Toelichting bij COM(2024)232 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)232 - .
bron COM(2024)232
datum 06-06-2024
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het Permanent Comité Recht inzake merken, tekeningen en modellen en geografische aanduidingen (Standing Committee on the Law of Trademarks, Industrial Designs and Geographical Indications, SCT) fungeert als forum van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) om kwesties te bespreken, coördinatie te vergemakkelijken en richtsnoeren te verstrekken met betrekking tot de voortschrijdende internationale ontwikkeling van het recht inzake merken, tekeningen en modellen en geografische aanduidingen, met inbegrip van de harmonisatie van nationale wetgeving en procedures.

De eerste voorstellen voor de internationale harmonisatie en vereenvoudiging van de procedures voor de inschrijving van tekeningen en modellen (hierna ook: modellen) zijn in 2005 aan het SCT voorgelegd.

Het secretariaat van de SCT had in 2009 de mogelijke convergentiegebieden in kaart gebracht, en heeft daarna in 2010 de eerste ontwerpbepalingen inzake het modellenrecht en industrieel ontwerpen aan het comité voorgelegd.

Historisch gezien is de Europese Unie (hierna “de EU” of “de Unie” genoemd) sterk voorstander geweest van harmonisatie in de ontwerpsector. Zij heeft herhaaldelijk opgeroepen een diplomatieke conferentie bijeen te roepen om een -verdrag betreffende het modellenrecht (hierna “het Verdrag” genoemd) vast te stellen, dat alle WIPO-lidstaten, ongeacht hun ontwikkelingsniveau, ten goede zou kunnen komen.

In 2022 heeft de Algemene Vergadering van de WIPO besloten twee diplomatieke conferenties bijeen te roepen, die uiterlijk in 2024 moesten worden gehouden. Het ging daarbij om een conferentie om een internationaal rechtsinstrument betreffende intellectuele eigendom, genetische rijkdommen en traditionele kennis in verband met genetische rijkdommen (GR‑instrument) tot stand te brengen, en een conferentie om een verdrag betreffende het modellenrecht te sluiten en vast te stellen.

Om de diplomatieke conferentie voor te bereiden en de nodige modaliteiten voor die conferentie vast te stellen, heeft de Algemene Vergadering van de WIPO besloten in de tweede helft van 2023 een voorbereidend comité bijeen te roepen. Het voorbereidend comité heeft zich gebogen over het ontwerp van het reglement van orde om ter goedkeuring aan de diplomatieke conferentie voor te leggen, de lijst van genodigden voor deelname aan de conferentie, de ontwerpuitnodigingsbrieven, en andere organisatorische kwesties in verband met de conferentie. Het voorbereidend comité heeft ook het basisvoorstel voor de administratieve en slotbepalingen van het Verdrag betreffende het modellenrecht goedgekeurd.

Het voorbereidend comité heeft besloten de EU als speciale delegatie voor de diplomatieke conferentie uit te nodigen.

Daarnaast heeft de Algemene Vergadering van de WIPO het SCT opgedragen in de tweede helft van 2023, eerder dan het voorbereidend comité, in een bijzondere zitting bijeen te komen om eventuele hiaten in het ontwerp van het Verdrag betreffende het modellenrecht in toereikende mate te dichten.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Niet van toepassing.

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN DE AANBEVELING

Het basisvoorstel voor het Verdrag betreffende het modellenrecht

Het doel van het Verdrag betreffende het modellenrecht is bepaalde procedurele aspecten en formaliteiten van modelaanvragen te harmoniseren. Het heeft bijvoorbeeld betrekking op de verschillende stappen voor het indienen van een aanvraag, de bekendmaking van aanvragen, de respijtperiode, de weergave van het model in de aanvraag, de beschrijving en de verplichting om licenties in de intellectuele-eigendomsregisters in te schrijven. Het heeft echter geen betrekking op kwesties van materieel recht (de definitie van “model”, de voorwaarden voor geldigheid, of de mate van bescherming).

Het Verdrag betreffende het modellenrecht bevat voornamelijk procedurele bepalingen inzake definities (artikel 1), algemene beginselen (artikel 1 bis), het toepassingsgebied (artikel 2), de inhoud van modelaanvragen (artikel 3), vertegenwoordiging (artikel 4), regels voor toewijzing van een indieningsdatum (artikel 5), regels voor de respijtperiode voor het indienen van modelaanvragen in geval van eerdere openbaarmaking (artikel 6), verplichte indiening van de aanvraag op naam van de maker (artikel 7), wijzigingen en opsplitsing (artikel 8), bekendmaking van het model (artikel 9), communicatie (artikel 10), de inhoud van verzoeken om vernieuwing (artikel 11), respijtmaatregelen voor termijnen (artikelen 12‑13), correctie of toevoeging van aanspraken op voorrang (artikel 14), verzoeken voor inschrijving van een licentie en gevolgen van niet-inschrijving van een licentie (artikelen 15‑17), aanduiding van de licentie (artikel 18), registratie van verandering van eigendom (artikel 19), wijzigingen van namen of adressen (artikel 20), rectificatie van fouten (artikel 21), technische bijstand aan de verdragsluitende partijen (artikel 22), en de aan het Verdrag gehechte regelingen (artikel 23).

Op grond van artikel 3 van het Verdrag betreffende het modellenrecht zouden de verdragsluitende partijen bovendien van aanvragers kunnen verlangen dat zij de oorsprong van traditionele cultuuruitingen, traditionele kennis of biologische/genetische rijkdommen die in het model worden gebruikt of verwerkt, openbaar maken. Hoewel dit verschilt van de in het kader van het GR‑instrument voorgestelde openbaarmakingsverplichting, die de verdragsluitende partijen in hun interne recht zouden moeten opnemen, zou dit nog steeds disruptieve effecten kunnen hebben op het verkrijgen van modelbescherming in de jurisdicties die ervoor kiezen deze verplichting in te voeren.

De administratieve en slotbepalingen bevatten het institutionele kader dat van toepassing zal zijn op het Verdrag betreffende het modellenrecht. Dit kader omvat de algemene vergadering, waarin de verdragsluitende partijen vertegenwoordigd zullen zijn en waarin zij alle aangelegenheden zullen behandelen die onder meer verband houden met het onderhoud en de ontwikkeling van het instrument (artikel 24), en het Internationaal Bureau van de WIPO, dat de administratieve taken met betrekking tot het Verdrag zal moeten uitvoeren (artikel 25).

Er worden ook regels vastgesteld inzake herziening van het Verdrag betreffende het modellenrecht (artikel 26), de voorwaarden voor toetreding tot het Verdrag (artikel 27), en inzake inwerkingtreding (artikel 28), opzegging (artikel 30), talen, ondertekening en de depositaris (artikelen 31‑32).

Het Verdrag betreffende het modellenrecht zal de creatieve sector en industrieel ontwerpers ten goede komen, met name door de internationale inschrijving van modellen gemakkelijker en voorspelbaarder te maken. De openbaarmakingsverplichting zou echter kunnen worden beschouwd als tegenstrijdig met de procedureregels voor modellen.

EU-bevoegdheid

Voordat de onderhandelingen over de tekst van het Verdrag betreffende het modellenrecht tijdens de diplomatieke conferentie van start gaan, moet een voorlopige beoordeling van de bevoegdheid van de EU worden uitgevoerd. De voorlopige beoordeling doet geen afbreuk aan de definitieve beoordeling van de bevoegdheid van de EU, waaraan uitvoering moet worden gegeven zodra de onderhandelende partijen overeenstemming over de tekst hebben bereikt. Artikel 3, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is in dit geval relevant voor de beslissing over de bevoegdheid van de EU met betrekking tot het Verdrag betreffende het modellenrecht.

Op grond van artikel 3, lid 1, VWEU is de EU exclusief bevoegd op gebieden die onder de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen. Internationale verbintenissen op het gebied van intellectuele eigendom kunnen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen indien zij specifiek verband houden met de internationale handel, in die zin dat zij: i) hoofdzakelijk bedoeld zijn om de internationale handel te bevorderen, te vergemakkelijken of te regelen, en ii) rechtstreekse en onmiddellijke gevolgen voor de internationale handel hebben. Om te beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan, moeten het doel en de inhoud van de internationale verbintenissen worden beschouwd.

Het doel van het Verdrag betreffende het modellenrecht is de procedures voor modelaanvragen te harmoniseren en daarmee gezamenlijke regels voor de sector vast te stellen. De ontwerptekst van het Verdrag betreffende het modellenrecht bevat echter geen specifieke bepaling waarin het doel ervan wordt gespecificeerd. Het Verdrag draagt bij tot rechtszekerheid en consistentie en komt derhalve ten goede aan het stelsel voor tekeningen en modellen. Harmonisatie van de formele vereisten en de respijtperiode op basis waarvan aanvragers modelbescherming kunnen verkrijgen, draagt bij tot de gelijke deelname van marktdeelnemers die wereldwijd handel drijven. Hieruit kan worden afgeleid dat de belangrijkste doelstelling van het Verdrag betreffende het modellenrecht is de doeltreffendheid, transparantie, consistentie en rechtszekerheid van het stelsel voor tekeningen en modellen te verbeteren en daarmee de internationale handel te bevorderen, te vergemakkelijken of te regelen.

De inhoud van het Verdrag betreffende het modellenrecht heeft voornamelijk betrekking op de formaliteiten voor modelaanvragen en bevat, met uitzondering van de respijtperiode, geen materiële bepalingen (bijvoorbeeld de vraag of modellen voor bescherming in aanmerking komen en de reikwijdte van die bescherming). De harmonisatie van formaliteiten kan worden geacht de internationale handelte beïnvloeden. Zo oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C‑389/151 dat het opzetten van een systeem van één enkele registratie ertoe zou leiden de Overeenkomst van Lissabon over oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen rechtstreeks en onmiddellijk tot gevolg zou hebben dat de relevante voorwaarden voor handel tussen EU‑ en niet‑EU‑landen worden gewijzigd (zie punt 70). Daarnaast bevat het Verdrag betreffende het modellenrecht een materiële bepaling (artikel 6): de harmonisatie van de respijtperiode (naar zes dan wel twaalf maanden). De duur van de respijtperiode heeft rechtstreekse gevolgen voor de vraag of een model dat openbaar is gemaakt voordat een aanvraag om modelbescherming is ingediend in aanmerking komt voor bescherming. Deze bepaling van het Verdrag betreffende het modellenrecht kan rechtstreekse en onmiddellijke gevolgen hebben voor geschillen over modellen in het kader van de internationale handel in goederen die voor modelbescherming in aanmerking komen.

Op grond van artikel 3, lid 2, van het VWEU is de EU exclusief bevoegd om een internationale overeenkomst te sluiten wanneer die sluiting gemeenschappelijke EU‑regels kan aantasten of, indien de verbintenissen vallen onder een gebied dat reeds grotendeels (maar niet per definitie volledig) door dergelijke regels wordt bestreken, de strekking daarvan kan wijzigen. Bij een analyse uit hoofde van artikel 3, lid 2, van het VWEU moet rekening worden gehouden met: i) de gebieden die onder het EU‑recht vallen en de bepalingen van het ontwerp van de internationale overeenkomst; ii) de voorzienbare toekomstige ontwikkeling daarvan, en iii) bij het bepalen of de internationale overeenkomst afbreuk kan doen aan de uniforme en consistente toepassing van EU‑regelgeving of de goede werking van het daarbij ingestelde stelsel, de aard en de inhoud van die regels en die bepalingen.

De EU‑wetgeving inzake modellen bestaat uit twee handelingen (en twee wetgevingsvoorstellen), waarvan de relevantie in de context van het Verdrag betreffende het modellenrecht moet worden beoordeeld.

Richtlijn 98/71/EG inzake de rechtsbescherming van modellen

Voorstel voor een richtlijn inzake de rechtsbescherming van modellen (2022/0392(COD))

Het Verdrag betreffende het modellenrecht is van toepassing op alle modellen die uit hoofde van het recht van een verdragsluitende partij kunnen worden ingeschreven (artikel 2). Het bevat bepalingen betreffende de procedure voor het aanvragen en inschrijven van modellen, waaronder de toegestane vereisten voor aanvragen (artikel 3), regels over de datum van indiening (artikel 5), regels over de respijtperiode (artikel 6), termijnen en respijtmaatregelen (artikel 12). Het bevat ook specifieke bepalingen over herstel van rechten (artikel 13) en de correctie van fouten (artikel 21). Sommige van deze bepalingen laten de verdragsluitende partijen een zekere discretionaire bevoegdheid. Overeenkomstig artikel 3 (over aanvragen) kunnen overeenkomstsluitende partijen bijvoorbeeld vereisen dat een aanvraag sommige of alle aldaar genoemde aanduidingen of elementen bevat. Die discretionaire bevoegdheid is echter niet absoluut, aangezien overeenkomstig artikel 3, lid 2, geen andere aanduidingen of elementen dan de in lid 1 en artikel 10 genoemde elementen voor een aanvraag verplicht mogen worden gesteld. Er wordt dus een grens gesteld aan de vrijheid van de verdragsluitende partijen om hun eigen procedurevereisten te bepalen. Op grond van sommige bepalingen mogen verdragsluitende partijen echter afwijken van materiële verplichtingen indien inwilliging van het verzoek uit hoofde van het intern recht niet zou zijn toegestaan (zie bijvoorbeeld artikel 21 over de correctie van fouten).

Richtlijn 98/71/EG (de “richtlijn”) harmoniseert bepaalde aspecten van het materiële modellenrecht van de EU-lidstaten. Artikel 6 van de richtlijn voorziet in een respijtperiode voor het verkrijgen van bescherming voor eerder openbaar gemaakte modellen, en heeft dus betrekking op hetzelfde onderwerp als artikel 6 van het Verdrag betreffende het modellenrecht.

Bij de analyse van de bevoegdheid om het Verdrag betreffende het modellenrecht te sluiten, moet ook rekening worden gehouden met de voorzienbare ontwikkeling van het EU-recht. Het voorstel voor een richtlijn inzake de rechtsbescherming van modellen (2022/0392(COD), “de voorgestelde richtlijn”) is op 28 november 2022 door de Commissie goedgekeurd en moet eind 2024 volgens de gewone wetgevingsprocedure door het Europees Parlement en de Raad worden aangenomen.

De voorgestelde richtlijn heeft niet alleen tot doel het modellenrecht te harmoniseren wat de inhoud betreft, maar ook wat betreft bepaalde aspecten van de procedure en de inschrijving. Het bevat nieuwe bepalingen inzake de vereisten voor de aanvraag (artikel 25), de afbeelding van het model (artikel 26), de datum van indiening (artikel 28) en de opschorting van bekendmaking (artikel 30). Dit zijn allemaal kwesties die ook in het Verdrag betreffende het modellenrecht worden geregeld.

Wat de doelstellingen van de voorgestelde richtlijn betreft, wordt in overweging 10 ervan gesteld dat “de procedurele regels onderling [moeten] worden aangepast om de verwerving, het beheer en de bescherming van modelrechten in de Unie te vergemakkelijken. Daarom moeten bepaalde belangrijke procedurele regels op het gebied van de inschrijving van modellen in de lidstaten en binnen het stelsel voor modelbescherming van de Unie op elkaar worden afgestemd. Wat de procedures op grond van het nationale recht betreft, is het voldoende algemene beginselen vast te stellen en het aan de lidstaten over te laten meer specifieke regels op te stellen.”

Wat de verhouding tussen nationale procedures en het EU‑recht betreft, wordt in overweging 3 van de voorgestelde richtlijn uitdrukkelijk erkend dat “[h]et naast elkaar bestaan van en het evenwicht tussen modelbeschermingsstelsels op nationaal en Unieniveau [...] een hoeksteen van het Uniebeleid inzake de bescherming van intellectuele eigendom [vormt]”. Overeenkomstig overweging 9 “moet de bij Richtlijn 98/71/EG tot stand gebrachte onderlinge aanpassing van de wetgevingen worden uitgebreid tot andere aspecten van het materiële modellenrecht dat betrekking heeft op modellen die door inschrijving uit hoofde van Verordening (EG) nr. 6/2002 worden beschermd”.

Er zijn enkele verschillen tussen de verschillende verplichtingen wat de formulering van de bepalingen betreft. In sommige opzichten worden in de voorgestelde richtlijn verplichte minimumvereisten vastgesteld, maar wordt het aan de lidstaten gelaten om aanvullende maatregelen vast te stellen. Artikel 25 bevat bijvoorbeeld minimumvereisten voor de aanvraag. Andere bepalingen zijn volledig facultatief. Zo mogen lidstaten overeenkomstig artikel 28, lid 2, een taks voor de toekenning van de datum van indiening voorschrijven (maar dit wordt niet verplicht gesteld). Een derde categorie bepalingen combineert een vaste regel met het recht om een taks in rekening te brengen (zie bijvoorbeeld artikel 25, lid 2, over indiening). Verschillende termijnen zijn immers uitdrukkelijk in de richtlijn vastgelegd. De lidstaten wordt meer ruimte gelaten om nationale procedures tot nietigverklaring vast te stellen, maar dergelijke procedures moeten niettemin aan bepaalde minimumvereisten voldoen (artikel 31).

Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen

Voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2246/2002 van de Commissie

Bij de verordening betreffende Gemeenschapsmodellen is een systeem voor het verkrijgen van een eenvormig beschermd Gemeenschapsmodel vastgesteld. In die verordening is ook de procedure voor de inschrijving van Gemeenschapsmodellen bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie vastgelegd. Alle bepalingen van het Verdrag betreffende het modellenrecht hebben equivalenten in deze verordening. Dit betekent dat de verbintenissen die de EU bij de sluiting van het Verdrag betreffende het modellenrecht aangaat, betrekking hebben op een gebied dat reeds onder het EU recht valt.

De Commissie heeft, rekening houdend met de voorzienbare toekomstige ontwikkeling van het EU‑recht, op 28 november 2022 het voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2246/2002 van de Commissie (“de voorgestelde verordening”) aangenomen. Dit voorstel zal eind 2024 volgens de gewone wetgevingsprocedure door het Europees Parlement en de Raad worden vastgesteld.

De voorgestelde verordening heeft tot doel de bestaande bepalingen te moderniseren en te verbeteren, en de toegankelijkheid, efficiëntie en betaalbaarheid van de bescherming van modellen in de EU te verbeteren. Bepalingen van het Verdrag betreffende het modellenrecht hebben ook equivalenten in de voorgestelde verordening.

Beoordeling

De kwesties in het kader van het Verdrag betreffende het modellenrecht moeten worden geacht onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie te vallen.

Ten eerste hebben de onderwerpen die door het Verdrag betreffende het modellenrecht worden geregeld betrekking op een gebied dat reeds onder het Unierecht valt, zoals blijkt uit de materiële werkingssfeer van de verordening betreffende Gemeenschapsmodellen en de harmonisatie van de respijtperiode voor het verkrijgen van bescherming voor eerder openbaar gemaakte modellen in artikel 6 van de richtlijn.

Ten tweede heeft de voorzienbare toekomstige ontwikkeling van het Unierecht gevolgen voor hetzelfde gebied, zoals blijkt uit de voorgestelde verordening en de voorgestelde richtlijn. Uit de voorgestelde richtlijn blijkt immers dat de Uniewetgever er uitdrukkelijk voor kiest de procedurele vereisten op het gebied van modellen, die in Richtlijn 98/71/EG nog aan de lidstaten werden overgelaten, te reguleren en te harmoniseren. Een dergelijke verdere inhoudelijke harmonisatie die met de voorgestelde richtlijn wordt nagestreefd, laat slechts een bepaalde discretionaire restbevoegdheid aan de lidstaten wat procedures betreft.

Gezien het voorgaande moet daarom worden geoordeeld dat de sluiting van het Verdrag betreffende het modellenrecht overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 2, van het VWEU onder de exclusieve bevoegdheid van de EU valt.

1.

Aanbeveling voor een


BESLUIT VAN DE RAAD

houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen over het Verdrag betreffende het modellenrecht

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 218, leden 3 en 4,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

2.

Overwegende hetgeen volgt:


Sinds 2005 worden onder auspiciën van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) inspanningen geleverd om bepaalde procedurele aspecten met betrekking tot modelaanvragen te harmoniseren.

Als resultaat daarvan is in 2022 een diplomatieke conferentie bijeengeroepen om een verdrag betreffende het modellenrecht te sluiten en aan te nemen, die in 2024 moet plaatsvinden.

De diplomatieke conferentie om te onderhandelen over toekomstige bepalingen van het Verdrag betreffende het modellenrecht staat gepland voor 11 tot en met 22 november 2024.

Doel van het Verdrag betreffende het modellenrecht is bepaalde procedures en formaliteiten voor modelaanvragen te harmoniseren, hetgeen de creatieve sector en industrieel ontwerpers ten goede zal komen door de internationale inschrijving van modellen gemakkelijker en voorspelbaarder te maken.

De Unie moet deelnemen aan de onderhandelingen over het Verdrag betreffende het modellenrecht,

3.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:


Artikel 1

De Commissie wordt gemachtigd om in het kader van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom namens de Unie de onderhandelingen te openen over het Verdrag betreffende het modellenrecht, in overleg met de Groep intellectuele eigendom (speciaal comité).

Artikel 2

De onderhandelingsrichtsnoeren zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

Charles MICHEL

De voorzitter

1Arrest van 25 oktober 2017, C-389/15, EU:C:2017:798.

NL NL