het Verdrag ondertekend, waarvan er 234 het hebben geratificeerd.

Het Verdrag van Warschau, dat op 16 mei 2005 is aangenomen, heeft betrekking op verschillende aspecten van het voorkomen en bestrijden van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Het Verdrag van Warschau bouwt voort op het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven (ETS nr. 141) (hierna “Verdrag van Straatsburg” genoemd)5.

Het Verdrag stelt witwassen van geld strafbaar (artikel 9), met inbegrip van schuldwitwassen, en witwassen als een op zichzelf staand misdrijf. Voorts heeft het Verdrag betrekking op kwesties als de aansprakelijkheid van rechtspersonen (artikel 10), financiële-inlichtingeneenheden (artikel 12), onderzoeksbevoegdheden en -technieken, met inbegrip van de opsporing, bevriezing en inbeslagneming van vermogensbestanddelen (artikel 4), internationale samenwerking, met inbegrip van samenwerking tussen financiële-inlichtingeneenheden, de uitwisseling van informatie voor bankgegevens en wederzijdse rechtshulp voor onderzoeksdoeleinden (artikelen 15 tot en met 20). Tot slot en van het allergrootste belang voor het Aanvullende Protocol heeft het Verdrag betrekking op nationale regels inzake confiscatie (artikel 5), met inbegrip van waardeconfiscatie, ruimere confiscatie en beheer van vermogensbestanddelen (artikel 6) en regels inzake geconfisqueerde voorwerpen (artikel 25), met inbegrip van de teruggave van vermogensbestanddelen aan slachtoffers en overeenkomsten inzake de verdeling van vermogensbestanddelen, alsook regels inzake justitiële samenwerking met het oog op de bevriezing en confiscatie van vermogensbestanddelen (artikelen 21 tot en met 30) en procedurele rechten van en waarborgen voor getroffen personen (artikelen 31 en 32).

Achtergrond van de onderhandelingen over een aanvullend protocol bij het Verdrag

Op het gebied van de ontneming van criminele vermogensbestanddelen is de criminaliteit sinds de aanneming van het Verdrag in 2005 snel geëvolueerd. Aangezien er nieuwe uitdagingen zijn en de opbrengsten van misdrijven in ontoereikende mate worden geconfisqueerd, is er dringend behoefte aan een sterker rechtskader en een vlottere internationale samenwerking op het gebied van de ontneming van vermogensbestanddelen.

Daarom is de eventuele noodzaak om het bestaande rechtskader inzake de ontneming van vermogensbestanddelen doeltreffender te maken door deskundigen tijdens verschillende initiatieven besproken. De Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Warschau (“C198-COP”) is overeengekomen dat een nieuw instrument nodig zou kunnen zijn om de partijen in staat te stellen te reageren op uitdagingen op de gebieden die onder het Verdrag vallen.

In 2019 heeft het Comité van deskundigen inzake de werking van de Europese verdragen op strafrechtelijk gebied (“PC-OC”) een uitgebreide studie afgerond naar de mogelijke toegevoegde waarde en haalbaarheid van de opstelling van een nieuw bindend instrument in de Raad van Europa inzake internationale samenwerking op het gebied van het beheer, de ontneming en de verdeling van uit misdrijven verkregen vermogensbestanddelen.

Naar aanleiding van de bevindingen van deze studie hebben de C198-COP en het PC-OC een aantal raadplegingsbijeenkomsten gehouden. Deze bijeenkomsten hebben geresulteerd in de organisatie van een gezamenlijke zitting van de C198-COP en het PC-OC in november 2022. Aan deze zitting namen vertegenwoordigers van beide comités en deskundigen uit de hele wereld deel, waaronder betrokken internationale organisaties en gespecialiseerde instellingen, om de ontwikkeling van een aanvullend instrument op het gebied van de ontneming van vermogensbestanddelen te bespreken en te overwegen. In de loop van de besprekingen hebben de deskundigen de volgende onderwerpen als het meest urgent aangemerkt: internationale samenwerking bij het beheer en de verdeling van geconfisqueerde vermogensbestanddelen (met inbegrip van de verbetering van regelingen inzake het delen van vermogensbestanddelen tussen staten), de toepassing en tenuitvoerlegging van confiscatie zonder strafrechtelijke veroordeling en het effectieve beheer van in beslag genomen en geconfisqueerde vermogensbestanddelen.

De Raad van Europa heeft er rekening mee gehouden dat sommige van deze kwesties destijds ook aan de orde zijn gekomen in het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe richtlijn betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen6. Daarom was het ook essentieel dat de Raad van Europa deze elementen tijdig in een breder pan-Europees kader integreerde.

Tijdens de 15e vergadering van de C198-COP op 9 en 10 november 2023 heeft de C198-COP nota genomen van de geplande oprichting van een comité van deskundigen inzake de ontneming van criminele vermogensbestanddelen, dat onder het gezag van het Comité van Ministers en het Europees Comité voor strafrechterlijke vraagstukken (CDPC)7 zal werken. Er is een ontwerpmandaat opgesteld voor een comité van deskundigen inzake de ontneming van criminele vermogensbestanddelen (“PC-RAC”) dat belast is met het opstellen van een aanvullend protocol bij het Verdrag van Warschau, dat tijdens de vergadering is gepresenteerd. Volgens dit ontwerpmandaat ziet het comité erop toe dat het ontwerp van het Aanvullende Protocol onder meer het volgende omvat:

- bepalingen ter verbetering van de zekerheid en consistentie bij de verdeling van geconfisqueerde vermogensbestanddelen tussen staten die partij zijn in transnationale zaken;

- bepalingen voor een efficiënt en doeltreffend beheer van in beslag genomen, geconfisqueerde en gerepatrieerde vermogensbestanddelen, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie;

- bepalingen ter vergemakkelijking van de invoering van procedures voor een confiscatie zonder strafrechterlijke veroordeling en van ruimere confiscatie in strafzaken, met inbegrip van samenwerking met betrekking tot en tenuitvoerlegging van verzoeken in transnationale zaken;

- elk ander punt dat volgens het comité van invloed is op de versterking van de samenwerking tussen de partijen op het gebied van de ontneming van vermogensbestanddelen.

Dergelijke kwesties zouden in ieder geval betrekking hebben op de gebieden die onder het Verdrag vallen.

Op 23 november 2023 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa het mandaat tot oprichting van het Comité van deskundigen inzake de ontneming van criminele vermogensbestanddelen aangenomen. Het Comité van deskundigen inzake de ontneming van criminele vermogensbestanddelen is, onder het gezag van het Comité van Ministers en het Europees Comité voor strafrechterlijke vraagstukken, belast met de opstelling van een aanvullend protocol tot aanvulling van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme, alsmede een ontwerptoelichting daarbij. In overeenstemming met de besprekingen in het kader van de C198-COP is voorgesteld dat deze werkzaamheden op 29 mei 2024 van start zouden gaan en naar verwachting eind 2025 zullen worden afgerond.

Specifieke doelstellingen van de aanbeveling

Deze aanbeveling wordt aan de Raad voorgelegd opdat de Commissie overeenkomstig artikel 218 VWEU wordt gemachtigd om namens de Europese Unie te onderhandelen over een aanvullend protocol bij het Verdrag, onderhandelingsrichtsnoeren vast te stellen en de Commissie als onderhandelaar aan te wijzen.

De Europese Unie heeft het Verdrag van Warschau ondertekend. Wat betreft de onderwerpen die onder het beoogde Protocol moeten vallen, dus de ontneming van vermogensbestanddelen, heeft de EU haar bevoegdheid uitgeoefend door gemeenschappelijke regels vast te stellen op basis van artikel 82, lid 1, artikel 83, leden 1 en 2, artikel 87, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met name door Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad8 en de nieuwe richtlijn betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen9.

Het doel van de Unie bij de onderhandelingen is ervoor te zorgen dat criminele vermogensbestanddelen door de partijen bij het Verdrag daadwerkelijk worden ontnomen, grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van de ontneming van vermogensbestanddelen te bevorderen, discrepanties met de wetgeving van de Unie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de aangelegenheden die op het niveau van de Raad van Europa in het Protocol worden geregeld, verenigbaar zijn met de regels van het acquis van de Unie inzake de ontneming van vermogensbestanddelen en de nieuwe richtlijn betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen.

Het succesvolle resultaat van de onderhandelingen zal naar verwachting leiden tot duidelijkere regels inzake de ontneming van vermogensbestanddelen tussen de lidstaten van de Raad van Europa.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De onderhandelingen over een nieuw protocol bij het Verdrag van Warschau hebben rechtstreeks betrekking op gemeenschappelijke EU-regels inzake de ontneming van vermogensbestanddelen.

De nieuwe richtlijn betreffende de ontneming van vermogensbestanddelen voorziet in standaardvormen van confiscatie, met inbegrip van regels inzake ruimere confiscatie. Voorts voorziet de nieuwe richtlijn in confiscatie zonder strafrechterlijke veroordeling in specifieke omstandigheden. De nieuwe richtlijn voorziet ook in de confiscatie van onverklaarbaar vermogen wanneer een veroordeling niet mogelijk is, maar de rechter ervan overtuigd is dat de te confisqueren voorwerpen afkomstig zijn van strafbare feiten. Wat vermogensbeheer betreft, zijn regels met betrekking tot de oprichting van bureaus voor vermogensbeheer en de mogelijkheid om bevroren voorwerpen vóór de confiscatie te verkopen, opgenomen in de nieuwe richtlijn betreffende de ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen. Artikel 1, punt a), van Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ10, de artikelen 3 en 4 van Kaderbesluit 2001/500/JBZ11, en artikel 1, eerste vier streepjes, en artikel 3 van Kaderbesluit 2005/212/JBZ12 blijven van kracht ten aanzien van Denemarken.

Verordening (EU) 2018/1805 bevat regels inzake justitiële samenwerking tussen de lidstaten met het oog op de erkenning en uitvoering van bevriezings- en confiscatiebevelen. Daaronder vallen onder meer regels inzake de toezending, de erkenning en de procedure voor de tenuitvoerlegging van bevriezings- en confiscatiebevelen, het beheer van en het beschikken over bevroren en geconfisqueerde voorwerpen (met inbegrip van tussentijdse verkopen), de teruggave van voorwerpen aan slachtoffers en het beschikken over geconfisqueerde voorwerpen of van uit de verkoop daarvan verkregen geld, onder meer met het oog op de schadeloosstelling van slachtoffers en het reguleren van de verdeling van vermogensbestanddelen tussen de lidstaten. Bovendien bevat de verordening regels inzake het dragen en delen van de kosten in verband met de tenuitvoerlegging van grensoverschrijdende bevriezingsbevelen en inzake de procedurele rechten van getroffen personen, onder meer met betrekking tot kennisgevingsverplichtingen en rechtsmiddelen. Verordening (EU) 2018/1805 verving de Kaderbesluiten 2003/577/JBZ13 en 2006/783/JBZ14 van de Raad, die van kracht blijven wat betreft de samenwerking met Ierland en Denemarken, die niet deelnemen aan Verordening (EU) 2018/1805.

Daarnaast is het Europees Openbaar Ministerie (EOM) het orgaan van de Unie dat bevoegd is om daders van en medeplichtigen aan strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/137115, te onderzoeken, te vervolgen en voor de rechter te brengen. Het EOM moet het recht hebben om bevriezing van de hulpmiddelen waarmee strafbare feiten zijn gepleegd en de opbrengsten van die feiten, waaronder vermogensbestanddelen, die naar verwachting door de zittingsrechter zullen worden geconfisqueerd, te gelasten of daarom te verzoeken, indien er reden is om aan te nemen dat de eigenaar, bezitter of beheerder van die hulpmiddelen of opbrengsten zal proberen onder het bevel tot confiscatie uit te komen. Voor de uitvoering van zijn taken moet het EOM, onder meer op het gebied van de ontneming van vermogensbestanddelen, kunnen samenwerken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die niet aan het EOM deelnemen – en dit op basis van onder meer Verordening (EU) 2018/1805 – en met de bevoegde autoriteiten van niet-EU-landen.

Gezien het acquis van de Unie dat het onderwerp van de onderhandelingen bestrijkt, moet de Unie streven naar samenhang en, op het passende niveau, consistentie tussen de nieuwe regels inzake de ontneming van vermogensbestanddelen op het niveau van de Raad van Europa en die van het Unierecht.

2. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN DE AANBEVELING

Rechtsgrondslag

Artikel 218, lid 3, VWEU bepaalt dat de Commissie aanbevelingen doet aan de Raad, die een besluit vaststelt houdende machtiging tot het openen van de onderhandelingen en waarbij de onderhandelaar van de Unie wordt aangewezen. De Commissie wordt aangewezen als onderhandelaar. Overeenkomstig artikel 218, lid 4, VWEU kan de Raad kan de onderhandelaar richtsnoeren geven. De procedurele rechtsgrondslag voor het besluit van de Raad tot machtiging van de Commissie om namens de Unie deel te nemen aan de onderhandelingen over het Aanvullende Protocol is derhalve artikel 218, leden 3 en 4, VWEU.

De materiële rechtsgrondslag van het beoogde Protocol kan alleen worden bepaald wanneer de precieze strekking en inhoud ervan bekend zijn. Volgens artikel 4, lid 2, punt j), VWEU is de Unie bevoegd op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht en wordt deze bevoegdheid in beginsel met de lidstaten wordt gedeeld. Artikel 83, leden 1 en 2, VWEU verleent de Unie de bevoegdheid om minimumvoorschriften vast te stellen betreffende de definitie van strafbare feiten en de sancties voor dergelijke strafbare feiten, met inbegrip van de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven. Artikel 82, lid 1, VWEU verleent de Unie de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen ter bevordering van de samenwerking tussen justitiële of gelijkwaardige autoriteiten van de lidstaten inzake strafvervolging en tenuitvoerlegging van beslissingen. Artikel 82, lid 2, VWEU voorziet in de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot bepaalde aspecten van de strafprocedure, waaronder de rechten van personen in de strafprocedure en de rechten van slachtoffers van misdrijven. Hoewel de werkingssfeer van artikel 83, leden 1 en 2, VWEU beperkt is wat de strafbare feiten betreft, is dit niet het geval voor artikel 82, leden 1 en 2, VWEU. Maatregelen inzake de opsporing en identificatie van vermogensbestanddelen, of samenwerking tussen bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en bureaus voor vermogensbeheer vallen onder artikel 87, lid 2, VWEU.

In artikel 3, lid 2, VWEU wordt bepaald dat de Unie exclusief bevoegd is “een internationale overeenkomst te sluiten […] wanneer die sluiting gemeenschappelijke regels kan aantasten of de strekking daarvan kan wijzigen”. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft met name verduidelijkt dat “voor de vaststelling dat er een dergelijk risico is [dat internationale verbintenissen regels aantasten of de strekking daarvan wijzigen], het door de internationale verbintenissen bestreken gebied en het door de Unieregeling bestreken gebied elkaar niet volledig [hoeven] te dekken”, maar dat “dergelijke verbintenissen de gemeenschappelijke regels van de Unie ook [kunnen] aantasten of de strekking ervan [kunnen] wijzigen wanneer die verbintenissen behoren tot een gebied dat reeds grotendeels wordt bestreken door dergelijke regels”16. Bij deze analyse van de aard van de bevoegdheid van de Unie dient rekening te worden gehouden met de gebieden die door de EU-regels en de bepalingen van de beoogde overeenkomst worden bestreken, met de voorzienbare toekomstige ontwikkelingen daarvan en met de aard en de inhoud van die regels en die bepalingen, teneinde zich ervan te vergewissen of het akkoord afbreuk kan doen aan de uniforme en coherente toepassing van de EU-regels en aan de goede werking van het systeem dat daarbij is ingesteld.

De Unie heeft haar bevoegdheid op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht uitgeoefend door talrijke instrumenten inzake rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken vast te stellen en minimumvoorschriften vast te stellen voor maatregelen inzake bevriezing en confiscatie. Daarnaast heeft de Unie diverse richtlijnen vastgesteld die de procedurele rechten van verdachten en beklaagden versterken. De volgende instrumenten zijn met name relevant met betrekking tot de elementen die in aanmerking worden genomen voor het beoogde Protocol, namelijk de verdeling en het beheer van bevroren en geconfisqueerde vermogensbestanddelen, de tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie, procedures voor confiscatie zonder strafrechterlijke veroordeling en ruimere confiscatie en samenwerking in transnationale zaken:

- Nieuwe richtlijn betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen, die onder meer Richtlijn 2014/42 en de Kaderbesluiten 2001/500/JBZ en 2005/212/JBZ vervangt;

- Verordening (EU) 2018/1805 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen;

- De Kaderbesluiten 2003/577/JBZ en 2006/783/JBZ, die voorzien in wederzijdse erkenning van respectievelijk bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen, blijven van toepassing op de betrekkingen tussen lidstaten die niet gebonden zijn door Verordening (EU) 2018/1805 en voor de betrekkingen tussen laatstgenoemde lidstaten en lidstaten die gebonden zijn door Verordening (EU) 2018/1805 (zie overweging 52 van Verordening (EU) 2018/1805).

In het licht van het bovenstaande moet het gebied van de ontneming van criminele vermogensbestanddelen worden beschouwd als een gebied dat grotendeels onder het Unierecht valt.

Aangezien het beoogde Protocol waarschijnlijk regels zal bevatten op het gebied van de ontneming van criminele vermogensbestanddelen, moet ervan worden uitgegaan dat het de strekking van gemeenschappelijke regels op het gebied van de ontneming van criminele vermogensbestanddelen kan aantasten of wijzigen.

Daarom heeft de Unie een exclusieve externe bevoegdheid op grond van artikel 3, lid 2, VWEU, zoals uitgelegd door het Europees Hof van Justitie, voor zover de sluiting van het beoogde Protocol gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke EU-regels of de strekking daarvan kan wijzigen.

Grondrechten

Bij de onderhandelingen over het Protocol moet rekening worden gehouden met een verscheidenheid aan grondrechten en fundamentele vrijheden die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”)17. Rechten die in dit verband bijzonder relevant zijn, omvatten het recht op eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens (artikel 7 en 8 van het Handvest), het recht op eigendom (artikel 17 van het Handvest), het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47 van het Handvest), het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging (artikel 48 van het Handvest), het legaliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen (artikel 49 van het Handvest) en het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft (ne bis in idem, artikel 50 van het Handvest). Aangezien deelname aan de onderhandelingen namens de Europese Unie het niveau van bescherming van de grondrechten in de Unie niet in gevaar mag brengen, wordt in dit initiatief voorgesteld een hoog niveau van bescherming van de grondrechten na te streven.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit initiatief gaat niet verder dan wat nodig is om de desbetreffende beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. De Unie is het best geplaatst om op te treden, aangezien de Unie haar interne bevoegdheid op dit gebied reeds heeft uitgeoefend door de vaststelling van verschillende rechtsinstrumenten op het gebied van de ontneming van vermogensbestanddelen.

Daarom moet bij de onderhandelingen een gemeenschappelijke EU-aanpak worden gevolgd om discrepanties tussen de regels inzake de ontneming van vermogensbestanddelen op het niveau van de Raad van Europa en het Unierecht te voorkomen.


1.

Aanbeveling voor een


BESLUIT VAN DE RAAD

tot machtiging van de Europese Commissie om namens de Europese Unie deel te nemen aan onderhandelingen over een aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (CETS nr. 198)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 218, leden 3 en 4,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

2.

Overwegende hetgeen volgt:


De Unie ondertekende het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (CETS nr. 198), aangenomen op 2 april 2009. Op 18 december 2023 hebben 25 lidstaten1 het Verdrag ondertekend, waarvan er 232 het hebben geratificeerd.

Op 23 november 2023 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa het mandaat tot oprichting van het Comité van deskundigen inzake de ontneming van criminele vermogensbestanddelen aangenomen. Het Comité van deskundigen inzake de ontneming van criminele vermogensbestanddelen is, onder het gezag van het Comité van Ministers en het Europees Comité voor strafrechterlijke vraagstukken, belast met de opstelling van een aanvullend protocol tot aanvulling van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme. Voorgesteld werd dat deze werkzaamheden op 29 mei 2024 van start zouden gaan en eind 2025 zouden zijn afgerond.

Volgens het mandaat zal het beoogde Aanvullende Protocol waarschijnlijk bepalingen bevatten ter versterking van de zekerheid en consistentie bij de verdeling van geconfisqueerde vermogensbestanddelen tussen de staten die partij zijn in transnationale zaken, bepalingen ter waarborging van een efficiënt en doeltreffend beheer van in beslag genomen, geconfisqueerde en gerepatrieerde vermogensbestanddelen, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie, bepalingen ter facilitering van de invoering van procedures voor confiscatie zonder strafrechtelijke veroordeling en van ruimere confiscatie in strafzaken, met inbegrip van samenwerking met betrekking tot en uitvoering van verzoeken in transnationale zaken en alle andere kwesties die naar oordeel van het Comité van deskundigen gevolgen hebben voor de versterking van de samenwerking tussen de partijen op het gebied van de ontneming van vermogensbestanddelen.

(4) De Unie heeft reeds gemeenschappelijke regels vastgesteld die in ruime maten overlappen met bepaalde elementen die voor de inhoud van het beoogde Aanvullende Protocol in aanmerking worden genomen. Die gemeenschappelijke regels omvatten met name de richtlijn betreffende de ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen en Verordening (EU) 2018/18053 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen. Bovendien blijven de Kaderbesluiten 2003/577/JBZ4 en 2006/783/JBZ5 van toepassing in de betrekkingen tussen bepaalde lidstaten. Daarom is het gebied van de ontneming van criminele vermogensbestanddelen een gebied dat reeds grotendeels wordt bestreken door de regels van de Unie die het risico lopen te worden aangetast of gewijzigd door de elementen die in aanmerking worden genomen voor het beoogde Aanvullende Protocol.

Daarom moet de Unie deelnemen aan de onderhandelingen over een aanvullend protocol tot aanvulling van het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (CETS nr. 198),


3.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:


Artikel 1

De Commissie wordt gemachtigd om namens de Unie te onderhandelen over het Aanvullende Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (CETS nr. 198).

Artikel 2

De onderhandelingsrichtsnoeren zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 3

De onderhandelingen worden gevoerd in overleg met het [door de Raad in te voegen naam van het speciale comité].

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Commissie.


Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

1Europol (2023), European Financial and Economic Crime Threat Assessment 2023 - The Other Side of the Coin: An Analysis of Financial and Economic Crime, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

2Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (CETS nr. 198), aangenomen op 16 mei 2005.

3Alle EU-lidstaten behalve Tsjechië en Ierland hebben het Verdrag nr. 198 ondertekend.

4Alle EU-lidstaten behalve Tsjechië, Finland, Ierland en Luxemburg hebben het Verdrag nr. 198 geratificeerd. Een aantal lidstaten heeft een voorbehoud gemaakt bij afzonderlijke bepalingen van het Verdrag.

5Het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, ETS nr. 141, aangenomen op 8 november 1990.

De Unie is geen partij bij dit Verdrag, dat geen bepaling bevat op grond waarvan de Unie partij kan worden bij het Verdrag.

6Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen (COM(2022) 245 final van 25 mei 2022).

7Verslag van de bijeenkomst, 15e vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (CETS nr. 198) op 9 en 10 november 2023, C198-COP (2023) 10.

8Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 1).

9Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen (COM(2022) 245 final van 25 mei 2022).

10Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ van 3 december 1998 door de Raad vastgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van de opbrengsten van misdrijven (PB L 333 van 9.12.1998, blz.

1).

11Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1).

12Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB L 68 van 15.3.2005, blz. 49).

13Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45).

14Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 59).

15Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

16Arrest van het Hof van 4 september 2014, Commissie/Raad, C‑114/12, ECLI: EU:C:2014:2151, punten 69-70.

17Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 202 van 7.6.2016, blz. 389).

11Alle EU-lidstaten behalve Tsjechië en Ierland hebben Verdrag nr. 198 ondertekend met of zonder voorbehoud.

22Alle EU-lidstaten behalve Tsjechië, Finland, Ierland en Luxemburg hebben het Verdrag nr. 198 geratificeerd.

33Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 1, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2018/1805/oj).

44Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45, ELI: data.europa.eu/eli/dec_framw/2003/577/oj).

55Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 59, ELI: data.europa.eu/eli/dec_framw/2006/783/oj).

NL NL