Toelichting bij COM(2024)272 - - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)272 - . |
---|---|
bron | COM(2024)272 |
datum | 25-06-2024 |
STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN 47
KASSTROOMOVERZICHT 48
MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA 49
TOELICHTINGEN BIJ DE FINANCIËLE OVERZICHTEN 50
VERSLAGEN OVER DE UITVOERING VAN DE BEGROTING EN TOELICHTINGEN 176
VERKLARENDE BEGRIPPENLIJST 254
LIJST VAN AFKORTINGEN 260
V OORWOORD
Het jaar 2023 heeft opnieuw bevestigd dat Europese eenheid en solidariteit de sterkste troeven van de Europese Unie zijn. We bleven onze partners in Oekraïne terzijde staan en steunen in hun reactie op de wrede oorlog en de aanhoudende agressie van Rusland.
Om de gevolgen van de oorlog en van andere mondiale politieke ontwikkelingen te verlichten, hebben wij een tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader voorgesteld, waarbij we ons concentreren op de urgentste politieke prioriteiten:
- krachtige en stabiele steun aan Oekraïne in de vorm van de faciliteit voor Oekraïne;
- bevordering van het Europese concurrentievermogen via het platform voor strategische technologieën voor Europa;
- middelen om migratie en externe uitdagingen het hoofd te bieden;
- meer middelen voor crisisbeheersing;
- een robuust mechanisme opdat NextGenerationEU-leningen worden terugbetaald in een context van hogere rentetarieven.
Door een mix van herschikkingen binnen de EU-begroting en extra middelen hebben de EU-leiders alle politieke prioriteiten bekrachtigd die de Commissie op 1 februari 2024 tijdens een buitengewone Europese Raad had voorgesteld.
In 2023 heeft de EU haar activiteiten op het gebied van het opnemen en verstrekken van leningen met grote inzet voortgezet. Op de financiële markten werd een aanvullende 110,5 miljard EUR opgehaald voor EU-beleidsprogramma’s en financiële bijstand aan derde landen. Hierdoor kon de EU Oekraïne 18 miljard EUR aan steun verlenen in maandelijkse tranches van 1,5 miljard EUR, om ervoor te zorgen dat de openbare diensten in het land de Oekraïense burgers kunnen blijven bedienen.
NextGenerationEU bleef de groene en de digitale transitie van de EU stimuleren. Uit de tussentijdse evaluatie van de herstel- en veerkrachtfaciliteit bleek dat deze 1,3 miljoen Europeanen had geholpen bij het vinden van een baan. De herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten hebben de minimumstreefdoelen voor digitale en groene uitgaven overtroffen, en er zijn al meer dan 1 150 mijlpalen en streefdoelen verwezenlijkt.
Naast de crisisrespons en daarmee samenhangende activiteiten van de EU, is de EU-begroting blijven bijdragen tot de verwezenlijking van de algemene beleidsdoelstellingen van de EU. In het derde jaar van het huidige MFK 2021-2027 kwam de uitvoering van de vastleggingen uit op 332,3 miljard EUR, waarbij optimaal gebruik werd gemaakt van de beschikbare jaarlijkse begroting.
De EU-begroting blijft de concrete uitdrukking van Europese solidariteit tussen de EU-lidstaten onderling en met onze internationale partners. Het is mij een genoegen om de jaarrekening 2023 van de Europese Unie te presenteren, met daarin een gedetailleerde uiteenzetting van de effecten ervan. De jaarrekening geeft een compleet overzicht van de financiën van de EU, met inbegrip van informatie over voorwaardelijke verplichtingen, financiële vastleggingen en andere verplichtingen van de Unie, evenals over de uitvoering van de EU-begroting in het afgelopen jaar. De geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie maakt deel uit van het geïntegreerde pakket aan financiële en verantwoordingsverslagen van de Commissie en is een essentieel onderdeel van het hoogontwikkelde systeem van financiële transparantie en verantwoording.
Johannes Hahn
Commissaris voor Begroting en Personeelszaken
MARKANTE FINANCIËLE FEITEN VAN HET JAAR
Het doel van dit onderdeel over markante financiële feiten, dat is opgesteld op basis van de beginselen die zijn uiteengezet in de IPSASB Recommended Practice Guideline (RPG) 2 “Financial Statement Discussion and Analysis”, is de lezer inzicht te verschaffen in de operationele, financiële en beleggingsactiviteiten van de EU en hoe deze tot uiting komen in de verschillende elementen van de geconsolideerde financiële staten van de EU. De hier verstrekte informatie is niet door een accountant gecontroleerd.
Doordat de cijfers afgerond zijn tot miljoen euro, kan het lijken alsof sommige financiële gegevens in de tabellen hieronder niet correct zijn opgeteld.
INHOUDSOPGAVE
1. KERNCIJFERS EN MARKANTE FEITEN VAN HET JAAR 6
2. HET MEERJARIG FINANCIEEL KADER 2021-2027, NextGenerationEU en steun aan Oekraïne 8
3. Uitvoering van NGEU 11
4. VOORWAARDELIJKE BEGROTINGSVERPLICHTINGEN 15
4.1. Opgenomen en verstrekte leningen 15
4.2. Begrotingsgaranties 22
4.3. Gemeenschappelijk voorzieningsfonds 23
5. JAARREKENINGANALYSE 24
5.1. Ontvangsten 24
5.2. Uitgaven 26
5.3. Activa 27
5.4. Passiva 30
6. SAMENVATTING VAN DE BEGROTINGSUITVOERING 32
6.1. Ontvangsten 32
6.2. UITGAVEN 34
7. POLITIEK EN FINANCIEEL KADER VAN DE EU, GOVERNANCE EN REKENING EN VERANTWOORDING 37
7.1. HET POLITIEKE EN FINANCIËLE KADER 37
7.2. Governance en verantwoordingsplicht 39
1. KERNCIJFERS EN MARKANTE FEITEN VAN HET JAAR
Geconsolideerde financiële staten | ||
De geconsolideerde financiële staten van de EU bestrijken meer dan vijftig entiteiten (waaronder het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de EU-agentschappen). De geconsolideerde financiële staten zijn opgesteld op grond van door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels op transactiebasis, die zijn afgeleid van de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector (IPSAS). Zoals kan worden gezien op de balans hieronder en nader wordt toegelicht in de analyse van de financiële staten (hoofdstuk 5), wordt de geconsolideerde jaarrekening van de EU voor 2023 met name gekenmerkt door een toename van de opgenomen leningen als gevolg van de voortgezette uitvoering van NextGenerationEU en de aanvullende financiële steun aan Oekraïne: | ||
miljard EUR | ||
2023 | 2022 | |
ACTIVA | ||
Financiële activa | 285,4 | 235,4 |
Voorfinanciering | 91,7 | 100,5 |
Kortlopende vorderingen | 35,2 | 48,2 |
Geldmiddelen en kasequivalenten | 39,6 | 46,5 |
Materiële vaste activa en andere activa | 15,8 | 15,2 |
Totaal | 467,7 | 445,9 |
PASSIVA | ||
Vergoedingen na uitdiensttreding | 90,8 | 80,6 |
Financiële verplichtingen | 458,4 | 352,3 |
Crediteuren | 50,5 | 55,3 |
Overlopende posten | 76,8 | 86,2 |
Andere verplichtingen | 3,3 | 2,8 |
Totaal | 679,8 | 577,2 |
NETTOACTIVA | ||
Reserves | 1,1 | 1,3 |
Bij de lidstaten op te vragen bedragen | (213,2) | (132,6) |
Totaal | (212,2) | (131,3) |
zie analyse van de financiële staten, hoofdstuk 5 |
2. HET MEERJARIG FINANCIEEL KADER 2021-2027, NextGenerationEU en steun
aan Oekraïne
De langetermijnbegroting 2021-2027 van de EU heeft, samen met het herstelinstrument NextGenerationEU (“NGEU”), een omvang van 2,018 biljoen EUR in lopende prijzen (1,8 biljoen EUR in prijzen van 2018).
Het pakket omvat de langetermijnbegroting, het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027, bestaande uit 1,211 biljoen EUR in lopende prijzen (1,074 biljoen EUR in prijzen van 2018), in combinatie met het tijdelijke herstelinstrument NGEU ten belope van maximaal 806,9 miljard EUR in lopende prijzen (750 miljard EUR in prijzen van 2018). Dit initiële bedrag is aangepast tot 712 miljard EUR, aangezien de totale beschikbare steun in de vorm van leningen niet volledig is opgevraagd door de lidstaten.
De begroting is opgezet als een respons op de prioriteiten en de meest urgente behoeften van Europa:
- meer dan 50 % van het totale bedrag van de volgende langetermijnbegroting en NGEU zal worden gebruikt om de modernisering van de Europese Unie te ondersteunen door middel van onderzoek en innovatie, een billijke klimaattransitie en een billijke digitale transitie, paraatheid, en herstel- en veerkrachtmaatregelen;
- 30 % van de EU-begroting zal worden besteed aan de bestrijding van klimaatverandering — het grootste aandeel van de grootste EU-begroting ooit;
- 20 % van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF), die 90 % van NGEU vertegenwoordigt, zal worden geïnvesteerd in de digitale transformatie;
- in 2026 en 2027 zal 10 % van de jaarlijkse begrotingsuitgaven bijdragen aan het tegenhouden en omkeren van biodiversiteitsverlies. en
- voor de eerste keer ooit maken nieuwe en versterkte prioriteiten het grootste deel van de langetermijnbegroting uit, namelijk 32 %.
Herziening van de EU-begroting 2021-2027
Sinds de vaststelling van de langetermijnbegroting van de EU voor 2021-2027 in 2020 is de EU geconfronteerd met ongekende en onvoorziene crises: van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de gevolgen daarvan tot de versnelling van de inflatie en de hogere rentetarieven tot migratie en externe uitdagingen zoals het conflict in het Midden-Oosten. Het aangaan van deze diverse uitdagingen heeft de middelen van de EU-begroting tot het uiterste gerekt, waardoor zelfs de dringendste uitdagingen niet kunnen worden aangepakt. Om ervoor te zorgen dat de EU-begroting de meest essentiële doelstellingen kan blijven verwezenlijken, heeft de Europese Commissie in juni 2023 voorgesteld de langetermijnbegroting van de EU te versterken.
Op 1 februari 2024 hebben de EU-leiders alle prioriteiten van het voorstel van de Commissie bekrachtigd en overeenstemming bereikt over de allereerste herziening ooit van de langetermijnbegroting van de EU, die op 27 februari 2024 ook door het Europees Parlement is goedgekeurd. De nieuwe elementen omvatten:
- kritieke steun voor Oekraïne: een nieuwe faciliteit voor Oekraïne op basis van subsidies, leningen en garanties, met een totale capaciteit van 50 miljard EUR over de periode 2024-2027, zal voorzien in de onmiddellijke behoeften, het herstel en de modernisering van Oekraïne op zijn pad naar toetreding tot de EU;
- versterking van de soevereiniteit en het concurrentievermogen: het platform voor strategische technologieën voor Europa (STEP) zal het concurrentievermogen van de EU op lange termijn op het gebied van kritieke technologieën, digitale technologieën en deeptech, schone technologie en biotech stimuleren, met nieuwe flexibiliteit en stimulansen voor cohesiefinanciering en de herstel- en veerkrachtfaciliteit, alsmede een verhoging van het Europees Defensiefonds met 1,5 miljard EUR;
- verdere maatregelen op het gebied van migratie en externe uitdagingen: een verhoging met 9,6 miljard EUR zal de interne en de externe dimensie van migratie ondersteunen en partners in de Westelijke Balkan, het zuidelijke nabuurschap en andere landen helpen;
- krachtigere respons op crises: om de EU-begroting in staat te stellen om te blijven reageren op onvoorziene omstandigheden –— zoals de energiecrisis, de voedselcrises en de nasleep van de Russische oorlog te midden van stijgende inflatie en rentekosten — zal het flexibiliteitsinstrument worden versterkt met 2 miljard EUR, terwijl het plafond van de reserve voor noodhulp met 1,5 miljard EUR zal worden verhoogd, en de reserve zal worden opgesplitst in twee afzonderlijke instrumenten: de reserve voor Europese solidariteit en de reserve voor noodhulp;
- grotere crisisbestendigheid: een noodmechanisme in drie stappen en een nieuw instrument zullen duidelijkheid verschaffen over de begrotingsmechanismen voor de financiering van de aan NextGenerationEU gerelateerde kosten;
- de herziening zal worden gefinancierd door een combinatie van nieuwe middelen en herschikkingen binnen de EU-begroting. Hierdoor zal de EU de dringendste prioriteiten kunnen blijven aanpakken en tegelijkertijd de gevolgen voor de nationale begrotingen tot een minimum kunnen beperken, ten bate van de Europese burgers en van burgers daarbuiten.
De herziening van de EU-begroting is op 1 maart 2024 in werking getreden en is met terugwerkende kracht van toepassing vanaf 1 januari 2024.
NextGenerationEU
Met een initiële begroting van 806,9 miljard EUR heeft NextGenerationEU (NGEU) tot doel om de onmiddellijke economische en sociale schade als gevolg van de coronapandemie te helpen herstellen en op die manier bij te dragen tot een Europa dat na COVID-19 groener, digitaler en veerkrachtiger is en beter is toegerust om de huidige en komende uitdagingen aan te gaan. Het grootste deel van de middelen wordt gekanaliseerd via de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF). Een deel van de middelen, tot maximaal 338,0 miljard EUR, wordt verstrekt in de vorm van niet-terugvorderbare steun of subsidies. Het andere deel, tot maximaal 385,8 miljard EUR, wordt gebruikt om leningen van de Unie aan individuele lidstaten te verstrekken. De termijn voor de lidstaten om leningen aan te vragen liep in augustus 2023 af, wat betekent dat 94,9 miljard EUR aan leningen niet langer kan worden uitbetaald. Als gevolg hiervan bedraagt de totale omvang van de leningen nu 290,9 miljard EUR en is het aangepaste totale bedrag voor niet-terugvorderbare steun 712 miljard EUR. Deze leningen zullen door die lidstaten pas na de huidige MFK-periode worden terugbetaald en strekken zich over een lange periode uit (2032-2053) (zie punt 3.1.3). Daarnaast versterkt NGEU diverse bestaande EU-programma’s en -beleidsdomeinen, en wel als volgt:
- het cohesiebeleid, uit hoofde van de herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (React-EU), om de economische gevolgen van COVID-19 in de eerste jaren van het herstel te helpen ondervangen;
- het Fonds voor een rechtvaardige transitie, om te waarborgen dat de transitie naar klimaatneutraliteit iedereen ten goede komt;
- het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, om landbouwers verder te ondersteunen;
- InvestEU, om de investeringsinspanningen van onze bedrijven te ondersteunen;
- Horizon Europa, om ervoor te zorgen dat de EU over de capaciteit beschikt om meer excellentie op het gebied van onderzoek te financieren; en
- RescEU, om te waarborgen dat het EU-mechanisme voor civiele bescherming grootschalige noodsituaties het hoofd kan bieden.
Daarnaast worden de RRF-subsidies nu aangevuld met REPowerEU-maatregelen, die ook worden gefinancierd uit de inkomsten uit het emissiehandelssysteem (ETS) en de toewijzingen van de Brexit-aanpassingsreserve (BAR), samen met NGEU-toewijzingen. De lidstaten hebben in totaal 290,9 miljard EUR aan NGEU-leningen aangevraagd, die ook REPowerEU-elementen omvatten. Zie hoofdstuk 3 voor nadere informatie over de uitvoering van NGEU en hoofdstuk 4 over het opnemen van leningen via de uniforme financieringsaanpak.
Steun voor Oekraïne
Sinds het begin van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne is de steun voor de EU-crisisrespons in Oekraïne op alle fronten zeer sterk opgevoerd in de EU-begroting. In het kader van een “Team Europa”-aanpak hadden de EU, haar lidstaten en financiële instellingen eind 2023 samen in totaal bijna 88 miljard EUR aan steun voor Oekraïne en de Oekraïense bevolking geactiveerd — een duidelijke blijk van de blijvende solidariteit van de EU. Deze steun omvat het volgende:
- 43,3 miljoen EUR aan financiële bijstand, begrotingssteun en humanitaire hulp, gefinancierd uit de EU-begroting en rechtstreeks door de EU-lidstaten in de vorm van subsidies, leningen en garanties (waarvan 25,2 miljard EUR in de vorm van nieuwe leningen voor macrofinanciële bijstand ter ondersteuning van de Oekraïense economie, die eind 2023 volledig zijn uitbetaald);
- 28 miljard EUR aan militaire bijstand die rechtstreeks door de EU-lidstaten wordt verleend, waarvan 6,1 miljard EUR via de Europese Vredesfaciliteit (deze steun maakt geen deel uit van de EU-begroting); en
- 17 miljard EUR die door de EU en de lidstaten beschikbaar is gesteld voor steun aan burgers die Oekraïne ontvluchten.
Daarnaast is de nieuwe faciliteit voor Oekraïne een specifiek financieringsinstrument om samenhangende, voorspelbare en flexibele steun aan Oekraïne te verlenen, met een voorziene steun tot 50 miljard EUR voor de periode 2024-2027, waarvan 33 miljard EUR in de vorm van leningen en 17 miljard EUR in de vorm van niet-terugvorderbare steun, om Oekraïne te helpen bij het weerstaan van de agressie en het opbouwen van een modern, welvarend land.
3. Uitvoering van NGEU
Samenvatting
Tot eind 2023 had de Commissie in totaal 263,1 miljard EUR aan financiële steun uitbetaald (2022: 162,0 miljard EUR). Het grootste deel van dit bedrag, 220,8 miljard EUR, is uitbetaald in het kader van de RRF (met inbegrip van steun voor REPowerEU-hervormingen en -investeringen), waarvan 141,6 miljard EUR als niet-terugvorderbare steun en 79,2 miljard EUR als financiële steun in de vorm van leningen). Nog eens 42,3 miljard EUR (exclusief terugvorderingen ten belope van 1,0 miljard EUR) werd uitbetaald als MFK-betalingen in het kader van bestaande programma’s.
5. Uitbetalingen van niet-terugvorderbare steun in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit/REPowerEU
De totale niet-terugvorderbare steun die in het kader van de herstel- en veerkrachtplannen van de 27 lidstaten is goedgekeurd, bedroeg 356,8 miljard EUR. Van dit bedrag hield 337,9 miljard EUR verband met de oorspronkelijke RRF-toewijzingen. Het resterende bedrag van 18,9 miljard EUR omvat de toewijzingen uit het emissiehandelssysteem (ETS) ten bedrage van 17,3 miljard EUR en de overdrachten uit de reserve voor aanpassing aan de Brexit (BAR) ten bedrage van 1,6 miljard EUR, die beide zullen worden gebruikt voor het ondersteunen van REPowerEU-hervormingen en -investeringen. In het geval van Spanje en Portugal zal het resterende deel van de oorspronkelijke toewijzing uit de RRF, ten belope van respectievelijk 2,6 miljard EUR en 0,1 miljard EUR, eveneens worden gebruikt om REPowerEU-hervormingen en -investeringen te ondersteunen. De begrotingsvastleggingen bedroegen per 31 december 2023 356,4 miljard EUR.
Eind 2023 had de Commissie in totaal 141,6 miljard EUR aan niet-terugvorderbare steun uitbetaald aan 23 lidstaten (2022: 93,5 miljard EUR aan 22 lidstaten). Met 139,9 miljard EUR had bijna dit gehele bedrag betrekking op mijlpaal- en streefdoelbetalingen in het kader van de RRF. De overige 1,7 miljard EUR werd uitbetaald als voorfinanciering in het kader van REPowerEU:
miljard EUR | |||||||
Lid- staat | Totale waarde van subsidies* | waarvan: RRF -toewijzing | waarvan: ETS/BAR -toewijzing | Begrotings- vastleggingen 31.12.2023† | Uitbetaald in het kader van de RRF | Uitbetaald in het kader van REPowerEU | Totaal uitbetaald 31.12.2023 |
Oostenrijk | 4,0 | 3,8 | 0,2 | 4,0 | 1,1 | 0,0 | 1,2 |
België | 5,0 | 4,5 | 0,5 | 4,9 | 0,8 | - | 0,8 |
Bulgarije | 5,7 | 5,7 | - | 5,7 | 1,4 | - | 1,4 |
Kroatië | 5,8 | 5,5 | 0,3 | 5,8 | 2,9 | - | 2,9 |
Cyprus | 1,0 | 0,9 | 0,1 | 1,0 | 0,2 | - | 0,2 |
Tsjechië | 8,4 | 7,7 | 0,7 | 8,4 | 1,8 | 0,1 | 2,0 |
Denemarken | 1,6 | 1,4 | 0,2 | 1,6 | 0,5 | 0,0 | 0,5 |
Estland | 1,0 | 0,9 | 0,1 | 1,0 | 0,4 | 0,0 | 0,4 |
Finland | 1,9 | 1,8 | 0,1 | 1,9 | 0,3 | - | 0,3 |
Frankrijk | 40,3 | 37,4 | 2,8 | 40,3 | 22,8 | 0,6 | 23,4 |
Duitsland | 28,0 | 28,0 | - | 28,0 | 6,2 | - | 6,2 |
Griekenland | 18,2 | 17,4 | 0,8 | 18,2 | 7,4 | - | 7,4 |
Hongarije | 6,5 | 5,8 | 0,7 | 6,5 | - | - | - |
Ierland | 0,9 | 0,9 | - | 0,9 | - | - | - |
Italië | 71,8 | 69,0 | 2,8 | 71,8 | 41,0 | - | 41,0 |
Letland | 2,0 | 1,8 | 0,1 | 2,0 | 0,4 | - | 0,4 |
Litouwen | 2,3 | 2,1 | 0,2 | 2,3 | 0,8 | 0,0 | 0,9 |
Luxemburg | 0,1 | 0,1 | - | 0,1 | 0,0 | - | 0,0 |
Malta | 0,3 | 0,3 | 0,1 | 0,3 | 0,1 | 0,0 | 0,1 |
Nederland | 5,4 | 4,7 | 0,7 | 5,3 | - | - | - |
Polen | 25,3 | 22,5 | 2,8 | 25,3 | - | 0,6 | 0,6 |
Portugal†† | 16,3 | 15,5 | 0,8 | 16,3 | 5,9 | 0,2 | 6,1 |
Roemenië | 13,6 | 12,1 | 1,4 | 13,6 | 5,5 | - | 5,5 |
Slowakije | 6,4 | 6,0 | 0,4 | 6,4 | 2,6 | 0,1 | 2,7 |
Slovenië | 1,6 | 1,5 | 0,1 | 1,6 | 0,5 | 0,0 | 0,5 |
Spanje†† | 79,9 | 77,2 | 2,6 | 79,9 | 37,0 | - | 37,0 |
Zweden | 3,4 | 3,2 | 0,3 | 3,4 | - | - | - |
Totaal | 356,8 | 337,9 | 18,9 | 356,4 | 139,9 | 1,7 | 141,6 |
* de bedragen komen overeen met de financiële toewijzing na aftrek van het evenredige aandeel van de lidstaat in de uitgaven als bedoeld in artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2021/241, berekend volgens de methode van artikel 11 van en bijlage IV bis bij die verordening.
† in de begrotingsvastleggingen is rekening gehouden met alle vrijmakingen, met inbegrip van die welke betrekking hebben op vastleggingen van vóór 2023. Van de totale begrotingsvastleggingen is 122,0 miljard EUR vastgelegd in 2023.
†† in het geval van Spanje en Portugal zal een bedrag van respectievelijk 2,6 miljard EUR en 0,1 miljard EUR van de oorspronkelijke RRF-toewijzing worden gebruikt om REPowerEU-hervormingen en -investeringen te ondersteunen.
In 2023 heeft de Commissie niet-terugvorderbare steun uitgekeerd voor een totaalbedrag van 48,0 miljard EUR (2022: 47,2 miljard EUR). Dit bedrag bestond voornamelijk uit de mijlpaal- en streefdoelbetalingen in het kader van de RRF aan Italië (derde en vierde betaling: 12,0 miljard EUR), Frankrijk (tweede betaling: 10,3 miljard EUR), Spanje (derde betaling: 6,0 miljard EUR), Duitsland (eerste betaling: 4,0 miljard EUR), Portugal (tweede, derde en vierde betaling: 3,6 miljard EUR), Griekenland (tweede en derde betaling: 3,4 miljard EUR) en Roemenië (tweede betaling: 1,9 miljard EUR).
6. Uitbetalingen van leningen in het kader van de RRF/REPowerEU
De totale niet-terugvorderbare steun die in het kader van de plannen is goedgekeurd, bedroeg 290,9 miljard EUR (2022: 165,3 miljard EUR). Het gehele bedrag wordt gedekt door ondertekende leningsovereenkomsten (2022: 153,9 miljard EUR).
Eind 2023 had de Commissie 79,2 miljard EUR aan financiële steun via leningen uitbetaald aan negen lidstaten (2022: 45,2 miljard EUR aan vijf lidstaten). Van dit bedrag had 73,8 miljard EUR betrekking op financiële steun via leningen in het kader van de RRF (2022: 45,2 miljard EUR) en 5,4 miljard EUR op financiële steun in de vorm van leningen in het kader van REPowerEU (2022: n.v.t.):
In 2023 heeft de Commissie nieuwe financiële steun verstrekt in de vorm van leningen ten belope van 34,1 miljard EUR, waarvan 28,7 miljard EUR in het kader van de RRF na het behalen van mijlpalen en streefdoelen. Nog eens 5,4 miljard EUR bestond uit uitbetaalde voorfinancieringen in verband met REPowerEU-leningen. De belangrijkste uitbetalingen betroffen de derde en vierde RRF-tranche aan Italië (23 miljard EUR), de REPowerEU-voorfinanciering aan Polen (4,5 miljard EUR) en de tweede en derde RRF-tranche aan Griekenland (3,8 miljard EUR).
Volgens de leningsovereenkomsten zullen de lidstaten vanaf tien jaar na de uitbetalingsdatum jaarlijks 5 % van de uitbetaalde bedragen terugbetalen. Dit resulteert in een terugbetalingsperiode die loopt van 2032 tot en met 2053.
7. NGEU-bijdragen aan andere programma’s in het kader van de EU-begroting
Eind 2023 bedroegen de totale nettobetalingen aan andere programma’s in het kader van het MFK 42,3 miljard EUR (2022: 23,3 miljard EUR). Deze bijdrage, na aftrek van terugvorderingen van 1,0 miljard EUR (2022: 0,2 miljard EUR), had voornamelijk betrekking op React-EU, dat het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF, inclusief het FEAD) financiert:
miljard EUR | |||
MFK-programma | Totale toewijzing | Totale nettovastleggingen 31.12.2023 | Totale nettobetalingen 31.12.2023 |
React-EU | 50,6 | 50,6 | 31,4 |
- waarvan EFRO | 30,0 | 30,0 | 20,9 |
- waarvan ESF (inclusief FEAD) | 20,6 | 20,6 | 10,4 |
Fonds voor een rechtvaardige transitie | 10,9 | 10,8 | 0,3 |
Plattelandsontwikkeling (Elfpo) | 8,1 | 8,1 | 3,3 |
InvestEU | 6,1 | 6,1 | 2,6 |
Horizon Europa | 5,4 | 5,4 | 3,8 |
RescEU | 2,0 | 2,0 | 0,9 |
Totaal | 83,1 | 82,9 | 42,3 |
In 2023 heeft de Commissie voor een totaalbedrag van 19,0 miljard EUR betalingen verricht aan andere MFK-programma’s. Dit bedrag omvatte de betalingen in verband met React-EU (13,1 miljard EUR, waarvan 7,3 miljard EUR in het kader van het EFRO en 5,8 miljard EUR in het kader van het ESF, inclusief het FEAD), plattelandsontwikkeling (2,0 miljard EUR), Horizon Europa (1,9 miljard EUR), InvestEU (1,2 miljard EUR), RescEU (0,6 miljard EUR) en het Fonds voor een rechtvaardige transitie (0,1 miljard EUR).
8. VOORWAARDELIJKE BEGROTINGSVERPLICHTINGEN
De afgelopen jaren heeft de EU in toenemende mate gebruikgemaakt van financiële instrumenten (zoals leningen, garanties en investeringen in aandelenkapitaal) als middel om haar beleid uit te voeren en EU-doelstellingen na te streven. De leningen van de EU aan haar lidstaten of partnerlanden zijn bijvoorbeeld bedoeld om de financiële stabiliteit te herstellen of het economisch herstel na crisissituaties te bevorderen. De belangrijkste doelstelling van de EU-garantieprogramma’s is het stimuleren van investeringen en het verbeteren van de toegang tot financiering om marktfalen op de belangrijkste beleidsterreinen tegen te gaan.
Wanneer de EU steun verleent in de vorm van leningen of garanties, verwacht zij een grote meerwaarde van haar financiële bijdrage. In tegenstelling tot traditionele methoden zonder terugvordering voor de uitvoering van de begroting, zoals de subsidies, ontvangt de eindbegunstigde namelijk, dankzij het zogenaamde hefboomeffect, voor elke euro die uit de EU-begroting wordt uitgegeven meer dan het nominale bedrag van de financiële steun van de EU.
Hoewel de EU verwacht dat de uitgaven lager zullen zijn dan het bedrag van de verstrekte financiering, kan de EU-begroting nog steeds verliezen lijden wanneer zich bepaalde gebeurtenissen voordoen die niet volledig onder de controle van de EU vallen. Dit geldt voor de programma’s waarbij de EU leningen aangaat ter financiering van leningen aan lidstaten en derde landen (zie punt 4.1 hieronder) en wanneer zij garanties verstrekt aan financiële instellingen (zie punt 4.2 hieronder). Aangezien het onwaarschijnlijk is dat verliezen als gevolg van niet-terugbetaling door eindbegunstigden de volledige bedragen zullen beslaan, houdt de EU geen activa aan voor het geheel van die potentiële verplichtingen1, maar slechts tot het niveau dat nodig is om verwachte verliezen te dekken, plus een toereikende veiligheidsbuffer voor onverwachte verliezen. Mochten de verliezen echter boven de voorziene activa uitkomen, dan zullen zij door de lidstaten worden gedekt via toekomstige EU-begrotingen. In die zin creëren zij “voorwaardelijke begrotingsverplichtingen” voor de EU-begroting.
De EU monitort regelmatig de houdbaarheid van haar voorwaardelijke verplichtingen en de toereikendheid van de in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds (GVF) aangehouden activa2 (zie punt 4.3 hieronder).
Eind 2023 bedroegen de voorwaardelijke verplichtingen in de EU-begroting 363,7 miljard EUR, waarvan 255,4 miljard EUR betrekking had op de uitstaande leningen aan overheden (254,1 miljard EUR nominaal en 1,3 miljard EUR opgelopen rente) en 108,3 miljard EUR op de maximumbedragen (plafonds) van de verleende garanties. De voorzieningen bedroegen 19,0 miljard EUR.
De EU gaat ook andere verplichtingen aan, die niet voorwaardelijk van aard zijn, maar die — vanwege hun langetermijnkarakter — alleen door de lidstaten via toekomstige begrotingen worden gefinancierd. Dit heeft voornamelijk betrekking op de pensioenverplichting (90,8 miljard EUR per 31 december 2023) en op de NGEU-leningen waarmee RRF/REPowerEU-subsidies en enkele andere MFK-programma’s werden gefinancierd (182,2 miljard EUR per 31 december 2023, zie de punten 3.1.2 en 3.1.4).
9. Opgenomen en verstrekte leningen
10. Aangaan van leningen
De Commissie neemt leningen op door effecten uit te geven op de internationale kapitaalmarkten. De EU-begroting staat uiteindelijk garant voor alle door de Commissie opgenomen leningen. Tot en met 2020 werden deze opgenomen leningen alleen gebruikt om leningen te financieren, zie punt 4.1.2. Na de invoering van het NGEU-instrument worden de opgenomen leningen nu ook gebruikt voor de financiering van niet-terugvorderbare steun, zie punt 3.1.2.
Uniforme financieringsaanpak
Back-to-back Uniforme financieringsaanpak
Tot en met 2020 volgde de Commissie een “back-to-back”-aanpak, waarbij zij één obligatie uitgaf om één leningsovereenkomst te financieren. De Commissie maakte het geld rechtstreeks over aan het begunstigde land, onder dezelfde voorwaarden (rentevoet, looptijd). De timing, het volume en de looptijden van de obligatie-uitgiften werden daarom volledig bepaald door de behoeften van de begunstigde.
Voor het NGEU-instrument hanteert de Commissie een gediversifieerde, gebundelde financieringsaanpak waarbij de leningen niet rechtstreeks worden gebruikt voor de financiering van specifieke uitbetalingen. In plaats daarvan wordt de schuld uitgegeven volgens halfjaarlijkse financieringsplannen, met langlopende obligaties en kortlopende waardepapieren. Voor de uitgifte van deze effecten maakt de Commissie gebruik van veilingen en syndicaten. Vervolgens worden de kosten volgens de met de lidstaten overeengekomen kostentoewijzingsmethode3 doorberekend aan de begunstigden, voor de leningen, en aan de EU-begroting voor de niet-terugvorderbare steun. Deze aanpak met gebundelde financiering biedt mogelijkheden voor meer flexibiliteit en coherentie bij het opnemen en verstrekken van leningen. Ook zorgt deze aanpak voor betere financieringskosten en kan een beter risico- en nalevingskader worden ontworpen. Deze financieringsflexibiliteit vereist ook een liquiditeitsbuffer voor een efficiënt liquiditeitsbeheer.
Na de wijziging van het Financieel Reglement in december 20224 kan de Commissie deze aanpak gebruiken voor alle in de toekomst op te nemen leningen. Op deze manier kunnen de macrofinanciële bijstand+ (“MFB+”) voor Oekraïne en andere toekomstige leningsprogramma’s profiteren van dit flexibele en kostenefficiënte schuldbeheer, waardoor een uniforme financieringsaanpak voor alle door de EU opgenomen leningen wordt gecreëerd.
In 2023 zijn de uitstaande leningen van de Commissie gestegen met 110,5 miljard EUR, waardoor het totale nominale bedrag aan uitstaande leningen per 31 december 2023 458,5 miljard EUR was. De uitgiften omvatten 48,9 miljard EUR aan groene NGEU-obligaties. Deze uitgiften zijn gebaseerd op het NGEU-kader voor groene obligaties, dat is afgestemd op de Green Bond Principles zoals vastgesteld door de International Capital Market Association (ICMA)5. Met de middelen die worden opgehaald door de uitgifte van groene NGEU-obligaties worden klimaatmaatregelen in de nationale herstel- en veerkrachtplannen (RRP’s) uit hoofde van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) gefinancierd.
Onderstaande tabel toont het aflossingsschema voor de uitstaande EU-leningen per 31 december 2023:
miljard EUR | |||||||
UNIFORME FINANCIERING | SURE | EFSM | MFB | BB | EURATOM | TOTAAL | |
2024 | 15,2 | - | 2,6 | 0,6 | - | - | 18,4 |
2025 | 18,0 | 8,0 | 2,4 | - | 0,2 | - | 28,6 |
2026 | 28,1 | 8,0 | 6,2 | 0,1 | - | - | 42,4 |
2027 | 16,9 | - | 3,0 | 0,2 | - | - | 20,1 |
2028 | 22,8 | 10,0 | 2,3 | 0,2 | - | 0,1 | 35,4 |
2029 | 17,7 | 8,2 | 1,4 | 0,9 | - | - | 28,2 |
2030 | 7,2 | 10,0 | - | 0,1 | - | 0,1 | 17,4 |
2031 | 20,0 | - | 7,3 | 1,2 | - | 0,1 | 28,6 |
2032 | 18,4 | - | 3,0 | 0,7 | - | - | 22,1 |
2033 | 9,5 | - | 2,1 | 0,5 | - | - | 12,1 |
2034 | 12,4 | - | - | 0,7 | - | - | 13,1 |
2035 | - | 8,5 | 2,0 | 2,0 | - | - | 12,5 |
2036 | - | 9,0 | 5,7 | 1,3 | - | - | 16,0 |
2037 | 18,4 | 8,7 | - | 0,9 | - | - | 28,0 |
2038 | 10,7 | - | 1,8 | 0,3 | - | - | 12,8 |
2039 | - | - | - | - | - | - | 0,0 |
2040 | - | 7,0 | - | 0,5 | - | - | 7,5 |
2041 | 16,0 | - | - | - | - | - | 16,0 |
2042 | 12,0 | - | 3,0 | 2,0 | - | - | 17,0 |
2043 | 7,0 | - | - | - | - | - | 7,0 |
2044 | 4,0 | - | - | - | - | - | 4,0 |
2045 | - | - | - | - | - | - | 0,0 |
2046 | - | 5,0 | - | - | - | - | 5,0 |
2047 | - | 6,0 | - | - | - | - | 6,0 |
2048 | 14,0 | - | - | - | - | - | 14,0 |
2049 | - | - | - | - | - | - | 0,0 |
2050 | - | 10,0 | - | - | - | - | 10,0 |
2051 | 14,0 | - | - | - | - | - | 14,0 |
2052 | 9,0 | - | - | 0,5 | - | - | 9,5 |
2053 | 10,3 | - | - | 2,5 | - | - | 12,8 |
Totaal | 301,6 | 98,4 | 42,8 | 15,2 | 0,2 | 0,3 | 458,5 |
11. Verstrekken van leningen
De Commissie verstrekt bilaterale leningen overeenkomstig de besluiten van het Europees Parlement en de Raad. In 2023 heeft de Commissie, handelend namens de EU, zes belangrijke programma’s uitgevoerd in het kader waarvan zij leningen kan verstrekken:
- bijstand van SURE;
- bijstand van het Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM);
- macrofinanciële bijstand (MFB);
- de betalingsbalanssteun (BB);
- Euratom; en
- NGEU (RRF en REPowerEU), zie punt 3.1.3.
Per 31 december 2023 was het nominale bedrag van de leningen:
SURE
SURE is in 2020 opgericht om financiële bijstand te verlenen aan lidstaten die op hun grondgebied worden geconfronteerd met, of ernstig worden bedreigd door, een grote economische verstoring als gevolg van de COVID-19-pandemie. Het instrument vormt een aanvulling op de nationale maatregelen van de getroffen lidstaten.
De beschikbaarheid van het instrument is op 31 december 2022 geëindigd, en er zijn geen lopende uitbetalingen. De looptijd van de leningen varieert tussen 5 en 30 jaar.
EFSM
Het EFSM is opgericht om financiële bijstand te verlenen aan alle lidstaten die worden geconfronteerd met of bedreigd door ernstige financieel-economische ontregeling ten gevolge van buitengewone gebeurtenissen waarop zij geen vat hebben. Het EFSM is aangesproken om financiële bijstand te verstrekken aan Ierland en Portugal tussen 2011 en 2014 mits zij hervormingen doorvoerden. Dit programma is afgelopen en er kunnen geen leningen meer worden opgenomen, maar het blijft van kracht voor specifieke taken zoals het verlengen van de looptijd van bestaande leningen en het verstrekken van overbruggingsleningen. In 2023 bereikten leningen van 2,0 miljard EUR aan Ierland en 1,5 miljard EUR aan Portugal het einde van hun looptijd en zijn volledig afgelost. In 2023 hebben er geen looptijdverlengingen plaatsgevonden.
MFB
Het MFB-programma is een vorm van financiële bijstand van de EU aan partnerlanden buiten de EU die een betalingsbalanscrisis doormaken. De bijstand wordt verstrekt in de vorm van leningen op (middel)lange termijn of giften, of een combinatie van beide, en is enkel beschikbaar voor landen met een uitkeringsprogramma van het Internationaal Monetair Fonds (IMF).
Oekraïne
In 2022 bereikten het Europees Parlement en de Raad overeenstemming over drie pakketten financiële bijstand aan Oekraïne6, voor een totaalbedrag van 7,2 miljard EUR, om de onmiddellijke veerkracht van het land te versterken na de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland. Alle leningen zijn aan het eind van 2022 aan Oekraïne uitbetaald. De looptijd van deze leningen aan Oekraïne varieert tussen tien en dertig jaar.
Om de EU-steun aan Oekraïne in 2023 voort te zetten, hebben het Europees Parlement en de Raad op 14 december 2022 een nieuw pakket financiële bijstand van 18 miljard EUR goedgekeurd (Verordening (EU) 2022/2463). De Commissie en Oekraïne hebben begin 2023 een memorandum van overeenstemming en een leningfaciliteitsovereenkomst ondertekend, en in 2023 is 18 miljard EUR aan leningen uitbetaald. De MFB+-leningen worden gefinancierd volgens de uniforme financieringsaanpak, terwijl alle eerdere MFB-leningen nog werden gefinancierd volgens de back-to-back-financieringsbenadering.
Eind 2023 bedroegen de totale aan Oekraïne uitstaande MFB-leningen 29,6 miljard EUR (nominaal bedrag).
Op 29 februari 2024 hebben het Europees Parlement en de Raad Verordening (EU) 2024/792 tot instelling van de faciliteit voor Oekraïne7 vastgesteld. Dit nieuwe instrument bestrijkt de jaren 2024 tot en met 2027 en biedt tot 50 miljard EUR aan financiële steun aan Oekraïne, waaronder tot 33 miljard EUR aan overheidsleningen. Per 31 mei 2024 is voor 6 miljard EUR aan leningen aan Oekraïne uitbetaald. De overheidsleningen van de faciliteit voor Oekraïne worden gefinancierd door middel van leningen in het kader van de uniforme financieringsaanpak.
BB
Het BB-mechanisme is een bijstandsprogramma voor lidstaten buiten de eurozone die worden geconfronteerd met feitelijke of dreigende betalingsbalansmoeilijkheden. Betalingsbalanssteun wordt verstrekt in de vorm van leningen op middellange termijn waaraan de voorwaarde is gekoppeld dat beleidsmaatregelen worden genomen om de onderliggende economische problemen aan te pakken. De betalingsbalanssteun van de EU wordt doorgaans aangeboden in samenwerking met het IMF en andere internationale instellingen/landen. In 2023 hebben geen nieuwe verrichtingen of terugbetalingen van leningen plaatsgevonden. Het programma zal naar verwachting eindigen in 2025, wanneer de uitstaande lening en de daarmee verband houdende leningen komen te vervallen.
Euratom
De Europese Gemeenschap voor atoomenergie (Euratom) verstrekt leningen aan lidstaten en niet-lidstaten, evenals aan entiteiten van beide, voor de financiering van projecten in verband met energie-installaties.
Liquiditeitsbuffer
In de uniforme financieringsstrategie wordt een bepaald bedrag van de opbrengsten van leningen aangehouden op een bankrekening bij de Europese Centrale Bank. Deze liquiditeitsbuffer zorgt ervoor dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan alle komende uitbetalingen te voldoen en tegelijkertijd dat overtollige saldi worden voorkomen. Bij het beheer van deze liquiditeitsbuffer houdt de Commissie rekening met de verwachte uitbetalingsbehoeften en de opportuniteitskosten van kassaldi. Eind 2023 bedroeg het tegoed op de bankrekening 12,5 miljard EUR.
12. Beschermingsstelsel
Opgenomen leningen van de EU zijn rechtstreekse en onvoorwaardelijke verbintenissen van de EU en worden gegarandeerd door de EU-lidstaten. De leningen die worden opgenomen om leningen te financieren, worden terugbetaald door de tijdige inning van de hoofdsom van de verstrekte leningen en de verschuldigde rente. Mocht een begunstigd land echter in gebreke blijven met zijn terugbetalingen of die uitstellen, dan is er een aantal waarborgen om de betaling van de kosten van de EU-schuld te waarborgen, samengevat in de onderstaande tabel. Op de korte termijn worden de opgenomen leningen terugbetaald uit het beschikbare kassaldo van de Commissie. Vervolgens worden opgenomen leningen in verband met de leningen aan derde landen (met uitzondering van MFB+-leningen aan Oekraïne) terugbetaald uit de activa in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds (GVF), terwijl de Commissie in het geval van MFB+-leningen en leningen aan lidstaten aanvullende middelen van de lidstaten kan opvragen tot de beschikbare marge van de eigen middelen (“begrotingsruimte”). Voor sommige programma’s worden ook garanties afgegeven door de lidstaten. De investeerders zijn daardoor alleen blootgesteld aan het kredietrisico van de EU, en niet aan dat van de begunstigde van de leningen.
EU-programma gefinancierd door leningen | Beschermingsstelsel |
NGEU (RRF en REPowerEU) | Begrotingsruimte onder het tijdelijke plafond van de eigen middelen van de EU-begroting – 0,6 % extra van het bni van de EU boven het plafond van de eigen middelen van de EU-begroting van 1,4 % van het bni van de EU |
SURE | Garantie van alle EU-lidstaten (25 %) + begrotingsruimte onder het plafond van de eigen middelen van de EU-begroting van 1,4 % van het bni van de EU |
MFB (standaard) | Gemeenschappelijk voorzieningsfonds (9 % van de lening aan het derde land) |
Buitengewone MFB aan Oekraïne | Gemeenschappelijk voorzieningsfonds (9 %) + garanties van alle lidstaten (61 %) |
MFB+ aan Oekraïne | Begrotingsruimte onder het plafond van de eigen middelen van de EU-begroting van 1,4 % van het bni van de EU |
BB | Begrotingsruimte onder het plafond van de eigen middelen van de EU-begroting van 1,4 % van het bni van de EU |
EFSM | Begrotingsruimte onder het plafond van de eigen middelen van de EU-begroting van 1,4 % van het bni van de EU |
Euratom-leningen aan derde landen (staatsbedrijven) | Gemeenschappelijk voorzieningsfonds (9 % van de lening) en tegengaranties van het derde land) |
Euratom-leningen aan lidstaten | Begrotingsruimte onder het plafond van de eigen middelen van de EU-begroting van 1,4 % van het bni van de EU |
13. Begrotingsgaranties
In het kader van dit type begrotingsuitvoering verstrekt de EU garanties aan financiële instellingen (uitvoerende partners) voor hun financieringen (leningen) en investeringen (in eigenvermogensinstrumenten) om haar beleidsdoelstellingen na te streven.
De EU heeft garanties afgegeven in het kader van de volgende programma’s:
- het mandaat voor externe leningen (ELM) dat wordt verleend aan de EIB voor de verstrekking van leningen buiten de EU, voornamelijk aan staten of lagere overheden;
- het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) die aan de EIB-groep is verleend voor haar verrichtingen ter ondersteuning van extra investeringen in de EU en toegang tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen;
- de InvestEU-garantie, verleend aan de EIB-groep, de EBWO en verscheidene nationale stimuleringsbanken in de EU-lidstaten en de EVA-landen om particuliere investeringen aan te trekken voor de groene en de digitale transitie, innovatie en sociale investeringen en vaardigheden. De InvestEU-garantie kan worden verhoogd met bijdragen en tegengaranties van EVA-landen en lidstaten;
- het externe optreden in het kader van de NDICI-verordening, die garanties aan de EIB regelt, voor haar financieringen en investeringen buiten Europa, aan begunstigden in zowel de publieke als de private sector, en aan verscheidene andere wederpartijen, met als doel om duurzame investeringen in de partnerlanden van de EU te bevorderen;
- het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO): een garantie die aan verscheidene wederpartijen is afgegeven om investeringen in Afrika en in de Europese nabuurschapslanden te ondersteunen.
Op 31 december 2023 lag het nominale uitstaande bedrag van die garanties op het aan die financiële instellingen toegestane maximumniveau van 108,3 miljard EUR, waarvan 66,2 miljard EUR betrekking had op financierings- of investeringsverrichtingen die door de uitvoerende partners waren ondertekend (EFDO-, InvestEU- en NDICI-garanties bevinden zich nog in de investeringsperiode, waarin de partners nieuwe verrichtingen kunnen opnemen in het kader van de garantie).
De lidstaten en de EER-landen kunnen ook aan het InvestEU-programma bijdragen. Tot en met 31 december 2023 heeft de EU met die landen bijdrageovereenkomsten gesloten voor een bedrag van in totaal 2,3 miljard EUR, waarvan 1,7 miljard EUR betrekking heeft op contante bijdragen en 0,6 miljard EUR op tegengaranties.
14. Gemeenschappelijk voorzieningsfonds
Om tijdig te kunnen voldoen aan garantieverzoeken om verliezen van de uitvoerende partners te dekken, worden EU-voorzieningen gefinancierd uit de begroting. Vanaf 2021 worden alle begrote activa aangehouden in het GVF, dat functioneert als één portefeuille, waarbij de activa voornamelijk in de schuldinstrumenten worden belegd. Momenteel combineert het fonds een voorziening voor alle begrotingsgaranties van de EU met een aantal financiële bijstandsprogramma’s. De middelen van het GVF worden toegewezen aan compartimenten, zodat de bedragen betreffende de bijdragende begrotingsgaranties en programma’s voor financiële bijstand traceerbaar zijn.
Per 31 december 2023 houdt de Commissie in het GVF 18,8 miljard EUR aan financiële activa aan voor de volgende compartimenten:
- Garantiefonds voor externe maatregelen — 2,8 miljard EUR (voor het mandaat voor externe leningen en MFB- en Euratom-leningen van vóór 2021 aan derde landen)
- EFDO — 9,2 miljard EUR
- EFDO — 0,7 miljard EUR
- InvestEU-compartimenten — 3,7 miljard EUR (inclusief contante bijdragen van de lidstaten en EER-landen)
- NDICI EFDO+ — 2,2 miljard EUR
- MFB-leningen van na 2020 — 0,1 miljard EUR
Daarnaast wordt 106 miljoen EUR aangehouden op de centrale kasrekening van de Commissie als liquiditeitsbuffer ter dekking van onmiddellijke garantieberoepen.
15. JAARREKENINGANALYSE
16. Ontvangsten
De geconsolideerde ontvangsten van de EU omvatten bedragen in verband met ruiltransacties en niet-ruiltransacties, waarvan de laatste het meest significant zijn. De vijfjarige trend van de belangrijkste categorieën ontvangsten uit niet-ruiltransacties (bni-middelen, traditionele eigen middelen, btw-middelen, eigen middelen uit kunststof verpakkingsafval, geldboetebedragen en terugvordering van uitgaven) is als volgt:
Vijfjarige trend van de ontvangsten uit de belangrijkste niet-ruiltransacties*
* Cijfers voor 2020 tot en met 2023: exclusief ontvangsten in verband met de terugtrekking van het VK uit de EU
Omdat de begrotingsontvangsten gelijk aan (of groter dan) de uitgaven moeten zijn, zijn de betalingen van het jaar de belangrijkste factor in de bovenstaande trend van de ontvangsten.
Belangrijkste ontwikkelingen in 2023
In 2023 bedroegen de totale ontvangsten, die alle ontvangstencategorieën omvatten, 171,9 miljard EUR, tegen 171,2 miljard EUR over het voorgaande jaar. De belangrijkste ontwikkelingen die de daling van 0,7 miljard EUR of 0,4 % verklaren, waren:
- de traditionele eigen middelen uit geldboeten stegen van 23,5 miljard EUR in 2022 tot 19,8 miljard EUR in 2023;
- de btw-bijdragen stegen van 19,7 miljard EUR in 2022 naar 22,5 miljard EUR in 2023;
- de ontvangsten op basis van het bni (bruto nationaal inkomen), de belangrijkste component van de operationele ontvangsten van de EU, stegen van 103,9 miljard EUR in 2022 tot 101,3 miljard EUR in 2023. De daling met 2,6 miljard EUR, of 2,5 %, houdt verband met de stijging van de andere ontvangstencategorieën, aangezien de ontvangsten uit bni worden gebruikt voor het financieren van het deel van de begroting dat niet door andere bronnen van ontvangsten wordt gedekt; en
- de financiële opbrengsten stegen met 4,4 miljard EUR, voornamelijk dankzij hogere rentebaten (als gevolg van de gestegen rente sinds eind 2022).
17. Uitgaven
De belangrijkste uitgavencomponent in de geconsolideerde financiële staten wordt gevormd door uitgaven onder gedeeld beheer, die de volgende fondsen omvatten: i) het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), ii) het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en andere instrumenten voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), iii) het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds (CF), en iv) het Europees Sociaal Fonds (ESF). Deze middelen maakten in 2023 125,4 miljard EUR of 51,7 % van de totale uitgaven van 242,5 miljard EUR uit (2022: 114,8 miljard EUR, 43,6 % van de totale uitgaven). De uitsplitsing van de uitgaven onder gedeeld beheer en de relatieve gewichten ervan worden hieronder weergegeven:
Belangrijkste uitgaven onder gedeeld beheer voor het begrotingsjaar 2023
De stijging van de uitgaven onder gedeeld beheer is voornamelijk toe te schrijven aan lagere uitgaven in verband met het EFRO en het Cohesiefonds (9,3 miljard EUR) en het ESF (3 miljard EUR), terwijl de uitvoering van de nieuwe programmeringsperiode op snelheid begint te komen. De uitgaven in verband met het Elfpo en andere instrumenten voor plattelandsontwikkeling en het ELGF daalden met respectievelijk 1,5 miljard EUR en 0,3 miljard EUR. De daling met 1,5 miljard EUR voor het Elfpo en andere instrumenten voor plattelandsontwikkeling is te verklaren door vertragingen bij de uitvoering van de programma’s, aangezien 2023 het eerste jaar van de nieuwe strategische GLB-plannen was.
De uitgaven onder direct beheer, die de begrotingsuitvoering door de Commissie, de uitvoerende agentschappen en de trustfondsen vertegenwoordigen, namen af van 94,0 miljard EUR in 2022 tot 61,9 miljard EUR in 2023. De daling met 32,1 miljard EUR is voornamelijk toe te schrijven aan de niet-terugvorderbare steun in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit van NGEU, die 36,0 miljard EUR bedroeg (2022: 69,5 miljard EUR). Ondanks deze aanzienlijke daling van de RRF-uitgaven verliep de uitvoering van de programma’s over het algemeen volgens schema, waarbij de voortgang met betrekking tot de meeste mijlpalen en streefdoelen in overeenstemming met de verwachtingen was.
Uitgaven onder indirect beheer vertegenwoordigen de begrotingsuitvoering door agentschappen en organen van de EU, derde landen, internationale organisaties en andere entiteiten. In 2023 bedroegen de uitgaven onder indirect beheer 15,2 miljard EUR, (2022: 13,6 miljard EUR). De stijging kan voornamelijk worden verklaard uit de hogere uitgaven aan onderzoek.
18. Activa
Per 31 december 2023 bedroegen de totale activa 467,7 miljard EUR (2022: 445,9 miljard EUR) — de toename is het gevolg van de verstrekking van verdere leningen in het kader van het NGEU-instrument en de nieuwe leningen aan Oekraïne in het kader van het MFB+-instrument. De belangrijkste activa op de EU-balans waren andere financiële activa dan geldmiddelen en kasequivalenten (285,4 miljard EUR), voorfinanciering (91,7 miljard EUR), vorderingen en verhaalbare bedragen (35,2 miljard EUR) en geldmiddelen en kasequivalenten (39,6 miljard EUR). De post andere activa, ten belope van 15,8 miljard EUR, omvat voornamelijk vaste bedrijfsmiddelen en immateriële activa.
Samenstelling van de activa op 31 december 2023
De toename van de totale activa met 21,9 miljard EUR of 4,9 % ten opzichte van het voorgaande jaar was voornamelijk toe te schrijven aan de volgende effecten:
- de uitstaande leningen stegen van 204,4 miljard EUR in 2022 tot 246,9 miljard EUR in 2023. De stijging van 42,5 miljard EUR of 20,8 % is voornamelijk het gevolg van de uitgifte van verdere leningen aan lidstaten in het kader van de RRF en REPowerEU (34,1 miljard EUR) en nieuwe leningen aan Oekraïne ten belope van 18,0 miljard EUR in het kader van het MFB+-programma, waartegenover EFSM-terugbetalingen van 3,5 miljard EUR en bijzondere waardeverminderingen op de nieuwe leningen aan Oekraïne stonden;
- de totale voorfinanciering daalde van 100,5 miljard EUR in 2022 naar 91,7 miljard EUR in 2023. Dit houdt voornamelijk verband met de daling met 3,8 miljard EUR van de niet-terugvorderbare financiële steun die in het kader van de RRF is verleend als gevolg van verrekeningen in het jaar nadat de lidstaten mijlpalen en streefdoelen hadden bereikt. Daarnaast was er sprake van een aanzienlijke daling van de andere voorschotten aan de lidstaten (4,2 miljard EUR), die voornamelijk betrekking heeft op het cohesiegebied voor het MFK 2014-2020 en voortvloeit uit het feit dat de periode de afsluitingsfase heeft bereikt en de meeste betaalde bedragen derhalve als uitgevoerd worden beschouwd;
- de post geldmiddelen en kasequivalenten steeg van 46,5 miljard EUR in 2022 tot 39,6 miljard EUR in 2023. De daling met 6,9 miljard EUR of 14,8 % is voornamelijk toe te schrijven aan de lagere liquiditeitsbuffer in verband met de uniforme financieringsaanpak (19,9 miljard EUR op de bankrekening van de ECB in 2022 tegen 12,5 miljard EUR eind 2023), die het gevolg was van het hoge niveau van uitbetalingen aan de lidstaten in het kader van NGEU tegen het einde van het jaar; en
- vorderingen en verhaalbare bedragen daalden van 48,2 miljard EUR tot 35,2 miljard EUR. De daling van 13,0 miljard EUR, of 27,0 %, is voornamelijk het gevolg van de daling van de bedragen die het VK verschuldigd is op grond van het terugtrekkingsakkoord, aangezien het VK zijn verplichtingen op maandelijkse basis betaalt — zie hieronder.
Terugtrekking van het VK uit de EU
Op 31 januari 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk (VK) zich teruggetrokken uit de Europese Unie. De voorwaarden van het vertrek zijn vastgelegd in een akkoord over de terugtrekking van het VK uit de EU en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, ook “het terugtrekkingsakkoord” of “TA” genoemd. In het kader van deze overeenkomst stemde het VK ermee in alle financiële verplichtingen na te komen die het was aangegaan toen het lid van de EU was. De overeenkomst is op 31 januari 2020 in werking getreden. Het VK zal blijven bijdragen aan de EU-begroting en gebruik blijven maken van EU-programma’s en -uitgaven van vóór 2021 alsof het een lidstaat was. Het VK zal ook bepaalde welomschreven bedragen terugkrijgen die het aan de EU-begroting heeft betaald of die de EU-begroting heeft ontvangen en die verband houden met de periode waarin het lid was. De EU brengt tweemaal per jaar verslag uit aan het VK over de verschuldigde bedragen en het VK betaalt deze maandelijks. De verslaglegging wordt jaarlijks bijgewerkt op basis van werkelijke cijfers.
De verplichtingen uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord leiden voor de EU tot passiva en vorderingen die moeten worden berekend en weergegeven in de jaarrekening van de EU en hebben met name betrekking op de volgende gebieden:
- eigen middelen (artikel 136);
- nog betaalbaar te stellen vastleggingen (artikel 140);
- mededingingsboeten (artikel 141);
- verplichtingen van de Unie (artikel 142);
- voorwaardelijke financiële verplichtingen en financiële instrumenten (artikelen 143 en 144);
- nettoactiva van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (artikel 145);
- investering van de EU in het Europees Investeringsfonds, EIF (artikel 146);
- Voorwaardelijke verplichtingen in verband met rechtszaken (artikel 147).
Miljoen EUR | |||||
Artikel 140 | Artikel 142 | Overige | 31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Verschuldigd door het VK | 8 340 | 10 411 | 115 | 18 867 | 26 683 |
Verschuldigd aan het VK | - | – | (3 394) | (3 394) | (2 812) |
Totaal | 8 340 | 10 411 | (3 279) | 15 473 | 23 871 |
Langlopend | 4 588 | 10 102 | (1 602) | 13 088 | 14 810 |
Kortlopend | 3 753 | 309 | (1 677) | 2 385 | 9 061 |
Voor
financiering
In 2023 bedroeg de voorfinanciering (exclusief andere voorschotten aan lidstaten en bijdragen aan de trustfondsen Bêkou en Afrika) 89,4 miljard EUR (2022: 94,1 miljard EUR), welk bedrag nagenoeg volledig betrekking had op activiteiten van de Commissie. De daling met 4,7 miljard EUR of 5,0 % houdt verband met de daling van het bedrag van de voorfinancieringen onder gedeeld beheer van 40,6 miljard EUR in 2022 tot 36,6 miljard EUR in 2023, in een periode dat de programma’s van het vorige MFK de afsluitingsfase bereiken.
Voorfinanciering door de Commissie volgens beheersvorm
Het niveau van de in het kader van MFK-programma’s toegekende voorfinanciering wordt aanzienlijk beïnvloed door de respectieve MFK-cyclus — zo zullen aan het begin van een MFK-periode naar verwachting grote voorschotten aan de lidstaten worden betaald in het kader van het cohesiebeleid, en deze bedragen blijven voor de lidstaten beschikbaar tot de afsluiting van de programma’s. Daarnaast wordt er jaarlijks een voorfinanciering uitbetaald, die binnen een jaar moet worden gebruikt of het volgende jaar wordt teruggevorderd in het kader van de jaarlijkse cyclus van afsluiting van de rekeningen. De Commissie stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat de voorfinanciering op een passend niveau wordt gehandhaafd. Er moet een evenwicht worden gevonden tussen het waarborgen van toereikende financiering voor projecten en de tijdige erkenning van de uitgaven.
19. Passiva
Per 31 december 2023 bedroegen de totale passiva 679,8 miljard EUR (2022: 577,2 miljard EUR) — de stijging is voornamelijk het gevolg van de leningen die in 2023 zijn opgenomen in het kader van NGEU en MFB+. De belangrijkste passiva bestonden uit leningen voor NGEU en financiële bijstand (450,6 miljard EUR), pensioenverplichtingen en andere verplichtingen na uitdiensttreding (90,8 miljard EUR), overlopende posten (76,8 miljard EUR) en crediteuren (50,5 miljard EUR).
Samenstelling van de passiva op 31 december 2023
De stijging van 102,6 miljard EUR of 17,8 % ten opzichte van het voorgaande jaar was voornamelijk toe te schrijven aan de volgende effecten:
- De opgenomen leningen stegen van 344,3 miljard EUR in 2022 tot 450,6 miljard EUR in 2023. De stijging met 106,3 miljard EUR of 30,9 % heeft voornamelijk betrekking op de nieuwe uitgiften in het kader van de uniforme financieringsaanpak (voor NGEU en MFB+), na aftrek van terugbetalingen en mutaties in de boekwaarde, van 109,6 miljard EUR, verminderd met EFSM-terugbetalingen van 3,5 miljard EUR;
- de overlopende posten namen af van 86,2 miljard EUR in 2022 tot 76,8 miljard EUR in 2023. De daling met 9,4 miljard EUR of 10,9 % houdt voornamelijk verband met de RRF;
- de post crediteuren is afgenomen van 55,3 miljard EUR in 2022 tot 50,5 miljard EUR in 2023. De afname met 4,8 miljard EUR of 8,7 % houdt eveneens voornamelijk verband met de RRF (daling van 2,2 miljard EUR), de betaalbaar te stellen bedragen voor het ELGF (daling met 3,3 miljard EUR in verband met de start van de uitvoering van de nieuwe strategische GLB-plannen); en
- de stijging met 10,2 miljard EUR of 12,7 % in de pensioenverplichtingen en andere verplichtingen na uitdiensttreding, die toenamen van 80,6 miljard EUR in 2022 tot 90,8 miljard EUR in 2023. Deze stijging is voornamelijk te wijten aan de actuariële winsten uit wijzigingen in de onderliggende financiële aannamen als gevolg van een scherpe stijging van de reële disconteringsvoeten sinds het einde van het voorgaande jaar. Bovendien leidde een actualisering van de levenstabellen in het jaar tot actuariële verliezen als gevolg van veranderingen in demografische veronderstellingen.
Totaal ontvangen kostendeclaraties en ontvangen facturen geboekt onder de balanspost Crediteuren
Per 31 december 2023 waren de passiva 212,2 miljard EUR hoger dan de activa (2022: 131,3 miljard EUR). Er zij op gewezen dat het feit dat de passiva de activa overtreffen, niet betekent dat de EU-instellingen en -organen zich in financiële moeilijkheden bevinden, maar eerder dat bepaalde passiva ten laste van toekomstige jaarlijkse begrotingen worden gebracht. Veel uitgaven worden volgens de boekhoudregels op transactiebasis aan het lopende jaar toegerekend, ofschoon zij effectief in volgende jaren worden betaald en ten laste van toekomstige begrotingen worden gebracht; de ontvangsten in verband met deze toekomstige financieringen zullen pas in toekomstige perioden worden geboekt. Afgezien van de leningen uit hoofde van de uniforme financieringsaanpak, die tot 2053 moeten worden terugbetaald, en de verplichting personeelsbeloningen, die gedurende verscheidene tientallen jaren moet worden betaald, zijn de belangrijkste bedragen waarop moet worden gewezen de activiteiten in verband met het ELGF, waarvan het grootste deel gewoonlijk in het eerste kwartaal van het volgende jaar wordt betaald.
20. SAMENVATTING VAN DE BEGROTINGSUITVOERING
21. Ontvangsten
In de oorspronkelijk goedgekeurde EU-begroting, die op 23 november 2022 is ondertekend door de voorzitter van het Europees Parlement, bedroegen de totale vastleggingskredieten 168 649 miljoen EUR en was het uit eigen middelen te financieren bedrag 156 573 miljoen EUR. De geraamde ontvangsten en uitgaven in de oorspronkelijke begroting worden doorgaans in de loop van het begrotingsjaar aangepast door middel van gewijzigde begrotingen. Wijzigingen in de op het bni gebaseerde eigen middelen garanderen dat de begrote ontvangsten precies overeenstemmen met de begrote uitgaven. Overeenkomstig het evenwichtsbeginsel moeten de ontvangsten en de uitgaven van de begroting (betalingskredieten) in evenwicht zijn.
In 2023 werden vier gewijzigde begrotingen goedgekeurd. De definitieve goedgekeurde ontvangsten voor 2023 kwamen hierdoor uit op 165 203 miljoen EUR, en het totale uit eigen middelen te financieren bedrag op 151 041 miljoen EUR. De belangrijkste vermindering betrof de bni-bijdrage (10 miljard EUR). Die was toe te schrijven aan meerdere factoren, waaronder de toename van andere soorten eigen middelen (zoals btw en kunststof verpakkingsafval), een stijging van andere ontvangsten en een vermindering van de betalingskredieten. De nettovermindering van de bijdragen aan de eigen middelen bedroeg 5,5 miljard EUR.
Titel 1: Eigen middelen
De inning van traditionele eigen middelen lag onder de in de begroting geraamde bedragen. Dit is voornamelijk het gevolg van het feit dat er in de laatste maanden van het jaar minder werd geïnd dan verwacht.
De definitieve betalingen van de lidstaten voor btw, bni en kunststof verpakkingsafval lagen dicht bij de laatste begrotingsraming. De verschillen tussen de geraamde bedragen en de werkelijk betaalde bedragen worden veroorzaakt door de verschillen tussen de eurokoersen die voor begrotingsdoeleinden zijn gebruikt en de koersen die golden op het moment waarop de lidstaten buiten de eurozone hun betalingen daadwerkelijk hebben verricht.
Titel 2: Overschotten, saldi en aanpassingen
Het overschot van het voorgaande begrotingsjaar bedroeg 2 519 miljoen EUR. Dit bedrag werd in de begroting 2023 opgenomen door middel van een gewijzigde begroting en de eigenmiddelenbijdragen van de lidstaten werden dienovereenkomstig verlaagd.
Voor de btw- en bni-saldi zijn de regels vastgesteld in artikel 10 ter van de verordening inzake de terbeschikkingstelling van de eigen middelen (Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad)8. Volgens deze regels wordt het totaalbedrag van de saldi berekend om ervoor te zorgen dat het effect op de EU-begroting nihil is (“salderingssysteem”) en leidt de procedure niet automatisch tot een wijziging van de begroting. Daarom roept de Commissie de nettobedragen rechtstreeks bij de lidstaten af, overeenkomstig de verordening inzake de terbeschikkingstelling.
Titel 3: Administratieve ontvangsten
Deze titel omvat hoofdzakelijk ontvangsten uit belastingen en heffingen op de bezoldiging van het personeel.
Titel 4: Financiële ontvangsten, achterstandsrente en boeten
Het grootste deel van deze titel heeft betrekking op geldboeten in verband met de uitvoering van de mededingingsregels.
Titel 5: Begrotingsgaranties, opgenomen en verstrekte leningen
Deze titel is aanzienlijk toegenomen na de totstandkoming van NGEU. De NGEU-middelen in deze titel zijn bestemmingsontvangsten. Titel 5 betreft de ontvangsten in verband met garanties, rente en terugbetalingen van verstrekte leningen. Deze titel kanaliseert ook middelen (voor de niet-terugvorderbare NGEU-steun in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en voor de versterking van de MFK-programma’s) uit bestemmingsontvangsten van de lidstaten in het kader van het herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI).
Titel 6: Ontvangsten, bijdragen en terugbetalingen in verband met beleid van de Unie
Titel 6 heeft voornamelijk betrekking op ontvangsten uit financiële correcties in verband met de structuur- en landbouwfondsen (ESIF, ELGF en Elfpo). Deze titel omvat ook de deelname van derde landen aan EU-onderzoeksprogramma’s, de goedkeuring van de rekeningen van de landbouwfondsen en andere bijdragen en terugbetalingen aan EU-programma’s/activiteiten. Een substantieel deel van dit totaal bestaat uit bestemmingsontvangsten, wat aanleiding geeft tot de opname van aanvullende kredieten aan de uitgavenzijde.
De totale begrotingsontvangsten voor 2023 bedroegen 248 361 miljoen EUR:
22. UITGAVEN
23. Begrotingsuitvoering
In 2023, het derde jaar van het MFK 2021-2027, bedroeg de definitieve goedgekeurde begroting 186,5 miljard EUR aan vastleggingskredieten en 165,2 miljard EUR aan betalingskredieten. Daarnaast was 154,9 miljard EUR aan vastleggingskredieten beschikbaar als bestemmingsontvangsten, waarvan 115,9 miljard EUR betrekking had op NGEU9, en was 2,7 miljard EUR aan vastleggingskredieten overgedragen uit 2022. De betalingskredieten met betrekking tot de bestemmingsontvangsten voor 2023 bedroegen 98,0 miljard EUR, waarvan 69,2 miljard EUR betrekking had op NGEU en 2,6 miljard EUR aan betalingskredieten werd overgedragen uit 2022.
Actief toezicht op de begrotingsuitvoering en goede samenwerking tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben geleid tot een volledige uitvoering van de begroting.
De uitvoering van de totale vastleggingskredieten bedroeg in 2023 in totaal 332,3 miljard EUR:
- 184,4 miljard EUR uit de definitieve goedgekeurde begroting;
- 2,7 miljard EUR uit van 2022 overgedragen of wederopgevoerde kredieten;
- 145,2 miljard EUR uit kredieten afkomstig van bestemmingsontvangsten;
- waarvan 115,6 miljard EUR van NGEU.
De uitvoering van de totale betalingskredieten bedroeg in 2023 in totaal 239,2 miljard EUR:
- 162,0 miljard EUR uit de definitieve goedgekeurde begroting;
- 2,4 miljard EUR uit van 2022 overgedragen of wederopgevoerde kredieten;
- 74,7 miljard EUR uit kredieten afkomstig van bestemmingsontvangsten;
- waarvan 66,1 miljard EUR van NGEU.
In gevallen waarin het Financieel Reglement en/of de rechtsgrondslagen daarin voorzien, werden de in 2023 niet-bestede kredieten van de goedgekeurde begroting overgedragen naar 2024: 0,8 miljard EUR aan vastleggingskredieten en 3,0 miljard EUR aan betalingskredieten.
Evenzo werd 9,4 miljard EUR aan vastleggingskredieten van bestemmingsontvangsten, waarvan 0,3 miljard EUR met betrekking tot NGEU, en 23,2 miljard EUR aan betalingskredieten van bestemmingsontvangsten, waarvan 3,1 miljard EUR met betrekking tot NGEU, overgedragen naar 2024 overeenkomstig het Financieel Reglement.
De totale uitvoering van de vastleggingskredieten in 2023 per MFK 2021-2027-beleidsdoelstelling vond plaats zoals hieronder weergegeven:
De uitvoering voor alle soorten kredieten (begrotingskredieten, overdrachten van vorig jaar en bestemmingsontvangsten) bedroeg in 2023 97 % wat de vastleggingen en 90 % wat de betalingen betreft. De bestedingspercentages inclusief de naar 2023 overgedragen kredieten (overeenkomstig het Financieel Reglement en/of rechtsgrondslagen) bedroeg 99 % voor de vastleggingskredieten en 100 % voor de betalingskredieten van de goedgekeurde begroting voor 2023.
De NGEU-kredieten zijn in 2021 volledig ingeschreven (d.w.z.: 421,1 miljard EUR aan vastleggingskredieten). In 2023, het laatste jaar waarvoor de desbetreffende juridische verbintenissen konden worden aangegaan, bedroegen de beschikbare vastleggingen in het kader van NGEU 115,9 miljard EUR. Daarvan werd 115,6 miljard EUR of 99,8 % vastgelegd. Slechts 0,4 miljoen EUR van de vastleggingen hoefde te worden geannuleerd. De resterende 261,2 miljoen EUR is overgedragen naar 2024. Deze vastleggingen houden deels verband met de opgeschorte toewijzing van het Fonds voor een rechtvaardige transitie aan Hongarije (60,5 miljoen EUR) en deels aan met uitgaven voor technische en administratieve bijstand.
In 2023 bedroegen de betalingskredieten van NGEU 69,2 miljard EUR en bedroeg de uitvoering 95,5 %. Het resterende bedrag van 3,1 miljard EUR aan betalingskredieten is overgedragen naar 2024.
24. Nog betaalbaar te stellen vastleggingen
De nog betaalbaar te stellen vastleggingen (doorgaans “RAL” genoemd) die overeenkomen met vastgelegde maar nog niet betaalde bedragen, bedroegen eind 2023 543,0 miljard EUR. De nog betaalbaar te stellen vastleggingen zijn ten opzichte van 2022 gestegen (met 90,2 miljard EUR).
De belangrijkste oorzaak van de stijging van de RAL in 2023 was de uitvoering van NGEU (niet-terugvorderbaar deel), die 238,6 miljard EUR (44 %) bijdroeg aan de totale RAL eind 2023. Aangezien de NGEU-kredieten tot 31 december 2023 zullen worden vastgelegd en uiterlijk 31 december 2026 zullen worden betaald, overeenkomstig artikel 3, leden 4 en 9, van de EURI-verordening, zal de trend van de nominaal stijgende RAL in verband met de NGEU vanaf 2024 omkeren.
25. Begrotingsresultaat
Het begrotingsresultaat (overschot) daalde van 2,5 miljard EUR in 2022 tot 0,6 miljard EUR in 2023. Het begrotingsresultaat voor 2023 is het laagst geregistreerde sinds vele jaren.
26. POLITIEK EN FINANCIEEL KADER VAN DE EU, GOVERNANCE EN REKENING EN VERANTWOORDING
De Europese Unie (EU) is een Unie waaraan de lidstaten bevoegdheden verlenen om hun gemeenschappelijke doelstellingen te verwezenlijken. De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die wordt gekenmerkt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.
27. HET POLITIEKE EN FINANCIËLE KADER
EU-Verdragen | De overkoepelende doelstellingen en beginselen van de Unie en de Europese instellingen zijn vastgelegd in de Verdragen. De Unie en de EU-instellingen mogen alleen optreden binnen de grenzen van de bevoegdheden die door de Verdragen zijn toegekend om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken en moeten dit doen in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid10. Om |
haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid uit te voeren, voorziet de Unie zich van de nodige financiële middelen. De Commissie is verantwoordelijk voor de bevordering van het algemeen belang van de Unie, hetgeen de uitvoering van de begroting en het beheer van de programma’s, in samenwerking met de lidstaten en in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer, omvat. |
De EU streeft de in het Verdrag genoemde doelstellingen na met behulp van verschillende instrumenten, waaronder de begroting van de EU. Andere voorbeelden van instrumenten zijn een gemeenschappelijk wettelijk kader of gezamenlijke beleidsstrategieën.
Meerjarig financieel kader en uitgavenprogramma’s | Het door de EU-begroting ondersteunde beleid wordt uitgevoerd overeenkomstig het meerjarig financieel kader (MFK) en sectorale wetgeving waarbij de uitgavenprogramma’s en instrumenten worden vastgesteld. Deze programma’s en instrumenten vertalen de politieke prioriteiten van de EU in financiële middelen, en dit over een periode die lang genoeg is om effectief te zijn en een coherente langetermijnvisie te bieden aan de begunstigden |
van EU-middelen en de medefinancierende nationale autoriteiten. Er worden jaarlijkse maximumbedragen (plafonds) vastgesteld voor de EU-uitgaven in hun totaliteit en voor de belangrijkste uitgavencategorieën (rubrieken). De som van de maxima van alle rubrieken vormt het totale maximum van de vastleggingskredieten. Het MFK wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen van alle lidstaten vastgesteld, met instemming van het Europees Parlement. Het huidige meerjarig financieel kader 2021-2027 is op 17 december 2020 goedgekeurd11. Het meerjarig financieel kader 2021-2027 wordt aangevuld met het tijdelijke herstelinstrument NextGenerationEU (zie punt 2). | |
Jaarlijkse begroting | De jaarlijkse begroting wordt opgesteld door de Commissie. Het Europees Parlement en de Raad bereiken overeenstemming (gewoonlijk medio december) over de begroting voor het volgende jaar, op basis van de procedure van artikel 314 VWEU. Overeenkomstig het beginsel van begrotingsevenwicht moeten de totale ontvangsten gelijk zijn aan de totale uitgaven (betalingskredieten) voor een bepaald begrotingsjaar. |
De belangrijkste financieringsbronnen van de EU-begroting zijn ontvangsten uit eigen middelen, die worden aangevuld door andere inkomsten. Er zijn vier soorten eigen middelen: de traditionele eigen middelen (hoofdzakelijk douanerechten), de eigen middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde (btw), de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval (ingevoerd in 2021) en de middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni). Andere inkomsten uit de activiteiten van de EU (bv. mededingingsgeldboeten) vertegenwoordigen gewoonlijk minder dan 10 % van de totale ontvangsten.
Beheersvormen | De EU-begroting wordt uitgevoerd aan de hand van drie beheersvormen, die bepalen hoe de gelden worden uitbetaald en beheerd: |
- Gedeeld beheer: het grootste deel (drie vierde) van de begroting wordt beheerd volgens het systeem van gedeeld beheer van de Commissie met de lidstaten, met name op het gebied van de structuurfondsen en landbouw.
- Direct beheer: de Commissie verzorgt ook zelf het beheer van programma’s of zij kan de uitvoering van welbepaalde programma’s delegeren aan uitvoerende agentschappen.
- Indirect beheer: daarnaast kunnen besluiten om uitgaven te doen op indirecte wijze worden beheerd middels andere organen binnen de EU of daarbuiten. In het Financieel Reglement en/of bijdrageovereenkomsten wordt vastgelegd welke controle- en verslagleggingsmechanismen door deze entiteiten in acht moeten worden genomen en welk toezicht door de Commissie wordt uitgeoefend wanneer begrotingsuitvoeringstaken worden toevertrouwd aan nationale agentschappen, de Europese Investeringsbankgroep, derde landen, internationale organisaties (bv. de Wereldbank of de Verenigde Naties) en andere entiteiten (bv. gedecentraliseerde agentschappen van de EU, gemeenschappelijke ondernemingen).
Financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties | De traditionele begrotingsuitvoeringsmethode van subsidieverstrekking wordt aangevuld met het uitgeven van financiële instrumenten in de vorm van garanties, kapitaal en leningen. Bovendien neemt de EU leningen op voor specifieke financiële bijstandsprogramma’s om lidstaten en derde landen te ondersteunen in de vorm van bilaterale |
leningen die worden gefinancierd met op de kapitaalmarkten uitgegeven schuld met de garantie van de EU-begroting. In december 2022 stelden het Parlement en de Raad de uniforme financieringsaanpak voor het opnemen van leningen door de EU vast, waarbij de Commissie uitsluitend “EU-obligaties” zal uitgeven in plaats van obligaties met verschillende nominale waarden voor afzonderlijke programma’s. |
Financieel Reglement | Het Financieel Reglement (FR)12 dat van toepassing is op de algemene begroting, is een cruciale tekst in het regelgevingskader voor de EU-financiën. In dit Financieel Reglement worden gedetailleerde financiële regels vastgesteld voor de uitvoering van de EU-begroting en wordt de rol omschreven van de verschillende actoren die ervoor moeten zorgen dat het geld goed wordt beheerd en dat de gestelde doelen worden bereikt. Het bevat ook specifieke bepalingen die van toepassing zijn op |
financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties en financiële bijstand. |
28. Governance en verantwoordingsplicht
29. Institutionele structuur
De EU beschikt over een institutioneel kader waarmee zij ernaar streeft haar waarden uit te dragen, haar doelstellingen te bevorderen, haar belangen en de belangen van haar burgers en van de lidstaten te dienen, en de samenhang, de doeltreffendheid en de continuïteit van haar beleid en haar optreden te verzekeren. De organisatiestructuur omvat instellingen, agentschappen en andere autonome EU-organen. Het Financieel Reglement bepaalt samen met de toepasselijke boekhoudregels welke van deze entiteiten worden opgenomen in de geconsolideerde rekeningen van de EU (zie toelichting 9 bij de geconsolideerde jaarrekening van de EU voor de lijst van entiteiten die binnen het consolidatiebereik vallen).
Het Europees Parlement oefent samen met de Raad de wetgevingstaak en de begrotingstaak uit. De Commissie is politiek verantwoordelijk tegenover het Europees Parlement. De Raad vervult tevens beleidsbepalende en coördinerende taken binnen de algemene politieke koers en de prioriteiten van de Unie die door de Europese Raad zijn uitgezet.
De Europese Commissie is het uitvoerend orgaan van de Europese Unie. Zij bevordert het algemeen belang van de Unie en neemt daartoe passende initiatieven. Zij staat garant voor de toepassing van de Verdragen en ziet toe op de toepassing van het recht van de Unie door de lidstaten onder toezicht van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Zij oefent coördinerende, uitvoerende en beheerstaken uit, voert de begroting uit en beheert de programma’s.
De Commissie voert de begroting uit, grotendeels in samenwerking met de lidstaten13. Samen waken zij ervoor dat de kredieten worden gebruikt volgens de beginselen van goed financieel beheer. De met de uitvoering van de begroting verband houdende controle- en auditverplichtingen van de lidstaten wanneer zij medeverantwoordelijk zijn voor uitvoering van de begroting en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden, worden vastgesteld in verordeningen. In die verordeningen worden voor iedere EU-instelling ook de verantwoordelijkheden van en de gedetailleerde regels voor haar eigen uitgaven bepaald.
30. De governancestructuur van de Commissie
De governanceregelingen van de Commissie en de wijze waarop die ervoor zorgen dat de Commissie functioneert als een moderne, verantwoordelijke en prestatiegerichte instelling, worden beschreven in de mededeling over governance in de Europese Commissie14.
De Commissie vervult haar taken op gezag van het College van commissarissen, dat de prioriteiten stelt en de algemene politieke verantwoordelijkheid draagt voor de werkzaamheden van de Commissie. Als college werkt de Commissie onder de politieke aansturing van haar voorzitter, die in het kader van zijn of haar aanstelling de door hem of haar nagestreefde doelstellingen aan het Europees Parlement voorstelt in de vorm van de politieke richtsnoeren. De voorzitter beslist over de interne organisatie van de Commissie en waarborgt zodoende de samenhang, de doeltreffendheid en het collegiale karakter van haar optreden.
De operationele uitvoering van de begroting en het financieel beheer wordt door het College gedelegeerd aan de directeuren-generaal en diensthoofden, die bovenaan de administratieve structuur van de Commissie staan. Deze decentrale aanpak zorgt voor een bestuurscultuur die ambtenaren aanmoedigt om verantwoordelijkheid te nemen voor activiteiten waarover zij controle hebben en vereist dat zij zekerheid verschaffen over de activiteiten waarvoor zij rekenschap verschuldigd zijn.
Onder het gezag van de voorzitter en in nauwe samenwerking met het lid van de Commissie dat belast is met de begroting, het personeel en de administratie, en met betrokkenheid van de presidentiële en centrale diensten, zorgt de Corporate Management Board (bestuursraad) voor coördinatie, toezicht, advies en strategische richtsnoeren.
De interne regelingen bevatten samenhangende robuuste controle- en beheersinstrumenten op grond waarvan het College van commissarissen de politieke verantwoordelijkheid voor de werkzaamheden van de Commissie op zich kan nemen15.
31. Het financieel beheer van de Commissie
Binnen de Commissie worden de taken en verantwoordelijkheden op het gebied van financieel beheer duidelijk afgebakend (bv. door het Financieel Reglement en de interne regels16) en dienovereenkomstig uitgeoefend. Als gedelegeerd ordonnateur zijn de directeuren-generaal en diensthoofden van de Commissie verantwoordelijk voor een goed financieel beheer van de EU-middelen, de naleving van de voorschriften van het Financieel Reglement, het risicobeheer en de vaststelling van een passend internecontrolekader.
De verantwoordelijkheid van de ordonnateurs omvat het hele beheersproces, vanaf het bepalen wat er moet worden gedaan om de door de instelling vastgestelde beleidsdoelstellingen te verwezenlijken tot het beheren van de activiteiten die zijn gestart, zowel vanuit operationeel standpunt als dat van een goed financieel beheer. Taken kunnen verder worden gedelegeerd aan directeuren, eenheidshoofden en anderen, die zodoende gesubdelegeerd ordonnateur worden. Elke gedelegeerd ordonnateur kan het risicobeheer en de interne controle toevertrouwen aan een of twee directeuren om toezicht te houden op de uitvoering van de internecontrolesystemen.
De centrale diensten van de Commissie geven richtsnoeren en advies, en bevorderen beste praktijken, onder andere via de werkzaamheden van de Corporate Management Board.
Krachtens het Financieel Reglement moet elke ordonnateur een jaarlijks activiteitenverslag (AAR) opstellen over de bereikte resultaten en over de interne controle en het financieel beheer tijdens het jaar. Het AAR bevat een verklaring dat de middelen zijn gebruikt overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer en dat er controleprocedures zijn ingesteld die de nodige garanties bieden wat betreft de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. Het jaarlijkse beheers- en prestatieverslag over de EU-begroting17 is het belangrijkste instrument waarmee het College van commissarissen de politieke verantwoordelijkheid voor het begrotingsbeheer op zich neemt.
De rekenplichtige van de Commissie is op centraal niveau verantwoordelijk voor het beheer van de kasmiddelen en de terugvorderingsprocedures, stelt de boekhoudregels vast op basis van internationaal aanvaarde boekhoudnormen en methodes voor de overheidssector (IPSAS), valideert de boekhoudsystemen en stelt de rekeningen van de Commissie en de geconsolideerde jaarrekening van de EU op. Daarnaast moet de rekenplichtige de jaarrekening aftekenen en verklaren dat die in alle materiële aspecten een getrouw beeld van de vermogenspositie, de resultaten van de verrichtingen en de kasstroom van de Unie geeft. De jaarrekening wordt vastgesteld door het College van commissarissen. De rekenplichtige oefent zijn taak op onafhankelijke wijze uit en draagt een grote verantwoordelijkheid voor de financiële verslaglegging door de Commissie.
De intern controleur van de Commissie bekleedt eveneens een onafhankelijke functie op centraal niveau en verstrekt onafhankelijke raadgevingen, adviezen en aanbevelingen over de kwaliteit en de werking van de internecontrolesystemen van de Commissie, de agentschappen van de EU en andere autonome organen.
Het Comité follow-up interne audit waarborgt de onafhankelijkheid van de intern controleur, monitort de kwaliteit van de interneauditwerkzaamheden en gaat na welk gevolg door de diensten van de Commissie wordt gegeven aan interne en externe auditaanbevelingen, alsook aan de kwijtingsbevindingen en -aanbevelingen van de Europese Rekenkamer over de betrouwbaarheid van de geconsolideerde jaarrekening van de EU. De adviezen van het comité dragen bij aan de algehele verdere verbetering van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Commissie bij het behalen van haar doelstellingen en faciliteren het toezicht van het College op de governance, het risicobeheer en de internecontrolepraktijken van de Commissie.
32. Externe controle en kwijtingsprocedure
Overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer moeten de middelen op een effectieve, efficiënte en zuinige manier worden beheerd. Er bestaat een verantwoordingskader op basis van uitgebreide rapportage, externe controles en politieke controle om redelijke zekerheid te bieden dat EU-middelen op de juiste wijze worden besteed.
Het Europees Parlement besluit, na een aanbeveling van de Raad, om al dan niet zijn definitieve goedkeuring te verlenen — “verlenen van kwijting” genoemd — aan de wijze waarop de Commissie de EU-begroting in een bepaald jaar heeft uitgevoerd. De jaarlijkse kwijtingsprocedure staat er garant voor dat de Commissie politiek verantwoording aflegt voor de uitvoering van de EU-begroting.
Elk jaar onderzoekt de Europese Rekenkamer de betrouwbaarheid van de rekeningen, de wettigheid en regelmatigheid van alle ontvangsten en uitgaven, alsmede de deugdelijkheid van het financieel beheer en de kwaliteitsaspecten van de begrotingsuitvoering, met inbegrip van het prestatieaspect. Gezien het grote belang van NextGenerationEU, wordt het advies van de Europese Rekenkamer over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven in het kader van de traditionele EU-begroting vanaf 2021 aangevuld met een afzonderlijk advies over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit. De publicatie van het jaarverslag van de Europese Rekenkamer is het startpunt voor de kwijtingsprocedure. De controleurs stellen ook speciale verslagen op over specifieke uitgaven of beleidsterreinen, of over begrotings- of beheerskwesties.
Het kwijtingsbesluit is tevens gebaseerd op de geïntegreerde financiële en verantwoordingsverslagen van de Commissie, op hoorzittingen met de commissarissen in het Europees Parlement en op de antwoorden op schriftelijke vragen aan de Commissie.
NOTA BIJ DE GECONSOLIDEERDE REKENINGEN
De geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het jaar 2023 is opgesteld op basis van de inlichtingen die de instellingen en organen hebben verstrekt overeenkomstig artikel 246, lid 2, van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie. Ik verklaar dat de jaarrekening is opgesteld overeenkomstig titel XIII van dit Financieel Reglement en de in de toelichtingen bij de financiële staten beschreven boekhoudbeginselen, -regels en -methoden.
Ik heb van de rekenplichtigen van deze instellingen en organen, die voor de betrouwbaarheid instaan, alle inlichtingen verkregen die nodig zijn voor het opstellen van de jaarrekening die een beeld van de activa en de passiva van de Europese Unie en de uitvoering van de begroting geeft.
Ik verklaar dat ik op basis van deze inlichtingen en op basis van de controles die ik noodzakelijk achtte om de jaarrekening van de Europese Commissie te kunnen aftekenen, redelijke zekerheid heb dat de jaarrekening in alle materiële opzichten een getrouw beeld van de vermogenspositie, de resultaten van de verrichtingen en de kasstromen van de Europese Unie geeft.
Rosa ALDEA BUSQUETS
Rekenplichtige van de Europese Commissie
19 juni 2024
EUROPESE UNIE
BEGROTINGSJAAR 2023
GECONSOLIDEERDE FINANCIËLE STATEN EN TOELICHTINGEN DAARBIJ
Doordat de cijfers afgerond zijn tot miljoen euro, kan het lijken alsof sommige financiële gegevens in de tabellen hieronder niet correct zijn opgeteld.
INHOUDSOPGAVE
BALANS 47
STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN 48
KASSTROOMOVERZICHT 49
MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA 50
TOELICHTINGEN BIJ DE FINANCIËLE OVERZICHTEN 51
1. BELANGRIJKSTE GEHANTEERDE GRONDSLAGEN VOOR FINANCIËLE VERSLAGLEGGING 53
2. TOELICHTINGEN BIJ DE BALANS 72
3. TOELICHTINGEN BIJ DE STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN 121
4. VOORWAARDELIJKE VERPLICHTINGEN EN ACTIVA 132
5. VASTLEGGINGEN IN DE BEGROTING EN JURIDISCHE VERBINTENISSEN 139
6. FINANCIEEL RISICOBEHEER 145
7. INFORMATIEVERSCHAFFING OVER VERBONDEN PARTIJEN 171
8. GEBEURTENISSEN NA DE BALANSDATUM 173
9. CONSOLIDATIEBEREIK 174
BALANS
* Het Europees Parlement heeft op 22 november 2023 een begroting goedgekeurd die erin voorziet dat de verplichtingen op korte termijn van de Unie worden betaald uit eigen middelen die in het volgende jaar bij de lidstaten worden geïnd of opgevraagd. Aanvullend waarborgen de lidstaten overeenkomstig artikel 83 van het Statuut (Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van 29 februari 1968, gewijzigd) gezamenlijk de uitbetaling van de pensioenen.
STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN
KASSTROOMOVERZICHT
MUTATIEOVERZICHT VAN DE NETTOACTIVA
TOELICHTINGEN BIJ DE FINANCIËLE OVERZICHTEN
Opgemerkt zij dat in de volgende tabellen de bedragen betreffende het VK met betrekking tot MFK’s tot eind 2020 nog steeds onder de rubriek lidstaten zijn opgenomen, aangezien het VK zich weliswaar op 1 februari 2020 uit de Unie heeft teruggetrokken, overeenkomstig het terugtrekkingsakkoord, maar financiële betrekkingen met de Unie blijft onderhouden die gelijkwaardig zijn aan die van een lidstaat voor deze perioden.
1. BELANGRIJKSTE GEHANTEERDE GRONDSLAGEN VOOR FINANCIËLE VERSLAGLEGGING
2.
EN BOEKHOUDREGELS
De boekhouding van de EU wordt gevoerd overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1), hierna “het Financieel Reglement” (FR) genoemd.
Overeenkomstig artikel 80 van het Financieel Reglement stelt de EU haar financiële staten op volgens boekhoudregels op transactiebasis die zijn afgeleid van de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector (IPSAS). De door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels moeten worden toegepast door alle Europese instellingen en organen die binnen het consolidatiebereik vallen om te verzekeren dat de geconsolideerde rekeningen van de EU intern consistent zijn.
Toepassing van nieuwe en gewijzigde boekhoudregels van de Europese Unie (EAR)
Herziene EAR van kracht voor jaarperioden die op of na 1 januari 2023 aanvangen
Er zijn geen nieuwe EAR van kracht geworden voor jaarperioden die op of na 1 januari 2023 aanvangen.
Nieuwe EAR vastgesteld, maar nog niet van kracht op 31 december 2023
Er zijn geen nieuwe EAR vastgesteld die nog niet van kracht waren op 31 december 2023.
3. BOEKHOUDBEGINSELEN
De financiële staten zijn bedoeld om een breed scala aan gebruikers nuttige informatie te verschaffen over de vermogenspositie, de resultaten en de kasstromen van een bepaalde organisatie. Voor de EU als een organisatie in de openbare sector moeten deze staten meer in het bijzonder informatie verschaffen die nuttig is voor de besluitvorming en getuigen van de controleerbaarheid van de organisatie met betrekking tot de middelen die aan haar zijn toevertrouwd. Het spreekt voor zich dat dit document in deze geest is opgesteld.
De algemene overwegingen (of boekhoudbeginselen) die moeten worden gevolgd bij de opstelling van de financiële staten zijn vastgesteld in EU-boekhoudregel nr. 1 “Financiële staten” en zijn dezelfde als die welke zijn beschreven in IPSAS 1, namelijk: juiste weergave, transactiebasis, continuïteit, consistentie van de presentatie, materialiteit, hergroepering, verrekening en vergelijkende informatie.
De kwalitatieve aspecten van financiële verslaglegging zijn relevantie, getrouwe weergave (betrouwbaarheid), begrijpelijkheid, tijdigheid, vergelijkbaarheid en controleerbaarheid.
4. CONSOLIDATIE
Consolidatiebereik
De geconsolideerde financiële staten van de EU omvatten alle betekenisvolle entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, gezamenlijke overeenkomsten en geassocieerde deelnemingen. De volledige lijst van entiteiten die onder de consolidatie vallen, die momenteel bestaat uit 54 entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend en 1 geassocieerde deelneming (ongewijzigd ten opzichte van 2022), is te vinden in toelichting 9. Entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, zijn onder andere de instellingen van de EU (met inbegrip van de Commissie, maar niet de Europese Centrale Bank) en de agentschappen van de EU (met uitzondering van die van het gemeenschappelijk en buitenlands veiligheidsbeleid). Ook de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in liquidatie (EGKS i.l.) wordt beschouwd als een entiteit waarover zeggenschap wordt uitgeoefend. De enige geassocieerde deelneming van de EU is het Europees Investeringsfonds (EIF).
Entiteiten die onder de consolidatie vallen maar niet materieel zijn voor de geconsolideerde financiële EU-staten als geheel, moeten niet worden geconsolideerd of verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode indien dit disproportioneel veel tijd of middelen van de EU zou vergen. Deze entiteiten worden aangeduid als “kleine entiteiten” en worden afzonderlijk vermeld in toelichting 9. In 2023 zijn tien entiteiten ingedeeld in deze categorie van kleine entiteiten (2022: acht entiteiten).
Entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend
Voor de bepaling van het consolidatiebereik wordt het begrip “zeggenschap” gehanteerd. Entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, omvatten alle entiteiten waarop de EU een blootstelling heeft of het recht op veranderlijke voordelen die uit haar betrokkenheid voortvloeien, en het vermogen om de aard en het bedrag van die voordelen te beïnvloeden vanwege haar zeggenschap over de andere entiteit. Deze macht moet actueel uitoefenbaar zijn en betrekking hebben op de activiteiten van de entiteit. Entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, zijn volledig geconsolideerd. De consolidatie begint op de eerste datum waarop de zeggenschap bestaat, en eindigt wanneer die zeggenschap niet langer bestaat.
De meest gebruikelijke indicatoren van zeggenschap binnen de EU zijn de volgende: oprichting van de entiteit bij de oprichtingsverdragen of afgeleide wetgeving, financiering van de entiteit uit de algemene begroting, het bestaan van stemrechten in de bestuursorganen, controle door de Europese Rekenkamer en kwijting door het Europees Parlement. Voor elke entiteit apart wordt nagegaan of één of alle van de bovengenoemde criteria voldoende zijn om tot zeggenschap te leiden.
Alle materiële verrichtingen en posities tussen entiteiten waarover door de EU zeggenschap wordt uitgeoefend, zijn buiten beschouwing gelaten. Niet-gerealiseerde baten en verliezen op dergelijke verrichtingen zijn niet materieel en zijn daarom niet buiten beschouwing gelaten.
Gezamenlijke overeenkomsten
Een gezamenlijke overeenkomst is een overeenkomst waarover de EU en een of meer partijen gezamenlijke zeggenschap uitoefenen. Gezamenlijke zeggenschap is het afgesproken delen van de zeggenschap over een overeenkomst door middel van een bindende overeenkomst, waarvan slechts sprake is wanneer besluiten over de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die de zeggenschap delen. Gezamenlijke overeenkomsten kunnen gemeenschappelijke ondernemingen of gezamenlijke operaties zijn. Een gemeenschappelijke onderneming is een gezamenlijke overeenkomst die in een afzonderlijk vehikel is gestructureerd en waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, rechten hebben op de nettoactiva van de overeenkomst. Belangen in gemeenschappelijke ondernemingen worden verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode (zie toelichting 1.5.4). Een gezamenlijke operatie is een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst. Deelnemingen in gezamenlijke operaties worden verwerkt door opneming in de financiële staten van de EU van de desbetreffende activa en verplichtingen, ontvangsten en uitgaven, en het aandeel in de gezamenlijk aangehouden of aangegane activa, verplichtingen, ontvangsten en uitgaven.
Geassocieerde deelnemingen
Geassocieerde deelnemingen zijn entiteiten waarover de EU geen exclusieve of gezamenlijke zeggenschap uitoefent, maar waarin zij direct of indirect betekenisvolle invloed uitoefent. Het bestaan van betekenisvolle invloed wordt aangenomen wanneer de EU direct of indirect 20 % of meer van de stemrechten bezit. Belangen in geassocieerde deelnemingen worden verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode (zie toelichting 1.5.4).
Niet-geconsolideerde entiteiten waarvan de Commissie de middelen beheert
De middelen van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering voor personeelsleden van de EU, het Europees Ontwikkelingsfonds en het Garantiefonds voor deelnemers worden namens hen door de Commissie beheerd. Maar omdat deze entiteiten niet onder zeggenschap van de EU staan, worden zij niet in haar jaarrekening geconsolideerd.
5. OPSTELLINGSGRONDSLAG
De financiële staten worden jaarlijks samengesteld overeenkomstig artikel 243 van het Financieel Reglement. Het boekjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.
6. Munteenheid en omrekeningsbeginselen
Functionele en rapporteringsvaluta
De financiële staten worden opgemaakt in miljoen euro, tenzij anders bepaald, aangezien de euro de functionele munteenheid van de EU is.
Verrichtingen en saldi
Verrichtingen in vreemde valuta worden omgerekend in euro tegen de op de transactiedatum geldende wisselkoers. Wisselkoersbaten en -verliezen die voortvloeien uit de afwikkeling van verrichtingen in vreemde valuta’s en uit de omrekening per jaareinde van in vreemde valuta’s luidende monetaire activa en passiva worden in de staat van de financiële resultaten opgenomen.
Er worden verschillende omrekeningsmethoden toegepast voor de vaste bedrijfsmiddelen en de immateriële activa, die hun waarde in euro behouden tegen de bij de aankoop geldende koers.
De saldi aan het einde van het jaar van in vreemde valuta’s luidende monetaire activa en passiva worden omgerekend in euro tegen de op 31 december geldende wisselkoersen van de Europese Centrale Bank (ECB).
Wisselkoersen met de euro
7. Gebruik van ramingen
Overeenkomstig de IPSAS en de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen bevatten de financiële staten onvermijdelijk bedragen die steunen op ramingen en veronderstellingen van het management op basis van de betrouwbaarste beschikbare informatie. Belangrijke ramingen betreffen onder andere, maar niet uitsluitend: de bedragen voor verplichtingen inzake personeelsbeloningen, financiële risico’s verbonden aan vorderingen en bedragen die in de toelichting over de financiële instrumenten zijn opgenomen, een voorziening voor bijzondere waardevermindering voor financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en voor verplichtingen inzake financiëlegarantiecontracten, toegerekende baten en lasten, voorzieningen, waardeverminderingen van immateriële activa en vaste bedrijfsmiddelen, de realiseerbare nettowaarde van voorraden, voorwaardelijke activa en verplichtingen. De werkelijke bedragen kunnen van deze ramingen afwijken. Veranderingen in ramingen worden weergegeven in de periode waarin zij bekend worden, indien de verandering alleen betrekking heeft op die periode, of in die periode en toekomstige perioden, indien de verandering op beide betrekking heeft.
8. BALANS
9. Immateriële activa
Een immaterieel actief is een identificeerbaar, niet-monetair actief zonder fysieke vorm. Een actief is identificeerbaar als het afscheidbaar is (d.w.z. als het kan worden afgescheiden of losgemaakt van de entiteit, bv. door te worden verkocht, overgedragen, in licentie gegeven, verhuurd of geruild, hetzij individueel, hetzij samen met een gerelateerd contract, gerelateerd identificeerbaar actief of gerelateerde identificeerbare verplichting, ongeacht of de entiteit voornemens is dit te doen), of voortvloeit uit contractuele of andere juridische rechten, ongeacht of deze rechten overdraagbaar zijn of afgescheiden kunnen worden van de entiteit of van andere rechten en verplichtingen.
Aangekochte immateriële activa worden gewaardeerd tegen de historische kostprijs verminderd met de cumulatieve afschrijvingen en waardeverminderingsverliezen. Intern ontwikkelde immateriële activa worden op de balans opgenomen als zij aan de relevante criteria van de EU-boekhoudregels voldoen en de kosten uitsluitend betrekking hebben op de ontwikkelingsfase van het actief. De opneembare kosten omvatten alle direct toerekenbare kosten die nodig zijn om het actief te creëren, te produceren en voor te bereiden zodat het kan worden gebruikt op de manier die het management beoogt. De kosten voor onderzoeksactiviteiten en de niet-opneembare kosten voor ontwikkeling en onderhoud worden als uitgaven geboekt wanneer zij zich voordoen.
Immateriële activa worden lineair afgeschreven over hun geraamde nuttige levensduur (drie tot elf jaar). De geraamde nuttige levensduur van immateriële activa hangt af van hun specifieke economische levensduur of van hun juridische levensduur op grond van een overeenkomst.
10. Vaste bedrijfsmiddelen
Alle materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen historische kostprijs, verminderd met de cumulatieve afschrijvingen en waardeverminderingsverliezen. De historische kostprijs omvat uitgaven die direct aan de aanschaf, bouw of overdracht van het actief kunnen worden toegerekend.
De daarna gemaakte kosten worden, naargelang het geval, slechts in de boekwaarde van het actief opgenomen of als afzonderlijk actief geboekt wanneer het waarschijnlijk is dat de daaruit in de toekomst voortkomende economische baten of het daaruit voortkomende dienstenpotentieel aan de EU zullen toevloeien en de kosten op betrouwbare wijze kunnen worden bepaald. De herstel- en onderhoudskosten worden in de staat van de financiële resultaten geboekt tijdens de begrotingsperiode waarin ze zich voordoen.
Op terreinen worden geen afschrijvingen toegepast, aangezien ervan wordt uitgegaan dat zij een onbeperkte levensduur hebben. Activa in aanbouw worden niet afgeschreven, aangezien deze activa nog niet beschikbaar zijn voor gebruik. De afschrijvingen op andere activa worden voor de verdeling van de kosten minus de restwaarde over hun geraamde levensduur als volgt berekend volgens de lineaire methode:
Baten en verliezen van vervreemdingen worden bepaald door de opbrengsten verminderd met de verkoopkosten te vergelijken met de boekwaarde van het verkochte actief. Zij worden in de staat van de financiële resultaten opgenomen.
Leaseovereenkomsten
Een leaseovereenkomst is een overeenkomst waarbij de lessor in ruil voor een betaling of een reeks betalingen het gebruiksrecht van een actief voor een overeengekomen periode overdraagt aan de lessee. Leaseovereenkomsten worden geclassificeerd als financiële lease of als operationele lease.
Financiële leases zijn leases waarbij in wezen alle aan eigendom verbonden risico’s en voordelen worden overgedragen aan de lessee. De lessee die een financiële lease aangaat, neemt de verworven activa in de boeken op als activa en de met de lease samenhangende verplichtingen als passiva vanaf het begin van de leaseperiode. De activa en passiva worden opgenomen tegen de reële waarde van het geleasede goed of, indien deze lager is, de contante waarde van de minimale leasebetalingen, beide waarden bepaald bij het aangaan van de lease. Gedurende de leaseperiode worden de via financiële lease verkregen activa afgeschreven over de levensduur van het actief of de leaseperiode, afhankelijk van welke periode het kortst is. De minimale leasebetalingen worden gesplitst in een deel financiële vergoeding (het rentebestanddeel) en een deel aflossing van de uitstaande verplichting (het kapitaalelement). De financiële vergoeding wordt gedurende de leaseperiode toegerekend aan elke termijn zodat een constante periodieke rente op het resterende saldo van de verplichting wordt verkregen; deze wordt naargelang het geval als kortlopend/langlopend opgenomen. Voorwaardelijke leasebetalingen worden als lasten verwerkt in de perioden waarin ze zijn uitgevoerd.
Operationele leases zijn leases waarbij, anders dan bij financiële leases, de verhuurder in wezen alle risico’s en voordelen behoudt die verbonden zijn aan de eigendom van een actief. De lessee die een operationele lease aangaat, neemt de leasebetalingen gedurende de leaseperiode lineair als last op in de resultatenrekening; het geleasede actief noch de leaseverplichtingen worden in de balans opgenomen.
11. Waardevermindering van niet-financiële activa
Een waardevermindering is een verlies op de toekomstige economische baten of het dienstenpotentieel van een actief, bovenop de gewone erkenning van het verlies op de toekomstige economische baten of het dienstenpotentieel van het actief door afschrijving. Op activa zonder beperkte levensduur worden geen afschrijvingen/waardeverminderingen toegepast; zij worden jaarlijks op waardevermindering beoordeeld. Activa waarop afschrijving wordt toegepast, worden onderzocht op waardevermindering wanneer er op de verslagdatum aanwijzingen zijn dat de waarde van het actief is verminderd. Een waardeverminderingsverlies is het bedrag waarmee de boekwaarde van een actief zijn realiseerbare (dienst)waarde overtreft. De realiseerbare (dienst)waarde is de reële waarde van een actief verminderd met de verkoopkosten of de gebruikswaarde ervan, afhankelijk van welke waarde het hoogst is.
De restwaarde en de nuttige levensduur van de immateriële activa en de vaste bedrijfsmiddelen worden ten minste éénmaal per jaar beoordeeld en zo nodig aangepast. Indien de gronden voor waardeverminderingen waarmee tijdens de vorige jaren rekening is gehouden, niet langer gelden, worden de waardeverminderingsverliezen dienovereenkomstig teruggeboekt.
12. Beleggingen verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode
Participaties in geassocieerde deelnemingen en gemeenschappelijke ondernemingen
Beleggingen verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode worden de eerste keer opgenomen tegen kostprijs, waarbij de initiële boekwaarde vervolgens wordt verhoogd of verlaagd in verhouding tot nieuwe bijdragen, het aandeel van de EU in het overschot of het tekort van de deelneming, en eventuele waardeverminderingen en dividenden. De boekwaarde van de belegging in de financiële staten op balansdatum wordt bepaald door de oorspronkelijke kostprijs plus alle mutaties. Het aandeel van de EU in het overschot of het tekort van de deelneming wordt opgenomen in de staat van de financiële resultaten, en haar aandeel in vermogensmutaties van de deelneming in de reserves onder de nettoactiva. Uitkeringen die op een belegging worden ontvangen, verlagen de boekwaarde van het actief.
Indien het aandeel van de EU in de tekorten van een belegging verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode gelijk is aan of groter is dan haar belang in de belegging, neemt de EU haar aandeel in verdere verliezen niet langer op (“verborgen verliezen”). Nadat het belang van de EU tot nul is afgeboekt, worden additionele verliezen voorzien en wordt er een verplichting opgenomen, uitsluitend voor zover de EU wettelijke of feitelijke verplichtingen is aangegaan of betalingen heeft gedaan namens de entiteit.
Indien er aanwijzingen van waardeverminderingen bestaan, moet worden afgeschreven tot de laagst mogelijke realiseerbare waarde. De realiseerbare waarde wordt bepaald zoals beschreven in toelichting 1.5.3. Indien de grond voor waardevermindering later niet meer geldt, wordt het waardeverminderingsverlies teruggeboekt tot de boekwaarde die zou zijn bepaald als er geen waardeverminderingsverlies was geboekt.
Bij participaties van 20 % of meer in een durfkapitaalfonds streeft de EU er niet naar betekenisvolle invloed uit te oefenen. Dergelijke fondsen worden daarom als financiële instrumenten behandeld en als financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (“FVSD”).
Geassocieerde deelnemingen en gemeenschappelijke ondernemingen ingedeeld als kleine entiteiten (zie toelichting 1.3) worden niet verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode. EU-bijdragen aan deze entiteiten worden geboekt als uitgave van de periode.
13. Financiële activa
Indeling bij de eerste opname
De indeling is afhankelijk van twee criteria:
- het model voor het beheer van financiële activa. Dit vereist een beoordeling van de wijze waarop de EU de financiële activa beheert om kasstromen te genereren en haar doelstellingen te verwezenlijken en van de wijze waarop zij de resultaten op financiële activa evalueert;
- de contractuele kasstroomkenmerken van de activa. Dit vereist een beoordeling van de vraag of de contractuele kasstromen uitsluitend aflossingen en rentebetalingen op de uitstaande hoofdsom zijn. De rente is de vergoeding voor de tijdswaarde van geld, het kredietrisico en andere met kredietverlening samenhangende basisrisico’s en -kosten.
Na beoordeling op basis van deze criteria, kunnen de financiële activa worden ingedeeld in drie categorieën: financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs (“AC”), financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen (“FVNA”) of financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (“FVSD”).
Financiële activa met contractuele kasstromen die uitsluitend de hoofdsom en rente vertegenwoordigen, worden ingedeeld op basis van het beheersmodel van de entiteit. Indien het beheersmodel erin bestaat de financiële activa aan te houden om contractuele kasstromen te ontvangen, worden de financiële activa geclassificeerd als gewaardeerd tegen AC. Indien het beheersmodel erin bestaat de financiële activa aan te houden om zowel contractuele kasstromen te ontvangen als de financiële activa te verkopen, is de classificatie FVNA. Indien het beheersmodel verschilt van deze twee modellen (bv. de financiële activa worden aangehouden voor handelsdoeleinden of in een portefeuille die wordt beheerd en beoordeeld op basis van de reële waarde), worden de financiële activa als FVSD geclassificeerd.
Financiële activa met contractuele kasstromen die niet alleen de hoofdsom en rente vertegenwoordigen, maar ook leiden tot blootstelling aan andere risico’s en volatiliteit dan bij een basisleningsovereenkomst (bv. veranderingen in aandelenkoersen), worden geclassificeerd als FVSD, ongeacht het beheersmodel.
Bij de eerste opname deelt de EU de financiële activa als volgt in:
i. Financiële activa tegen geamortiseerde kostprijs
De EU deelt in deze categorie in:
- geldmiddelen en kasequivalenten;
- leningen (met inbegrip van termijndeposito’s waarvan de oorspronkelijke looptijd meer dan drie maanden bedraagt);
- vorderingen met tegenprestatie, met uitzondering van de vordering in verband met financiëlegarantiecontracten die zijn ingedeeld als financieel actief gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort.
Deze niet-afgeleide financiële activa voldoen aan twee voorwaarden: het beheersmodel van de EU bestaat erin deze aan te houden om de contractuele kasstromen te ontvangen. Bovendien zijn er op bepaalde dagen contractuele kasstromen die alleen de hoofdsom en de rente op de uitstaande hoofdsom vertegenwoordigen.
Financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs worden opgenomen onder vlottende activa, met uitzondering van de activa met een looptijd van meer dan twaalf maanden na de verslagdatum.
ii. Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen
Deze niet-afgeleide financiële activa hebben contractuele kasstromen die alleen de hoofdsom en de rente op de uitstaande hoofdsom vertegenwoordigen. Daarnaast bestaat het beheersmodel erin de financiële activa aan te houden om zowel contractuele kasstromen te ontvangen als de financiële activa te verkopen.
Activa in deze categorie worden ingedeeld als vlottende activa indien zij naar verwachting binnen twaalf maanden na de verslagdatum zullen worden gerealiseerd.
De EU beschikt op 31 december 2023 niet over dergelijke activa.
iii. Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot/tekort
De EU classificeert de volgende financiële activa als FVSD omdat de contractuele kasstromen niet alleen de hoofdsom en de rente op de hoofdsom vertegenwoordigen:
- derivaten;
- aandelenbeleggingen en beleggingen in geldmarktfondsen of in gepoolde portefeuillefondsen;
- investeringen van het type eigen vermogen (bv. durfkapitaalverrichtingen).
Daarnaast classificeert de EU de schuldbewijzen die zij aanhoudt als FVSD omdat de portefeuilles van schuldbewijzen worden beheerd en geëvalueerd op basis van de reële waarde van de portefeuille (bv. gemeenschappelijk voorzieningsfonds overeenkomstig artikel 212 van het Financieel Reglement).
Activa in deze categorie worden ingedeeld als vlottende activa indien zij naar verwachting binnen twaalf maanden na de verslagdatum zullen worden gerealiseerd.
Eerste opname en waardering
Aankopen van financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen of tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort, worden opgenomen op de transactiedag, de dag waarop de EU tot de aankoop van het actief overgaat. Kasequivalenten en leningen worden opgenomen wanneer geld wordt gedeponeerd bij een financiële instelling of uitbetaald aan de ontlener.
Financiële activa worden de eerste keer gewaardeerd tegen reële waarde. In het geval van financiële activa die niet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort, wordt de reële waarde bij de eerste opname vermeerderd met de transactiekosten. In het geval van financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort, worden de transactiekosten opgenomen onder de uitgaven in de staat van de financiële resultaten.
De reële waarde van een financieel actief bij de eerste opname is doorgaans de transactieprijs, tenzij de transactie niet zakelijk is, d.w.z. dat die transactie om redenen van overheidsbeleid niet tegen een vergoeding of tegen een nominale vergoeding wordt verstrekt. In een dergelijk geval is het verschil tussen de reële waarde van het financiële instrument en de transactieprijs een niet-ruilcomponent die als uitgave in de staat van de financiële resultaten wordt opgenomen. In deze situatie wordt de reële waarde van een financieel actief afgeleid uit actuele markttransacties voor een gelijkwaardig instrument. Indien er geen actieve markt voor het instrument bestaat, wordt de reële waarde vastgesteld op basis van een waarderingstechniek waarbij gebruik wordt gemaakt van beschikbare gegevens van waarneembare markten.
Wanneer een langlopende lening renteloos of tegen een rentevoet beneden de marktvoorwaarden wordt verstrekt, kan de reële waarde worden geraamd als de contante waarde van alle toekomstige kasontvangsten, gedisconteerd tegen de geldende marktrente voor een vergelijkbaar instrument met een vergelijkbare kredietrating.
Leningen die worden verstrekt in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en leningen voor financiële bijstand worden bij eerste opname gewaardeerd tegen hun nominale bedrag, waarbij de transactieprijs wordt beschouwd als de reële waarde van de lening. De redenen daarvoor worden hieronder vermeld:
- De “marktomgeving” waarin de EU leningen opneemt, is zeer specifiek en verschilt van de kapitaalmarkt die wordt gebruikt om bedrijfs- of staatsobligaties uit te geven. Omdat de leners op deze markten kunnen kiezen uit verschillende beleggingen, worden de opportuniteitskosten verrekend in de marktprijzen. Deze keuze voor alternatieve beleggingen staat de EU echter niet tot beschikking, omdat zij geen geld mag beleggen op de kapitaalmarkten. De EU neemt alleen leningen op om leningen te verstrekken. Dit betekent dat de EU voor de geleende bedragen niet over alternatieve leningen of beleggingen beschikt. Bijgevolg zijn er geen opportuniteitskosten en is er daarom geen grondslag voor het maken van vergelijkingen met markttarieven. De leningsoperatie van de EU vormt in feite op zichzelf de markt. Omdat de “optie” van de opportuniteitskost niet van toepassing is, weerspiegelt de marktprijs niet correct het wezen van de leningstransacties van de EU. Daarom is het niet aangewezen om de reële waarde van de leningsactiviteiten van de EU te bepalen door naar bedrijfs- of staatsobligaties te verwijzen.
- Aangezien er geen actieve markt of soortgelijke transacties zijn om mee te vergelijken, moet de rentevoet die de EU moet gebruiken om de reële waarde van haar leningsoperaties te bepalen, de toegepaste rentevoet zijn.
Waardering na eerste opname
Financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs worden vervolgens gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs volgens de effectieverentemethode.
Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen worden vervolgens tegen reële waarde gewaardeerd. Baten en verliezen als gevolg van veranderingen in de reële waarde worden opgenomen in de reëlewaardereserve, met uitzondering van wisselkoersverschillen op monetaire activa, die in de staat van de financiële resultaten worden opgenomen.
Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort worden vervolgens tegen reële waarde gewaardeerd. Baten en verliezen als gevolg van veranderingen in de reële waarde (waaronder die welke voortvloeien uit de omrekening van vreemde valuta en eventuele rentebaten) worden opgenomen in de staat van de financiële resultaten van de periode waarin zij zich voordoen.
Reële waarde bij waardering na eerste opname
De reële waarde van op actieve markten genoteerde beleggingen is gebaseerd op de actuele biedkoers. Indien de markt voor een financieel actief niet actief is (en voor niet-genoteerde effecten en OTC-derivaten), stelt de EU een reële waarde vast met gebruikmaking van waarderingstechnieken. Daarbij gaat het onder meer om het gebruik van recente, vergelijkbare zakelijke verrichtingen als vergelijkingsbasis, vergelijking met de actuele marktwaarde van een ander instrument dat in wezen hetzelfde is, contantewaardeberekeningen en optiewaarderingsmodellen en andere courant door marktdeelnemers gebruikte waarderingstechnieken.
Investeringen in durfkapitaalfondsen die geen genoteerde marktprijs op een actieve markt hebben, worden gewaardeerd tegen de toerekenbare intrinsieke waarde, die moet worden beschouwd als een equivalent van hun reële waarde.
Waardevermindering van financiële activa
De EU bepaalt en verantwoordt de bijzondere waardevermindering voor verwachte kredietverliezen op financiële activa die worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen.
De te verwachten kredietverliezen (“expected credit loss” — ECL) zijn de contante waarde van het verschil tussen de contractuele kasstromen en de kasstromen die de EU verwacht te ontvangen. De te verwachten kredietverliezen zijn gebaseerd op redelijke en gefundeerde informatie die zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen op de verslagdatum beschikbaar is.
De te verwachten kredietverliezen worden bepaald met behulp van een model met drie fasen waarbij rekening wordt gehouden met kansgewogen wanbetalingsgebeurtenissen tijdens de levensduur van het financiële actief en met de ontwikkeling van het kredietrisico sinds de creatie van het financiële actief. Bij leningen is de initiëring de datum van de onherroepelijke leningtoezegging.
Indien er sinds de creatie of de initiëring geen aanzienlijke toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden (“fase 1”), is het waardeverminderingsverlies de te verwachten kredietverliezen die voortvloeien uit mogelijke wanbetalingsgebeurtenissen in de twaalf maanden na de verslagdatum (“binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen”). Indien er sprake is van een aanzienlijke toename van het kredietrisico sinds de creatie of de initiëring (“fase 2”), of indien er objectief bewijs voorhanden is van een kredietwaardigheidsvermindering (“fase 3”), is het waardeverminderingsverlies gelijk aan de te verwachten kredietverliezen die voortvloeien uit mogelijke wanbetalingsgebeurtenissen gedurende de gehele levensduur van het financiële actief (“tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen”) (zie toelichting 6.5).
In het geval van activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs wordt de boekwaarde van het actief verminderd met het bedrag van de bijzondere waardeverminderingen dat in de staat van de financiële resultaten is opgenomen. In het geval van activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen wordt de voorziening voor verliezen opgenomen in de nettoactiva/het eigen vermogen en vermindert zij niet de boekwaarde van het financiële actief in de balans. Indien in een volgende periode het bedrag van de bijzondere waardeverminderingen afneemt, wordt de afboeking van het financieel actief teruggeboekt via de staat van de financiële resultaten.
a. Leningen aan overheden
De EU beoordeelt de waardevermindering van leningen in de context van de aard van de financiering van de EU en haar unieke institutionele status.
In het geval van waardevermindering van leningen aan niet-lidstaten berekent de EU de verwachte kredietverliezen aan de hand van externe kredietkwaliteitsgegevens, waarbij zij echter rekening houdt met haar status van preferente crediteur, wat het kredietrisico vermindert. Voor de berekening van de contante waarde is de disconteringsvoet de oorspronkelijke effectieve rentevoet van de lening. Indien een lening een variabele rente draagt, is de disconteringsvoet de actuele effectieve rentevoet bepaald op basis van het contract.
Bij leningen aan lidstaten heeft de EU nooit bijzondere waardeverminderingsverliezen geleden of met wanbetalingen te maken gehad. Bij deze leningen houdt de EU niet alleen rekening met haar status van preferente crediteur, maar ook met de betrekkingen met haar lidstaten. Deze twee elementen garanderen in beginsel de volledige terugbetaling van de leningen aan de lidstaten op de vervaldatum. De EU is daarom van mening dat de te verwachten kredietverliezen op leningen aan lidstaten verwaarloosbaar zijn en dat een statistische benadering voor de berekening van te verwachten kredietverliezen niet geschikt is voor deze leningen. Derhalve worden in de staat van de financiële resultaten voor de leningen aan lidstaten geen te verwachten kredietverliezen opgenomen.
b. Kortlopende vorderingen
De EU bepaalt het waardeverminderingsverlies op het bedrag van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen aan de hand van praktische oplossingen (bv. voorzieningenmatrix).
c. Geldmiddelen en kasequivalenten
De EU houdt geldmiddelen en kasequivalenten aan op lopende bankrekeningen en termijndeposito’s tot drie maanden. De liquide middelen worden aangehouden bij banken met een zeer hoge kredietrating (zie toelichting 6.5), zodat de kans op wanbetaling zeer klein is. Gezien de korte looptijd en de kleine kans op wanbetaling zijn de te verwachten kredietverliezen op geldmiddelen en kasequivalenten verwaarloosbaar. Bijgevolg wordt er geen voorziening voor bijzondere waardevermindering opgenomen voor kasequivalenten.
Niet langer opnemen in de balans
Financiële instrumenten worden uitgeboekt wanneer de rechten op kasstromen uit de beleggingen zijn vervallen en de EU in wezen alle aan eigendom verbonden risico’s en voordelen aan een andere partij heeft overgedragen. Verkopen van financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de vorm van nettoactiva/eigen vermogen en in overschot of tekort worden op de transactiedatum ervan opgenomen.
14. Inventaris
Voorraden worden gewaardeerd tegen kostprijs of de realiseerbare nettowaarde, afhankelijk van welke waarde het laagst is. De kostprijs wordt bepaald aan de hand van de FIFO-methode (first in, first out). De kosten van voorraden van gereed product en onderhanden werk omvatten de grondstoffen, directe arbeidskosten, andere directe kosten en gerelateerde indirecte productiekosten (gebaseerd op de normale bedrijfscapaciteit). De realiseerbare nettowaarde is de geraamde verkoopprijs in het gewone zakelijke verkeer, verminderd met de afwerkings- en verkoopkosten. Wanneer de voorraden worden aangehouden voor distributie zonder kosten of tegen een nominaal bedrag, worden ze gewaardeerd tegen kostprijs of actuele vervangingswaarde, afhankelijk van welke waarde het laagst is. De actuele vervangingswaarde is wat de EU zou moeten betalen om het actief op de verslagdatum aan te schaffen.
15. Voorfinanciering
Voorfinanciering heeft ten doel om de begunstigde te voorzien van een kasvoorschot, dat wil zeggen van contante middelen. Zij kan worden opgesplitst in een aantal betalingen overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer gedurende een periode die in het contract, het besluit, de overeenkomst of de basisrechtshandeling in kwestie is vastgesteld. Het voorschot wordt gebruikt voor het doel waarvoor het gedurende de in de overeenkomst vastgestelde periode is verstrekt of wordt terugbetaald. Indien de begunstigde geen subsidiabele uitgaven doet, moet hij de voorfinanciering aan de EU terugbetalen. Aangezien de EU de zeggenschap over de voorfinanciering behoudt en het niet-subsidiabele gedeelte aan haar wordt teruggestort, worden de bedragen als activa opgevoerd.
Voorfinancieringen worden voor het eerst op de balans opgenomen wanneer kasmiddelen aan de begunstigde worden overgemaakt. Zij worden gewaardeerd tegen het bedrag van de vergoeding. Voorfinanciering wordt in daaropvolgende perioden gewaardeerd tegen het bedrag dat oorspronkelijk is opgenomen op de balans minus subsidiabele uitgaven (inclusief geschatte bedragen waar nodig) gedurende de periode.
Rente op voorfinancieringen wordt opgenomen wanneer deze is verworven volgens de bepalingen van de desbetreffende overeenkomst. Aan het einde van het jaar wordt op basis van de meest betrouwbare informatie een raming van de aan de periode toerekenbare renteopbrengsten gemaakt, die in de balans wordt opgenomen.
Andere voorschotten aan lidstaten die afkomstig zijn van terugbetaling door de EU van de door de lidstaten als voorschot aan hun begunstigden betaalde bedragen (met inbegrip van “financieringsinstrumenten onder gedeeld beheer”) worden opgenomen als activa en in de rubriek voorfinanciering opgevoerd. Andere voorschotten aan de lidstaten worden vervolgens gewaardeerd tegen het bedrag dat oorspronkelijk is opgenomen op de balans, verminderd met een beste raming van de subsidiabele uitgaven die door de eindbegunstigden zijn gedaan, berekend op basis van redelijke en gefundeerde hypothesen.
De bijdragen aan EU-trustfondsen (zoals opgericht bij artikel 234 van het Financieel Reglement) die niet met de Europese Commissie worden geconsolideerd, of aan andere niet-geconsolideerde entiteiten, worden ook ingedeeld als voorfinanciering, aangezien zij tot doel hebben contante middelen te geven aan het trustfonds om specifieke acties te financieren in het kader van de doelstellingen van het trustfonds. De EU-bijdragen aan de trustfondsen worden gewaardeerd tegen het oorspronkelijke bedrag van de EU-bijdrage minus subsidiabele uitgaven, waar nodig inclusief geschatte bedragen, die door het trustfonds zijn gedaan tijdens de verslagperiode en zijn toegerekend aan de EU-bijdrage in overeenstemming met de onderliggende overeenkomst.
16. Vorderingen uit ruiltransacties en verhaalbare bedragen uit niet-ruiltransacties
De boekhoudregels van de EU vereisen dat ruiltransacties en niet-ruiltransacties afzonderlijk worden weergegeven. Om het onderscheid te maken, wordt de term “vorderingen” gebruikt voor ruiltransacties en “verhaalbare bedragen” voor niet-ruiltransacties, d.w.z. waarbij de EU van een andere entiteit een waardebedrag ontvangt zonder rechtstreeks een ongeveer gelijkwaardig bedrag in ruil te geven (bv. op lidstaten verhaalbare bedragen uit hoofde van eigen middelen).
Vorderingen uit ruiltransacties zijn financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, met uitzondering van bepaalde te ontvangen bedragen uit hoofde van financiëlegarantiecontracten die zijn ingedeeld als financieel actief gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (zie toelichting 1.5.5).
Verhaalbare bedragen uit niet-ruiltransacties worden gewaardeerd tegen de reële waarde op de verwervingsdatum minus waardeverminderingen. Er wordt een waardevermindering op verhaalbare bedragen uit niet-ruiltransacties geboekt wanneer er objectief bewijs bestaat dat de EU niet alle volgens de oorspronkelijke voorwaarden verschuldigde bedragen zal kunnen innen. De waardevermindering is het verschil tussen de boekwaarde van het actief en het realiseerbare bedrag. De waardevermindering wordt opgenomen in de staat van de financiële resultaten. Daarnaast wordt op basis van vroegere ervaringen een algemene waardevermindering opgenomen voor uitstaande invorderingsopdrachten waarvoor nog geen specifieke waardevermindering is toegepast. Zie toelichting 1.5.14 betreffende de behandeling van aan de periode toerekenbare ontvangsten aan het einde van het jaar. Bedragen weergegeven en opgevoerd als verhaalbare bedragen uit niet-ruiltransacties zijn geen financiële instrumenten omdat zij niet voortvloeien uit een contract waaruit een financiële verplichting of eigenvermogensinstrument ontstaat. In de toelichting bij de financiële staten worden verhaalbare bedragen uit niet-ruiltransacties echter in voorkomend geval samen met vorderingen uit ruiltransacties opgevoerd.
17. Geldmiddelen en kasequivalenten
Geldmiddelen en kasequivalenten zijn financiële activa gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en omvatten liquide middelen, bij banken onmiddellijk of op korte termijn opvraagbare deposito’s en andere kortlopende, zeer liquide beleggingen met een oorspronkelijke looptijd van ten hoogste drie maanden.
18. Personeelsbeloningen
De EU biedt haar personeelsleden een aantal prestaties (salarissen en sociale verzekering). Voor boekhoudkundige doeleinden moeten deze worden ingedeeld in kortetermijnbeloningen en vergoedingen na uitdiensttreding.
Kortetermijnpersoneelsbeloningen
Kortetermijnpersoneelsbeloningen zijn die welke moeten worden afgewikkeld binnen twaalf maanden na het einde van de verslagperiode waarin personeelsleden de dienst hebben verricht, zoals salarissen, jaarlijks verlof en betaald ziekteverlof, en andere kortetermijnvergoedingen. Kortetermijnpersoneelsbeloningen worden opgenomen als uitgave op het moment waarop de betrokken dienst wordt verricht. Er wordt een verplichting opgenomen voor het bedrag dat naar verwachting zal worden betaald indien de EU een bestaande in rechte afdwingbare of feitelijke betalingsverplichting heeft wegens in het verleden door het personeelslid verrichte diensten en de verplichting betrouwbaar kan worden geraamd.
Vergoedingen na uitdiensttreding
Personeelsleden van de EU genieten een aantal prestaties na uitdiensttreding, zoals ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen in het kader van de pensioenregeling van de Europese ambtenaren en vergoeding van ziektekosten in het kader van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSZV) (zie toelichting 2.9). Deze prestaties zijn gebaseerd op één enkel plan — uitgesplitst in twee regelingen — en moeten gelijk worden behandeld om een getrouw beeld van de situatie te geven en de economische realiteit te weerspiegelen.
i. Pensioenregeling van de Europese ambtenaren (“de pensioenregeling”): de onder deze notioneel gefinancierde regeling18 toegekende prestaties omvatten ouderdoms-, invaliditeits- en overlevingspensioenen, gezinstoelagen, uitkeringen bij overlijden vóór de pensionering van personeelsleden die werken of hebben gewerkt bij de instellingen, agentschappen en andere organen van de EU of die nabestaanden zijn van overleden ambtenaren of gepensioneerden. Personeelsleden dragen een derde van de verwachte kosten van deze prestaties bij uit hun salaris.
ii. Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSVZ): via dit stelsel biedt de EU dekking van ziektekosten aan personeelsleden van de Europese Commissie, de instellingen, agentschappen en andere organen van de EU door middel van vergoeding van medische kosten. De prestaties die worden toegekend aan “inactieven” (gepensioneerden, wezen enz.), worden als “personeelsbeloningen na uitdiensttreding” ingedeeld.
De EU biedt ook prestaties na uitdiensttreding aan de leden en voormalige leden van de EU-instellingen, via afzonderlijke pensioenregelingen. Deze worden opgenomen in de rubriek “Andere pensioenstelsels”. In het kader van deze regelingen verstrekt de EU pensioenprestaties aan de leden van de Commissie, het Hof van Justitie en het Gerecht van de EU, de Rekenkamer, de Raad, het Europees Parlement, de Ombudsman en de Toezichthouder voor gegevensbescherming. De leden van de EU-instellingen zijn verzekerd tegen medische kosten via het GSZV.
Al deze prestaties na uitdiensttreding vormen voor de EU verplichtingen uit hoofde van toegezegde rechten en worden op elke verslagdatum berekend door middel van een raming van het bedrag van de toekomstige rechten die personeelsleden in de lopende en voorgaande perioden hebben verworven, verdiscontering en aftrek van de reële waarde van planactiva. De verplichtingen uit hoofde van toegezegde rechten worden jaarlijks berekend volgens de methode op basis van opgebouwde rechten (“projected unit credit method”). De contante waarde van de verplichtingen wordt bepaald door discontering van de geraamde toekomstige uitgaande kasstromen op basis van de rentevoet van staatsobligaties luidend in de valuta waarin de prestatie zal worden uitbetaald en met een looptijd die vergelijkbaar is met die van de overeenkomstige pensioenverplichting.
De vergoedingen na uitdiensttreding van EU-personeelsleden zijn ondergebracht in één enkel plan dat zowel een pensioenregeling als een ziektekostenverzekering (GSZV) omvat, waarbij het recht op dekking door het GSZV afhankelijk is van het verworven hebben van pensioenrechten. Volgens de planvoorwaarden, zoals bepaald in het Statuut, zijn sommige rechten, zoals het recht op een uitgesteld en verlaagd pensioen overeenkomstig de pensioenregeling, verworven na tien dienstjaren. De rechten die personeelsleden voor de dienstjaren daarna verwerven, zijn wezenlijk hoger dan die oorspronkelijke rechten zoals uit de daaropvolgende jaarlijks opgebouwde pensioenrechten blijkt.
Om de economische realiteit van de onderliggende transactie te weerspiegelen overeenkomstig het kwalitatieve vereiste van getrouwe weergave van de financiële verslaglegging dat zowel in EAR 1 als in het IPSAS Conceptual Framework is neergelegd, worden de kosten derhalve lineair toegerekend voor de hele geraamde actieve periode van het personeelslid, d.w.z. de periode vanaf de datum waarop de dienstverrichting door het personeelslid de eerste planvoordelen oplevert (ongeacht of die voordelen afhankelijk zijn van verdere dienstverrichtingen) tot de datum waarop verdere dienstverrichtingen geen verdere planvoordelen van materiële betekenis, andere dan salarisverhogingen, opleveren. Deze benadering wordt consequent toegepast op de voordelen waarin het enkel plan voorziet.
Herwaarderingen in de nettoverplichtingen uit hoofde van toegezegde rechten omvatten actuariële winsten en verliezen en de opbrengst van planactiva, en worden direct onder de nettoactiva opgenomen.
De EU neemt de netto rentelasten (-baten) en andere kosten in verband met de toegezegdpensioenregelingen op in de staat van de financiële resultaten, onder de post “Personeels- en pensioenkosten”.
Wanneer de toe te kennen vergoedingen worden gewijzigd of gekort, worden de desbetreffende mutatie die verband houdt met verrichtingen van verstreken diensttijd, dan wel de winsten of verliezen van de korting, rechtstreeks opgenomen in de staat van de financiële resultaten. Winsten en verliezen bij afwikkeling worden opgenomen wanneer de afwikkeling plaatsvindt. De kosten van verstreken diensttijd worden onmiddellijk in de staat van de financiële resultaten opgenomen, tenzij personeelsleden gedurende een bepaalde periode in dienst moeten blijven voordat de veranderingen effectief worden.
19. Voorzieningen
Voorzieningen worden opgenomen wanneer de EU een bestaande in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting tegenover derden heeft als gevolg van gebeurtenissen in het verleden, het zeer waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen nodig zal zijn om de verplichting af te wikkelen en het bedrag op betrouwbare wijze kan worden geraamd. Voor toekomstige exploitatieverliezen worden geen voorzieningen opgenomen. Het bedrag van de voorziening is de beste raming van de uitgaven die naar verwachting nodig zullen zijn om de huidige verplichting op de verslagdatum af te wikkelen. Indien de te waarderen voorziening een groot aantal posten omvat, wordt de verplichting geraamd door alle mogelijke uitkomsten te wegen volgens de waarschijnlijkheid dat ze zich zullen voordoen.
Voorzieningen voor verlieslatende contracten worden gewaardeerd tegen de contante waarde van de verwachte kosten om de overeenkomst te beëindigen of de verwachte nettokosten om de overeenkomst voort te zetten, afhankelijk van welk bedrag het laagst is.
20. Financiële verplichtingen
Financiële verplichtingen worden ingedeeld als financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort, als financiële verplichtingen die tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerd zijn of als verplichtingen uit hoofde van financiëlegarantiecontracten.
Opgenomen leningen omvatten leningen van kredietinstellingen en in een waardepapier belichaamde schulden (EU-obligaties, EU-deposito’s en kortlopend EU-schuldpapier). Zij worden de eerste maal opgenomen tegen reële waarde, zijnde de opbrengsten van de emissie (reële waarde van de ontvangen vergoeding), verminderd met de transactiekosten, en vervolgens gewaardeerd tegen de geamortiseerde kostprijs aan de hand van de effectieverentemethode; verschillen tussen de opbrengsten verminderd met de transactiekosten en de aflossingswaarde worden gedurende de looptijd van de leningen opgenomen in de staat van de financiële resultaten met gebruikmaking van de effectieverentemethode. De transactiekosten van de EU die aan de begunstigde van de lening in rekening worden gebracht, zijn niet materieel en worden direct in de staat van de financiële resultaten opgenomen.
Financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort omvatten derivaten wanneer de reële waarde negatief is. Zij worden boekhoudkundig op dezelfde manier verwerkt als financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (zie toelichting 1.5.5).
De EU neemt een verplichting uit hoofde van financiëlegarantiecontracten op wanneer zij een contract afsluit op grond waarvan de EU verplicht is bepaalde betalingen te verrichten om de garantiehouder te compenseren voor een door hem geleden verlies omdat een bepaalde debiteur zijn betalingsverplichting uit hoofde van de oorspronkelijke of herziene voorwaarden van een schuldbewijs niet nakomt. Wanneer de EU op grond van het garantiecontract betalingen moet verrichten naar aanleiding van prijsveranderingen in financiële instrumenten of veranderingen in andere onderliggende waarden, is het garantiecontract een derivaat, d.w.z. een financiële verplichting gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort. Alle andere garantiecontracten worden geboekt als financiële voorzieningen.
Verplichtingen uit hoofde van financiëlegarantiecontracten worden de eerste keer opgenomen tegen reële waarde. Dit is de netto contante waarde van de te ontvangen premie, indien deze marktconform is. Wanneer geen garantieopslag in rekening wordt gebracht of wanneer de vergoeding niet de reële waarde is, wordt de reële waarde bepaald op basis van de genoteerde prijzen op een actieve markt voor financiëlegarantiecontracten die gelijkwaardig zijn aan het contract waarop de financiële garantieverplichting betrekking heeft, indien beschikbaar, of met behulp van een waarderingstechniek. Indien de reële waarde niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald door directe waarneming van een actieve markt of door middel van een andere waarderingstechniek, wordt de verplichting uit hoofde van financiëlegarantiecontracten de eerste keer gewaardeerd tegen het bedrag van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen.
De waardering na eerste opname hangt af van de ontwikkeling van de blootstelling aan kredietrisico die voortvloeit uit de financiële garantie. Indien er geen aanzienlijke toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden (“fase 1”), worden de financiële garantieverplichtingen gewaardeerd tegen de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen of het oorspronkelijk opgenomen bedrag verminderd met, in voorkomend geval, de cumulatieve afschrijving, afhankelijk van welk bedrag het hoogst is. Indien er sprake is van een aanzienlijke toename van het kredietrisico (“fase 2”), worden de financiële garantieverplichtingen gewaardeerd tegen de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen of het oorspronkelijk opgenomen bedrag verminderd met, in voorkomend geval, de cumulatieve afschrijving, afhankelijk van welk bedrag het hoogst is (zie toelichting 6.5).
Financiële verplichtingen worden opgenomen als niet-vlottende activa, tenzij de looptijd binnen twaalf maanden na de balansdatum verstrijkt. Financiëlegarantiecontracten worden ingedeeld als kortlopende verplichtingen, behalve als de entiteit een onvoorwaardelijk recht heeft om de afwikkeling van de verplichting uit te stellen met ten minste twaalf maanden na de verslagleggingsdatum.
EU-trustfondsen die worden beschouwd als deel uitmakend van de operationele activiteiten van de Commissie (d.w.z. de trustfondsen Madad en Colombia) worden opgenomen in de boeken van de Commissie en vervolgens geconsolideerd in de jaarrekening van de EU. Bijdragen van andere donoren aan de EU-trustfondsen voldoen derhalve aan de criteria van ontvangsten uit niet-ruiltransacties onder bepaalde voorwaarden en worden vermeld als financiële passiva totdat aan de voorwaarden voor de bijdragen is voldaan, d.w.z. dat de subsidiabele uitgaven door het trustfonds zijn gedaan. Trustfondsen zijn opgericht om specifieke projecten te financieren en moeten resterende middelen terugstorten op het moment van afwikkeling. Op de balansdatum worden de uitstaande bijdrageverplichtingen gewaardeerd als de ontvangen bijdragen minus de door het trustfonds gedane uitgaven, inclusief waar nodig geschatte bedragen. Voor verslagleggingsdoeleinden worden de netto-uitgaven toegerekend aan de bijdragen van andere donoren in verhouding tot de nettobijdragen per 31 december. Deze toerekening van bijdragen is louter indicatief. Bij de afwikkeling van het trustfonds wordt over de precieze verdeling van de resterende middelen beslist door de raad van bestuur van het trustfonds.
Dezelfde waarderingsbeginselen zijn van toepassing op de externe bijdragen aan de EU-programma’s ingeval dergelijke bijdragen worden ontvangen met de voorwaarden om de middelen te gebruiken zoals bepaald in de bijdrageovereenkomsten of deze anders terug te geven aan de contribuant.
21. Crediteuren
Een aanzienlijk bedrag van de post crediteuren van de EU betreft onvereffende kostendeclaraties van begunstigden van subsidies of andere vormen van EU-financiering (niet-ruiltransacties). Zij worden opgenomen als crediteuren voor het gevraagde bedrag wanneer de kostendeclaratie wordt ontvangen. Na verificatie en aanvaarding van de subsidiabele kosten worden de crediteuren gewaardeerd op het subsidiabele bedrag.
Te betalen posten die voortvloeien uit de aanschaf van goederen en diensten worden bij ontvangst van de factuur opgenomen voor het oorspronkelijke bedrag, en de overeenkomstige subsidiabele uitgaven worden in de boeken opgenomen wanneer de goederen of diensten worden geleverd en door de EU worden aanvaard.
22. Overlopende posten
Transacties en gebeurtenissen worden in de financiële staten opgenomen in de periode waarop zij betrekking hebben. Wanneer er aan het einde van het jaar nog geen factuur is opgesteld, maar de dienst wel is verleend of de goederen wel zijn geleverd door de EU of er een contractuele overeenkomst bestaat (bv. op grond van een verdrag), worden de aan de periode toerekenbare ontvangsten in de financiële staten opgenomen. Bovendien worden, indien er een factuur is opgesteld maar de diensten nog niet zijn verleend of de goederen nog niet zijn geleverd, aan het einde van het jaar de ontvangsten uitgesteld en in de volgende boekhoudkundige periode geboekt.
Ook uitgaven worden geboekt in de periode waarop zij betrekking hebben. Aan het einde van de boekhoudkundige periode worden de toegerekende uitgaven opgenomen tegen het geraamde bedrag van de voor de periode verschuldigde overdracht. De berekening van toegerekende uitgaven gebeurt volgens gedetailleerde operationele en praktische richtsnoeren die zijn gepubliceerd door de Commissie en die tot doel hebben te waarborgen dat de financiële staten een getrouw beeld geven van de economische en andere bijzonderheden die zij willen weergeven. Evenzo wordt de uitgave uitgesteld en in de volgende boekhoudkundige periode geboekt wanneer er een vooruitbetaling heeft plaatsgevonden voor diensten of goederen die nog niet zijn ontvangen.
23. STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN
24. Ontvangsten
ONTVANGSTEN UIT NIET-RUILTRANSACTIES
De overgrote meerderheid van de ontvangsten van de EU heeft betrekking op de volgende niet-ruiltransacties:
Eigen middelen op basis van btw, bni en kunststof verpakkingsafval
De ontvangsten worden opgenomen voor de periode waarvoor de Commissie de door de lidstaten bij te dragen bedragen opvraagt. Zij worden gewaardeerd tegen het “opgevraagde bedrag”. Omdat de eigen middelen op basis van btw, bni en kunststof verpakkingsafval zijn gebaseerd op ramingen van de gegevens voor het betrokken begrotingsjaar, zijn zij — totdat de lidstaten de definitieve gegevens verstrekken — voor herziening vatbaar naarmate veranderingen optreden. Het effect van een verandering in de raming wordt opgenomen bij het bepalen van het netto-overschot of tekort voor de periode waarin de verandering is opgetreden.
Traditionele eigen middelen
De vorderingen op niet-ruiltransacties en de daarmee samenhangende ontvangsten worden opgenomen wanneer de desbetreffende maandelijkse “A”-boekhouding (met de geïnde rechten en verschuldigde bedragen die gewaarborgd en niet betwist zijn) van de lidstaten wordt ontvangen. Op de verslagdatum worden de voor de periode door de lidstaten geïnde ontvangsten die nog niet aan de Commissie zijn gestort, geraamd en opgenomen als toegerekende baten. De driemaandelijkse B-boekhouding (met de rechten die niet geïnd noch gewaarborgd zijn, en de gewaarborgde bedragen die door de schuldenaar worden betwist) die van de lidstaten is ontvangen, wordt als ontvangsten opgenomen verminderd met de inningskosten waarop de lidstaten recht hebben. Bovendien wordt een waardevermindering opgenomen ten bedrage van het geraamde oninbare gedeelte.
Geldboeten
Ontvangsten uit geldboeten worden opgenomen wanneer het besluit van de EU om een geldboete op te leggen is vastgesteld en officieel ter kennis van de betrokkene is gebracht. Na de kennisgeving van het besluit waarbij een geldboete is opgelegd, hebben beboete entiteiten twee maanden de tijd om:
a. hetzij het besluit te aanvaarden, waarna zij de geldboete binnen de gestelde termijn moeten betalen en het bedrag definitief wordt geïnd door de EU; of
b. hetzij het besluit niet te aanvaarden, hetgeen betekent dat zij beroep instellen op grond van de EU-wetgeving.
Zelfs indien er beroep is ingesteld, moet de hoofdsom van de geldboete binnen de gestelde termijn van drie maanden worden betaald, want het beroep heeft geen schorsende werking (artikel 278 VWEU). De ontvangen geldsom wordt gebruikt om de vordering af te wikkelen. De onderneming kan met instemming van de rekenplichtige van de Commissie echter een bankgarantie voor het bedrag geven. In dat geval blijft de boete als vordering in de boeken staan. Indien er geen geldsom noch een bankgarantie is ontvangen en er twijfel bestaat omtrent de solvabiliteit van de onderneming, wordt een waardevermindering op het recht opgenomen.
Indien de onderneming in beroep gaat tegen het besluit en de boete reeds provisorisch heeft betaald, wordt het bedrag als voorwaardelijke verplichting opgenomen, of indien de kans bestaat dat het Gerecht van de Europese Unie zich ten nadele van de EU uitspreekt, wordt een voorziening opgenomen die dit risico dekt. Indien een garantie is gegeven, wordt de uitstaande vordering afgeschreven.
De cumulatieve rente die de Commissie ontvangt op de bankrekeningen waarop de ontvangen betalingen worden gestort, wordt als ontvangsten opgenomen en eventuele voorwaardelijke verplichtingen worden evenredig verhoogd.
Sedert 2010 worden alle voorlopig geïnde geldboeten door de Commissie beheerd in een speciaal daartoe opgericht fonds, BUFI genoemd, en belegd in financiële instrumenten.
ONTVANGSTEN UIT RUILTRANSACTIES
Ontvangsten uit de verkoop van goederen en diensten worden opgenomen wanneer de beduidende risico’s en voordelen verbonden aan de eigendom van de goederen op de koper zijn overgegaan. Ontvangsten uit een verrichting die de levering van diensten behelst, worden opgenomen in verhouding tot de mate van voltooiing van de verrichting op de verslagdatum.
Rentebaten en -lasten
Rentebaten en lasten worden in de staat van de financiële resultaten opgenomen volgens de effectieverentemethode. Dit is een methode om de geamortiseerde kostprijs van een financieel actief of een financiële verplichting te berekenen en om de rentebaten of -lasten toe te rekenen aan de periode waarop ze betrekking hebben. Bij de berekening van de effectieve rente raamt de EU de kasstromen waarbij rekening wordt gehouden met alle contractvoorwaarden van het financieel instrument (bv. vooruitbetalingsopties), maar laat zij toekomstige kredietverliezen buiten beschouwing. Alle vergoedingen en rentebedragen betaald of ontvangen door de partijen bij het contract die integraal deel uitmaken van de effectieve rente, transactiekosten en alle andere premies of kortingen, worden in de berekening opgenomen.
Wanneer een financieel actief of een groep verwante financiële activa als activa met verminderde kredietwaardigheid wordt beschouwd (“fase 3”), worden de rentebaten opgenomen, vastgesteld aan de hand van de rentevoet waarmee de toekomstige kasstromen zijn gedisconteerd om het waardeverminderingsverlies te bepalen.
Dividendinkomsten
Inkomsten uit dividenden en soortgelijke uitkeringen worden opgenomen wanneer het recht om betaling te ontvangen is vastgesteld.
Baten en lasten uit financiële activa met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort
Deze post heeft betrekking op de reëlewaardewinsten (baten) en reëlewaardeverliezen (lasten) uit deze financiële activa, met inbegrip van die welke voortvloeien uit de omrekening van vreemde valuta. In het geval van rentedragende financiële activa omvat dit ook rente. Zie ook toelichting 3.9.
Ontvangsten uit hoofde van financiëlegarantiecontracten
De baten uit financiëlegarantiecontracten (garantieopslag) worden opgenomen gedurende de periode waarin de EU bereid is de houder van het financiëlegarantiecontract te compenseren voor het kredietverlies dat hij kan lijden. Bij het toegepaste amortisatieschema wordt rekening gehouden met het tijdsverloop en de omvang van de gegarandeerde blootstelling. Baten uit financiëlegarantiecontracten omvatten ook de amortisatie van financiëlegarantiecontracten wanneer de garantie niet tegen een vergoeding of tegen een nominale vergoeding is verstrekt.
25. Uitgaven
De kosten van niet-ruiltransacties maken het merendeel van de uitgaven van de EU uit. Het gaat om overdrachten aan begunstigden, die van drieërlei aard kunnen zijn: i) rechten, ii) overdrachten bij overeenkomst en subsidies, alsmede iii) bijdragen en giften.
Overdrachten worden als uitgaven opgenomen in de periode waarin de gebeurtenissen die aanleiding geven tot de overdracht zich voordoen, mits de overdracht bij besluit (Financieel Reglement, Statuut of ander besluit) is toegestaan of een overeenkomst is ondertekend waarbij de overdracht wordt toegestaan, de begunstigde heeft voldaan aan eventuele subsidiabiliteitscriteria en van het bedrag een redelijke raming kan worden gemaakt.
Betalingsverzoeken of kostendeclaraties die aan de voorwaarden voor erkenning voldoen, worden als uitgaven opgenomen voor het in aanmerking komende bedrag. Aan het einde van het jaar worden in aanmerking komende bedragen die aan de begunstigden verschuldigd zijn, maar waarvoor nog geen declaratie heeft plaatsgevonden, geraamd en geboekt als toegerekende uitgaven.
De kosten van ruiltransacties die voortvloeien uit de aanschaf van goederen en diensten worden opgenomen wanneer de prestaties zijn geleverd en door de EU zijn aanvaard. Ze worden gewaardeerd tegen het oorspronkelijke factuurbedrag. Voorts worden op de balansdatum de uitgaven voor dienstprestaties gedurende de periode waarvoor nog geen factuur is ontvangen of aanvaard, geraamd en opgenomen in de staat van de financiële resultaten.
26. VOORWAARDELIJKE ACTIVA EN VERPLICHTINGEN
27. Voorwaardelijke activa
Een voorwaardelijk actief is een mogelijk actief dat voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de EU niet de volledige controle heeft. Een voorwaardelijk actief wordt opgenomen wanneer een instroom van economische voordelen of dienstenpotentieel waarschijnlijk is.
28. Voorwaardelijke verplichtingen
Een voorwaardelijke verplichting is een mogelijke verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden en waarvan het bestaan alleen wordt bevestigd door het al dan niet plaatsvinden van een of meer onzekere toekomstige gebeurtenissen waarover de EU niet de volledige controle heeft, of een bestaande verplichting die voortvloeit uit gebeurtenissen in het verleden, maar die niet is opgenomen omdat het niet waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen die economische voordelen of dienstenpotentieel in zich bergen vereist is om de verplichting af te wikkelen of, in zeldzame omstandigheden, omdat het bedrag van de verplichting onvoldoende betrouwbaar kan worden bepaald. Een voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen tenzij een uitstroom van middelen die economische voordelen of dienstenpotentieel in zich bergen zeer onwaarschijnlijk is.
29. KASSTROOMOVERZICHT
Informatie over de kasstroom wordt gebruikt om een basis te verschaffen voor het beoordelen van het vermogen van de EU om geldmiddelen en kasequivalenten te genereren, en van haar behoeften om deze kasstromen te gebruiken.
Voor het opstellen van het kasstroomoverzicht is gebruikgemaakt van de indirecte methode. Dit betekent dat het economisch resultaat voor het begrotingsjaar wordt aangepast om rekening te houden met de gevolgen van transacties van niet-contante aard, latenties of voorzieningen voor reeds of nog te ontvangen of betalen kasstromen uit de operationele activiteiten, en baten of lasten die verband houden met investeringskasstromen.
Kasstromen die voortkomen uit transacties in vreemde valuta worden gepresenteerd in de rapportagevaluta van de EU (de euro) door op het bedrag in de vreemde valuta de wisselkoers toe te passen die op de datum van de kasstroom geldt tussen de euro en de vreemde valuta.
Het kasstroomoverzicht geeft een overzicht van de kasstromen tijdens de periode, ingedeeld volgens operationele, investerings- en financieringsactiviteiten.
Operationele activiteiten zijn de activiteiten van de EU die geen investerings- of financieringsactiviteiten zijn. Het betreft het grootste deel van de activiteiten.
Investeringsactiviteiten zijn de verwerving en vervreemding van immateriële activa en vaste bedrijfsmiddelen en van andere investeringen die niet in kasequivalenten zijn vervat. Investeringsactiviteiten omvatten geen leningen die aan begunstigden zijn verstrekt, aangezien zij deel uitmaken van de algemene doelstellingen en daarmee van de dagelijkse activiteiten van de EU. Het doel is om een overzicht te geven van de echte investeringen van de EU.
Financieringsactiviteiten zijn activiteiten die resulteren in wijzigingen in de omvang en samenstelling van de opgenomen leningen, met uitzondering van leningen die aan begunstigden worden verstrekt op back-to-back-basis of voor de verwerving van vaste bedrijfsmiddelen (die zijn opgenomen onder operationele activiteiten).
30. TOELICHTINGEN BIJ DE BALANS
ACTIVA
31. IMMATERIËLE ACTIVA
Deze bedragen hebben hoofdzakelijk te maken met computersoftware.
32. VASTE BEDRIJFSMIDDELEN
De categorie ruimteobjecten omvat operationele vaste activa met betrekking tot de twee ruimteprogramma’s van de EU: de wereldwijde satellietnavigatiesystemen (GNSS) — Galileo en het European Geostationary Navigation Overlay System (Egnos), en Copernicus, het Europees programma voor aardobservatie. Activa van de ruimtesystemen die nog niet operationeel zijn, zijn opgenomen onder de rubriek “Activa in aanbouw”. De activa in verband met de ruimteprogramma’s van de EU worden gebouwd met assistentie van het Europees Ruimteagentschap (ESA).
Voor Galileo omvat de constellatie momenteel 28 satellieten. De voltooide Galileoconstellatie zal 30 satellieten tellen (waarvan 6 reservesatellieten). De operationele vaste activa van Galileo, bestaande uit satellieten en installaties op de grond, werden op 31 december 2023 gewaardeerd op 2 487 miljoen EUR na cumulatieve afschrijvingen (2022: 3 056 miljoen EUR). Het totaal van de resterende activa in aanbouw bedraagt 2 479 miljoen EUR (2022: 1 812 miljoen EUR).
Voor Copernicus zijn acht satellieten operationeel en wordt momenteel gewerkt aan achttien satellieten en instrumenten. De totale waarde van de operationele vaste activa van Copernicus bedraagt 438 miljoen EUR (2022: 634 miljoen EUR) na cumulatieve afschrijvingen. Nog eens 3 078 miljoen EUR in verband met Copernicus-satellieten is geboekt als activa in aanbouw (2022: 2 583 miljoen EUR).
De vaste activa in verband met de Egnos-grondinfrastructuur ten belope van 187 miljoen EUR (2022: 106 miljoen EUR) zijn eveneens opgenomen onder de rubriek “Ruimteactiva”. Voorts bedragen de Egnos-activa in aanbouw 289 miljoen EUR (2022: 292 miljoen EUR).
Op 29 april 2024 heeft de Europese Commissie 23 van haar gebouwen in Brussel verkocht aan de SFPIM (“Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij” – het “Sovereign Wealth Fund” van België) voor een totale verkoopprijs van 900 miljoen EUR. De nettoboekwaarde van de betreffende gebouwen bedroeg per 31 december 2023 437 miljoen EUR. De opbrengst van de verkoop zal worden gebruikt om nieuwe gebouwen te financieren, resterende hypotheken af te lossen en bestaande gebouwen te renoveren. Hoewel de verkoop voor alle 23 gebouwen is gesloten, zal de exit geleidelijk plaatsvinden, waarbij de laatste gebouwen in september 2029 zullen worden verlaten.
Vaste bedrijfsmiddelen
33. BELEGGINGEN DIE WORDEN VERWERKT VOLGENS DE VERMOGENSMUTATIEMETHODE
Het belang van de EU, vertegenwoordigd door de Commissie, in het Europees Investeringsfonds (EIF) wordt aangemerkt als een geassocieerde deelneming volgens de vermogensmutatiemethode. Het EIF is de financiële instelling van de EU die gespecialiseerd is in het verstrekken van durfkapitaal en garanties aan kleine en middelgrote ondernemingen. Het EIF werkt als publiek-privaat partnerschap, met de Europese Investeringsbank (EIB), de EU en een groep van financiële instellingen als partners.
Op 31 december 2023 had de EU een belang van 29,7 % in het EIF (2022: 30 %) en 29,7 % van de stemrechten (2022: 30 %). Overeenkomstig de statuten moet het EIF ten minste 20 % van zijn jaarlijkse nettoresultaat in een verplichte reserve storten totdat de reserve in totaal 10 % van het geplaatste kapitaal bedraagt. Deze reserve is niet uitkeerbaar.
In de tabel hieronder wordt de mutatie van het belang van de EU in het EIF voor het lopende jaar getoond.
(miljoen EUR) | |
Europees Investeringsfonds | |
Belang op 31.12.2022 | 1 313 |
Bijdragen | - |
Ontvangen dividenden | (4) |
Aandeel van het nettoresultaat | 67 |
Aandeel in de nettoactiva | (11) |
Belang op 31.12.2023 | 1365 |
Samengevatte financiële informatie EIF
(miljoen EUR) | ||
31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Totaal EIF | Totaal EIF | |
Activa | 6 554 | 5 504 |
Passiva | (1 959) | (1 127) |
Ontvangsten | 452 | 340 |
Uitgaven | (218) | (261) |
Overschot/(tekort) | 234 | 79 |
De aansluiting van de hierboven samengevatte financiële informatie met de boekwaarde van het belang in het EIF is als volgt:
(miljoen EUR) | ||
31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Nettoactiva van de geassocieerde deelneming | 4 595 | 4 377 |
Belang EC in EIF | 29,7 % | 30,0 % |
Boekwaarde | 1 365 | 1 313 |
De EU, vertegenwoordigd door de Commissie, heeft per 31 december 2023 20 % van haar belang in het EIF-kapitaal gestort, en het niet-opgevraagde saldo bedroeg:
(miljoen EUR) | ||
Totaal kapitaal EIF | EU-inschrijving | |
Totaal aandelenkapitaal | 7370 | 2190 |
Volgestort | (1 474) | (438) |
Niet-opgevraagd | 5 896 | 1 752 |
34. FINANCIËLE ACTIVA
De nominale waarde van de leningen bedroeg per 31 december 2023 254,1 miljard EUR, (2022: 205,3 miljard EUR), waarvan 174,9 miljard EUR betrekking heeft op leningen voor financiële bijstand en 79,2 miljard EUR op de NGEU-leningen voor de programma’s RRF en REPowerEU.
De regel “Veranderingen in afwaardering” komt overeen met de herwaardering van de te verwachten kredietverliezen per 31 december 2023. De regel “Veranderingen in boekwaarde” stemt overeen met de veranderingen in de opgelopen rente en de veranderingen in premies/kortingen (nieuwe premies/kortingen en afschrijvingen).
De financiële bijstandsprogramma’s, uitgezonderd MFB+, worden uitgevoerd op “back-to-back”-basis. Dit betekent dat de verstrekte leningen worden gefinancierd door gelijkwaardige opgenomen leningen met dezelfde voorwaarden. De looptijden zijn hetzelfde, de uitgiftepremies/kortingen en de kosten worden in rekening gebracht aan de begunstigde van de lening. Op de vervaldatum betaalt de begunstigde van de lening de Commissie terug en betaalt de Commissie de opgenomen lening terug. Voor de NGEU- en de MFB+-leningen is er geen back-to-backrelatie tussen de voorwaarden van de leningen en de opgenomen leningen (voor nadere gegevens over de financiering van deze leningen, zie toelichting 2.11.1.1).
NGEU (RRF/REPowerEU)
De RRF is een tijdelijk instrument, opgezet in 2021, om de economieën van de lidstaten te helpen zich te herstellen van de coronapandemie en om de groene en de digitale transitie te ondersteunen. In het kader van het EU-herstelinstrument (NGEU) leent de Commissie middelen die de RRF gebruikt om hervormingen en investeringen van de lidstaten te financieren. Deze moeten in overeenstemming zijn met de prioriteiten van de EU en moeten de uitdagingen aanpakken die zijn vastgesteld in de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester voor de coördinatie van het economisch en sociaal beleid. De financiering kan worden verstrekt in de vorm van een lening (terugbetaalbare steun) of een subsidie (niet-terugvorderbare steun, zie toelichting 2.5). De lidstaten kunnen financiering ontvangen tot een tevoren overeengekomen toewijzing voor leningen en subsidies. Om voor de steun in aanmerking te komen, moeten de lidstaten hun nationale herstel- en veerkrachtplannen indienen bij de Europese Commissie. In elk plan worden de hervormingen en investeringen beschreven die vóór eind 2026 moeten worden uitgevoerd en worden duidelijke mijlpalen en streefdoelen vastgesteld die door de Europese Commissie moeten worden geanalyseerd en door de Europese Raad moeten worden goedgekeurd. De RRF-leningen kunnen tot en met 31 december 2026 worden uitbetaald nadat de overeengekomen mijlpalen en streefdoelen zijn bereikt.
In 2023 is de RRF-verordening gewijzigd en konden de lidstaten een REPowerEU-hoofdstuk toevoegen aan hun nationale herstel- en veerkrachtplannen. De lidstaten kunnen investeringen en hervormingen financieren om de REPowerEU-doelstellingen te verwezenlijken. De financiering kan ook worden verstrekt in de vorm van leningen, waarbij gebruik wordt gemaakt van RRF-middelen die nog niet door de lidstaten zijn aangevraagd.
Per 31 december 2023 hadden de ondertekende leningsovereenkomsten een totale waarde van 290,9 miljard EUR, waarvan 79,2 miljard EUR reeds was uitbetaald (5,4 miljard EUR aan uitbetalingen had betrekking op REPowerEU).
Steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken (SURE)
SURE is een Europees instrument om mensen aan het werk te houden en banen te behouden die in gevaar zijn gekomen door de coronapandemie. Het instrument stelt de lidstaten in staat financiële bijstand van de EU te vragen voor de financiering van plotse, forse toenamen van de nationale overheidsuitgaven in verband met nationale regelingen voor arbeidstijdverkorting en soortgelijke maatregelen, ook voor zelfstandigen, of met gezondheidsgerelateerde maatregelen, in het bijzonder op de werkplek, in reactie op de crisis. In het kader van SURE kan tot 100 miljard EUR financiële bijstand aan getroffen lidstaten worden verleend in de vorm van leningen.
De beschikbaarheid van het instrument eindigde op 31 december 2022, en er zijn geen lopende uitbetalingen.
Europees financieel stabilisatiemechanisme (EFSM)
Het EFSM maakte het mogelijk financiële bijstand aan een lidstaat te verlenen in geval van moeilijkheden of ernstige dreiging van grote moeilijkheden veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen die deze lidstaat niet kan beheersen. De bijstand zou de vorm kunnen aannemen van een lening of een kredietlijn. Het programma is verlopen, maar wordt aangehouden voor specifieke taken, zoals de verlenging van de looptijd van de leningen.
Betalingsbalans
Dit is een financieel beleidsinstrument waarmee financiële bijstand op middellange termijn wordt verstrekt aan lidstaten van de EU die niet de euro als munt hebben. De leningen kunnen worden verstrekt aan lidstaten die zich gesteld zien voor feitelijke of ernstig dreigende moeilijkheden met betrekking tot hun betalingsbalans of kapitaalverkeer. Het maximale uitstaande bedrag van in het kader van het instrument toegekende leningen is beperkt tot 50 miljard EUR. Er zijn geen niet-opgevraagde bedragen uit ondertekende leningsovereenkomsten.
Macrofinanciële bijstand (MFB)
MFB is een vorm van financiële bijstand van de EU aan partnerlanden die een betalingsbalanscrisis doormaken. De bijstand wordt verstrekt in de vorm van middellange- of langetermijnleningen of subsidies, of een combinatie daarvan, en dient in het algemeen ter aanvulling van de financiering in het kader van een door het IMF gesteund aanpassings- en hervormingsprogramma.
De totale nominale waarde van de uitstaande MFB-leningen bedroeg aan het einde van het jaar 33,2 miljard EUR, waarvan 29,6 miljard EUR is verstrekt aan Oekraïne. Dit omvat 18 miljard EUR die in 2023 is uitbetaald om Oekraïne economisch te helpen stabiliseren en de onmiddellijke weerbaarheid van het land na de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde aanvalsoorlog van Rusland te versterken (MFB+).
Van MFB- en daarmee verband houdende leningen (met uitzondering van MFB+) worden de eerste 9 % van de verliezen gedekt door de activa die worden aangehouden in het GVF (zie toelichting 2.4.2.1) en vervolgens, indien nodig, door de EU-begroting. Daarnaast wordt de buitengewone MFB van 6 miljard EUR die in 2022 aan Oekraïne is uitbetaald, ook gedekt door garanties van de lidstaten voor 61 % van de blootstelling (bovenop de 9 % van de eerste verliezen die door het GVF worden gedekt, terwijl de overige 30 % wordt gegarandeerd door de EU-begroting). Per 31 december 2023 had de Europese Commissie in totaal 3,5 miljard EUR aan garanties ontvangen, en de resterende garanties worden uiterlijk op 30 april 2024 ontvangen. In het GVF worden geen activa aangehouden als voorziening voor MFB+-leningen die in 2023 aan Oekraïne zijn uitbetaald. In geval van wanbetaling kan de Commissie middelen van de lidstaten opvragen tot de beschikbare marge van de eigen middelen om de EU-schuld af te lossen (zie ook toelichting 6.6).
Op 31 december 2023 bedraagt de voorziening voor bijzondere waardevermindering van MFB-leningen 9,0 miljard EUR (2022: 2,3 miljoen EUR), waarvan 8,8 miljard EUR betrekking heeft op de leningen aan Oekraïne. De toename van de waardevermindering houdt verband met de 18 miljard EUR aan nieuwe MFB+-leningen die in 2023 aan Oekraïne zijn uitbetaald. Hoewel alle in 2023 verschuldigde bedragen van Oekraïne op tijd zijn betaald en er bij het opstellen van de jaarrekening geen betalingsachterstanden zijn, weerspiegelt de bijzondere waardevermindering, overeenkomstig de boekhoudkundige regels, de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, die met bijzondere voorzichtigheid zijn geraamd vanwege de grote onzekerheden.
In 2023 heeft de EU 100 miljoen EUR aan rentesubsidies aan Oekraïne verstrekt voor de verschuldigde rente op de uitzonderlijke MFB-leningen. Dit behelst een wijziging van de leningsvoorwaarden (zie ook de toelichtingen 3.15 en 6.5) en is opgenomen onder “Veranderingen in boekwaarde” in de bovenstaande tabel.
Op 31 december 2023 is een bedrag van 95 miljoen EUR uit ondertekende leningsovereenkomsten dat aan voorwaarden onderworpen is, niet opgevraagd (2022: 285 miljoen EUR).
Leningen van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom)
De Europese Gemeenschap voor atoomenergie (Euratom) verstrekt leningen aan lidstaten en niet-lidstaten, en aan entiteiten van beide, voor de financiering van projecten in verband met energie-installaties. Van de totale per 31 december 2023 uitstaande Euratom-leningen ten belope van 313 miljoen EUR heeft 300 miljoen EUR (nominale waarde) betrekking op leningen aan Energoatom, die door Oekraïne worden gegarandeerd. Voor deze leningen is een voorziening voor bijzondere waardevermindering van 90 miljoen EUR opgenomen. Er zijn geen niet-opgevraagde bedragen uit ondertekende leningsovereenkomsten.
Effectieve rentevoeten van leningen (uitgedrukt als een rente-interval)
EU-begrotingsgarantie
De EU-begroting staat borg voor de door de Commissie opgenomen leningen waarmee de leningen in het kader van de NGEU en de programma’s voor financiële bijstand worden gefinancierd. Als in de toekomst leningbedragen niet worden terugbetaald, is het mogelijk dat de daaraan verbonden opgenomen leningbedragen uit de EU-begroting moeten worden terugbetaald.
- Volgens de uniforme financieringsaanpak opgenomen leningen (NGEU en MFB+) en opgenomen leningen in het kader van het ESFM en de betalingsbalans aan lidstaten worden uitsluitend gegarandeerd door de EU-begroting;
- Leningen in verband met SURE worden gedekt door de EU-begroting en geschraagd door garanties van de lidstaten ten belope van 25 miljard EUR;
- MFB-leningen voor leningen aan derde landen worden eerst gedekt door het GVF (zie toelichting 2.4.2.1) en vervolgens door de EU-begroting, met uitzondering van de MFB-leningen in het kader van buitengewone financiële bijstand aan Oekraïne voor een bedrag van 6 miljard EUR, dat voor 61 % gedekt wordt door garanties van de lidstaten na de eerste 9 % aan verliezen, die door het GVF worden gedekt; en
- Euratom-leningen worden eerst gedekt door garantstellingen van derden en daarna door het GVF (zie toelichting 2.4.2.1) en daarna door de EU-begroting.
Voor meer informatie, zie toelichting 6.6.
Verplichtingen van het VK als gevolg van zijn vertrek uit de EU
Overeenkomstig artikel 143 van het terugtrekkingsakkoord is het VK jegens de Unie aansprakelijk voor zijn aandeel in de voorwaardelijke financiële verplichtingen in verband met de leningen voor financiële bijstand (EFSM, MFB, betalingsbalans en Euratom) die zijn goedgekeurd/vastgesteld op de terugtrekkingsdatum, 31 januari 2020. Artikel 143 bepaalt dat in geval van wanbetaling op een lening voor financiële bijstand die vóór de terugtrekkingsdatum is goedgekeurd, het VK aansprakelijk zou zijn jegens de Unie voor zijn aandeel in de betalingen die de Unie in het kader van die verrichtingen heeft verricht, tenzij dit kan worden gedekt door het aandeel van het VK in de voorziening in het garantiefondscompartiment voor extern optreden van het GVF, indien dit relevant is (d.w.z. MFB- en Euratom-leningen in derde landen) (zie toelichting 4.1.1).
De uitstaande voorwaardelijke verplichting van de EU met betrekking tot bovengenoemde leningen voor financiële bijstand bedroeg op de terugtrekkingsdatum 53,9 miljard EUR. Na aflossingen sinds die datum bedraagt de waarde van deze door de EU-garantie gedekte leningen op 31 december 2023 48,8 miljard EUR; het aandeel van het VK hierin is 6,1 miljard EUR.
37. Andere leningen
Deze omvatten drie soorten leningen:
a. Leningen toegekend uit EU-begrotingsprogramma’s (bv. de financieringsinitiatieven voor landbouw en elektrificatie, AgriFI and ElectriFI, en het EU-programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie). Deze leningen bedroegen per 31 december 2023 in totaal 77 miljoen EUR (2022: 79 miljoen EUR).
b. Gesubrogeerde leningen: deze leningen zijn verstrekt door de EIB en gegarandeerd door de EFSI- en ELM-programma’s. In geval van leningen in wanbetaling, heeft de Commissie de beroepen op de garantie uitbetaald en beschikt zij over de terugvorderingsrechten. Bijgevolg worden de leningen nu in de EU-balans opgenomen. Op 31 december 2023 bezat de Commissie de terugvorderingsrechten voor 1,0 miljoen EUR aan dergelijke leningen, inclusief opgelopen rente (2022: 1,0 miljard EUR). Na inaanmerkingneming van de te verwachten kredietverliezen, bedraagt de op de balans opgenomen boekwaarde echter 56 miljoen EUR (2022: 126 miljoen EUR).
c. Termijndeposito’s van 122 miljoen EUR (2022: termijndeposito’s van 46 miljoen EUR) met een looptijd van meer dan drie maanden die niet onder de definitie van kasequivalenten vallen.
38. Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (FVSD)
Financiële activa gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten, per soort
Schuldbewijzen zijn voornamelijk overheidsobligaties en bedrijfsobligaties. Zij worden aangehouden in de fondsen (portefeuilles) die worden beheerd door de Commissie (voornamelijk GVF, BUFI) of door de EIB namens de EU (voornamelijk H2020, Innovatiefonds). De prestaties van de portefeuilles worden beoordeeld op basis van de reële waarde marktwaarde). Per 31 december 2023 bedroeg de marktwaarde van de in het kader van de effectenuitleenprogramma’s uitgeleende effecten 3,2 miljard EUR (0,4 miljard EUR in 2022). De uitgeleende effecten worden niet van de balans van de EU verwijderd, aangezien de risico’s en de voordelen nog steeds bij de EU liggen.
Geldmarktfondsen (MMF’s) zijn beleggingsfondsen die beleggen in kortlopende schuldbewijzen (bv. het Unitair Fonds van de EIB). Indexfondsen (ETF’s) zijn beleggingsfondsen die worden verhandeld op effectenbeurzen. Ze volgen indices en houden activa aan zoals aandelen, obligaties, valuta’s en termijncontracten. Beleggingen in gepoolde portefeuilles zijn EU-middelen van de CEF- en H2020-programma’s die worden gecombineerd met de middelen van de lidstaten uit het NER300-programma. Zij worden gebruikt om garanties te verstrekken voor de financierings- en investeringsverrichtingen van de EIB.
De “Andere beleggingen in aandelen” hebben voornamelijk betrekking op het beleggen van EU-begrotingsmiddelen — via uitvoerende partners — in durfkapitaal of andere soorten beleggingsfondsen om EU-beleidsdoelstellingen na te streven: bijvoorbeeld verbetering van de toegang tot financiering voor startende kmo’s, onderzoek en innovatie, en infrastructuur zowel binnen als buiten de EU.
Financiële activa gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten, per programma
Innovatiefonds (IF)
Het Innovatiefonds is opgericht bij Richtlijn (EU) 2018/410 en stelt een systeem in voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie. Het doel is om de ontvangsten te gebruiken om innovatie in koolstofarme technologieën en processen in bepaalde economische sectoren te ondersteunen. Het Innovatiefonds ontvangt zijn middelen uit de opbrengsten van de geleidelijke tegeldemaking van 450 miljoen emissierechten en van eventuele niet-bestede middelen uit de 300 miljoen emissierechten die beschikbaar zijn voor het NER300-programma (zie toelichting 3.8). De EIB beheert de gelden totdat ze worden gebruikt voor het beoogde doel en belegt ze in schuldbewijzen. De stijging in 2023 is vooral te danken aan veilingopbrengsten, maar ook aan portefeuillewinsten van 0,5 miljard EUR.
BUFI-beleggingen
De Commissie heeft het Fonds voor geldboeten (BUFI) opgericht om de gelden te beheren die zij voorlopig ontvangt voor mededingingsboeten waartegen beroep is ingesteld. Tot de definitieve rechterlijke beslissing belegt de Commissie het geld in schuldinstrumenten.
EGKS i.l.
Op 23 juli 2002 is het EGKS-Verdrag afgelopen en zijn alle activa van de EGKS overgedragen aan de Europese Unie. De activa waren bestemd voor onderzoek in de sectoren die verband houden met de kolen- en staalindustrie, bijvoorbeeld baanbrekende technologieën die leiden tot staalproductie met bijna-nulemissie. De Commissie belegt de gelden in schuldbewijzen totdat zij worden toegekend voor onderzoek.
Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling
De EU heeft een financiële deelneming in het kapitaal van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) die op 31 december 2023 bestond uit 90 044 aandelen (2022: 90 044 aandelen), oftewel 3 % van het totale geplaatste aandelenkapitaal. De EU heeft ingeschreven voor een totaalbedrag van 900 miljoen EUR, waarvan tot op heden 713 miljoen EUR niet is opgevraagd. Overeenkomstig de oprichtingsovereenkomst van de EBWO gelden voor de aandeelhouders enkele contractuele beperkingen: zo zijn de aandelen niet overdraagbaar en is de terugbetaling beperkt tot de oorspronkelijke aanschaffingskosten. De EU waardeert haar belang in de EBWO tegen de reële waarde. De oorspronkelijke aanschaffingskosten worden beschouwd als de beste raming van de reële waarde, met name gelet op de contractuele beperkingen waarnaar hierboven is verwezen. Hoewel de EBWO-aandelen op geen enkele aandelenbeurs genoteerd zijn, zijn er recentelijk transacties geweest (uitgifte van aandelen a pari) die aantonen dat de aanschaffingskosten de beste raming van de reële waarde opleveren in deze omstandigheden.
Gemeenschappelijk voorzieningsfonds (GVF)
De EU geeft garanties aan financiële partners voor verliezen op aandelenbeleggingen en leningen (zie toelichting 4.1 voor EU-begrotingsgaranties). Overeenkomstig de rechtshandelingen wordt in de EU-begroting geleidelijk geld opzij gezet om de door deze garanties gedekte verliezen aan de partners uit te betalen. In de EU-begroting wordt ook geld gereserveerd voor de terugbetaling van leningen in geval van wanbetaling in het kader van de MFB en de Euratom-leningen aan niet-lidstaten.
Overeenkomstig het Financieel Reglement heeft de Commissie het GVF opgericht om het gereserveerde geld (“voorziening”) te beheren in één gemeenschappelijke portefeuille. Het geld wordt belegd in schuldeffecten, geldmarktfondsen en ETF’s. Naast de voorziening uit de EU-begroting ontvangt het GVF teruggevorderde middelen in verband met verrichtingen in wanbetaling, het rendement op zijn beleggingen en vergoedingen van de financiële partners voor de begroting van de EU. Het GVF kan ook vrijwillige bijdragen ontvangen van lidstaten en andere contribuanten die op deze wijze de beschikbare EU–begrotingsgaranties verhogen.
Het GVF wijst de ontvangen bijdragen toe aan compartimenten naargelang van het bijdragende programma. In de rechtshandelingen van de programma’s zijn de noodzakelijke voorzieningen voor de verstrekte garanties vastgesteld. De EU-begroting bundelt deze afzonderlijk aangelegde fondsen in het GVF om op die manier het vermogensbeheer te optimaliseren.
Per 31 december 2023 waren de activa van het GVF toegenomen als gevolg van de opbouw van de nodige voorzieningen voor de afgegeven begrotingsgaranties, maar ook door portefeuillewinsten van 0,9 miljard EUR. De totale activa bedroegen 18,7 miljard EUR, waarvan 16,7 miljard EUR was belegd in schuldeffecten, 0,4 miljard EUR in geldmarktfondsen en 1,6 miljard EUR in ETF’s.
Horizon 2020 en Horizon Europa
Bij de EU-verordening tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) — zijn nieuwe financieringsinstrumenten ingesteld ter verbetering van de toegang tot financiering voor entiteiten die aan onderzoek en innovatie (O&I) doen. Deze instrumenten zijn:
- de InnovFin Leningen- en garantiedienst voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie waarmee de Commissie een deel van de financiële risico’s die verbonden zijn aan een portefeuille nieuwe, door de EIB aangegane financieringsoperaties op zich neemt;
- de InnovFin-garantieregeling voor kmo’s, met inbegrip van het instrument voor onbeperkte garantie in het kader van het kmo-initiatief (SIUGI) — door het EIF beheerde faciliteiten voor het verstrekken van garanties en tegengaranties aan financiële intermediairs voor nieuwe portefeuilles leningen (via SIUGI deelt de Commissie het financiële risico verbonden aan de garantie met de lidstaten, het EIF en de EIB);
- de InnovFin-eigenvermogensfaciliteit voor onderzoek en innovatie, die belegt in risicokapitaalfondsen en wordt beheerd door het EIF; en
- het EIC-fonds (fonds van de Europese Innovatieraad), dat eigenvermogensfinanciering verstrekt om de innovatie en het naar de markt brengen te versnellen. Het EIC-fonds wordt gefinancierd uit de Horizon Europa- en H2020-programma’s.
Connecting Europe Facility
Zoals Verordening (EU) nr. 1316/2013 bepaalt, is het doel van de Connecting Europe Facility (CEF) het vinden van financiering voor infrastructuurprojecten in de sectoren vervoer, telecommunicatie en energie te vergemakkelijken. De faciliteit wordt beheerd door de EIB op grond van een overeenkomst met de EU. Zij biedt risicodeling voor schuldfinanciering aan in de vorm van niet-achtergestelde en achtergestelde schulden of garanties, evenals ondersteuning van door de EU gegarandeerde projectobligaties.
EU-eigenvermogensfaciliteiten voor het mkb
Dit betreft eigenvermogensinstrumenten die worden gefinancierd door de programma’s Cosme, CIP en MAP en het initiatief voor groei en werkgelegenheid, administratief beheerd door het EIF, ter ondersteuning van de oprichting en financiering van kleine en middelgrote ondernemingen in de EU in de begin- (start-up) en groeifase door middel van investeringen in geschikte gespecialiseerde durfkapitaalfondsen.
Reëlewaardehiërarchie van niet-afgeleide financiële activa tegen FVSD
In de verslagperiode hebben er geen overdrachten tussen niveau 1 en niveau 2 van de reëlewaardehiërarchie plaatsgevonden.
Aansluiting van niet-afgeleide financiële activa gewaardeerd aan de hand van waarderingstechnieken met niet op waarneembare marktgegevens gebaseerde input (niveau 3)
Het nettoverlies voor aan het einde van 2023 aangehouden niet-afgeleide activa van niveau 3 bedroeg 119 miljoen EUR (2022: nettoverlies van 87 miljoen EUR). Het resultaat wordt als financiële bate opgenomen onder “Winsten op financiële activa of passiva gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten” (zie toelichting 3.9) of als financiële last onder “Verliezen op financiële activa of passiva gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten” (zie toelichting 3.15).
40. Financiële activa en passiva gewaardeerd tegen FVSD derivaten
Financiële activa en passiva gewaardeerd tegen FVSD derivaten, per soort
Termijncontracten in vreemde valuta
De EU sluit valutatermijncontracten af ter afdekking van het valutarisico verbonden aan schuldtitels in USD in het EFSI-garantiefonds. Overeenkomstig de valutatermijncontracten levert de EU het contractueel overeengekomen notionele bedrag in vreemde valuta (“pay leg”), zoals weergegeven in de bovenstaande tabel, en ontvangt zij het notionele bedrag in EUR (“receive leg”) op de vervaldatum. Deze derivatencontracten worden gewaardeerd tegen reële waarde op de balansdatum en ingedeeld als financiële activa of financiële verplichtingen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort al naargelang hun reële waarde positief of negatief uitvalt.
Garanties op de aandelenportefeuilles
De rubriek “Garantie op de aandelenportefeuille” omvat garanties van de EU aan financiële instellingen op portefeuilles eigenvermogensinvesteringen. Deze garanties worden ingedeeld als afgeleid financieel instrument en geboekt als financieel actief of financiële verplichting tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort omdat zij niet aan de definitie van financiële verplichting in verband met een garantie voldoen (zie toelichting 1.5.12). De financiële verplichting voor de EU is gewaardeerd op basis van de waarde van de onderliggende investeringen.
Het totaal bestaat voornamelijk uit EFSI-garanties van de EU aan de EIB-groep voor onderliggende eigenvermogensinvesteringen van de EIB en het EIF ten bedrage van 3,7 miljard EUR (2022: 3,5 miljard EUR). De reële waarde van de EU-garantie op de EFSI-eigenvermogensportefeuilles bedroeg in totaal 1 033 miljoen EUR (2022: 967 miljoen EUR).
Garantie voor valutarisico
De EU garandeert het valutarisico in het kader van de EFDO-garantie, waarbij zij swap- en termijncontracten die gericht zijn op het afdekken van valutarisico’s voor investeringen in opkomende markten garandeert. De EU dekt eveneens de devaluatie van de vreemde munt (UAH) in verband met leningen van financiële instellingen aan kmo’s in Oekraïne in het kader van de mkb-financieringsfaciliteit voor het Oostelijk Partnerschap. Deze rubriek omvat ook het effect van de valutarisico-afdekkingsactiviteiten in het kader van de InvestEU-garantie.
Reëlewaardehiërarchie van afgeleide financiële activa en verplichtingen
In de verslagperiode hebben er geen overdrachten tussen niveau 1 en niveau 2 plaatsgevonden. Derivaten in reëlewaardeniveau 3 omvatten voornamelijk garanties op aandelenportefeuilles.
Aansluiting van afgeleide financiële activa en verplichtingen gewaardeerd aan de hand van waarderingstechnieken met niet op waarneembare marktgegevens gebaseerde input (niveau 3)
De nettowinst voor aan het einde van 2023 aangehouden afgeleide activa van niveau 3 bedroeg 22 miljoen EUR (2022: nettowinst van 181 miljoen EUR). Dit bedrag is opgenomen in “Winsten op financiële activa of passiva gewaardeerd tegen FVSD derivaten” onder de financiële opbrengsten (zie toelichting 3.9) en in “Verliezen op financiële activa of passiva gewaardeerd tegen FVSD derivaten” (zie toelichting 3.15).
41. VOORFINANCIERING
Het niveau van de voorfinancieringen in de verschillende programma’s moet toereikend zijn om de begunstigden te kunnen voorzien van de middelen die zij nodig hebben om hun projecten te kunnen opstarten, maar tegelijkertijd moeten de financiële belangen van de EU worden gevrijwaard en moet er rekening worden gehouden met juridische en operationele beperkingen en overwegingen in verband met kosteneffectiviteit.
42. Voorfinanciering
Bij voorfinanciering wordt geld uitbetaald, wat betekent dat er betalingskredieten worden gebruikt. Zoals wordt verduidelijkt in toelichting 1.5.7, betreft het voorschotten die nog niet als uitgave worden geboekt. Voorfinancieringen verminderen dus de nog betaalbaar te stellen vastleggingen (RAL — zie toelichting 5.1), maar vertegenwoordigen in de staat van de financiële resultaten nog te erkennen uitgaven.
Bij gedeeld beheer hebben nagenoeg alle voorfinancieringen (20,6 miljard EUR) betrekking op het cohesiegebied van de programmeringsperiode 2014-2020. Voor die periode was er een eerste voorfinanciering die alleen kan worden vereffend (d.w.z. opgenomen in de staat van de financiële resultaten) tegen het einde van de programmeringsperiode en die wordt geboekt als langlopende voorfinanciering. Aangezien het einde van de uitvoeringsperiode van dit vorige MFK nadert en er binnen twaalf maanden meer bedragen verschuldigd worden, wordt deze eerste voorfinanciering geleidelijk geherclassificeerd als kortlopende voorfinanciering en is de verrekening ervan ook begonnen. Deze situatie is de belangrijkste reden voor de afname van de langlopende voorfinanciering en vormt een grote factor voor de toename van het kortlopende bedrag.
Wat de programmeringsperiode 2021-2027 betreft, houden de grootste voorfinancieringsbedragen ook verband met het cohesiebeleid, te weten 9 miljard EUR.
Voor direct beheer zijn de grootste bedragen aan voorfinanciering die welke verband houden met de niet-terugvorderbare steun in het kader van het RRF-instrument, ten bedrage van netto 19,1 miljard EUR aan het einde van het jaar (2022: 23 miljard EUR). De daling houdt voornamelijk verband met de verrekeningen die in de loop van het jaar plaatsvonden (7,2 miljard EUR) nadat de lidstaten mijlpalen en streefdoelen hadden bereikt. In 2023 werd de herstel- en veerkrachtfaciliteit gewijzigd bij Verordening (EU) 2023/435 om de lidstaten aanvullende steun te verlenen via REPowerEU-hoofdstukken voor hervormingen en investeringen ter bevordering van de onafhankelijkheid, de veiligheid en de duurzaamheid van de energievoorziening van de Unie. In 2023 zijn nieuwe voorfinancieringsbedragen (1,7 miljard EUR) uitbetaald aan de lidstaten in verband met REPowerEU-hoofdstukken. De andere belangrijke bedragen, van in totaal 12,1 miljard EU (2022: 13 miljard EUR), hebben betrekking op het beleidsterrein onderzoek (voornamelijk Horizon 2020 en Horizon Europa, uitgevoerd door de uitvoerende agentschappen van de EU en de Commissie);
Voor indirect beheer dekt de voorfinanciering voornamelijk programma’s voor intern beleid, zoals Erasmus+ (3,4 miljard EUR), Galileo en Egnos (ruimtevaartprogramma’s, 2,6 miljard EUR) en het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en samenwerking en de voorlopers daarvan (2,8 miljard EUR).
Ontvangen garanties op voorfinanciering
Dit zijn garanties die de Commissie in bepaalde gevallen verlangt bij de betaling van voorschotten (voorfinanciering) aan begunstigden die geen lidstaat zijn. Voor dit soort garantie moeten twee waarden worden opgenomen: de “nominale waarde” en de “lopende waarde”. Voor de nominale waarde hangt het ontstaansfeit samen met het bestaan van de waarborg. Voor de lopende waarde is het ontstaansfeit voor de waarborg de betaling van voorfinanciering tegen waarborg, verminderd met latere verrekeningen. Op 31 december 2023 beliep de nominale waarde van de ontvangen garanties in verband met voorfinanciering 576 miljoen EUR en de lopende waarde van die garanties 525 miljoen EUR (in 2022: respectievelijk 518 miljoen EUR en 464 miljoen EUR).
Bepaalde voorfinancieringen die in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) en in het kader van de programma’s Horizon 2020 en Horizon Europa worden betaald, worden effectief gedekt door het onderlingeverzekeringsmechanisme (MIM), voorheen bekend als het Garantiefonds voor deelnemers (PGF). Het MIM is een instrument voor onderlinge verzekering dat is opgezet om de risico’s te dekken met betrekking tot bedragen die niet worden betaald door deelnemers tijdens de uitvoering van indirecte maatregelen in het kader van die programma’s. Alle deelnemers aan indirecte maatregelen die een subsidie van de EU ontvangen, dragen 5 % van de maximale EU-bijdrage bij aan het kapitaal van het MIM, dat door de Commissie op de financiële markten wordt belegd om rente voort te brengen. De rente kan worden gebruikt ter dekking van schulden die een in gebreke gebleven deelnemer niet aan de Unie heeft voldaan. Aan het einde van de indirecte maatregel worden de bijdragen aan de deelnemers terugbetaald. De EU (vertegenwoordigd door de Commissie) treedt op als uitvoerend orgaan van de deelnemers van het MIM, maar het fonds is eigendom van de deelnemers. Het MIM is dus een afzonderlijke entiteit die niet in deze jaarrekening van de EU is geconsolideerd.
Per 31 december 2023 bedroegen de door het MIM gedekte voorfinancieringen in totaal 3,0 miljard EUR (2022: 2,7 miljard EUR). De totale activa van het MIM, met inbegrip van de door de Commissie beheerde financiële activa, bedroegen 3,0 miljard EUR (2022: 2,6 miljard EUR).
43. Overige voorschotten voor de lidstaten
(miljoen EUR) | ||
31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Voorschotten aan de lidstaten voor financieringsinstrumenten onder gedeeld beheer | 594 | 3390 |
Steunregelingen | 1556 | 2 914 |
Totaal | 2 150 | 6 303 |
Langlopend | 371 | 216 |
Kortlopend | 1780 | 6087 |
Voorschotten aan de lidstaten voor financieringsinstrumenten onder gedeeld beheer
In het kader van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESIF) is het mogelijk om uit de EU-begroting voorschotten te betalen aan de lidstaten om hen in staat te stellen bij te dragen aan financieringsinstrumenten (d.w.z. leningen, eigen vermogen of garanties). Deze financieringsinstrumenten worden opgezet en beheerd onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten, niet van de Commissie. Bedragen die aan het einde van het jaar niet door deze instrumenten zijn gebruikt, blijven eigendom van de EU (zoals bij alle voorfinanciering) en worden daarom als actief opgenomen in de balans van de EU.
De grote daling heeft voornamelijk betrekking op het cohesiebeleid in het MFK 2014-2020 en is het gevolg van het feit dat de periode de afsluitingsfase bereikt, waardoor de meeste betaalde bedragen worden beschouwd als uitgevoerd; slechts 261 miljoen EUR is naar schatting ongebruikt en staat nog als activa op de balans. Dit bedrag heeft betrekking op de bijdrage van de lidstaten aan het MKB-initiatief, een instrument om extra kredietverlening door de bankensector aan het MKB te stimuleren. De resterende bedragen, op cohesiegebied, van 261 miljoen EUR hebben betrekking op het nieuwe MFK 2021-2027.
Voor plattelandsontwikkeling bleef per jaareinde 71 miljoen EUR nog ongebruikt.
Steunregelingen
Net als de bedragen hierboven worden de terugbetaalde bedragen die overeenkomen met de door de lidstaten voor de diverse steunregelingen (staatssteun, marktmaatregelen van het ELGF of investeringsmaatregelen van het Elfpo) betaalde voorschotten die aan het einde van het jaar niet zijn gebruikt, als activa (voorschotten) opgenomen in de balans van de EU De Commissie heeft de waarde van die voorschotten gebaseerd op informatie die door de lidstaten is verstrekt: de daaruit voortvloeiende bedragen zijn opgenomen onder de subrubriek steunregelingen hierboven. In 2023 heeft het volledige bedrag (1 556 miljoen EUR) betrekking op landbouw en plattelandsontwikkeling. Op cohesiegebied worden alle voorschotten voor steunregelingen in verband met het MFK 2014-2020 als uitgevoerd beschouwd, aangezien de periode ten einde loopt.
44. VORDERINGEN MET TEGENPRESTATIE EN VERHAALBARE BEDRAGEN ZONDER TEGENPRESTATIE
De door de lidstaten verschuldigde langlopende bedragen houden verband met niet-uitgevoerde besluiten tot goedkeuring van de rekeningen voor het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo). De desbetreffende bedragen worden in jaarlijkse tranches teruggevorderd.
Verhaalbare bedragen eigen middelen
“A-boekhouding” is de term die wordt gebruikt voor de maandelijkse overzichten waarin de lidstaten de vastgestelde traditionele eigen middelen (TEM) meedelen. De tabel bevat de bedragen uit de “A-boekhouding” die nog niet aan de Commissie zijn betaald. De TEM zijn hoofdzakelijk douanerechten, geïnd door de lidstaten namens de Commissie.
De “A-boekhouding” staat gewoonlijk op 3 à 4 miljard EUR per jaareinde. In 2022 waren de bedragen echter aanzienlijk hoger, omdat ze TEM-bedragen omvatten die verband hielden met gevallen van onderwaardering. De ontwikkeling in 2023 wordt voornamelijk verklaard door de ontvangen betalingen in verband met deze gevallen en door aanpassingen van de schulden na een uitspraak van het Hof. Bovendien waren de in november en december 2023 vastgestelde douanerechten veel lager dan in dezelfde periode van het voorgaande jaar.
Op 8 maart 2022 heeft het Hof in de inbreukzaak tegen het VK (Inbreuk nr. 2018/2008) het desbetreffende arrest gewezen en bevestigd dat het VK zijn verplichtingen om de Unie-begroting te beschermen, niet is nagekomen. De zaak vond haar oorsprong in een verslag van OLAF uit 2017, waarin werd vastgesteld dat importeurs in het VK een groot bedrag aan douanerechten hadden ontdoken met behulp van fictieve en valse facturen en onjuiste aangiften inzake de douanewaarde op het moment van invoer.
De Commissie heeft het arrest en met name de opmerkingen van het Hof over de vaststelling van de verschuldigde bedragen beoordeeld. Na een gedetailleerde analyse is de uiteindelijke hoofdsom vastgesteld op 1,6 miljard EUR (nettobedrag na aftrek van 20 % inningskosten). Het VK heeft het bedrag in twee tranches betaald (juni 2022 en januari 2023). Bijgevolg werd ook de achterstandsrente herberekend en vastgesteld op een bedrag van 1,4 miljard EUR, dat door het VK in februari 2023 is betaald. Beide betalingen zijn gedaan na aftrek van het aandeel van het VK uit hoofde van de bepalingen van het terugtrekkingsakkoord (zie toelichting 2.6.1.2).
Na deze betalingen heeft de Commissie de inbreukprocedure op 15 februari 2023 afgesloten.
Op basis van dezelfde overwegingen voor de berekening van de geraamde TEM-verliezen die in de lidstaten zijn geleden voor textiel en schoeisel uit China met een vergelijkbare onderwaardering, wordt het cumulatieve bedrag dat nog steeds verschuldigd is door alle lidstaten geraamd op minder dan 1 miljard EUR. Aangezien de lidstaten al een hoger bedrag hebben betaald onder voorbehoud, is een totale verlaging van 0,9 miljard EUR ten opzichte van het oorspronkelijke bedrag toegepast (waarvan 0,5 miljard EUR daadwerkelijk is terugbetaald in 2023). Verdere verduidelijkingen met de lidstaten om de uiteindelijk verschuldigde bedragen vast te stellen, zijn lopende.
De in verband met deze gevallen verschuldigde vertragingsrente wordt momenteel geraamd op 0,5 miljard EUR per 31 december 2023 (zie toelichting 2.6.2).
“Specifieke boekhouding” is de term die wordt gebruikt voor de vastgestelde rechten die niet in de “A-boekhouding” zijn opgenomen, omdat zij nog niet zijn ingevorderd door de lidstaten en er geen zekerheid (garantie) voor is gesteld (of waarvoor wel zekerheid is gesteld, maar waarbij de bedragen worden betwist). Op deze rechten wordt een afwaardering toegepast op basis van informatie die jaarlijks door de lidstaten wordt verstrekt. De afwaarderingsbedragen vertegenwoordigen over het algemeen een vergelijkbaar percentage van de hoofdsom aan het einde van elk jaar.
Verhaalbare bedragen ELGF en plattelandsontwikkeling
Deze post betreft voornamelijk de bedragen die op 31 december 2023 verschuldigd zijn door de lidstaten, zoals die op 15 oktober 2023 door de lidstaten zijn ingediend en gecertificeerd. Er is een raming gemaakt van de te ontvangen bedragen die zijn ontstaan in de periode gaande van de indiening tot 31 december 2023. De Commissie raamt ook een afschrijving voor de bedragen die begunstigden verschuldigd zijn en die zij waarschijnlijk niet zal kunnen innen. Dat een dergelijke aanpassing wordt gedaan, betekent niet dat de Commissie afziet van een toekomstige inning van de betrokken bedragen. In de aanpassing is ook een vermindering van 20 % opgenomen, die overeenstemt met het bedrag dat de lidstaten mogen inhouden om de administratieve kosten te dekken.
47. Terugtrekkingsakkoord VK
In het “Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie” (ref. 2019/C 384 I/01) (het “terugtrekkingsakkoord” of “TA”), dat is ondertekend tussen de EU en het VK, worden aan beide partijen verschillende financiële verplichtingen opgelegd. Op 31 december 2023 bedroeg de nettovordering op het VK op basis van deze verplichtingen 15 473 miljoen EUR (2022: 23 871 miljard EUR), waarvan 2 385 miljoen EUR binnen twaalf maanden na de verslagdatum moet worden betaald (2022: 9 061 miljoen EUR):
Aandeel van het VK (artikel 139)
Overeenkomstig artikel 139 is het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de uit het terugtrekkingsakkoord voortvloeiende financiële verplichtingen een percentage dat wordt berekend als de verhouding tussen de eigen middelen die het Verenigd Koninkrijk in de jaren 2014 tot en met 2020 ter beschikking heeft gesteld en de eigen middelen die alle lidstaten en het Verenigd Koninkrijk in diezelfde periode ter beschikking hebben gesteld, aangepast met het bedrag dat de lidstaten vóór 1 februari 2022 is meegedeeld. Het uiteindelijke aandeel van het VK is berekend op 12,431681219587700 %.
Betalingen in het kader van het terugtrekkingsakkoord
Het betalingsmechanisme dat moet worden toegepast op de verplichtingen tussen de twee partijen is vastgelegd in artikel 148. Samengevat factureert de EU de door het VK verschuldigde nettobedragen in april en september van elk jaar en betaalt het VK deze maandelijks. De in april van een bepaald jaar gerapporteerde bedragen moeten in vier gelijke maandelijkse termijnen worden betaald van juni tot en met september van dat jaar. De in september gerapporteerde bedragen moeten in acht gelijke maandelijkse termijnen worden betaald van oktober van dat jaar tot en met mei van het volgende jaar. Aangezien sommige gerapporteerde bedragen noodzakelijkerwijs gebaseerd zijn op prognoses en ramingen, wordt de verslaglegging elk jaar bijgewerkt op basis van werkelijke cijfers.
In 2023 bedroeg het op grond van artikel 136 en de artikelen 140 tot en met 147 aan het VK gerapporteerde totaalbedrag 8 585 miljoen EUR (2022: 9 815 miljoen EUR), waarvan 3 572 miljoen EUR in april 2023 en 5 013 miljoen EUR in september 2023 (2022: respectievelijk 3 418 miljoen EUR en 6 397 miljoen EUR).
De in 2023 totale ontvangen betalingen bedroegen 9 450 miljoen EUR (2022: 10 921 miljoen EUR). Van dit bedrag had 3 998 miljoen EUR betrekking op het resterende deel van het verslag van september 2022 (betaald in vijf gelijke termijnen in de periode van januari tot en met mei 2023) (2022: 5 104 miljoen EUR), 3 572 miljoen EUR op het verslag van april 2023 (betaald in vier gelijke maandelijkse termijnen in de periode van juni tot en met september 2023 (2022: 3 418 miljoen EUR), en 1 880 miljoen EUR op het verslag van september 2023 (betaald in drie gelijke termijnen in de periode van oktober tot en met december (2022: 2 399 miljoen EUR).
Tussen januari en februari 2023 heeft het Verenigd Koninkrijk een uitstaande schuld betaald die zijn oorsprong vindt in een zaak waarin importeurs in het Verenigd Koninkrijk een groot bedrag aan douanerechten hadden ontdoken met behulp van fictieve en valse facturen en onjuiste aangiften inzake de douanewaarde bij invoer. De hoofdsom en de bijbehorende achterstandsrente bedroegen respectievelijk 1,6 miljard EUR en 1,4 miljard EUR. Het aandeel van het VK zoals vastgesteld in artikel 139 van het terugtrekkingsakkoord bedroeg 370 miljoen EUR en is verrekend met de betalingen die in 2023 van het VK zijn ontvangen (zie toelichting 2.6.1.1).
Het resterende saldo van de factuur van september 2023 aan het einde van het jaar, ten bedrage van 3 133 miljoen EUR, is in vijf gelijke maandelijkse termijnen betaald in de periode januari tot en met mei 2024 (2023: 3 998 miljoen EUR).
Artikel 140 — Nog betaalbaar te stellen vastleggingen
Het VK heeft zich ertoe verbonden om zijn aandeel in de nog betaalbaar te stellen begrotingsvastleggingen per 31 december 2020 (de zogeheten “Brexit-RAL”) aan de EU te zullen betalen, aangepast overeenkomstig artikel 140. Op 31 december 2023 bedroeg het totale als vordering opgenomen bedrag 8 340 miljoen EUR (2022: 17 029 miljard EUR), waarvan 3 753 miljoen EUR binnen twaalf maanden na de verslagdatum moet worden betaald. De volgende tabel geeft de belangrijkste mutaties weer tussen het totale als vordering opgenomen bedrag per 31 december 2022 en het totale als vordering opgenomen bedrag per 31 december 2023:
De daling op jaarbasis van het totale als vordering opgenomen bedrag was 8 688 miljoen EUR (2022: 11 591 miljoen EUR), en was voornamelijk was toe te schrijven aan de betalingen die in 2023 van het VK werden ontvangen.
Het binnen twaalf maanden na de verslagdatum te betalen bedrag (3 753 miljoen EUR) omvat het resterende saldo van de factuur van september 2023 (3 092 miljoen EUR), die het VK verschuldigd is in de periode januari tot en met mei 2024, het in april 2024 te factureren bedrag (–10 miljoen EUR), die het VK verschuldigd is in de periode juni tot en met september 2024, en het in september 2024 te factureren bedrag, dat in de periode oktober tot en met december 2024 moet worden betaald (672 miljoen EUR). Het in april 2023 gefactureerde bedrag bestaat uit 2 910 miljoen EUR in verband met het aandeel van het VK in de geraamde uitvoering van de RAL in 2024 en –920 miljoen EUR met betrekking tot de aanpassing van het aandeel van het VK in de RAL als gevolg van de uitvoering in 2022. Het in september 2024 te factureren bedrag dat in de periode oktober tot en met december 2024 moet worden betaald, bestaat uit 683 miljoen EUR in verband met het aandeel van het VK in de geraamde uitvoering van de RAL in 2024 en –11 miljoen EUR met betrekking tot de verminderingen voor financiële nettocorrecties voor 2014-2020 of eerdere programmeringsperioden (met inbegrip van de deducties van 2022).
De geraamde niet-uitvoering is aangepast met 95 miljoen EUR om de werkelijke vrijmakingen in 2023 weer te geven, evenals de geschatte vrijmakingen van de resterende Brexit-RAL aan het einde van 2023.
Artikel 142 — Verplichtingen van de Unie eind 2020
Het VK heeft zich ertoe verbonden zijn aandeel in de verplichtingen van de Unie eind 2020 aan de EU te zullen betalen, met uitzondering van verplichtingen: a) waar activa tegenover staan en b) in verband met de werking van de begroting en het beheer van de eigen middelen (met inbegrip van de bedragen die reeds gedekt zijn door de nog betaalbaar te stellen vastleggingen; zie artikel 140 hierboven). Het belangrijkste bedrag hier betreft de op 31 december 2020 bestaande verplichtingen uit hoofde van voordelen na uitdiensttreding (pensioenen en ziektekostenverzekering) in de EU.
Uitstaande verplichtingen van 2020 uit hoofde van artikel 142, lid 6
Volgens de standaardwijze van betaling van artikel 142, lid 6, draagt het VK jaarlijks bij aan de nettobetalingen uit de begroting van de Unie in het voorgaande jaar aan elke begunstigde van de pensioenregeling voor Europese ambtenaren (EU-pensioenregeling) en aan de daarmee samenhangende bijdrage uit de begroting van de Unie aan het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSZV) voor elke begunstigde of persoon die via een begunstigde is begunstigd. De bijdragen moeten in vier maandelijkse termijnen worden betaald van juni tot en met september van het desbetreffende jaar.
Het aandeel van het VK in de nettobetalingen uit de begroting van de Unie in 2023 aan de begunstigden van de EU-pensioenregeling en aan het GSZV bedroeg respectievelijk 270 miljoen EUR en 10 miljoen EUR. Deze bedragen zijn aan het VK meegedeeld als onderdeel van de factuur van april 2024 (en moeten dus in vier gelijke maandelijkse termijnen worden betaald in de periode juni tot en met september 2024).
Bovendien bedroegen de per 31 december 2023 uitstaande verplichtingen van het VK voor 2020 uit hoofde van artikel 142, lid 6, in verband met de pensioenregeling van de Europese ambtenaren (EU-pensioenregeling) en het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSZV) respectievelijk 9 207 miljoen EUR en 703 miljoen EUR (2022: 8 434 miljoen EUR en 642 miljoen EUR). De stijging voor de EU-pensioenregeling en het GSZV was toe te schrijven aan het actuariële verlies dat voortvloeit uit wijzigingen in de financiële en demografische veronderstellingen (zie toelichting 2.9 voor meer details). Er zij op gewezen dat het actuariële verlies (of de actuariële winst) als gevolg van wijzigingen in actuariële veronderstellingen weliswaar van invloed is op de contante waarde van de uitstaande verplichtingen van 2020 berekend op basis van IPSAS 39/EAR 12, maar dat dit niet leidt tot een wijziging van het bedrag aan uitkeringen dat door de EU daadwerkelijk moet worden betaald, noch, impliciet, van de bijdragen van het VK in deze betalingen die verschuldigd zijn op grond van het standaardafwikkelingsmechanisme van artikel 142, lid 6.
Uitstaande verplichtingen van 2020 uit hoofde van artikel 142, lid 5
Overeenkomstig artikel 142, lid 5, draagt het VK bij tot de verplichtingen in verband met andere pensioenstelsels zoals opgenomen in de geconsolideerde rekeningen van de Unie voor het begrotingsjaar 2020, in tien tranches, te beginnen op 31 oktober 2021 (waarbij elke jaarlijkse tranche in acht maandelijkse termijnen moet worden betaald van oktober tot en met mei van het volgende jaar). Deze verplichtingen in de geconsolideerde jaarrekeningen van de Unie voor het begrotingsjaar 2020 bedroegen 2 344 miljard EUR, hetgeen resulteerde in een aangepast aandeel van het VK op 31 december 2020 van 291 miljoen EUR. Rekening houdend met de bedragen die in 2023 van het VK zijn ontvangen (in totaal 69 miljoen EUR), is het uitstaande aandeel van het VK in de andere pensioenstelsels op 31 december 2023 gedaald tot 222 miljoen EUR, waarvan 29 miljoen EUR binnen twaalf maanden na het einde van het jaar moet worden betaald.
Voor meer informatie over de regelingen voor personeelsbeloningen, zie de toelichtingen 1.5.10 en 2.9.
Andere artikelen
Artikel 136 — Bepalingen die van toepassing zijn op de eigen middelen
Artikel 136 bevat de bepalingen die na 31 december 2020 van toepassing zijn op de eigen middelen. Het VK is gerechtigd tot ontvangst of is verplicht tot betaling, al naargelang het geval, van zijn deel wanneer de eigen middelen voor de begrotingsjaren tot en met 2020 ter beschikking moeten worden gesteld of moeten worden gecorrigeerd of aangepast na 31 december 2020. Het VK is dus onderworpen aan aanpassingen van de btw- en bni-middelen die betrekking hebben op de begrotingsjaren tot en met 2020. Deze btw- en bni-aanpassingen zullen echter alleen worden doorgevoerd als hiertoe uiterlijk op 31 december 2028 wordt besloten. Ook moet rekening worden gehouden met de actualiseringen van de Britse correcties voor 2018-2019.
Overeenkomstig artikel 136 van het terugtrekkingsakkoord blijven de autoriteiten van het VK maandelijkse A-boekhoudingsoverzichten toezenden, met een samenvatting van de bedragen aan traditionele eigen middelen die naar de EU-begroting moeten vloeien. Deze bedragen (verminderd met het toepasselijke inhoudingspercentage) worden opgenomen in de totaalbedragen van de daaropvolgende factuur als bedoeld in artikel 148, lid 2, van het terugtrekkingsakkoord (zie het volgende punt). In geval van laattijdige betaling van die bedragen is rente verschuldigd krachtens artikel 12 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad.
Het VK is derhalve verplicht tot betaling van de traditionele eigen middelen die het na 28 februari 2021 heeft geïnd, maar die betrekking hebben op de jaren 2020 en eerder. Het aandeel van het VK in het totaal dat ter beschikking is gesteld, moet van dit bedrag worden afgetrokken. De afzonderlijke rekening van de traditionele eigen middelen wordt op 31 december 2025 volledig vereffend.
Het netto uitstaande bedrag dat de EU aan het VK is verschuldigd is per 31 december 2023 1 451 miljoen EUR (2022: 678 miljoen EUR), waarvan 1 326 miljoen EUR aan het VK moet worden betaald binnen twaalf maanden na het jaareinde en 125 miljoen EUR achteraf door de EU aan het VK moet worden betaald:
Het bedrag onder “Betalingen ontvangen van het VK in 2023” is na aftrek van het aandeel van het VK in de bedragen die verband houden met de Britse douanezaak ter waarde van 370 miljoen EUR (zie toelichting 2.6.1.1).
Het bedrag onder “Btw- en bni-aanpassingen (saldoaanzuivering 2022)” komt overeen met het verschil tussen het in april 2024 gefactureerde bedrag (–1 408 miljoen EUR) en de raming die reeds was opgenomen in de Brexit-vordering eind 2022 (–1 377 miljoen EUR). Het bedrag onder “Btw- en bni-aanpassingen (saldoaanzuivering 2023)” komt overeen met het geraamde bedrag dat in april 2025 moet worden gefactureerd. Het bedrag onder “Netto traditionele eigen middelen VK na 28 februari 2021” komt overeen met het bedrag dat in april 2024 is gefactureerd (17,5 miljoen EUR) en het geraamde bedrag dat in september 2024 moet worden gefactureerd (4,6 miljoen EUR).
Artikel 141 — Geldboeten
Het VK heeft recht op zijn deel van de geldboeten die vóór 31 december 2020 zijn opgelegd en van die welke na 31 december 2020 door de Unie zijn opgelegd in een procedure als bedoeld in artikel 92, lid 1, wanneer deze definitief zijn geworden. Het bedrag van de voor het VK relevante boeten die op 31 december 2023 nog openstonden, bedraagt 12,4 miljard EUR (2022: 12,4 miljard EUR). De nettodaling van het totale bedrag van deze boeten met 0,3 miljard EUR (0,5 miljard EUR aan boeten die in 2023 zijn opgelegd minus 0,8 miljard EUR aan boeten die zijn bevestigd en betaald, verlaagd of vernietigd bij rechterlijke beslissingen) is gecompenseerd door een daling van de waardevermindering van deze boeten van 0,3 miljard EUR. Het aandeel van het VK in de voor het VK relevante boeten die op 31 december 2023 uitstonden, bedraagt 1,5 miljard EUR (2022: 1,5 miljard EUR), waarvan een bedrag van 32 miljoen EUR in de factuur van september 2024 zal worden opgenomen en in de periode oktober 2024 tot en met mei 2025 aan het VK zal worden betaald. Daarnaast heeft het VK recht op zijn aandeel in de definitieve boeten die op 31 december 2023 niet meer uitstonden (18 miljoen EUR), dat ook moet worden opgenomen in de factuur van september 2024 en aan het VK moet worden betaald in de periode oktober 2024 tot mei 2025), en zijn aandeel van de definitieve boeten die in september 2023 zijn gefactureerd, maar aan het einde van het jaar nog niet waren betaald (8 miljoen EUR, aan het VK betaald in de periode januari tot mei 2024). Het totale aandeel van het VK in de boeten bedraagt dus 1,6 miljard EUR (2022: 1,6 miljard EUR), waarvan 27 miljoen EUR binnen twaalf maanden na de verslagdatum moet worden betaald (2022: 98,6 miljoen EUR).
Artikel 143 — Voorwaardelijke financiële verplichtingen: leningen voor financiële bijstand, EFSI, EFDO & ELM
Op grond van dit artikel is het VK aansprakelijk voor de financiering van zijn aandeel in de voorwaardelijke verplichtingen van de EU die voortvloeien uit haar lening- en garantieactiviteiten, mochten deze zich voordoen en niet gedekt worden door de bestaande garantiefondsen (zie toelichting 4.1 voor de desbetreffende voorwaardelijke verplichtingen). De EU zal aan het VK bedragen terugbetalen die het VK reeds aan garantiefondsen heeft bijgedragen en die niet langer nodig zijn. Het VK heeft ook recht op terugvloeiende middelen uit activiteiten waarvoor het de aansprakelijkheid deelt. Per 31 december 2023 bedraagt het binnen de komende twaalf maanden aan het VK netto te betalen bedrag 233,3 miljoen EUR (2022: 313 miljoen EUR). Dit nettobedrag omvat een bedrag van 243,8 miljoen EUR dat in april 2024 aan het VK is gefactureerd en omvat het aandeel van het VK in de terugvorderingen en netto-inkomsten die in 2023 zijn geïnd (113,4 miljoen EUR), het overschot in de voorziening (73,4 miljoen EUR), de ontvangsten uit vermogensbeheer (51,6 miljoen EUR) en 5,4 miljoen EUR aan aanpassingen die zijn vastgesteld tijdens de overeengekomen herzieningsprocedures: aanpassing van de in 2022 teruggevorderde bedragen voor het mandaat voor externe leningen (–90 477 EUR), aanpassing van het huidige voorzieningspercentage van 2022 voor het mandaat voor externe leningen (4,8 miljoen EUR), aanpassing van de in 2022 teruggevorderde bedragen voor het EFSI (–11 778 EUR) en aanpassing van het huidige voorzieningspercentage van 2022 voor het EFSI (0,7 miljoen EUR). Daarnaast omvat dit nettobedrag het restant van de factuur van september 2023 van 10,6 miljoen EUR, die aan de EU moet worden betaald van januari tot en met mei 2024.
Artikel 144 — Financiële instrumenten
Op grond van dit artikel heeft de EU zich ertoe verbonden het VK zijn deel terug te betalen van de terugvloeiende middelen die afkomstig zijn van financiële verrichtingen die op de terugtrekkingsdatum waren goedgekeurd, alsook zijn deel van de uitbetalingen voor financiële verrichtingen die na de terugtrekkingsdatum zijn goedgekeurd. Op 31 december 2023 bedraagt het binnen de komende twaalf maanden aan het VK te betalen bedrag 59,4 miljoen EUR (2022: 54 miljoen EUR). Dit bedrag omvat het restant van de factuur van september 2023 van 12 871 miljoen EUR, die aan het VK moet worden betaald van januari tot en met mei 2024.
Artikel 145 — Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in liquidatie (EGKS in liquidatie)
Het VK heeft recht op zijn deel van de nettoactiva van de EGKS in liquidatie per 31 december 2020, te betalen in vijf tranches op 30 juni van elk jaar, te beginnen in 2021. De nettoactiva van de EGKS in liquidatie bedroegen per 31 december 2020 1,5 miljard EUR, waarvan het aandeel van het VK 184 miljoen EUR bedraagt. Na de betaling van de tweede tranche van 37 miljoen EUR in 2023 bedraagt het uitstaande bedrag per 31 december 2023 74 miljoen EUR (2022: 111 miljoen EUR), waarvan 37 miljoen EUR moet worden betaald binnen twaalf maanden na de verslagdatum.
Artikel 146 — Investering in het Europees Investeringsfonds (EIF)
Het VK heeft recht op zijn deel van de EU-investering in het volgestorte aandelenkapitaal van het EIF op 31 december 2020, dat op 30 juni van elk jaar, te beginnen in 2021, in vijf tranches moet worden terugbetaald. De EU-investering in het volgestorte aandelenkapitaal van het EIF bedroeg op 31 december 2020 267 miljoen EUR, waarin het VK een aandeel heeft van 33 miljoen EUR. Na de betaling van de derde tranche van 7 miljoen EUR bedraagt het uitstaande bedrag per 31 december 2023 13 miljoen EUR (2022: 20 miljoen EUR), waarvan 7 miljoen EUR moet worden betaald binnen twaalf maanden na de verslagdatum.
Artikel 147 – Rechtszaken
Het VK heeft zich ertoe verbonden zijn aandeel bij te dragen in de uit rechtszaken betreffende de financiële belangen van de Unie voortvloeiende EU-betalingen die opeisbaar worden, op voorwaarde dat de feiten waarop die zaken betrekking hebben zich uiterlijk op 31 december 2020 hebben voorgedaan. Rekening houdend met de voorzieningen en overlopende posten aan het einde van het jaar en met de daadwerkelijke betalingen van de EU voor rechtszaken in 2023, bedraagt het geraamde bedrag dat het VK zal moeten betalen 115 miljoen EUR (2022: 68 miljoen EUR), waarvan 12 miljoen EUR moet worden betaald binnen twaalf maanden na de verslagdatum.
48. Verhaalbare bedragen in verband met mededingingsboeten
Geldboeten die aan ondernemingen worden opgelegd, zijn onder meer mededingingsboeten en bijdragen voor overtollige CO2-emissies. Beboete ondernemingen die een rechtsmiddel hebben ingesteld of voornemens zijn dat te doen, kunnen ofwel een voorlopige betaling doen, ofwel een bankgarantie aan de Commissie verstrekken. Voor het totale bedrag aan uitstaande geldboeten per het jaareinde die niet worden gedekt door voorlopige of definitieve betalingen, is 9 324 miljoen EUR (2022: 9 066 miljoen EUR) aan garanties ontvangen ter dekking.
Betalingen die worden ontvangen van beboete ondernemingen worden aangehouden als investeringen in het kader van het BUFI (zie toelichting 2.4.2.1) of op bankrekeningen (zie toelichting 2.8).
De wegens waardevermindering afgeschreven bedragen weerspiegelen het oordeel van de Commissie over niet-geïnde of niet door een garantie gedekte boeten die zij als oninbaar beschouwt, evenals boeten die bij rechterlijke beslissing zijn verlaagd.
De ontvangsten uit aan ondernemingen opgelegde geldboeten voor het jaar bedroegen 1 414 miljoen EUR (zie toelichting 3.5), terwijl de kosten, d.w.z. verlagingen van geldboeten bij rechterlijke beslissingen, in totaal 597 miljoen EUR bedroegen (zie toelichting 3.16).
Een voorwaardelijke verplichting van 1 751 miljoen EUR wordt vermeld voor de mogelijkheid om voorlopig betaalde bedragen terug te betalen aan beboete ondernemingen die een rechtsmiddel tegen de opgelegde geldboete instellen of het recht daartoe hebben (zie toelichting 4.2.1).
49. Overlopende posten
(miljoen EUR) | ||
31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Toegerekende baten | 1 131 | 1 936 |
Uitgestelde lasten in verband met niet-ruiltransacties | 223 | 315 |
Totaal | 1 354 | 2 250 |
Langlopend | 567 | 1 011 |
Kortlopend | 787 | 1 239 |
De toegerekende baten omvatten 1 miljard EUR (2022: 1,8 miljard EUR) die de Commissie op het gebied van cohesie verwacht te zullen terugvorderen naar aanleiding van het onderzoek en de goedkeuring van de door de lidstaten ingediende jaarrekeningen. Het grootste deel van dit bedrag (0,6 miljard EUR) zal naar verwachting pas bij de afsluiting van de onderliggende programma’s voor 2014-2020 worden teruggevorderd (als gevolg van de maatregelen in het kader van het Investeringsinitiatief Coronavirusrespons) en wordt daarom ingedeeld als langlopend.
50. Vorderingen uit ruiltransacties
De achterstandsrente heeft voornamelijk betrekking op eigenmiddelenzaken en opgebouwde rente op door beboete ondernemingen verstrekte garanties voor geldboeten. De daling houdt voornamelijk verband met de betaling van 1,4 miljard EUR door het VK voor het in toelichting 2.6.1.1 genoemde geval van onderwaardering. Het langlopende bedrag (0,4 miljard EUR) heeft betrekking op de vergelijkbare zaken die nog lopen jegens de lidstaten.
De vorderingen in verband met financiëlegarantiecontracten (FGC) vertegenwoordigen de toekomstige vergoeding die de EU verwacht te ontvangen voor verstrekte garanties. De meeste EU-garanties worden niet vergoed of zijn onder het markttarief geprijsd. Daarom is de FGC-vordering aanzienlijk lager dan de FGC-verplichting (zie toelichting 2.11.2). Van het totale bedrag van 2 006 miljoen EUR van de FGC-vordering per 31 december 2023 wordt 1 996 miljoen EUR geclassificeerd als financiële activa gewaardeerd tegen FVSD (reëlewaardeniveau 3). In vergelijking met het beginsaldo van 2 201 miljoen EUR op 1 januari 2023 is de FGC-vordering gedaald met in totaal 195 miljoen EUR: 324 miljoen EUR aan in 2023 ontvangen garantieopslagen minus 129 miljoen EUR aan lager dan verwachte aanvullende, in de toekomst te ontvangen garantieopslagen.
51. VOORRADEN
(miljoen EUR) | ||
31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Wetenschappelijk materieel | 60 | 54 |
Overige | 18 | 28 |
Totaal | 78 | 82 |
52. GELDMIDDELEN EN KASEQUIVALENTEN
Deze rubriek omvat de middelen van de Commissie op haar rekeningen in de lidstaten en de EVA-landen (bij de schatkist of de centrale bank), op rekeningen-courant bij commerciële banken, haar gelden ter goede rekening en kleine kassen. Het kassaldo per jaareinde 2023 is hoofdzakelijk te wijten aan de volgende factoren:
- een bedrag van 15 miljard EUR aan niet-uitgevoerde begrotingskredieten aan het einde van het jaar, waarvan 11,4 miljard EUR betrekking heeft op bestemmingsontvangsten en 3,6 miljard EUR op betalingskredieten (waaronder 1,3 miljard EUR van het ELGF);
- een bedrag van 3,7 miljard EUR aan door de Commissie beheerde financiële middelen van de agentschappen dat aan het einde van het jaar niet is uitgegeven;
- een bedrag van 3,2 miljard EUR dat in januari 2024 moet worden terugbetaald aan de lidstaten; en
- een bedrag van 0,7 miljard EUR aan definitieve geldboeten die nog niet in de begroting zijn opgenomen.
54. Uniforme financieringsaanpak
In het kader van de uniforme financieringsstrategie wordt een deel van de opgenomen leningen contant aangehouden op een bankrekening bij de Europese Centrale Bank (ECB). Het doel daarvan is om liquiditeit te behouden voor komende uitbetalingsverplichtingen en om een vastgestelde liquiditeitsbuffer aan te houden, waarbij buitensporige saldi moeten worden vermeden (zie ook de toelichtingen 6.4 en 6.5). De liquide middelen op deze rekening fluctueren in de loop van het jaar. Eind 2023 was er een zeer hoog niveau van uitbetalingen aan de lidstaten in het kader van NGEU, wat resulteerde in een lager kassaldo aan het einde van het jaar op de ECB-rekening dan in 2022.
55. Financieringsinstrumenten
De bedragen in deze rubriek betreffen voornamelijk kasequivalenten die namens de Commissie door fiduciaires worden beheerd voor de uitvoering van bepaalde programma’s met financieringsinstrumenten die uit de EU-begroting worden gefinancierd: 1,9 miljard EUR per 31 december 2023, waarvan 0,5 miljard EUR betrekking heeft op de Cosme-garantiefaciliteit (Cosme-LGF) (zie toelichting 4.1.2). Ook omvatten zij 0,3 miljard EUR aan kasequivalenten (termijndeposito’s en kortlopende commercial papers) die behoren tot het door de EIB beheerde Innovatiefonds (zie toelichting 2.4.2.1). Deze rubriek omvat niet de aan het GVF gerelateerde liquiditeitsbuffer (0,1 miljard EUR per 31 december 2023), die op de centrale kasrekening van de Commissie wordt aangehouden. De tot financieringsinstrumenten behorende kasmiddelen kunnen alleen worden gebruikt door het betrokken programma.
56. Geldboeten
Dit zijn geldmiddelen die worden ontvangen uit door de Commissie opgelegde geldboeten in nog niet afgesloten zaken. Wanneer beroep is ingesteld of wanneer niet bekend is of de beboete onderneming beroep zal aantekenen, wordt het onderliggende bedrag als voorwaardelijke verplichting vermeld in toelichting 4.2.1. Sinds 2010 worden alle voorlopig geïnde geldboeten door de Commissie beheerd in het BUFI-fonds en belegd in financiële instrumenten die worden ingedeeld als financiële activa, gewaardeerd tegen FVSD niet-derivaten (zie toelichting 2.4.2), waarbij sommige activa van het fonds per het jaareinde geldmiddelen zijn.
PASSIVA
57. PENSIOENEN EN ANDERE PERSONEELSBELONINGEN
58. Nettoverplichtingen voor personeelsbeloningen
De toename van de totale verplichtingen voor personeelsbeloningen is primair toe te schrijven aan de stijging van de nettoverplichtingen voor de belangrijkste regeling, de pensioenregeling van de Europese ambtenaren. Deze pensioenverplichtingen zijn vooral toegenomen wegens actuariële verliezen als gevolg van veranderingen in de onderliggende financiële aannamen (zie toelichting 2.9.4). Dit volgt op een daling van de reële disconteringsvoet in het jaar, waardoor de impact van de sterke stijging van de rente in het voorgaande jaar gedeeltelijk werd omgekeerd. Er zij echter op gewezen dat een stijging of daling van de reële disconteringsvoet weliswaar van invloed is op de omvang van de verplichting aan het eind van het jaar, maar dat dit niets verandert aan het bedrag van de voordelen die in de komende jaren daadwerkelijk uit de EU-begroting aan de begunstigden zullen moeten worden betaald.
De extra toename van de verplichting is voornamelijk toe te schrijven aan actuariële verliezen als gevolg van wijzigingen in de demografische aannamen na een update van de actuariële levenstabel in de belangrijkste personeelsbeloningsregelingen. Ook is er een toename als gevolg van de jaarlijkse rentelasten (actualisering van de verplichting).
Pensioenregeling voor Europese ambtenaren
Deze verplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten is de contante waarde van de verwachte toekomstige betalingen die de EU moet verrichten om de pensioenverplichtingen af te wikkelen die voortvloeien uit het dienstverband van werknemers in de lopende periode en in voorgaande perioden. Omdat de regeling doorlopend is, worden alle uit hoofde ervan in een gegeven jaar te verrichten betalingen in de EU-jaarbegroting opgenomen.
Zoals artikel 83 van het ambtenarenstatuut bepaalt, komen de uitkeringen krachtens de pensioenregeling ten laste van de begroting van de EU. Voor deze regeling is er geen kapitaaldekking, en de lidstaten waarborgen gezamenlijk de betaling. Op het basissalaris van actieve personeelsleden wordt een verplichte pensioenbijdrage ingehouden die momenteel 11,1 % bedraagt. Deze bijdragen worden behandeld als begrotingsontvangsten van het jaar en dragen bij aan de financiering van de EU-uitgaven in het algemeen (zie ook toelichting 3.8).
De verplichtingen van de pensioenregeling werden geëvalueerd op basis van het aantal begunstigden van de regeling (actieve personeelsleden, gepensioneerden, voormalige personeelsleden op invaliditeit en nabestaanden van overleden personeelsleden) op 31 december 2023 en de regels van het op die datum van toepassing zijnde statuut. Deze waardering werd uitgevoerd overeenkomstig de boekhoudkundige bepalingen van IPSAS 39 (en dus ook EU-boekhoudregel 12).
Andere pensioenstelsels
Dit betreft de opgenomen verplichting betreffende de pensioenverplichtingen voor de leden en voormalige leden van de Commissie, het Europees Hof van Justitie, de Rekenkamer, de Raad, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. In deze rubriek zijn ook de verplichtingen in verband met de pensioenen van de leden van het Europees Parlement opgenomen.
Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering
Niet alleen voor de pensioenstelsels, maar ook voor het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSZV) wordt een waardering gemaakt van de geraamde verplichting van de EU met betrekking tot de medische kosten van personeelsleden die niet meer in actieve dienst zijn (na aftrek van hun bijdragen). Zoals opgemerkt in toelichting 1.5.10, wordt voor de berekening van deze verplichting rekening gehouden met de volledige periode in actieve dienst, waarbij het gehele vergoedingsplan voor personeelsleden na uitdiensttreding (zowel de pensioenregeling als de ziektekostenverzekering) consequent in aanmerking wordt genomen.
Gelet op het vereiste van zowel de EAR als de IPSAS om een getrouw beeld te geven van de economische realiteit van de onderliggende situatie, hebben wij de IPSAS 39 niet in engere zin geïnterpreteerd bij de toerekening van de vergoedingen aan de dienstperioden. De volledige toerekening van de kosten van het GSZV over een periode van tien jaar voor alle ambtenaren, in plaats van de periode van actieve dienst van het personeelslid, zou met zich meebrengen dat de verplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten per jaareinde 1,3 miljard EUR hoger uitvalt. Zoals eerder is opgemerkt, zou deze engere benadering evenwel niet stroken met het kwalitatieve kenmerk van een getrouw beeld en bijgevolg niet worden geacht betrouwbare informatie te verstrekken zoals voorgeschreven door EAR 1 en het IPSAS Conceptual Framework. Deze raming is in hoge mate afhankelijk van de ontwikkeling van de administratieve status van het huidige personeel (in het bijzonder het aantal personeelsleden met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die in de toekomst naar verwachting vaste ambtenaar worden).
59. Mutatie in de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten
De contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde rechten is de verdisconteerde waarde van verwachte toekomstige betalingen die vereist zijn om de verplichting die resulteert uit werknemersprestaties in de lopende periode en in voorgaande perioden af te wikkelen.
De mutatie voor het lopende jaar van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde rechten is als volgt:
De aan het dienstjaar toegerekende kosten vertegenwoordigen de toename van de contante waarde van de verplichting uit hoofde van toegezegde rechten van de huidige leden in het lopende jaar.
Rentelasten verwijst naar de toename van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde rechten omdat de vergoedingen één periode dichter bij de afwikkeling liggen.
Actuariële winsten en verliezen uit ervaringsaanpassingen betreffen de gevolgen van verschillen tussen de verwachtingen op basis van de actuariële veronderstellingen van het voorgaande jaar voor 2023 en wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden in 2023. Deze post weerspiegelt ook de impact van nieuwkomers (personeelsleden die voorkomen in de huidige berekening, maar niet in de vorige).
Actuariële winsten en verliezen uit veranderingen in de waarden van de actuariële aannamen (demografische variabelen zoals personeelsverloop en sterfte, en financiële variabelen zoals disconteringsvoeten en verwachte loonsverhogingen) doen zich voor wanneer de geraamde waarden van die aannamen worden geactualiseerd om veranderingen in de onderliggende omstandigheden te weerspiegelen.
Uitkeringen (bv. pensioenen of vergoeding van medische kosten) vinden plaats gedurende het jaar volgens de regels van het stelsel. Deze betaalde uitkeringen leiden tot een afname van de verplichting uit hoofde van toegezegde rechten.
60. Fondsbeleggingen
De belangrijkste actuariële veronderstellingen die zijn gebruikt bij de waardering van de twee belangrijkste regelingen van de EU worden weergegeven in de volgende tabel:
Sterftecijfers voor 2023 gebaseerd op de EU Civil Servants Life Table — EULT 2023, met een dynamische trend over een tijdshorizon van twintig jaar. De actualisering van de sterfteaanname heeft geresulteerd in actuariële verliezen als gevolg van wijzigingen in demografische aannamen in 2023 en heeft bijgedragen aan de algehele stijging van de totale verplichting uit hoofde van personeelsbeloningen.
De nominale disconteringsvoet wordt bepaald aan de hand van de waarde van de nulcouponobligaties in euro (met een looptijd van 19 jaar, in december 2023, voor het pensioenstelsel van de Europese ambtenaren en een looptijd van 20 jaar voor het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering). De inflatie is de verwachte inflatie in de overeenkomstige periode: de break-even-inflatie wordt berekend door de rentes van inflatiegelinkte en reguliere staatsobligaties van de belangrijkste Europese financiële markten met elkaar te vergelijken. De reële disconteringsvoet wordt berekend aan de hand van de nominale disconteringsvoet en het verwachte inflatiepercentage op lange termijn.
De ontwikkeling van de nominale rentevoeten en van de inflatie vertaalde zich in 2023 in een aanzienlijke daling van de reële disconteringsvoet, waardoor de eerder waargenomen positieve trend werd omgekeerd en werd bijgedragen tot de actuariële verliezen in verband met de financiële aannamen in het jaar.
62. Gevoeligheidsanalyse
De gevoeligheidsanalyse berust op simulaties waarbij — ceteris paribus — de waarde van de betrokken veronderstellingen wordt gewijzigd.
Gevoeligheid van de pensioenregeling van de Europese ambtenaren
Een verandering van tien basispunten (0,1 %) in de veronderstelde disconteringsvoet zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2023 | 2022 | |||
Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | (1 541) | 1585 | (1 316) | 1 352 |
Een verandering van tien basispunten (0,1 %) in de verwachte loonsverhogingen zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2023 | 2022 | |||
Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | 1 532 | (1 493) | 1 312 | (1 280) |
Een verandering van één jaar in de veronderstelde pensioenleeftijd zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2023 | 2022 | |||
Verhoging met één jaar | Verlaging met één jaar | Verhoging met één jaar | Verlaging met één jaar | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | (795) | 1076 | (727) | 988 |
Gevoeligheid van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering
Een verandering van tien basispunten in de veronderstelde procentuele ontwikkeling van de kosten voor medische zorg zou het volgende effect hebben:
Een verandering van tien basispunten (0,1 %) in de veronderstelde disconteringsvoet zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2023 | 2022 | |||
Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | (132) | 135 | (118) | 121 |
Een verandering van tien basispunten (0,1 %) in de verwachte loonsverhogingen zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2023 | 2022 | |||
Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | Stijging met 0,1 % | Daling met 0,1 % | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | (25) | 25 | (23) | 22 |
Een verandering van één jaar in de veronderstelde pensioenleeftijd zou het volgende effect hebben:
(miljoen EUR) | ||||
2023 | 2022 | |||
Verhoging met één jaar | Verlaging met één jaar | Verhoging met één jaar | Verlaging met één jaar | |
Verplichting uit hoofde van toegezegde rechten | (188) | 199 | (173) | 184 |
63. VOORZIENINGEN
Voorzieningen zijn betrouwbaar geraamde bedragen die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden en die waarschijnlijk in de toekomst uit de EU-begroting zullen moeten worden betaald.
Rechtszaken
Dit is de raming van de bedragen die waarschijnlijk aan het einde van het jaar moeten worden betaald in verband met een aantal lopende rechtszaken. De bedragen onder “Landbouw” betreffen gerechtelijke procedures van lidstaten tegen conformiteitsgoedkeuringsbesluiten voor het ELGF en het Elfpo.
Ontmanteling kerninstallaties
In 2017 is het uitgangspunt voor de voorziening geactualiseerd in de bijgewerkte JRC-strategie inzake ontmanteling en afvalbeheer (“D&WMP — Updated in 2017”). De herziening van de strategie, alsmede van de budgettaire en personele behoeften, is uitgevoerd in samenwerking met de onafhankelijke D&WMP-groep van deskundigen. Het is de best beschikbare raming van de budgettaire en personele behoeften voor de voltooiing van de ontmanteling van de JRC-sites van Ispra, Geel, Karlsruhe en Petten.
In overeenstemming met de boekhoudregels van de EU is deze voorziening voor inflatie geïndexeerd en vervolgens omgerekend naar de netto contante waarde ervan (met behulp van de swapcurve van de euro). Op 31 december 2023 resulteerde dat in een voorziening van 1 768 miljoen EUR, gesplitst in het bedrag dat naar verwachting in 2024 zal worden betaald (34 miljoen EUR) en het bedrag dat daarna zal worden betaald (1 733 miljoen EUR).
Er zij op gewezen dat belangrijke onzekere factoren die inherent zijn aan de langetermijnplanning van de ontmanteling van kerninstallaties een effect kunnen hebben op deze raming, die in de toekomst aanzienlijk zou kunnen toenemen. De belangrijkste bronnen van onzekerheid betreffen de eindtoestand van de ontmantelde site, de nucleaire materialen, de aspecten afvalbeheer en verwijdering, de onvolledigheid van de nationale regelgevingskaders, de complexe en tijdrovende vergunningsprocedures en de toekomstige ontwikkeling van de markt voor ontmanteling van nucleaire installaties.
64. FINANCIËLE VERPLICHTINGEN
miljoen EUR | |||
Toelichting | 31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Opgenomen leningen | 2.11.1.1 | 450 561 | 344 303 |
Andere financiële verplichtingen | 2.11.1.2 | 1 496 | 1 517 |
Totaal | 452 057 | 345 820 | |
Langlopend | 430 633 | 323 798 | |
Kortlopend | 21 424 | 22 022 |
De nominale waarde van de opgenomen leningen bedraagt 458,5 miljard EUR (2022: 348,0 miljard EUR), en het betreft langlopende obligaties, behalve voor de uniforme financieringsaanpak, in het kader waarvan EU-schuldpapier met korte looptijden voor een bedrag van 15,2 miljard EUR zijn uitgegeven (2022: 17,0 miljard EUR). De nieuw opgenomen leningen bedroegen in 2023 netto 110,5 miljard EUR.
De bedragen voor SURE, het EFSM, BB, MFB en Euratom zijn “back-to-back”-transacties, wat inhoudt dat de Commissie één enkele obligatie uitgeeft voor de financiering van één enkele leningsovereenkomst, tegen dezelfde voorwaarden (rentevoet, looptijd) — zie toelichting 2.4.1.1.
De NGEU-leningen en niet-terugvorderbare steun, evenals de MFB+-leningen aan Oekraïne, worden gefinancierd volgens de “uniforme financieringsaanpak”. De Commissie maakt gebruik van een aanpak op basis van gepoolde financiering waarbij de opgenomen leningen niet rechtstreeks worden gebruikt voor de financiering van specifieke uitbetalingen. In plaats daarvan wordt de schuld uitgegeven aan de hand van een jaarlijks leenplan, met langlopende obligaties en kortlopende waardepapieren. Voor de uitgifte van deze effecten maakt de Commissie gebruik van veilingen en syndicaten. Vervolgens worden de kosten op de meest kosteneffectieve en billijke wijze doorberekend aan de begunstigden van de leningen, voor de leningen, en aan de EU-begroting voor de niet-terugvorderbare steun. Deze financieringsflexibiliteit vereist ook het aanhouden van een liquiditeitsbuffer voor een efficiënt liquiditeitsbeheer, zie toelichting 2.8.2. In het kader van de uniforme financieringsstrategie geeft de Commissie kortlopend (drie tot zes maanden) EU-schuldpapier uit, dat in hetzelfde of het volgende jaar kan worden terugbetaald. Het bedrag van 45,4 miljard EUR in de regel “aflossingen” heeft betrekking op dergelijke kortlopende leningen. De nieuw opgenomen leningen bedroegen in 2023 netto 113,8 miljard EUR.
De regel “Veranderingen in boekwaarde” stemt overeen met de veranderingen in de opgelopen rente en de veranderingen in premies/kortingen (nieuwe premies/kortingen en afschrijvingen). Voor de uniforme financiering heeft de regel “Veranderingen in boekwaarde” met name betrekking op:
a. een stijging van de opgelopen rente met 1,7 miljard EUR als gevolg van de toename van de opgenomen leningen;
b. een verhoging van de kortingen met 5,8 miljard EUR, wat voornamelijk betrekking heeft op nieuwe kortingen op de obligatie-uitgiften van 2023. Wanneer de couponrente lager is dan de marktrente, ontvangt de kredietnemer minder dan de nominale waarde van de opgenomen leningen. Het verschil maakt het kortingsbedrag uit. Dit wordt geleidelijk afgeschreven als financieringskosten en maakt deel uit van de berekening van de effectieve rentevoet van de lening.
De terugbetaling van de bovenstaande leningen wordt in laatste instantie gegarandeerd door de EU-begroting (zie toelichting 2.4.1.1), en bij uitbreiding door elke lidstaat.
Effectieve rentevoeten leningen (uitgedrukt als een rente-interval)
67. Andere financiële verplichtingen
Financiëleleaseschulden
De bovenstaande bedragen voor leasing en gebouwen zijn te financieren uit toekomstige begrotingen.
Onder de rubriek “Overige” hebben de financiële verplichtingen van 184 miljoen EUR betrekking op bijdragen van de lidstaten en andere donoren aan de EU-programma’s, met name aan InvestEU (zie toelichting 4.1.1), waarbij de EU verplicht is ongebruikte middelen aan de contribuant terug te betalen.
68. Financiële verplichtingen in verband met garanties
De EU past de brutomethode van de financiëlegarantiecontracten toe, waarbij de inkomsten die nog uit hoofde van de garantie moeten worden ontvangen, worden opgenomen als vorderingen in verband met financiële garanties (gepresenteerd onder de rubriek ontvangsten uit ruiltransacties — zie toelichting 2.6.2) en een verplichting in verband met financiële garanties wordt opgenomen die de EU-verplichting weergeeft ter dekking van de toekomstige garantievorderingen.
De ELM-garantie en de EFSI-garantie blijven de belangrijkste van de financiële garantieprogramma’s, met een garantieverplichting van respectievelijk 2 170 miljoen EUR en 1 863 miljoen EUR. Hoewel de EU in ruil voor de EFSI-garantie recht heeft op een verwachte vergoeding van 1 789 miljoen EUR die als een financiëlegarantiecontract wordt opgenomen — die in hoge mate de verplichting dekt — bedraagt de verwachte vordering voor de ELM-garantie 51 miljoen EUR, waarmee slechts een klein deel van de garantie wordt gedekt. Dit is toe te schrijven aan een groot deel van de EU-subsidiëring van het ELM. In 2023 werden nieuwe garantieovereenkomsten ondertekend in het kader van de programma’s InvestEU en NDICI, wat leidde tot de opname van nieuwe financiële garantieverplichtingen (zie ook toelichting 4.1.1).
De meeste van de resterende EU-garantieprogramma’s, met name die welke voorzien in financiering met een hoger risico voor kmo’s of de innovatiesector, worden niet vergoed. Zie toelichting 2.4.2.1 voor meer informatie over garanties in het kader van het H2020-programma en toelichting 4.1.2 met betrekking tot Cosme.
69. CREDITEUREN
De post Crediteuren omvat per jaareinde ontvangen, maar nog niet betaalde kostendeclaraties en facturen. Zij worden voor het eerst opgenomen voor de gevraagde bedragen wanneer de facturen/kostendeclaraties worden ontvangen. De post wordt vervolgens aangepast om enkel de bedragen weer te geven die zijn aanvaard na een onderzoek van de kosten en de geraamde, subsidiabele bedragen. De niet-subsidiabel geachte bedragen worden opgenomen in de kolom “Aanpassingen”. De grootste bedragen betreffen de structurele maatregelen.
De daling van de RRF-schulden met 2,2 miljard EUR wijst erop dat er tegen het einde van het jaar minder betalingsverzoeken waren ontvangen waarvoor de beoordeling van mijlpalen en streefdoelen nog niet was afgerond. Voor de daling van de ELGF-schulden, zie toelichting 2.13.
De VGB (verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen 2013/1303 en 2021/1060) die van toepassing is op de structuurfondsen (EFRO en ESF), het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), regelt de bescherming van de EU-begroting door middel van stelselmatige inhoudingen op de tussentijdse betalingen. Tegen februari volgend op het einde van het VGB-boekjaar (1 juli-30 juni) is de controlecyclus voltooid, zowel via beheersverificaties door de beheersautoriteiten als via audits door de controle-autoriteiten. De Commissie onderzoekt de opdrachtdocumentatie en rekeningen die door de betreffende autoriteiten in de lidstaten worden ingediend. De betaling/invordering van het eindsaldo wordt pas verricht nadat deze beoordeling is afgerond en de rekeningen zijn aanvaard. Het volgens de regels ingehouden bedrag bedroeg per jaareinde 2023 8,9 miljard EUR. Een deel van dit bedrag (1,3 miljard EUR) is als niet-subsidiabel beoordeeld op basis van informatie afkomstig van de rekeningen van de lidstaten en eveneens opgenomen in de kolom “Aanpassingen”.
Verzoeken om voorfinanciering
In aanvulling op de bovenstaande bedragen is eind 2023 voor 5,1 miljard EUR aan verzoeken om voorfinanciering ontvangen die nog niet waren betaald aan het einde van het jaar. Overeenkomstig de boekhoudregels van de EU zijn deze bedragen niet geboekt als schulden.
Schulden uit eigen middelen
Schulden uit eigen middelen hebben betrekking op de aan het einde van het jaar terug te storten bijdragen van de lidstaten aan de EU-begroting. Gewijzigde begrotingen worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening nr. 609/2014. Het grote bedrag per 31 december 2023 was het gevolg van de goedkeuring van gewijzigde begroting nr. 4/2023 op 22 november 2023. Overeenkomstig de bovenvermelde bepaling zijn de betrokken bedragen aan de lidstaten teruggestort op de eerste werkdag van januari 2024. De situatie was vergelijkbaar met die eind 2022.
70. OVERLOPENDE POSTEN
(miljoen EUR) | ||
31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Toegerekende lasten | 76 237 | 85 870 |
Uitgestelde baten | 182 | 127 |
Overige | 386 | 167 |
Totaal | 76 805 | 86 164 |
De toegerekende lasten zijn als volgt verdeeld:
Toegerekende lasten betreffen geboekte uitgaven waarvoor de Unie nog kostendeclaraties moet ontvangen. De daling van het RRF-bedrag weerspiegelt het tempo van de uitvoering van dit instrument, aangezien de raming is gebaseerd op de prognose van de betalingen op korte termijn. De daling bij het ELFPO houdt verband met het feit dat de vorige programmeringsperiode ten einde loopt; tegelijkertijd is de nieuwe programmeringsperiode nog niet op kruissnelheid. De stijging van de toegerekende ELGF-lasten is het gevolg van een tragere uitvoering op het niveau van de lidstaten, waardoor er minder werkelijke aanvragen werden ingediend dan verwacht en er bijgevolg meer moesten worden geschat aan het einde van het jaar. De stijging wordt derhalve gecompenseerd door een overeenkomstige daling van de schulden — zie toelichting 2.12. Voor het cohesiebeleid heeft maar een klein deel (1,1 miljard EUR) betrekking op de nieuwe programmeringsperiode, terwijl het grootste deel van het resterende bedrag (13,8 miljard EUR) betrekking heeft op het vorige MFK.
NETTOACTIVA
71. RESERVES
(miljoen EUR) | |||
Toelichting | 31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Overige reserves | 1 052 | 1 312 | |
Totaal | 1 052 | 1 312 |
Het bedrag heeft voornamelijk betrekking op de reserves van de EGKS in liquidatie (620 miljoen EUR) voor de activa van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal, die zijn gecreëerd in de context van de afwikkeling van de EGKS in liquidatie, en op het reservefonds van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, waarmee de continuïteit van zijn activiteiten wordt gewaarborgd (289 miljoen EUR).
72. BIJ DE LIDSTATEN OP TE VRAGEN BEDRAGEN
Dit bedrag vertegenwoordigt het deel van de door de EU tot 31 december verrichte uitgaven die ten laste komen van toekomstige begrotingen. Veel uitgaven worden volgens de boekhoudregels op transactiebasis toegerekend aan jaar n, hoewel zij feitelijk pas zullen worden betaald in jaar n+1 (of later) en daarom uit de begroting van jaar n+1 (of later) zullen worden gefinancierd. De boeking van deze verplichtingen, in combinatie met het feit dat de overeenkomstige bedragen uit toekomstige begrotingen worden gefinancierd, heeft tot gevolg dat de passiva aan het einde van het jaar veel groter zijn dan de activa. De belangrijkste bedragen die moeten worden vermeld, betreffen de leningen die zijn opgenomen in verband met niet-terugvorderbare steun in het kader van NGEU, ELGF-activiteiten en verplichtingen op het gebied van personeelsbeloningen.
Opgemerkt zij dat het effect daarvan op het begrotingsresultaat nihil is: de begrotingsontvangsten moeten altijd gelijk zijn aan of hoger zijn dan de begrotingsuitgaven, en eventuele overschotten op de ontvangsten moeten aan de lidstaten worden terugbetaald.
De herwaarderingen in de verplichtingen voor personeelsbeloningen hebben betrekking op actuariële winsten en verliezen als gevolg van de actuariële waardering van deze verplichtingen.
De aanzienlijke stijging van de bij de lidstaten op te vragen bedragen in de afgelopen twee jaar is voornamelijk toe te schrijven aan de leningen in verband met niet-terugbetaalbare steun die in periode in het kader van NGEU is opgenomen.
73. TOELICHTINGEN BIJ DE STAAT VAN DE FINANCIËLE RESULTATEN
ONTVANGSTEN
ONTVANGSTEN UIT NIET-RUILTRANSACTIES:
EIGEN MIDDELEN
74. BNI-MIDDELEN
De ontvangsten uit eigen middelen vormen het hoofdelement van de beleidsontvangsten van de EU. De ontvangsten uit bni (bruto nationaal inkomen) vormen de belangrijkste van de vier categorieën eigen middelen. Een uniform percentage wordt geheven op het bni van elke lidstaat. De bni-middelen brengen de ontvangsten en uitgaven van de begroting in evenwicht, d.w.z. financieren dat deel van de begroting dat niet door andere bronnen van ontvangsten wordt gedekt. De daling van de bni-ontvangsten in 2023 ten opzichte van 2022 wordt verklaard door verschillende factoren, zoals de toename van andere soorten eigen middelen (uit btw en kunststof verpakkingsafval), een stijging van andere ontvangsten en een afname van de betalingskredieten.
75. TRADITIONELE EIGEN MIDDELEN
De traditionele eigen middelen hebben voornamelijk betrekking op douanerechten, waarbij de lidstaten 25 % van de bedragen inhouden als inningskosten; bovenstaande cijfers zijn na aftrek van deze vermindering. De hoogte van de invoerrechten weerspiegelt in wezen de combinatie van schommelingen in de waarde van invoer van buiten de EU en wijzigingen in het gemeenschappelijke tarief, dat herhaaldelijk is verlaagd na onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie (WTO), alsmede specifieke overeenkomsten waarbij tariefpreferenties worden toegekend aan bepaalde handelspartners of producten. De hoogte hangt derhalve ook af van de algemene economische situatie, het niveau van de wereldprijzen en wisselkoerseffecten.
76. BTW-MIDDELEN
De eigen middelen uit de btw worden berekend op basis van de btw-grondslagen van de lidstaten, die daartoe overeenkomstig EU-regels zijn geharmoniseerd. Een uniform afdrachtpercentage van 0,30 % is van toepassing op het totale bedrag van de door elke lidstaat geïnde btw-ontvangsten voor alle belastbare leveringen, gedeeld door het gewogen gemiddelde btw-tarief. De btw-grondslag heeft een plafond, dat is vastgesteld op 50 % van het bni van elke lidstaat.
77. Eigen middelen uit kunststof verpakkingsafval
Er wordt een uniform afdrachtpercentage van 0,80 EUR per kilogram toegepast op het gewicht van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval dat in elke lidstaat wordt geproduceerd. Het kunststof verpakkingsafval dat in een bepaald jaar niet is gerecycled, wordt berekend als het verschil tussen het geproduceerde kunststof verpakkingsafval en het kunststof verpakkingsafval dat in dat jaar in een lidstaat is gerecycled. Bulgarije, Tsjechië, Estland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Slowakije hebben recht op specifieke jaarlijkse forfaitaire verlagingen van hun respectieve bijdragen aan de eigen middelen uit kunststof verpakkingsafval. Dit is een relatief nieuwe eigenmiddelenbron die in 2021 is ingevoerd met de inwerkingtreding van het nieuwe Eigenmiddelenbesluit 2020/2053.
ONTVANGSTEN UIT NIET-RUILTRANSACTIES:
TRANSFERS
78. GELDBOETEN
Ontvangsten ten bedrage van 1 748 miljoen EUR (2022: 915 miljoen EUR) hebben voornamelijk betrekking op geldboeten die de Commissie heeft opgelegd aan bedrijven wegens inbreuken op de EU-mededingingsregels (898 miljoen EUR), bijdragen voor overtollige CO2-emissies (516 miljoen EUR), en aan lidstaten opgelegde geldboeten wegens inbreuken op het EU-recht (382 miljoen EUR).
79. TERUGGEVORDERDE UITGAVEN
In miljoen EUR | ||
2023 | 2022 | |
Gedeeld beheer | 691 | 1 110 |
Direct beheer | 102 | 90 |
Indirect beheer | 10 | 19 |
Totaal | 803 | 1219 |
Deze rubriek omvat voornamelijk de door de Commissie afgegeven invorderingsopdrachten die worden geïnd of verrekend met (d.w.z. afgetrokken van) latere betalingen die in het boekhoudsysteem van de Commissie zijn opgenomen. De invorderingsopdrachten worden afgegeven om uitgaven terug te vorderen die eerder uit de EU-begroting zijn betaald. De terugvorderingen zijn het resultaat van controles, audits en subsidiabiliteitsonderzoeken en beschermen de EU-begroting bijgevolg tegen onrechtmatige betalingen.
De invorderingsopdrachten die door lidstaten zijn afgegeven tegen begunstigden van uitgaven van het ELGF, evenals de wijziging van de ramingen van de toegerekende baten vanaf het einde van vorig jaar tot het einde van dit jaar, zijn ook meegenomen.
De bedragen in de bovenstaande tabel vertegenwoordigen ontvangsten uit de afgifte van invorderingsopdrachten. Om deze reden tonen deze cijfers niet de volledige omvang van maatregelen die zijn genomen om de EU-begroting te beschermen en kunnen zij die ook niet tonen, met name voor het cohesiebeleid, waarin specifieke mechanismen van kracht zijn die ervoor zorgen dat niet-subsidiabele uitgaven worden gecorrigeerd, doorgaans zonder dat een invorderingsopdracht hoeft te worden opgesteld. De EU-begroting wordt ook beschermd door inhouding van uitgaven en terugvorderingen van voorfinanciering. Terugvorderingen onder gedeeld beheer maken het leeuwendeel van het totaal uit:
Landbouw: ELGF en plattelandsontwikkeling
In het kader van het ELGF en het Elfpo zijn de bedragen die in deze rubriek als ontvangsten van het jaar zijn geboekt, financiële correcties van het jaar en terugbetalingen die de lidstaten hebben gedeclareerd en tijdens het jaar hebben geïnd, evenals de nettostijging van de uitstaande bedragen betreffende fraude en onregelmatigheden die aan het einde van het jaar voor terugvordering door de lidstaten zijn gedeclareerd.
Cohesiebeleid
De grootste bedragen met betrekking tot het cohesiebeleid zijn bedragen die de Commissie verwacht te zullen terugvorderen van de lidstaten. De terugvordering zal plaatsvinden na het onderzoek en de goedkeuring van de door de lidstaten begin 2024 ingediende jaarrekeningen. De terug te vorderen bedragen vertegenwoordigen in wezen het verschil tussen de bedragen die aanvankelijk tijdens het boekjaar subsidiabel waren verklaard en de bedragen die in de jaarrekeningen van de lidstaten als subsidiabel zijn aangemerkt. Een laag bedrag betekent dat de controles op het niveau van de lidstaten de opsporing van niet-subsidiabele bedragen in een vroeg stadium van het proces mogelijk hebben gemaakt.
80. TERUGTREKKINGSAKKOORD VK
Deze ontvangsten hebben betrekking op de nettobedragen die het VK verschuldigd is uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord dat is ondertekend na het vertrek uit de Unie in 2020 (zie toelichting 2.6.1.2), jaarlijks aangepast in overeenstemming met de vereisten van het terugtrekkingsakkoord. De ontvangsten waren nihil voor 2022, en in plaats daarvan zijn uitgaven opgenomen — dit is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de grote daling van de uitstaande vordering op het VK met betrekking tot pensioenen en andere personeelsbeloningen (artikel 142) en aan aanvullende bedragen die aan het VK moeten worden betaald in verband met eigen middelen (artikel 136).
81. OVERIGE ONTVANGSTEN UIT NIET-RUILTRANSACTIES
Bijdragen van de lidstaten voor het Innovatiefonds zijn voornamelijk ontvangsten uit de verkoop van emissierechten, te gebruiken ter ondersteuning van innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën. De daling ten opzichte van 2022 is het gevolg van het feit dat de inkomsten uit het emissiehandelssysteem (ETS) met ingang van 2023 worden gebruikt voor de financiering van REPowerEU, zie hieronder.
De ontvangsten uit belastingen en bijdragen van het personeel betreffen voornamelijk inhoudingen op de salarissen van het personeel. Pensioenbijdragen en de inkomstenbelasting vormen de grootste bedragen binnen de categorie.
De bijdragen van andere entiteiten aan de Commissie omvatten voornamelijk terugvloeiingen (0,5 miljard EUR) die door de EIB zijn overgedragen in het kader van de investeringsfaciliteiten van de ACS-landen (Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan) en de landen en gebieden overzee en opbrengsten (2,6 miljard EUR) van veilingen van ETS-emissierechten, een financieringsbron die ook wordt gebruikt om de lidstaten aanvullende steun te verlenen in het kader van REPowerEU-hoofdstukken.
De bijdragen van de EVA-landen komen uit op 752 miljoen EUR, en de bijdragen van derde landen bestaan voornamelijk uit financiële bijdragen aan Horizon Europa (387 miljoen EUR).
De begrotingsaanpassing houdt voornamelijk verband met de aanpassingen in de eigen middelen uit btw en bni van voorgaande begrotingsjaren. Met deze aanpassing herverdeelt de Commissie de totale btw- en bni-saldi, positief of negatief, over de lidstaten overeenkomstig hun respectieve bni-verdeelsleutel. Dit jaar is het saldo negatief (–3 620 miljoen EUR). Vorig jaar was het bedrag nul omdat er een wijziging in de wetgeving was doorgevoerd om de datum van betaling van de btw- en bni-saldi uit te stellen. De begrotingsaanpassingen omvatten ook het begrotingsoverschot van het voorgaande jaar, dat 2 519 miljoen EUR (2022: 3 227 miljoen EUR) bedroeg.
De overige ontvangsten uit niet-ruiltransacties omvatten bijdragen van het ITER-gastland en ledenbijdragen voor Fusion for Energy, de Europese gemeenschappelijke onderneming ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (120,7 miljoen EUR).
ONTVANGSTEN UIT RUILTRANSACTIES
82. FINANCIËLE BATEN
Rentebaten uit te late betalingen betreffen voornamelijk verschuldigde geldboeten en eigenmiddelenbijdragen die niet op tijd zijn betaald. Het negatieve bedrag is voornamelijk te verklaren door de daling van de ontvangsten uit hoofde van opgelopen achterstandsrente in de in toelichting 2.6.1.1 genoemde TEM-zaken betreffende de invoer van textiel en schoeisel uit China door de 27 lidstaten (121 miljoen EUR) en de daling van de ontvangsten uit hoofde van opgelopen achterstandsrente in een zaak tegen Nederland wegens ontduiking van antidumpingrechten op zonnepanelen (177 miljoen EUR). Dit werd gedeeltelijk gecompenseerd door een stijging van de achterstandsrente op geldboeten ten belope van circa 135 miljoen EUR.
De rente op leningen omvat NGEU-bedragen ten belope van 0,7 miljard EUR, tegen 0,2 miljard EUR voor 2022. De stijging is voornamelijk het gevolg van de aanvullende leningen die in 2023 zijn uitbetaald. Ook de effectieve rente bleef stijgen ten opzichte van de transacties van 2022, en met name die van 2021, toen er sprake was van zeer lage effectieve rentevoeten (zie toelichting 2.4.1). 0,7 miljard EUR aan rente heeft betrekking op het EFSM. Hoewel de uitbetaalde bedragen veel lager zijn dan voor NGEU, is op alle bedragen een hoge effectieve rente van toepassing als gevolg van de geldende markttarieven op het moment van uitbetaling. De MFB was goed voor 0,5 miljard EUR, tegen 0,1 miljard EUR in 2022. De stijging is voornamelijk het gevolg van de nieuwe MFB+-betalingen in 2023. Het bedrag van de rente op opgenomen SURE-leningen (0,3 miljard EUR) is lager dan voor andere leningen, aangezien op een significant deel van de transacties in het verleden lagere of negatieve rentevoeten van toepassing waren. Zie ook toelichting 2.4.1.
De rentebaten uit geldmiddelen en kasequivalenten bestaan voornamelijk uit 1,6 miljard EUR aan rente op de bankrekening die bij de ECB wordt aangehouden voor het beheer van de liquiditeitspool in verband met de uniforme financieringsaanpak (zie toelichting 2.8.2). De stijging van de rentebaten is vooral te danken aan de stijging van de marktrentevoeten sinds eind 2022.
Rentebaten uit opgenomen leningen hebben voornamelijk betrekking op SURE en zijn toe te schrijven aan de negatieve effectieve rentetarieven voor bepaalde transacties in het verleden.
De ontvangsten uit financiëlegarantiecontracten hebben voornamelijk betrekking op de afschrijving van verplichtingen uit hoofde van de financiële garantie. Dit kan worden geïnterpreteerd als een ontheffing van de garantieverplichtingen van de EU voor de periode waarin de EU klaar was om de houders van de garanties te compenseren voor hun kredietverliezen. De opname van opbrengsten voor financiële garanties weerspiegelt dus het tijdsverloop en het gegarandeerde volume. De aflossingen zijn van toepassing op beide soorten garanties, te weten garanties die worden vergoed en garanties waarvoor de EU geen of een nominale vergoeding in rekening brengt (zie toelichting 2.11.2). Van de garanties tegen vergoeding is de belangrijkste de EFSI-garantie die aan de EIB is verstrekt voor de schuldportefeuille van het venster infrastructuur en innovatie (IIW), in combinatie met de schuldportefeuilles van InvestEU vanaf 2022 (zie toelichting 4.1.1). In 2023 bedroegen de inkomsten uit de EFSI-garantie met betrekking tot deze gecombineerde schuldportefeuilles 295 miljoen EUR.
Tegenover de ontvangsten uit financiële garantiecontracten ten bedrage van 887 miljoen EUR staan bijzondere waardeverminderingen op financiële garantieverplichtingen ten bedrage van 263 miljoen EUR in verband met: garantieopvragingen, na aftrek van terugvorderingen, ten belope van 459 miljoen EUR en niet-gerealiseerde bijzondere waardeverminderingen ten belope van 196 miljoen EUR (zie de toelichtingen 3.15 en 6.5). Daarnaast heeft de EU financiële garantieprogramma’s gesubsidieerd (762 miljoen EUR) door geen of lagere dan marktconforme garantieopslagen in rekening te brengen (toelichting 3.15). In totaal is het nettoresultaat van de financiële garantieprogramma’s een tekort van 138 miljoen EUR.
De baten uit niet-afgeleide financiële activa gewaardeerd tegen FVSD zijn aanzienlijk toegenomen. De belangrijkste bedragen hebben betrekking op het GVF (0,9 miljard EUR) en het Innovatiefonds (0,5 miljard EUR). Voor de effectenmarkten was dit jaar was beter dan 2022, met name tegen het einde van het jaar, vanwege de verwachtingen ten aanzien van renteverlagingen. Dit had een positief effect op de reële waarde van de obligaties die werden aangehouden in de portefeuilles van de EU, met als gevolg dat een grotendeels niet-gerealiseerde reële waardevermeerdering werd opgenomen.
83. OVERIGE ONTVANGSTEN UIT RUILTRANSACTIES
Ontvangen vergoedingen voor verstrekte diensten omvatten voornamelijk vergoedingen voor het verkrijgen van vergunningen voor het in de handel brengen die door het Europees Geneesmiddelenagentschap in rekening worden gebracht en merktaksen van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie.
UITGAVEN
84. GEDEELD BEHEER
De daling met 1,5 miljard EUR voor het Elfpo en andere instrumenten voor plattelandsontwikkeling is te verklaren door vertragingen bij de uitvoering van de programma’s, aangezien 2023 het eerste jaar van de nieuwe strategische GLB-plannen was.
Wat het cohesiebeleid betreft, komt er nu vaart in de uitvoering van de nieuwe programmeringsperiode, wat tot de stijging van de uitgaven bijdraagt. Daarnaast is er sprake van een aanzienlijke stijging van 2,5 miljard EUR in de uitgaven die verband houden met voorschotten aan lidstaten voor financieringsinstrumenten onder gedeeld beheer (uitgezonderd kleine en middelgrote ondernemingen), aangezien de meeste bedragen nu als uitgaven worden beschouwd.
De overige uitgaven hebben voornamelijk betrekking op het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (0,9 miljard EUR), de reserve voor aanpassing aan de Brexit (0,7 miljard EUR), asiel en migratie (0,7 miljard EUR), het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (0,7 miljard EUR) en het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (0,6 miljard EUR).
85. DIRECT BEHEER
Ondanks deze aanzienlijke daling van de uitgaven uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit verliep de uitvoering van de programma’s over het algemeen volgens schema, waarbij de voortgang met betrekking tot de meeste mijlpalen en streefdoelen in overeenstemming was met de initiële verwachtingen.
De resterende bedragen onder direct beheer hebben voornamelijk betrekking op de uitvoering van het onderzoeksbeleid (9,8 miljard EUR) en het extern optreden, waaronder het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking en de voorlopers daarvan (3,7 miljard EUR), alsook humanitaire hulpoperaties (1,1 miljard EUR). Een verdere 2,8 miljard EUR heeft betrekking op de Connecting Europe Facility, het gemeenschappelijk infrastructuurfonds voor de uitrol van slimme netwerken op het gebied van vervoer, energie en telecommunicatie.
86. INDIRECT BEHEER
Van de uitgaven onder indirect beheer heeft 6,6 miljard EUR betrekking op extern beleid (voornamelijk op het gebied van
pretoetreding, humanitaire hulp, internationale samenwerking en nabuurschap). Nog eens 4,1 miljard EUR betreft het versterken van het Europese concurrentievermogen (bv. op het gebied van onderzoek, ruimtevaartprogramma’s en onderwijs).
87. PERSONEELS- EN PENSIOENKOSTEN
In miljoen EUR | ||
2023 | 2022 | |
Personeelskosten | 8 481 | 7 957 |
Pensioenkosten | 5 543 | 6 251 |
Totaal | 14 023 | 14 209 |
De pensioenkosten zijn onderdelen van de met de actuariële waardering van de verplichtingen voor personeelsbeloningen, andere dan die welke onder de nettoactiva zijn opgenomen. Het gaat niet om de werkelijke pensioenbetalingen van het jaar, die beduidend lager zijn (2,4 miljard EUR).
88. FINANCIERINGSKOSTEN
Tot de rente op opgenomen leningen behoren bedragen van 4,4 miljard EUR uit hoofde van de uniforme financieringsaanpak, tegen 0,9 miljard EUR voor 2022. De stijging is vooral toe te schrijven aan de hogere geleende bedragen. De effectieve rentevoeten van de uitgiften in 2023, volgens de uniforme financiering, zijn ook hoger dan in 2022 (zie toelichting 2.11.1). De rentelasten voor het EFSM (0,7 miljard EUR) zijn stabiel. De rentelasten van SURE-leningen (0,3 miljard EUR) zijn aanzienlijk lager dan voor de andere programma’s, in het licht van de geleende bedragen. Dat is het geval omdat op een aanzienlijk deel van de transacties in het verleden een lagere of negatieve rente van toepassing was. De negatieve effectieve rentevoeten voor bepaalde SURE-transacties in het verleden verklaren ook de rentelasten op leningen (“back-to-backleningen” met negatieve rentevoeten).
Zie toelichting 3.9 voor meer informatie over uitgaven in verband met financiële garanties.
Nettowaardeverminderingsverliezen op leningen en kortlopende vorderingen hebben grotendeels betrekking op de aanvullende bijzondere waardevermindering van 6,8 miljard EUR voor verwachte kredietverliezen op MFB+-leningen aan Oekraïne die in 2023 is opgenomen (zie de toelichtingen 2.4.1.1 en 6.5).
Het mutatieverlies heeft betrekking op een rentesubsidie die in 2023 is toegekend aan Oekraïne voor de rente die is opgebouwd op de uitzonderlijke MFB-leningen (zie toelichting 2.4.1.1).
Voor de aanzienlijke daling van de verliezen op niet-afgeleide financiële activa gewaardeerd tegen FVSD, zie toelichting 3.9.
89. OVERIGE UITGAVEN
Het totaalbedrag van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling die in 2023 als uitgave zijn opgenomen, is als volgt:
miljoen EUR | ||
2023 | 2022 | |
Kosten voor onderzoek | 452 | 430 |
Niet-gekapitaliseerde kosten voor ontwikkeling | 149 | 133 |
Totaal | 600 | 563 |
90. GESEGMENTEERDE INFORMATIE PER RUBRIEK VAN HET MEERJARIG FINANCIEEL KADER (MFK)
De weergave van de ontvangsten en uitgaven per MFK-rubriek is gebaseerd op een schatting, omdat niet alle vastleggingen aan een MFK-rubriek zijn gekoppeld.
91. VOORWAARDELIJKE VERPLICHTINGEN EN ACTIVA
Voorwaardelijke verplichtingen zijn mogelijke toekomstige betalingsverplichtingen voor de EU die voortvloeien uit gebeurtenissen in het verleden of uit aangegane juridische verbintenissen waarvan de realisatie afhangt van toekomstige gebeurtenissen waarover de EU niet de volledige controle heeft. Het betreft voornamelijk financiële garanties en juridische risico’s. Alle voorwaardelijke verplichtingen, met uitzondering van die betreffende boetes, garanties en financieringsinstrumenten voor zover gedekt door fondsen (zie toelichting 2.4.2.1), zouden, indien zij verschuldigd zouden worden, worden gefinancierd uit de EU-begroting (en dus door de lidstaten van de EU) in de komende jaren.
92. Door de EU-begroting verstrekte garanties
93. Garanties in het kader van de EU-begrotingsgarantieprogramma’s (nominaal)
* De 3,0 miljard EUR aan activa voor de EIB-ELM-garanties dekt ook leningen en daarmee verband houdende opgenomen leningen in het kader van oude MFB- en Euratom-leningen (zie toelichting 2.4.1.1).
* De 2,7 miljard EUR aan activa voor de EIB-ELM-garanties dekt ook leningen en daarmee verband houdende opgenomen leningen in het kader van oude MFB- en Euratom-leningen (zie toelichting 2.4.1.1).
De bovenstaande tabellen tonen de mate van blootstelling van de EU-begroting aan mogelijke toekomstige betalingen in verband met aan de EIB-groep of andere financiële instellingen gegeven garanties. Uitbetaalde bedragen zijn de bedragen die feitelijk reeds aan eindbegunstigden zijn uitgekeerd, terwijl de ondertekende bedragen de reeds uitbetaalde bedragen en de met begunstigden of financiële intermediairs gesloten overeenkomsten waarvoor aan het einde van het jaar nog geen bedragen zijn uitbetaald, omvatten (22,2 miljard EUR). Het maximum is het totale bedrag aan garanties waarvoor door de EU-begroting, en dus de lidstaten, verbintenissen zijn aangegaan; om de maximale blootstelling per 31 december 2023 te kunnen vermelden, moeten ook de toegestane, maar nog niet ondertekende transacties worden opgenomen (42,1 miljard EUR).
Begrotingsgarantieprogramma’s worden ondersteund door voorzieningen die geleidelijk uit de begroting worden opgebouwd en in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds (“GVF”) worden gehouden als liquiditeitsbuffer om toekomstige beroepen op garanties te dekken (zie toelichting 2.4.2.1). Zie toelichting 6.2 voor de maatregelen die zijn genomen om ervoor te zorgen dat de voorziening toereikend is om het beroep op de garantie op middellange termijn te dekken. Eventuele verliezen in het kader van de begrotingsgarantieprogramma’s, boven de gereserveerde voorziening, moeten in elk geval door toekomstige begrotingen worden gedekt. Voor het lidstaatcompartiment van InvestEU ontvangt de EU ook tegengaranties van de lidstaten en de EER-landen (zie hieronder).
EIB-ELM-garanties
De EU-begroting staat borg voor leningen die door de EIB uit eigen middelen aan derde landen worden verstrekt. Op 31 december 2023 stond in totaal 19 856 miljoen EUR aan door de EU-garantie gedekte leningen uit. De EU-begroting staat borg voor:
- 19 534 miljoen EUR via het Garantiefonds voor extern optreden van het GVF, en
- 322 miljoen EUR rechtstreeks voor leningen verstrekt aan lidstaten voorafgaand aan de toetreding.
Inbegrepen in de garanties op 31 december 2023 is 2,1 miljard EUR aan ondertekende maar niet-uitbetaalde leningen waarvoor toekomstige uitbetalingen eerst door de EU moeten worden goedgekeurd.
De EU-garantie in het kader van het ELM is voor leningen van de EIB begrensd tot 65 % van de uitstaande saldi voor overeenkomsten die na 2007 zijn ondertekend (mandaten 2007-2013 en 2014-2021). Voor overeenkomsten van vóór 2007 is de EU-garantie begrensd tot een percentage van het maximum van de toegestane kredietlijnen, in de meeste gevallen 65 %, maar ook 70 %, 75 % of 100 %. Indien het maximum niet is bereikt, geldt de EU-garantie voor het hele uitstaande bedrag.
Bij Besluit (EU) 2018/412 is een mandaat voor leningen aan de particuliere sector vastgesteld voor projecten die gericht zijn op de economische veerkracht op lange termijn van vluchtelingen, migranten, gast- en doorreisgemeenschappen in het kader van het EIB-weerbaarheidsinitiatief (“ERI”). De begroting van de Unie wordt vergoed voor het risico dat wordt genomen in verband met garanties die zijn verleend voor EIB-financieringsverrichtingen in het kader van het particulier mandaat van ERI, wat verklaart welke premie voor de ELM-garantie kan worden ontvangen, die anders een garantie zonder vergoeding is (zie toelichting 2.11.2).
Het ELM voor 2014-2020, dat in 2021 afliep, was het laatste mandaat in het kader van het Garantiefonds. Het nieuwe EIB-mandaat valt onder de garantie voor extern optreden dat is ingesteld bij de NDICI-verordening.
Garantie-uitkeringen door de EU worden gedaan door het Garantiefonds voor externe acties van het GVF: in 2023 is een bedrag van in totaal 67 miljoen EUR aan beroepen op garanties na aftrek van terugvorderingen uitbetaald (2022: 190 miljoen EUR).
Garantie van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI)
Het EFSI is een initiatief ter vergroting van de risicodragende capaciteit van de EIB-groep waardoor de EIB haar investeringen in de EU kan opvoeren. Het doel van het EFSI is om extra investeringen in de EU en de toegang tot financiering voor kleine ondernemingen te ondersteunen. Uit de EU-begroting wordt een garantie tot 26 miljard EUR (“de EFSI-EU-garantie”) verstrekt op basis van een overeenkomst tussen de EU en de EIB, hierna “de EFSI-overeenkomst” genoemd, om de EIB in te dekken tegen potentiële verliezen op haar financieringen en investeringen.
Het EFSI opereert in twee “vensters”: het venster infrastructuur en innovatie (IIW), uitgevoerd door de EIB (EFSI-EU-garantie van 19 250 miljoen EUR) en het mkb-venster (SMEW), uitgevoerd door het EIF (EFSI-EU-garantie van 6 750 miljoen EUR); beide vensters hebben een schuldportefeuille en een aandelenportefeuille. Het EIF opereert op grond van een overeenkomst met de EIB en op basis van een garantie van de EIB, die op haar beurt weer wordt gegarandeerd door de EFSI-EU-garantie op basis van de EFSI-overeenkomst. Om de doeltreffendheid van de EU-garantie te verbeteren en de risicodragende capaciteit ervan te vergroten, werd een combinatie van twee EFSI-schuldportefeuilles met InvestEU van kracht in 2022. Alle beroepen op garanties, terugvorderingen en [...] worden verdeeld over het EFSI en de InvestEU-garantie op basis van daadwerkelijk gegarandeerde toewijzingen.
De EU en de EIB hebben binnen het EFSI elk een andere rol. Het EFSI is opgericht in de schoot van de EIB, die de operaties (met schuld- en eigenvermogensinstrumenten) financiert met op de kapitaalmarkten geleende middelen. De EIB-groep neemt de investeringsbesluiten onafhankelijk en beheert de operaties overeenkomstig haar regels en procedures. De EU stelt zich garant voor deze operaties en dekt de verliezen die de EIB lijdt tot het maximale garantiebedrag.
Om erop toe te zien dat de investeringen in het kader van het EFSI gericht blijven op de specifieke doelstelling om marktfalen dat investeringen in de EU belemmert te verhelpen, en dat zij in aanmerking komen voor de bescherming van de EU-garantie, is een specifieke governancestructuur opgezet die bestaat uit een investeringscomité van onafhankelijke deskundigen dat voor elk door de EIB in het kader van het IIW voorgesteld project onderzoekt of het in aanmerking komt voor de EU-dekking en een EFSI-stuurgroep die toezicht houdt op het programma.
Omdat de controlecriteria en de boekhoudkundige vereisten voor consolidatie overeenkomstig de boekhoudregels van de EU (en de IPSAS) niet zijn vervuld, worden de daarmee verband houdende activa niet opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de EU.
De EFSI-EU-garantie aan de EIB-Groep wordt geboekt als financiële verplichting in verband met garanties met betrekking tot de IIW-schuldportefeuille en de SMEW-schuldportefeuille (zie toelichting 2.11.2), en als derivaat (financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot/tekort) voor beide aandelenportefeuilles (zie toelichting 2.4.2.2). De EFSI-garantie omvat verrichtingen van de programma’s Cosme, H2020, CCS LGF en EaSI voor het gedeelte dat is gedekt door de EFSI-EU-garantie op de SMEW-schuldportefeuille.
In 2023 is netto 193 miljoen EUR aan beroepen op garanties uitbetaald uit het EFSI-garantiefondscompartiment van het GVF, waaronder enkele beroepen op garanties die in voorgaande jaren zijn afgegeven, maar tijdelijk werden gedekt door de EU-ontvangsten op de EFSI-afwikkelingsrekening bij de EIB (2022: 21 miljoen EUR).
Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO)
Het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling, opgericht bij de EFDO-verordening, is een initiatief om investeringen in Afrika en het Europese nabuurschap te ondersteunen en op die manier bij te dragen tot het verwezenlijken van duurzame ontwikkeling en het aanpakken van specifieke sociaal-economische grondoorzaken van migratie. Overeenkomstig de EFDO-verordening werd de EU gemachtigd om garanties ten belope van 1,5 miljard EUR ter beschikking te stellen (aan te vullen met externe bijdragen) aan uitvoerende partners voor hun investerings- en financieringsoperaties om hun investeringsrisico’s te beperken. De EFDO-garantie wordt gedekt door het GVF (zie toelichting 2.4.2.1). Per 31 december 2023 waren zestien EFDO-garantieovereenkomsten van kracht. Voor een van de EFDO-garantieovereenkomsten (met een garantieplafond van 145 miljoen EUR), waarbij de EU de kapitaaltoereikendheid van een fonds ter afdekking van het valutarisico garandeert, heeft de EU in geval van een beroep op een garantie een restitutierecht om delen van het fonds ter waarde van het betaalde bedrag terug te ontvangen.
Garantie voor extern optreden van het NDICI
Bij Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 is het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa als wereldspeler (“het instrument”), met inbegrip van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling Plus (het “EFDO+”) en de garantie voor extern optreden, vastgesteld voor de periode van het MFK 2021-2027. De NDICI-verordening heeft tot doel de samenhang en doeltreffendheid van het externe optreden van de EU te vergroten en zo de uitvoering van de verschillende beleidsmaatregelen op het gebied van extern optreden te verbeteren.
De garantie voor extern optreden ondersteunt de EFDO+-verrichtingen die worden gedekt door begrotingsgaranties, macrofinanciële bijstand en leningen aan derde landen. De garantie wordt gedekt door het GVF – zie toelichting 2.4.2.1.
Per 31 december 2023 waren elf begrotingsgarantieovereenkomsten van kracht voor een totaal plafond van 28,1 miljard EUR, waarvan 26,0 miljard EUR betrekking heeft op een garantieovereenkomst die is gesloten met de EIB als opvolger van het ELM-programma.
InvestEU-garantie
De InvestEU-verordening stelt de Commissie in staat om maximaal 26,2 miljard EUR aan garanties te verstrekken om investeringen te ondersteunen uit de EU-begroting. Deze EU-garantie ondersteunt particuliere en publieke investeringen op vier beleidsterreinen: duurzame infrastructuur; onderzoek, innovatie en digitalisering; kleine en middelgrote ondernemingen, en sociale investeringen en vaardigheden. Diverse financiële partners, zoals nationale stimuleringsbanken, ontvangen de EU-garantie. Ze ondersteunen investeringen door leningen, garanties of eigen vermogen te verstrekken. De financiële partners kunnen bijvoorbeeld leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen verstrekken, deelnemen in aandelenfondsen of garanties geven aan commerciële banken voor leningen die deze verstrekken. De Commissie kan ook EU-middelen uit andere EU-programma’s toewijzen aan het InvestEU-fonds, bijvoorbeeld uit HERA Invest (gezondheid), het Europees ruimtevaartprogramma of Catalyst (innovatie).
Om een kapitaalbuffer te creëren voor de verliezen op gegarandeerde beleggingen, zet de Commissie geleidelijk geld (“voorzieningen”) uit de EU-begroting opzij in het GVF. In de InvestEU-verordening is het voorzieningspercentage vastgesteld op 40 % van de EU-garantie.
De EU-garantie kan, behalve met de hierboven genoemde 26,2 miljard EUR, worden verhoogd met middelen van de lidstaten en de EER-landen. Deze kunnen bijdragen verstrekken uit hun cohesiebegroting, RRF-middelen of nationale begroting. Voor de lidstaten wordt de voorziening per geval vastgesteld, terwijl de aanvullende EU-garantie die door de EER-landen wordt gedekt, voor 40 % van middelen wordt gedekt door contante bijdragen. De geldmiddelen van de lidstaten en de EER-landen worden aangehouden in het GVF. Het niet-voorziene bedrag wordt gedekt door tegengaranties van de lidstaten en de EER-landen. Op 31 december 2023 waren er overeenkomsten met zes lidstaten en twee EER-landen, op basis waarvan de Commissie een aanvullende EU-garantie van 2,3 miljard EUR kan verstrekken aan financiële partners, waarvan 1,7 miljard EUR moet worden gedekt door een bijdrage in contanten en 0,6 miljard EUR met tegengaranties. Tot en met 31 december 2023 was er voor 2,1 miljard EUR aan dergelijke garantieovereenkomsten ondertekend met verschillende uitvoerende partners.
Verplichtingen van het VK als gevolg van zijn vertrek uit de EU
Overeenkomstig artikel 143 van het terugtrekkingsakkoord is het VK jegens de Unie aansprakelijk voor zijn aandeel in de voorwaardelijke financiële verplichtingen in verband met het EFSI, het EFDO en het mandaat voor externe leningen van de EIB die zijn goedgekeurd/vastgesteld op de terugtrekkingsdatum, 31 januari 2020. Artikel 143 bepaalt dat in geval van een beroep op een garantie voor een financiële verrichting die vóór de terugtrekkingsdatum is goedgekeurd, het VK aansprakelijk is jegens de Unie voor zijn aandeel in de betalingen die de Unie in het kader van die verrichting heeft gedaan, tenzij dit kan worden gedekt door het aandeel van het VK in de voorziening in het garantiefonds, indien relevant.
Voor leningen in het kader van het EIB-mandaat voor externe leningen (ELM) bedroeg de waarde van de EU-begrotingsgarantie op de terugtrekkingsdatum voor de op de terugtrekkingsdatum goedgekeurde verrichtingen 33,7 miljard EUR. Op 31 december 2023 was dit veranderd in 22,2 miljard EUR (2022: 24,6 miljard EUR). Het aandeel van het VK in deze voorwaardelijke verplichting op 31 december 2023 bedraagt dus 2,8 miljard EUR (31 december 2022: 3,1 miljard EUR). Zoals hierboven vermeld, wordt elke wanbetaling met betrekking tot deze leningen echter eerst gedekt door het compartiment van het Garantiefonds voor extern optreden van het GVF en worden bedragen slechts bij het Verenigd Koninkrijk opgevraagd indien de voorziening van het Verenigd Koninkrijk voor dit fonds, van 284 miljoen EUR per 31 december 2023, niet toereikend is.
Met betrekking tot EFSI-verrichtingen bedroeg de waarde van de EU-begrotingsgarantie op de terugtrekkingsdatum voor de op de terugtrekkingsdatum goedgekeurde verrichtingen 23,5 miljard EUR. Op 31 december 2023 was deze waarde gelijk gebleven op 18,6 miljard EUR (2022: 18,6 miljard EUR). Het aandeel van het VK in deze voorwaardelijke verplichting op 31 december 2023 bedraagt derhalve 2,3 miljard EUR. Beroepen op garanties in het kader van het EFSI worden eerst gedekt door het EFSI-garantiefondscompartiment van het GVF, en bij het VK worden alleen bedragen opgevraagd indien de voorziening van het VK voor dit fonds, van 708 miljoen EUR per 31 december 2023, niet toereikend is.
Aangezien de uitvoerende partners vóór de terugtrekkingsdatum geen verrichtingen met betrekking tot de EFDO-garantie hadden goedgekeurd, heeft het VK hier geen verplichtingen.
Het aandeel van het VK in de betalingen die in 2023 zijn gedaan voor de verrichtingen die op of na de terugtrekkingsdatum en tot en met 31 december 2020 zijn goedgekeurd, bedroeg 63 miljoen EUR (57 miljoen EUR voor het EFSI en 6 miljoen EUR voor ELM), waardoor de voorziening van het VK dienovereenkomstig werd verlaagd. Het in 2024 aan het Verenigd Koninkrijk verschuldigde bedrag bedraagt 233,3 miljoen EUR (zie toelichting 2.6.1.2).
94. Garanties in het kader van EU-programma’s voor financieringsinstrumenten (nominaal)
In miljoen EUR | ||
31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Horizon 2020 | 2 352 | 2 649 |
Connecting Europe Facility | 649 | 648 |
Cosme | 526 | 674 |
Overige | 511 | 604 |
Totaal | 4 037 | 4 576 |
De bedragen in de bovenstaande tabel zijn de uitstaande nominale bedragen van de garanties die worden verstrekt in het kader van de EU-programma’s voor financieringsinstrumenten.
Overeenkomstig artikel 210, lid 1, van het Financieel Reglement mogen de begrotingsuitgaven voor een financieringsinstrument en de financiële aansprakelijkheid van de Unie in geen geval hoger zijn dan het bedrag van de vastlegging die daarvoor in de begroting is gedaan, teneinde voorwaardelijke verplichtingen voor de begroting uit te sluiten. In de praktijk betekent dit dat deze verplichtingen een tegenhanger hebben aan de actiefzijde van de balans of worden gedekt door uitstaande begrotingsvastleggingen die nog niet als uitgave zijn geboekt.
De leninggarantiefaciliteit van Cosme (LGF) bestaat voornamelijk uit gemaximeerde garanties voor portefeuilles van schuldfinanciering met een hoger risico (voornamelijk leningen) die door financiële intermediairs aan kmo’s worden aangeboden. De leninggarantiefaciliteit van Cosme wordt namens de EU uitgevoerd door het EIF.
Zie ook toelichting 2.4.2.1 voor meer informatie over Horizon 2020 en de Connecting Europe Facility.
Verplichtingen van het VK als gevolg van zijn vertrek uit de EU
Wat betreft de voorwaardelijke verplichtingen van de EU voor bedragen die op de terugtrekkingsdatum zijn goedgekeurd met betrekking tot financiële instrumenten van de EU, met inbegrip van de hierboven genoemde, zullen deze voorwaardelijke verplichtingen worden gedekt door de EU-begroting met behulp van middelen op trustrekeningen. In principe zullen dus geen andere bedragen bij het VK worden opgevraagd dan zijn aandeel in de budgettaire RAL, zoals bepaald in artikel 140 van het terugtrekkingsakkoord (zie toelichting 2.6.1.2).
95. Voorwaardelijke verplichtingen in verband met rechtszaken
96. Rechtszaken op het gebied van boeten
Op 31 december 2023 bedroegen de voorwaardelijke verplichtingen in verband met geldboeten 2 231 miljoen EUR (2022: 2 990 miljoen EUR). Dit bedrag omvat de aan ondernemingen opgelegde geldboeten (1 751 miljoen EUR, zie toelichting 2.6.1.3) en de aan de lidstaten opgelegde geldboeten (479 miljoen EUR) die voorlopig zijn betaald en waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of waarvan niet bekend is of er een rechtsmiddel zal worden ingesteld. De voorwaardelijke verplichting wordt gehandhaafd tot het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak heeft gedaan of tot het einde van de termijn voor het instellen van beroep. De rente op voorlopige betalingen wordt opgenomen in het economisch resultaat van het jaar en tevens als een voorwaardelijk passief vanwege de onzekerheid of de Commissie recht heeft op deze bedragen. Mocht de EU in een of meerdere van de zaken in het ongelijk worden gesteld, dan zullen de voorlopig geïnde bedragen worden terugbetaald aan de betrokken ondernemingen of lidstaten, zonder gevolgen voor de begroting. De boetebedragen worden alleen als ontvangsten in de begroting opgenomen wanneer zij definitief zijn (artikel 107 FR).
De daling van 0,8 miljard EUR is vooral het gevolg aan een voorlopige betaling van één beboete onderneming, die in februari 2024 definitief is geworden na een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
97. Andere rechtszaken
In miljoen EUR | ||
31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Landbouw | 84 | 194 |
Overige | 73 | 2 909 |
Totaal | 157 | 3 103 |
Landbouw
Dit zijn voorwaardelijke verplichtingen tegenover de lidstaten in verband met de conformiteitsbesluiten voor het ELGF en plattelandsontwikkeling, waarover het Hof van Justitie nog geen uitspraak heeft gedaan. De vaststelling van het definitieve bedrag van de verplichting, alsook het jaar waarin het effect van een succesvol beroep ten laste van de begroting zal komen, zijn afhankelijk van de duur van de procedure voor het Hof van Justitie.
Andere rechtszaken
Deze rubriek heeft betrekking op twee schadevergoedingszaken die momenteel tegen de EU zijn ingeleid, andere rechtsgeschillen en de geraamde gerechtskosten. Opgemerkt zij dat de eiser in een schadevordering krachtens artikel 340, VWEU, moet aantonen dat de instelling een rechtsregel waarbij aan particulieren rechten worden verleend, op voldoende ernstige wijze heeft geschonden dat hij zelf reële schade heeft geleden en dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de onwettige handeling en de schade. De forse daling ten opzichte van het voorgaande jaar houdt voornamelijk verband met de verwerping van een beroep naar aanleiding van een afgewezen schadeclaim tegen de Commissie wegens een besluit waarbij een concentratie werd verboden.
Verplichtingen van het VK als gevolg van zijn vertrek uit de EU
Overeenkomstig artikel 147 van het terugtrekkingsakkoord is het VK aansprakelijk voor zijn aandeel in de ter voldoening van de voorwaardelijke verplichtingen van de Unie te verrichten betalingen die verschuldigd zijn in verband met rechtszaken betreffende de financiële belangen van de Unie, voor zover de feiten die het voorwerp van dergelijke zaken uitmaken zich uiterlijk op 31 december 2020 voordoen. De geschatte maximale blootstelling van het VK bedraagt 18 miljoen EUR (2022: 384 miljoen EUR). Voor rechtszaken waarin betaling van bedragen uit de EU-begroting waarschijnlijk wordt geacht (zie toelichting 2.10), is het aandeel van het VK opgenomen in het algemene bedrag dat het VK verschuldigd is (zie details in toelichting 2.6.1.2).
98. VOORWAARDELIJKE ACTIVA
In miljoen EUR | ||
31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Ontvangen garanties: | ||
Uitvoeringsgaranties | 249 | 282 |
Overige garanties | 6 | 6 |
Overige voorwaardelijke activa | 15 | 19 |
Totaal | 270 | 307 |
Uitvoeringsgaranties worden verlangd om ervoor te zorgen dat de begunstigden van middelen van de EU voldoen aan de verplichtingen van hun contract met de EU.
99. VASTLEGGINGEN IN DE BEGROTING EN JURIDISCHE VERBINTENISSEN
Deze toelichting verschaft informatie over de begrotingsprocedure en de toekomstige financieringsbehoeften, niet over de verplichtingen per 31 december 2023.
Het door de lidstaten goedgekeurde meerjarig financieel kader (MFK) stelt de programma’s vast en bepaalt de maximumbedragen (“plafonds”) per rubriek voor vastleggingskredieten en de totale betalingskredieten waarvoor de EU vastleggingen in de begroting kan doen en juridische verbintenissen kan aangaan, en uiteindelijk betalingen kan verrichten, voor een periode van zeven jaar (zie tabel 3.2 van de toelichtingen bij de verslagen over de uitvoering van de begroting).
Juridische verbintenissen hebben betrekking op programma’s, projecten, overeenkomsten of ondertekende contracten die juridisch bindend zijn voor de EU. Het aangaan van een juridische verbintenis is de handeling waarbij de ordonnateur een verplichting (voor de EU) doet ontstaan of constateert die tot een last leidt (artikel 2, punt 37, FR).
De vastlegging in de begroting vindt in beginsel plaats vóór de juridische verbintenis, maar voor bepaalde meerjarige programma’s/projecten is het andersom en worden de desbetreffende vastleggingen in jaartranches gedaan, gespreid over meerdere jaren, wanneer het basisbesluit daarin voorziet. Voor cohesie bijvoorbeeld, bepaalt artikel 86 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (VGB — Verordening (EU) nr. 2021/1060) dat het besluit van de Commissie tot vaststelling van een programma een juridische verbintenis vormt in de zin van het Financieel Reglement, maar dat de vastleggingen in de begroting van de Unie voor elk programma gedurende de periode van 1 januari 2021 tot 31 december 2027 geschieden in jaarlijkse tranches voor elk fonds. Andere rechtsgrondslagen kunnen soortgelijke bepalingen bevatten. Om deze reden kan er sprake zijn van bedragen die de EU wettelijk verplicht is te betalen, maar waarvoor de begrotingsvastlegging nog niet is gedaan — zie toelichting 5.2 hieronder.
Verbintenissen waarvoor de vastlegging in de begroting is gedaan maar die vervolgens nog niet betaalbaar zijn gesteld, worden de “reste à liquider” (RAL) genoemd. Het kan gaan om, vaak meerjarige, ondertekende programma’s of projecten waarvoor betalingen pas in latere jaren zullen worden verricht. Deze vormen betalingsverplichtingen voor de volgende jaren. Omdat de financiële staten worden opgesteld op transactiebasis en de begrotingsuitvoeringsverslagen op kasbasis, is een deel van de totale nog betaalbaar te stellen vastlegging (RAL) reeds geboekt als uitgave en als verplichting opgenomen op de balans (zie de toelichtingen 2.12 en 2.13). De berekening van deze uitgaven is gebeurd hetzij op basis van ontvangen kostendeclaraties/facturen, hetzij van de geraamde stand van uitvoering van een programma of project wanneer nog geen declaraties bij de EU zijn ingediend. Zodra de betalingen in verband met de RAL worden gedaan, wordt de verplichting van de balans verwijderd. Het deel van de RAL dat nog niet als uitgave is opgenomen, is niet onder de verplichtingen opgenomen, maar wordt hieronder vermeld — zie toelichting 5.1.
De onderstaande vermeldingen betreffen dus bedragen per 31 december 2023 tot de betaling waarvan de EU zich heeft verbonden mits aan de contractuele voorwaarden wordt voldaan en die worden gefinancierd uit toekomstige begrotingen van de EU.
miljoen EUR | |||
Toelichting | 31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Nog betaalbaar te stellen begrotingsvastleggingen | 5.1 | 466 467 | 364 503 |
Significante juridische verbintenissen | 5.2 | 329 939 | 406 284 |
Totaal | 796 407 | 770 786 |
100. NOG BETAALBAAR TE STELLEN BEGROTINGSVASTLEGGINGEN
In miljoen EUR | ||
31.12.2023 | 31.12.2022 | |
Nog betaalbaar te stellen begrotingsvastleggingen | 466 467 | 364 503 |
Dit bedrag bestaat uit de budgettaire RAL (“reste à liquider”) van 543 003 miljoen EUR (zie tabel 6.4 in de verslagen over de uitvoering van de begroting), minus de daarmee verband houdende bedragen die op de balans zijn opgenomen als verplichtingen en in de staat van de financiële resultaten als uitgaven. De budgettaire RAL is een bedrag dat de openstaande vastleggingen vertegenwoordigt waarvoor nog geen betalingen en/of vrijmakingen zijn gedaan. Dit is het normale gevolg van het bestaan van meerjarenprogramma’s. De significante stijging ten opzichte van 2022 houdt voornamelijk verband met de inschrijving van RRF/REPowerEU-begrotingsvastleggingen in 2023.
Per 31 december 2023 bedroegen de uitstaande voorschotten in het kader van voorfinanciering in totaal 91,7 miljard EUR — zie toelichting 2.5. Het gaat om vastleggingen in de begroting waarvoor betalingen zijn gedaan, die de RAL derhalve verminderen, maar waarbij de uitbetaalde bedragen worden geacht nog steeds aan de EU toe te behoren en niet aan de begunstigde, totdat de desbetreffende contractuele verplichtingen zijn vervuld. Daarom zijn dzij, zoals de hierboven vermelde RAL, nog niet als uitgave geboekt.
101. SIGNIFICANTE JURIDISCHE VERBINTENISSEN
* Met ingang van 2023 worden de bedragen met betrekking tot veiligheid en defensie (met inbegrip van de vergelijkingen) afzonderlijk van het migratie- en grensbeheer gepresenteerd.
Deze bedragen omvatten de juridische verbintenissen op lange termijn die niet door vastleggingskredieten in de begroting zijn gedekt per jaareinde. Deze bindende verplichtingen zullen de komende jaren worden gebudgetteerd en betaalbaar gesteld.
Sommige belangrijke programma’s (zie hieronder) kunnen worden uitgevoerd door middel van jaarlijkse tranches, overeenkomstig artikel 112, lid 2, FR. Zo kan de EU juridische verbintenissen aangaan (subsidieovereenkomsten, delegatieovereenkomsten en contracten voor opdrachten afsluiten) voor meer dan de beschikbare vastleggingskredieten van een bepaald jaar. Bijgevolg kan het zijn dat een aanzienlijk deel van de totale toewijzing voor het huidige MFK reeds is vastgelegd. Dit geldt met name voor de volgende programma’s:
Fondsen onder gedeeld beheer
Dit zijn juridische verplichtingen tot betaling waartoe de EU zich heeft verbonden bij de vaststelling van de operationele programma’s onder gedeeld beheer. Het besluit van de Commissie tot vaststelling van een operationeel programma vormt een financieringsbesluit in de zin van artikel 110 FR en vormt na kennisgeving aan de betrokken lidstaat een juridische verbintenis in de zin van dat reglement.
Artikel 86, lid 2, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (VGB) voor fondsen in gedeeld beheer bepaalt het volgende:
“De vastleggingen in de begroting van de Unie voor elk programma worden in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 verricht door de Commissie, in jaarlijkse tranches voor elk fonds”.
De bedragen op de eerste drie regels van bovenstaande tabel houden verband met rubriek 2A (Economische, sociale en territoriale cohesie), rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu), rubriek 4 (Migratie en grensbeheer) en rubriek 5 (Veiligheid en defensie) van het MFK 2021-2027. Zij vertegenwoordigen de uitstaande bedragen waarvoor de EU een vastlegging in de begroting zal doen en betaalbaar zal stellen na 31 december 2023.
Internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER)
De vastleggingen dienen ter dekking van de toekomstige financieringsbehoeften van de ITER-faciliteiten tot 2027. De bijdrage van de EU (Euratom) aan ITER International wordt gegeven via het agentschap Fusion for Energy, en omvat ook de bijdragen van de lidstaten en van Zwitserland. Het bedrag weerspiegelt de prospectieve financiering in het MFK 2021-2027 zoals vastgesteld bij Besluit (Euratom) 2021/281 van de Raad van 22 februari 2021 houdende wijziging van Besluit 2007/198/Euratom tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie, waarin toestemming is gegeven voor het gebruik van jaarlijkse tranches. ITER is opgericht om de ITER-faciliteiten te beheren, de exploitatie van de ITER-faciliteiten aan te moedigen, de kennis over fusie-energie van het grote publiek alsook de aanvaarding ervan te bevorderen en alle andere activiteiten te verrichten die nodig zijn om het doel van ITER te bereiken. Bij ITER zijn de EU en diverse andere landen betrokken.
Connecting Europe Facility (CEF2)
De CEF2 verstrekt financiële steun aan trans-Europese netwerken voor projecten van gemeenschappelijk belang in de sectoren vervoer, telecommunicatie en energie-infrastructuur. De juridische verbintenissen voor het CEF-programma bestrijken een uitvoeringsperiode die loopt van 2021 tot en met 2027 voor CEF-Energie (met de mogelijkheid tot verlenging). De rechtsgrondslag van deze verbintenissen is Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (Voor de EER relevante tekst), waarvan artikel 4, lid 5, het volgende bepaalt: “Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen over een periode van twee of meer jaar in jaartranches worden verdeeld”.
Ruimtevaartprogramma’s
Het ruimtevaartprogramma omvat de volgende onderdelen: Galileo, Egnos, Copernicus, Govsatcom en SSA. De belangrijkste programma’s zijn Galileo, dat het Europees wereldwijd satellietnavigatiesysteem ontwikkelt, en Copernicus, dat verband houdt met de Europese aardobservatie. De vastleggingen gelden voor de periode tot en met 2027. Op grond van Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 (PB L 170/69 van 12 mei 2021) heeft de Commissie bijdrageovereenkomsten ondertekend met het Europees Ruimteagentschap (ESA), Eumetsat, Mercator en het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn. Artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) 2021/696 staat het gebruik van jaarlijkse tranches toe.
Horizon Europa
Dit zijn bedragen die voor het programma Horizon Europa zijn vastgelegd voor het programma voor beveiligde connectiviteit, upstream- en downstreamactiviteiten voor de verschillende ruimtevaartonderdelen. De vastleggingen gelden voor de periode tot en met 2027. Op grond van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1) heeft de Commissie een bijdrageovereenkomst met ESA ondertekend. Artikel 12, lid 8, van Verordening (EU) 2021/695 staat het gebruik van jaarlijkse tranches toe.
Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU)
Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) is opgericht om hulp te bieden bij grote natuurrampen en om Europese solidariteit te betuigen aan door rampen getroffen Europese regio’s. Het SFEU is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 en gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 en Verordening (EU) 2020/461 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020. Het vermelde bedrag vertegenwoordigt de juridische verbintenissen die nog niet zijn gedekt door vastleggingen in de begroting.
Vastleggingen voor niet-terugvorderbare steun in het kader van de RRF
De herstel- en veerkrachtfaciliteit is een kernprogramma van NGEU, het EU-herstelinstrument. De faciliteit is opgericht bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 en financiert hervormingen en investeringen in de lidstaten vanaf het begin van de coronapandemie in februari 2020 tot 2026. Artikel 23 van Verordening (EU) 2021/241 staat het gebruik van jaarlijkse tranches toe. In 2023 is de herstel- en veerkrachtfaciliteit gewijzigd bij Verordening (EU) 2023/435 om de lidstaten aanvullende steun te verlenen via REPowerEU-hoofdstukken voor hervormingen en investeringen ter bevordering van de onafhankelijkheid, de veiligheid en de duurzaamheid van de energievoorziening van de Unie.
RESCUE
RescEU is een Europese reserve van responsmiddelen en -capaciteit die is opgezet in het kader van het Uniemechanisme voor civiele bescherming, als onderdeel van de herziening van Besluit nr. 1313/2013/EU in 2019. De rescEU-reserve is opgericht om te fungeren als laatste redmiddel wanneer de nationale capaciteit en de capaciteit die is vastgelegd in de Europese pool voor civiele bescherming niet toereikend is om doeltreffend te reageren op de verschillende soorten rampen. De Europese Unie financiert die responscapaciteit als paraatheidsmaatregel om deze beschikbaar te stellen wanneer er responsoperaties moeten worden uitgevoerd in het kader van het Uniemechanisme voor civiele bescherming. De prioritaire gebieden voor de capaciteitsontwikkeling in het kader van rescEU zijn de bestrijding van bosbranden vanuit de lucht, chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten, medische noodrespons, en vervoer en logistiek.
EURATOM
Euratom is een programma dat is gebaseerd op Verordening (Euratom) 2021/765 van de Raad van 10 mei 2021 tot vaststelling van het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor de periode 2021-2025 ter aanvulling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot intrekking van Verordening (Euratom) 2018/1563 (PB L 167I van 12.5.2021, blz. 81). Artikel 4 van de verordening staat het gebruik van jaarlijkse tranches toe.
De algemene doelstelling van het programma bestaat erin om onderzoeks- en opleidingsactiviteiten op het gebied van kernenergie uit te voeren, met nadruk op de voortdurende verbetering van de nucleaire veiligheid, beveiliging en stralingsbescherming, alsmede op ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van Horizon Europa, onder meer in het kader van de energietransitie. Het programma Euratom voorziet in onderzoekssubsidies door middel van competitieve oproepen tot het indienen van voorstellen en voor genoemde begunstigden.
Visserijovereenkomsten
Dit zijn verbintenissen met derde landen voor activiteiten op grond van internationale visserijovereenkomsten tot 2028. De aangegane verbintenissen zijn gebaseerd op besluiten van de Raad betreffende elk derde land (bv. de overeenkomst tussen de EU en de Republiek Kiribati en het bijbehorende uitvoeringsprotocol; PB L, 2023/2187 en 2188 van 18.10.2023) en worden beschouwd als specifieke internationale verdragen met meerjarige rechten en verplichtingen.
Vastleggingen voor operationele leases
De volgende minimumbedragen zijn vastgelegd voor betaling overeenkomstig de onderliggende contracten tijdens de verdere looptijd van deze leasecontracten:
In miljoen EUR | ||||
Minimale leasebetalingen | ||||
< 1 jaar | 1-5 jaar | > 5 jaar | Totaal | |
Gebouwen | 441 | 1 051 | 984 | 2 476 |
IT-materiaal en overige uitrusting | 13 | 35 | 5 | 52 |
Totaal | 454 | 1 086 | 989 | 2 528 |
Naar aanleiding van de kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk van zijn voornemen om zich terug te trekken uit de EU, en als gevolg van Verordening (EU) 2018/1718 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 726/2004, is de zetel van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) in maart 2019 verhuisd van Londen naar Amsterdam. Op 2 juli 2019 bereikte het bureau een akkoord met de eigenaar van het gebouw, dat daarna is onderverhuurd tegen voorwaarden die overeenkomen met die van de hoofdhuur, onder andere wat betreft de looptijd. Deze loopt tot het verstrijken van de hoofdhuur van het EMA in juni 2039.
De bedragen in de bovenstaande tabel omvatten 375 miljoen EUR die nog verschuldigd zijn uit hoofde van de hoofdhuurovereenkomst.
Overige contractuele verbintenissen
De opgegeven bedragen stemmen overeen met bedragen waarvoor verbintenissen zijn aangegaan die nog in de loop van de contracten moeten worden betaald. Het belangrijkste hier vermelde bedrag heeft betrekking op een bouwcontract (JMO2) van de Commissie in Luxemburg (490 miljoen EUR).
102. FINANCIEEL RISICOBEHEER
De hieronder verschafte informatie met betrekking tot het beheer van de financiële risico’s van de EU heeft betrekking op:
- opgenomen en verstrekte leningen voor financiële bijstand van de Commissie via acties in het kader van NGEU, EFSM, BB, MFB, SURE en Euratom;
- de kasverrichtingen die door de Commissie zijn gedaan om de EU-begroting uit te voeren, met inbegrip van het ontvangen van geldboeten;
- de activa die worden aangehouden in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds voor begrotingsgaranties, in de EGKS in liquidatie en in de BUFI-portefeuille;
- financieringsinstrumenten die uit de EU-begroting worden gefinancierd, en
- EU-begrotingsgarantieprogramma’s.
103. SOORTEN FINANCIËLE RISICO’S
De EU wordt blootgesteld aan en beheert de volgende belangrijke financiële risico’s die voortvloeien uit haar financieringsinstrumenten:
Marktrisico is het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van variaties in de marktprijzen. Marktrisico bestaat niet alleen uit potentieel verlies, maar ook uit potentiële baten. Het omvat het valutarisico, het renterisico en het overig prijsrisico (zoals aandelenrisico).
- Het valutarisico is het risico dat de verrichtingen van de EU of de waarde van haar investeringen beïnvloed worden door veranderingen in de wisselkoers. Dit risico vloeit voort uit de verandering van de koers van de ene valuta tegenover een andere.
- Renterisico is de mogelijkheid dat de waarde van een effect, en dan vooral een obligatie, vermindert door een stijging van de rentevoet. Over het algemeen leiden hogere rentevoeten tot lagere prijzen van obligaties met vaste rentevoet en omgekeerd, en
- Overig prijsrisico is het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van andere veranderingen in marktprijzen dan die welke voortvloeien uit het renterisico of valutarisico, ongeacht of deze veranderingen worden veroorzaakt door factoren die specifiek zijn voor het individuele financiële instrument of de emittent ervan dan wel door factoren die alle soortgelijke op de markt verhandelde financiële instrumenten beïnvloeden.
Kredietrisico is het risico op verlies doordat een schuldenaar/leningnemer een lening of een andere kredietlijn (hoofdsom of rente of beide) niet betaalt of op een andere manier zijn contractuele verplichtingen niet nakomt. Daarbij kan het gaan om laattijdige terugbetalingen, herstructurering van de aflossingen van de leningnemer en faillissement.
Liquiditeitsrisico is het risico dat een entiteit moeilijkheden ondervindt bij het nakomen van verplichtingen die verband houden met de afwikkeling van financiële verplichtingen door middel van de levering van geldmiddelen of een ander financieel actief.
104. RISICOBEHEERBELEID
Waardering van financiële instrumenten
De volgende categorieën van financiële activa en verplichtingen worden niet gewaardeerd tegen reële waarde: geldmiddelen en kasequivalenten, verstrekte leningen, vorderingen uit ruiltransacties die geen vorderingen uit hoofde van financiëlegarantiecontracten zijn indien geclassificeerd in financiële activa tegen FVSD, opgenomen leningen, financiëlegarantiecontracten en andere financiële verplichtingen gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs. De boekwaarde van die financiële activa en passiva wordt beschouwd als een redelijke schatting van de reële waarde ervan.
Opgenomen en verstrekte leningen voor financiële bijstand en NGEU
De leningtransacties worden door de EU verricht overeenkomstig de respectieve verordeningen van de Raad en besluiten van de Raad en het Europees Parlement en, indien van toepassing, op basis van interne richtsnoeren. Voor specifieke gebieden, zoals opgenomen leningen en verstrekte leningen, zijn schriftelijke procedurehandleidingen opgesteld die door de betrokken operationele eenheden worden gebruikt. Financiële en operationele risico’s worden vastgesteld en beoordeeld en de naleving van de interne richtsnoeren en procedures wordt periodiek gecontroleerd.
Verstrekte leningen werden traditioneel gefinancierd door middel van opgenomen “back-to-back”-leningen, die in de uniforme financieringsaanpak geen open rente- of valutaposities doen ontstaan. Een uniforme financieringsaanpak wordt momenteel toegepast voor de NGEU- en MFB+-instrumenten en zal vanaf 2024 worden toegepast voor de faciliteit voor Oekraïne, maar is ook beschikbaar voor gebruik voor andere programma’s voor financiële bijstand. De uniforme financieringsaanpak, in eerste instantie “gediversifieerde financieringsstrategie” genoemd, is ontwikkeld voor NGEU en combineert een breed scala aan financieringsinstrumenten (EU-obligaties en EU-schuldpapier) en financieringstechnieken (syndicaten en veilingen) om op flexibele wijze tegemoet te komen aan financieringsbehoeften op lange en korte termijn. De reikwijdte van de gediversifieerde financieringsstrategie is in december 2022 verruimd om ervoor te zorgen dat de Commissie de voordelen van deze flexibelere en kostenefficiëntere schuldbeheerstrategie ook kan toepassen op MFB+-leningen aan Oekraïne en andere eventuele toekomstige programma’s voor het opnemen en verstrekken van leningen. Hierdoor ontstond een uniforme financieringsaanpak voor alle EU-programma’s voor het opnemen en verstrekken van leningen. In het kader van deze uniforme financieringsaanpak geeft de Commissie obligaties met de uniforme aanduiding 'EU-obligaties' uit, in plaats van obligaties met afzonderlijke aanduidingen per beleidslijn, zoals in het verleden.
Risicogovernance voor het opnemen van leningen, schuldbeheer en daaraan gerelateerde leningverstrekking
Dit kader voor risicobeheer is een cruciaal element van een adequate bescherming van de financiële belangen van de EU en een goed financieel beheer van EU-verrichtingen. Hoewel de Europese Commissie geen financiële instelling is, streeft zij ernaar om de modernste praktijken op het gebied van goed risicobeheer toe te passen met betrekking tot de door de EU opgenomen leningen en het beheer daarvan. Met het oog hierop zijn de beste praktijken op het gebied van risicobeheer aangepast aan de specifieke opzet van de Europese Unie als emittent en aan de vereisten van de verschillende programma’s die door middel van de opgenomen leningen worden gefinancierd. Het uiteindelijke doel van het kader is het beschermen van de financiële belangen en de reputatie van de Unie en het waarborgen van de billijkheid, de integriteit en de transparantie van NGEU-transacties.
In eerste instantie heeft de chief risk officer (CRO) het kader voor NGEU-verrichtingen ontwikkeld, bestaande uit het “High Level Risk and Compliance Policy”, het “Market and Funding Liquidity Risk Policy” en het “Operational Risk Management Policy”. De CRO stelt harde en zachte limieten en kernrisico-indicatoren vast om de risico’s in verband met de transacties tot het opnemen en verstrekken van leningen en de schuldbeheertransacties van de EU te beoordelen en te monitoren en verstrekt regelmatig risicoverslagen waarin de naleving van de risicolimieten, de risicoblootstellingen en de materiële risico’s worden beschreven, evenals de plannen om de risico’s te beperken. Voor de transacties tot het opnemen van leningen en de schuldbeheertransacties van de EU werd het beginsel van de “drie verdedigingslinies” voor risicobeheer toegepast om: i) de passende scheiding van bevoegdheden en taken te waarborgen; ii) gezagslijnenduidelijk te definiëren; en iii) aparte taken en verantwoordelijkheden voor het beheren en beperken van risico’s te waarborgen.
Met de vaststelling van Besluit (EU, Euratom) 2022/2544, waarbij de gediversifieerde financieringsstrategie voor alle door de EU opgenomen leningen, het schuldbeheer en daarmee verband houdende transacties tot het verstrekken van leningen werd ingevoerd, is het toepassingsgebied van het risicotoezicht van de CRO verder uitgebreid tot:
- het opnemen van leningen in het kader van zowel de gediversifieerde financieringsstrategie als de back-to-back-financieringsmethode met betrekking tot programma’s voor financiële bijstand;
- kredietrisicobeoordeling voor daarmee verband houdende transacties tot het verstrekken van leningen aan lidstaten en niet-EU-landen (begunstigde landen) in het kader van diverse EU-programma’s voor financiële bijstand, waaronder NGEU, macrofinanciële bijstand, de MFB+ voor Oekraïne en financiële bijstand aan derde landen; en
- schuldbeheertransacties;
De CRO, ondersteund door het Risk & Compliance-comité, ontwikkelt het kader voor risicobeheer door middel van interne beleidslijnen en procedures voor risicobeheer. Het RCC is een intern comité van de Commissie dat tot taak heeft de CRO te ondersteunen bij de uitvoering van zijn verantwoordelijkheden. Het Risk & Compliance-comité neemt standpunten in over kwesties die verband houden met het kader voor risicobeheer voor NGEU-verrichtingen.
Ten slotte brengt de CRO aan het lid van het College dat verantwoordelijk is voor de begroting verslag uit over de in hoofdstuk 4 van Besluit (EU, Euratom) 2023/2825 vastgestelde verantwoordelijkheden. De CRO vervult zijn rol onafhankelijk en is autonoom in het uitvoeren van de aan hem toegewezen taken en verantwoordelijkheden.
Kasverrichtingen
De voorschriften en beginselen voor het beheer van de kasverrichtingen van de Commissie zijn vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad van 17 mei 2016 en Verordening (EU, Euratom) 2022/615 van de Raad van 5 april 2022) en in het Financieel Reglement.
Als gevolg van bovenvermelde regelgeving zijn de volgende hoofdbeginselen van toepassing:
- de eigen middelen worden door de lidstaten betaald op rekeningen die daartoe op naam van de Commissie zijn geopend bij de schatkist van elke lidstaat of bij de centrale bank van de lidstaat. De Commissie mag slechts geld van die rekeningen afhalen om aan haar behoeften aan kasmiddelen te voldoen;
- de eigen middelen worden door de lidstaten betaald in hun eigen nationale munt, terwijl de betalingen door de Commissie meestal in euro luiden;
- bankrekeningen die zijn geopend in naam van de Commissie mogen niet worden overschreden. Deze beperking geldt niet voor de eigenmiddelenrekeningen van de Commissie in geval van wanbetaling met betrekking tot leningen die overeenkomstig de verordeningen en besluiten van de Raad van de EU zijn gesloten of gewaarborgd en, onder bepaalde voorwaarden, wanneer de kasmiddelenbehoeften de op die rekeningen aangehouden kasmiddelen overtreffen; en
- het saldo van rekeningen die luiden in andere munten dan de euro wordt ofwel gebruikt voor betalingen in dezelfde munt, ofwel periodiek omgezet in euro.
Naast de eigenmiddelenrekeningen heeft de Commissie nog andere bankrekeningen geopend bij centrale banken en commerciële banken om andere betalingen te verrichten en te ontvangen dan die welke verband houden met de bijdragen van de lidstaten aan de begroting.
De kasverrichtingen en de betalingen zijn sterk geautomatiseerd en maken gebruik van moderne informaticasystemen. Om de veiligheid van het systeem te waarborgen en een scheiding van taken te waarborgen overeenkomstig het Financieel Reglement, de internecontrolenormen van de Commissie en de auditbeginselen, worden specifieke procedures toegepast.
Een op schrift gestelde reeks richtsnoeren en procedures regelt het beheer van de kasverrichtingen en betalingen van de Commissie met als doel het operationele en financiële risico te beperken en een gepast controleniveau te waarborgen. Die richtsnoeren en procedures betreffen verschillende werkingsgebieden (bijvoorbeeld: uitvoering van betalingen en beheer van de liquide middelen, prognoses van de kasmiddelen, bedrijfscontinuïteit enz.), en de naleving van de richtsnoeren en procedures wordt periodiek gecontroleerd.
Beheer van activa
De beperking van de verschillende risico’s in verband met activiteiten op het gebied van activabeheer is gebaseerd op speciale governance- en werkprocedures die zijn vastgesteld na benchmarking met de hoogste normen die door vergelijkbare internationale instellingen zijn vastgesteld. Deze procedures, die aan verschillende interne en externe audits zijn onderworpen, zorgen ervoor dat een goed activabeheer wordt bereikt.
De Commissie heeft gezorgd voor een passende governance van de evaluatie en goedkeuring van technische en strategische besluiten in verband met het beheer van activa. Het activabeheer wordt gecontroleerd door twee comités: het risicocomité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van DG BUDG, en de raad voor activabeheer, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van DG BUDG, DG ECFIN en DG FISMA. Technische besluiten worden besproken en goedgekeurd in het risicocomité, terwijl strategische besluiten worden bekrachtigd door het risicocomité en de raad voor activabeheer alvorens te worden goedgekeurd door de directeur-generaal van DG BUDG, in overeenstemming met de rekenplichtige.
De governance van het activabeheer garandeert een duidelijke delegatieregeling voor de besluitvorming en de verantwoordingslijnen, een adequate scheiding van taken tussen front office, risicobeheer en back office, duidelijk omschreven rollen en welbepaalde en gedocumenteerde procedures en processen, alsmede controles en waarborgen op alle niveaus. De nalevingsprocedures vormen het kader voor passende gedragscodes voor het beheren van potentiële persoonlijke belangenconflicten en regels inzake het beheren van risico’s op handel met voorkennis.
De richtsnoeren inzake activabeheer en de interne beleggingsbeperkingen bieden een degelijk kader voor interne controle om de bescherming van activa te waarborgen. Met name effecten worden overeenkomstig de beste marktpraktijken bewaard bij onze bewaarnemers, terwijl kasmiddelen en deposito’s worden ondergebracht bij financiële instellingen met een hoge rating. De bescherming van financiële activa wordt ook gegarandeerd door de scheiding van taken tussen het team dat verantwoordelijk is voor het aangaan van overeenkomsten voor de verhandeling van effecten en het back office-team dat verantwoordelijk is voor de afwikkeling en de afstemmingscontrole op de bankrekeningen daarvan. Een extra controlelaag wordt gevormd door het boekhoudteam tijdens het maandelijkse afsluitende afstemmingsproces, wanneer de effectenportefeuille wordt afgestemd op de verklaring van de effectenbewaarder. Eventuele discrepanties in de afwikkeling en te late betalingen die worden veroorzaakt door tegenpartijen worden dagelijks gemonitord door het back office-team voor afstemmingscontrole op de bankrekeningen. Voor het toezicht op de naleving van het controlekader wordt periodiek een uitgebreide reeks prestatie- en risicomaatstaven voor de beheerde activa gerapporteerd aan de belanghebbenden.
In de richtsnoeren voor het beheer van de activa en de risico- en beleggingsstrategieën zijn bepaalde limieten en restricties vastgesteld ter beperking van de blootstelling aan het kredietrisico van de portefeuille, dat beperkt is tot de rating “beleggingswaardig” (“investment grade”), met uitzondering van de EU-lidstaten.
Gemeenschappelijk voorzieningsfonds
Bij Besluit C(2020)1896 van de Commissie van 25 maart 2020 inzake de richtsnoeren voor het beheer van de activa van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds, zijn de verantwoordelijkheden en taken van de financieel beheerder van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds gedelegeerd aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Begroting (DG BUDG). Het gemeenschappelijk voorzieningsfonds wordt gescheiden gehouden van de andere portefeuilles die door DG BUDG worden beheerd. Het fonds bestaat niet als een afzonderlijke juridische entiteit.
Het gemeenschappelijk voorzieningsfonds (GVF) wordt volgens de richtsnoeren voor het beheer van de activa beheerd. Het doel is om te zorgen voor de nodige liquiditeit om volledig en snel te voldoen aan alle vereiste uitstromen, zoals een beroep op een garantie, en om het kapitaal gedurende de beleggingshorizon van het fonds veilig te stellen, met een hoog vertrouwensniveau.
Om de hierboven beschreven algemene doelstelling te bereiken, beheert de financieel beheerder van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds de activa overeenkomstig de prudentiële regels en de beginselen van goed financieel beheer en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde regels en procedures. Voor specifieke gebieden, zoals het beheer van kasmiddelen, zijn procedurehandleidingen opgesteld die worden gebruikt door de betrokken operationele eenheden. Financiële en operationele risico’s worden geïdentificeerd en geëvalueerd en de naleving van interne richtsnoeren en procedures wordt regelmatig gecontroleerd.
De portefeuille van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds wordt zodanig samengesteld dat een hoge mate van diversificatie tussen in aanmerking komende activaklassen, geografische gebieden, emittenten en looptijden wordt gewaarborgd, zodat schommelingen in de waarde kunnen worden beheerd. Per 31 december 2023 omvatte de GVF-portefeuille beleggingen in geldmarktinstrumenten, obligaties en bedrijfs- en aandelen-ETF’s.
Omdat de Banque de France per 31 december 2023 de enige tegenpartij is voor alle uitstaande valutatermijncontracten, zijn er vanaf deze datum geen kredietverbeteringen, zoals onderpand, schuldvergelijkingsovereenkomsten of garanties. De maximale blootstelling aan kredietrisico voor valutaderivaten met een positieve reële waarde aan het einde van de verslagperiode is gelijk aan de boekwaarde op de balans.
Geldboeten
Voorlopig geïnde geldboeten: deposito’s
Alle geldboeten die vóór 2010 voorlopig waren betaald op bankrekeningen, zijn in april 2023 definitief geworden. Daarom zijn alle depositorekeningen bij de centrale thesaurie in verband met geldboeten in 2023 gesloten.
Voorlopig geïnde geldboeten: BUFI-portefeuille
Voorlopig geïnde geldboeten worden gestort in een speciaal daartoe gecreëerde portefeuille, BUFI genoemd. De belangrijkste doelstellingen van de portefeuille zijn vermindering van de risico’s die aan de financiële markten zijn verbonden en gelijke behandeling van alle entiteiten waaraan een geldboete is opgelegd door een op dezelfde grondslag berekend gewaarborgd rendement toe te passen op het nominale boetebedrag. Voor het gewaarborgd rendement zoals toegepast op entiteiten waaraan vóór de inwerkingtreding van het bijgewerkte Financieel Reglement in augustus 2018 een geldboete is opgelegd, geldt evenwel een bodemrente van nul. De Commissie verricht het activabeheer voor voorlopig geïnde geldboeten overeenkomstig interne richtsnoeren inzake activabeheer. Voor specifieke gebieden, zoals het beheer van kasmiddelen, zijn procedurehandleidingen opgesteld die door de betrokken operationele eenheden worden gebruikt. Financiële en operationele risico’s worden vastgesteld en beoordeeld, en de naleving van de interne richtsnoeren en procedures wordt periodiek gecontroleerd.
Het activabeheer is erop gericht om de aan de Commissie voorlopig betaalde boeten op zodanige wijze te beleggen dat:
- gemakkelijk over het geld kan worden beschikt wanneer dat nodig is, en
- het in normale omstandigheden een rendement oplevert dat gemiddeld gelijk is aan het rendement van de BUFI-referentiebelegging minus gemaakte kosten, waarbij het nominale bedrag van de boeten dient te worden beschermd.
Beleggingen blijven in beginsel beperkt tot de volgende categorieën: termijndeposito’s bij de centrale banken van de lidstaten, de agentschappen voor de schuld van de landen van de eurozone, banken die volledig in handen van de overheid zijn of onder staatswaarborg werken, of supranationale instellingen, en obligaties, depositocertificaten en ander papier uitgegeven door ofwel nationale ofwel supranationale instellingen.
Ontvangen financiële garanties
In verband met de geldboeten die zij oplegt aan bedrijven die de EU-mededingingsregels niet naleven, zijn aanzienlijke bedragen aan garanties van financiële instellingen aan de Commissie verstrekt — zie toelichting 2.6.1.3. De bedrijven die een geldboete moeten betalen, verstrekken deze garanties als een alternatief voor voorlopige betalingen. De garanties worden beheerd overeenkomstig het interne risicobeheerbeleid. Financiële en operationele risico’s worden vastgesteld en beoordeeld, en de naleving van het interne beleid en de interne procedures wordt periodiek gecontroleerd.
EU-begrotingsgarantieprogramma’s
In titel X van het Financieel Reglement zijn verschillende waarborgen opgenomen om de EU-begroting te beschermen tegen de financiële risico’s die voortvloeien uit het gebruik van begrotingsgaranties. Die waarborgen kunnen worden ingedeeld in vier hoofdcategorieën:
1. Maatregelen om het bedrag van de voorwaardelijke verplichtingen te beperken
Ten eerste is de omvang van de EU-garantie in de regel op een duidelijk omschreven wijze gemaximeerd. In het Financieel Reglement is bepaald dat de financiële verplichting en de totale nettobetalingen uit de begroting niet hoger mogen zijn dan het bedrag van de begrotingsgarantie die bij het basisbesluit is toegestaan. De voorwaardelijke verplichting uit hoofde van een begrotingsgarantie kan alleen hoger zijn dan de financiële activa die ter dekking van de financiële verplichting van de EU worden verstrekt indien de onderliggende basishandeling hierin voorziet en onder de specifieke voorwaarden die daarin zijn vastgesteld.
Ten tweede wordt het gewenste risicoprofiel van de door de EU gegarandeerde verrichtingen/financiële producten zo veel mogelijk vooraf bepaald, d.w.z. vóór de ondertekening van de garantieovereenkomsten.
2. Maatregelen betreffende de selectie van uitvoerende partners
Begrotingsgarantieprogramma’s worden uitgevoerd met betrouwbare partners die een pijlerbeoordeling hebben ondergaan. Dit garandeert de betrouwbaarheid van onder meer de boekhoud-, de financiële en de risicobeheersystemen van deze uitvoerende partners. Bovendien moeten deze uitvoerende partners eigen middelen vastleggen waarmee de belangen naar behoren worden afgestemd op die van de Unie.
3. Maatregelen om te zorgen voor adequate ex-antebegrotingscapaciteit voor het absorberen van beroepen op garanties
Begrotingsgarantieprogramma’s worden ondersteund door activa waarvoor voorzieningen zijn getroffen en die in het GVF worden aangehouden. Het voorzieningspercentage wordt in de basishandeling van elk programma op een zodanig niveau vastgesteld dat de programmering van de begrotingskredieten een voorziening kan vormen die het mogelijk maakt om verliezen op te vangen zonder budgettaire verstoringen. De voorziening is derhalve voldoende om de verwachte en tot op zekere hoogte ook de onverwachte verliezen van deze begrotingsgaranties te ondervangen.
Vervolgens zal de Commissie er (jaarlijks) voor zorgen dat het voorzieningspercentage zoals vastgesteld in de basishandeling toereikend is en in overeenstemming is met de beginselen van het Financieel Reglement en met de financiële programmering.
4. Maatregelen om het hoofd te bieden aan gerealiseerde verliezen die hoger zijn dan de raming vooraf
Het Financieel Reglement bevat twee drempels voor vroegtijdige waarschuwing (d.w.z. wanneer 50 % en 30 % van het voorzieningspercentage beschikbaar blijft). Deze waarschuwingsdrempels stellen de Commissie in staat om te anticiperen op een mogelijke uitputting van de voorziening vóór de beëindiging van de begrotingsgarantie en te beoordelen of zij aanvullende voorzieningen moet voorstellen.
Indien tijdelijk aanvullende liquiditeit nodig is, zijn er procedures beschikbaar zoals overdrachten tussen GVF-compartimenten en het gebruik van kasmiddelen van de centrale thesaurie, alsook het gebruik van beschikbare begrotingsruimte (vastleggings- en betalingskredieten).
Voorts is in 2020 onder het gezag van de commissaris voor Begroting een stuurgroep voor uit begrotingsgaranties voortvloeiende voorwaardelijke verplichtingen opgericht. Deze stuurgroep treedt op in aangelegenheden die betrekking hebben op begrotingsgaranties en financiële bijstand en die leiden tot voorwaardelijke verplichtingen ten opzichte van de begroting als gevolg van de uitvoering van titel X van het Financieel Reglement, met inbegrip van de bepalingen van de interne voorschriften voor het uitvoeren van de algemene begroting van de Unie. Dit omvat het kader voor risicobeheer, relevante gemeenschappelijke horizontale bepalingen van de standaardovereenkomsten en geïntegreerde rapportage om bedrijfsvereisten voor het duurzaam beheer van voorwaardelijke verplichtingen vast te stellen.
Programma’s voor financieringsinstrumenten
De uitvoering van de EU-begroting steunt al vele jaren op het gebruik van programma’s van financieringsinstrumenten. Zie toelichting 2.4.2.1 voor voorbeelden van dergelijke programma’s.
Voor de meeste financieringsinstrumenten geldt dat de uitvoering ofwel aan de EIB-groep (inclusief het EIF), ofwel aan andere financiële instellingen wordt gedelegeerd op basis van een overeenkomst tussen de Europese Commissie en de financiële instelling. Overeenkomsten met deze financiële instellingen omvatten strikte voorwaarden en verplichtingen voor de intermediairs om ervoor te zorgen dat de EU-middelen naar behoren worden beheerd en gerapporteerd. Zodra een financiële bijdrage aan een van de instrumenten is toegewezen, worden de middelen naar een speciaal hiervoor door de financiële instelling op haar naam, maar namens de Commissie geopende bankrekening (d.w.z. een fiduciaire rekening) van de financiële instelling overgeboekt. Afhankelijk van het instrument in kwestie kan de financiële instelling de middelen op deze fiduciaire rekening gebruiken om leningen te verstrekken, schuldinstrumenten uit te geven, te beleggen in vermogensinstrumenten, of aanspraken op garanties te honoreren. De opbrengsten van financieringsinstrumenten moeten, als algemene regel, aan de EU-begroting worden teruggestort.
Het risico ten aanzien van deze financieringsinstrumenten is doorgaans begrensd tot het maximum dat in de onderliggende overeenkomsten is vastgesteld en dat overeenkomt met het in de begroting opgenomen bedrag dat voor het instrument is voorzien. Omdat de Commissie vaak het eerste verlies draagt, en omdat de instrumenten bedoeld zijn om risicovollere begunstigen te financieren (die moeilijkheden ondervinden om middelen van commerciële kredietverstrekkers te verkrijgen), ligt het in de lijn der verwachting dat de EU-begroting met enige verliezen te maken zal krijgen.
105. VALUTARISICO
Valutarisico voor de financiële instrumenten van de EU aan het einde van het jaar — nettopositie
** Exclusief uitgestelde lasten.
Indien de euro ten opzichte van andere munteenheden met 10 % zou zijn toegenomen of gedaald, zou dit het volgende effect op het economische resultaat hebben:
In miljoen EUR | ||||
Stijging van de wisselkoerss (+)/ Daling van de wisselkoers (-) | 2023 | |||
USD | GBP | PLN | SEK | |
+10 % | (13) | (12) | (99) | (66) |
-10 % | 16 | 15 | 121 | 81 |
miljoen EUR | ||||
Stijging van de wisselkoerss (+)/ Daling van de wisselkoers (-) | 2022 | |||
USD | GBP | DKK | SEK | |
+10 % | 16 | (14) | (92) | (44) |
-10 % | (20) | 17 | 112 | 54 |
Opgenomen en verstrekte leningen in het kader van NGEU en financiële bijstand
De financiële activa en verplichtingen luiden thans enkel in euro, zodat de EU geen valutarisico loopt.
Kasverrichtingen
De eigen middelen die door de lidstaten worden betaald in andere valuta’s dan de euro, worden overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad van 17 mei 2016 en Verordening (EU, Euratom) 2022/615 van de Raad van 5 april 2022) aangehouden op de eigenmiddelenrekeningen. Zij worden in euro omgezet wanneer dat nodig is om betalingen uit te voeren. De procedures die voor het beheer van deze middelen moeten worden gevolgd, zijn vastgesteld in bovengenoemde verordening. In een beperkt aantal gevallen worden zij onmiddellijk gebruikt voor betalingen die in dezelfde valuta worden uitgevoerd.
De Commissie houdt bij commerciële banken een aantal rekeningen aan in andere Europese munten dan in euro, met inbegrip van Amerikaanse dollar, Britse pond en Zwitserse frank, om betalingen in deze valuta’s te verrichten. Deze rekeningen worden aangevuld naargelang het bedrag van de te verrichten betalingen, en zodat hun posities geen blootstelling aan valutarisico’s inhouden.
Wanneer diverse bedragen (behalve eigen middelen) in andere munten dan de euro worden ontvangen, worden zij ofwel overgeschreven naar andere rekeningen van de Commissie in dezelfde valuta, wanneer dat nodig is om de uitvoering van betalingen te dekken, ofwel omgezet in euro en overgeschreven naar andere rekeningen in euro. Gelden ter goede rekeningen in andere munten dan de euro worden aangevuld naargelang de verwachte behoefte aan plaatselijke betalingen op korte termijn in dezelfde munten. De saldi op deze rekeningen worden onder hun respectieve bovengrenzen gehouden.
Geldboeten
Aangezien alle boeten worden opgelegd, betaald of voorlopig geïnd in euro, is er geen valutarisico wanneer zij in het BUFI-fonds worden aangehouden.
Begrotingsgaranties
Begrotingsgaranties worden in de regel verlengd met een maximum dat is vastgesteld in EUR. Sommige onderliggende verrichtingen kunnen echter in andere valuta’s (USD of andere lokale valuta) luiden.
Bij het bepalen van de voorzieningsbehoeften moet rekening worden gehouden met het valutarisico.
Gemeenschappelijk voorzieningsfonds
Het gemeenschappelijk voorzieningsfonds is momenteel zowel in EUR als in USD actief. Het valutarisico wordt beheerst door het aangaan van derivaatcontracten (valutatermijncontracten) ter afdekking van de marktwaarde van de beleggingsportefeuille in USD. De limiet voor niet-afgedekte valutarisico’s is vastgesteld op 1 % van de totale waarde van de portefeuille, binnen de benchmark en de toewijzingen van de strategie voor het jaar. Bijgevolg zouden opwaartse of neerwaartse bewegingen van de marktwaarde van de beleggingen in USD boven of onder de limiet van 1 % leiden tot een herbalanceringstransactie (een nieuw termijncontract in dezelfde of in tegenovergestelde richting) om de afgedekte positie te corrigeren of om te keren.
De leningen waarvoor subrogatie aan de EU heeft plaatsgevonden door een beroep te doen op het fonds na wanbetalingen door de ontvanger van een lening (zie toelichting 2.4.1.2), worden in de oorspronkelijke munteenheid verricht, waardoor de EU aan valutarisico wordt blootgesteld. Voor gesubrogeerde leningen zijn er geen afdekkingsactiviteiten (“hedging”) om valutaschommelingen te compenseren vanwege de onzekerheid over de timing van de terugbetaling van leningen.
106. RENTERISICO
De onderstaande tabel toont de rentegevoeligheid van schuldbewijzen en ETF’s en toont het effect dat een wijziging in de rentevoet met +/- 100 basispunten (1 %) zou hebben op het economische resultaat van de EU.
De rentegevoeligheid van een gegeven obligatieportefeuille neemt toe met de looptijd. De looptijden van de belangrijkste door de Commissie beheerde activaportefeuilles worden hieronder toegelicht.
Opgenomen en verstrekte leningen in het kader van NGEU en financiële bijstand
Gezien de aard van de verstrekte en opgenomen leningen heeft de EU aanzienlijke rentedragende activa en passiva. Voor de financiëlebijstandsinstrumenten, uitgezonderd het opnemen van leningen volgens de uniforme financieringsaanpak, is er echter geen renterisico, aangezien tegenover de opgenomen leningen gelijkwaardige verstrekte leningen staan met dezelfde voorwaarden (back-to-back).
Het opnemen van leningen in het kader van de uniforme financieringsaanpak (voor NGEU en MFB+) verschilt van de back-to-backaanpak, en daarom moet het renterisico worden gedekt door de toepassing van procedures en mechanismen die het renterisico beperken. Het onderliggende beginsel van de gediversifieerde financieringsstrategie van NGEU is dat de financieringskosten en alle andere gerelateerde kosten op transparante wijze worden toegewezen aan begunstigden (voor leningen) en aan de EU-begroting (voor niet-terugvorderbare steun). De methodologie voor de kosten van de toewijzing van financiering is niet veranderd na de uitbreiding van de gediversifieerde financieringsstrategie tot de uniforme financieringsaanpak. Het enige gevolg van de toepassing van de nieuwe financieringsaanpak is dat de methode voor de kosten van financiering nu ook wordt toegepast op leningen die worden verstrekt in het kader van andere programma’s dan NGEU, en bijgevolg op nieuwe begunstigden van leningen die aanvankelijk geen deel uitmaakten van de gediversifieerde strategie voor NGEU. In de uniforme financieringsaanpak is de methode gebaseerd op de beginselen van volledige kostendekking en non-profitactiviteiten. Daarom verstrekt de EU de financiering die zij op de markt verkrijgt op de meest kosteneffectieve en billijke wijze op basis van dagelijkse renteberekeningen. Dit zorgt ervoor dat de begunstigden van de lening alle kosten dragen die aan hun leningen zijn toegerekend en dat alle door de Unie gemaakte financieringskosten worden terugverdiend.
In het kader van de uniforme financieringsaanpak worden de liquide middelen aangehouden in een prudentiële en financieringspool van de EU om een vastgestelde veiligheidsbuffer aan te houden en tegelijkertijd te hoge saldi te voorkomen. De kasmiddelen van NGEU worden aangehouden bij de Europese Centrale Bank. Sinds 4 april 2022 is de rentevoet voor kortlopende leningen op de eurogeldmarkt minus 20 basispunten van toepassing op alle uitstaande kassaldi. Voordien was de rente op de depositofaciliteit van de ECB van toepassing op het uitstaande kassaldo. Op basis van een onderlinge overeenkomst waren alleen uitstaande kassaldi van meer dan 20 miljard EUR onderworpen aan een negatieve rente van de ECB. Op basis van de goedgekeurde kostentoerekeningsmethode wordt rente die niet is toegerekend aan leningen of niet-terugvorderbare steun gefactureerd aan de begunstigden van leningen en de EU-begroting in de vorm van kosten voor liquiditeitsbeheer, die positief of negatief kunnen zijn, afhankelijk van de ontwikkeling van de rentevoeten die op kassaldi worden toegepast.
Kasverrichtingen
Met uitzondering van de leningen in verband met de uniforme financieringsaanpak neemt de Commissie geen lening op om haar operationele uitgaven te financieren. Buiten de renteblootstelling aan NGEU en financiëlebijstansprogramma’s in het kader van de uniforme financieringsaanpak, wordt rente berekend op de op de verschillende bankrekeningen aangehouden saldi. De Commissie heeft daarom maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat de verkregen (positieve of negatieve) rente overeenstemt met de marktrente en de mogelijke schommelingen daarvan.
De eigenmiddelenrekeningen zijn beschermd tegen kosten, doordat daarop geen rente in rekening wordt gebracht overeenkomstig artikel 9, lid 1 van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad van 17 mei 2016 en Verordening (EU, Euratom) 2022/615 van de Raad van 5 april 2022).
Rekeningen geopend bij thesaurieën van lidstaten zijn derhalve niet-rentedragend en vrij van kosten. Voor rekeningen bij nationale centrale banken (eigen middelen en andere) kan een vergoeding worden ontvangen volgens de door elke instantie gehanteerde officiële tarieven.
De procedures voor het beheer van contanten worden aangepast aan de huidige marktrenteomstandigheden, die in 2023 positief waren, waardoor de implementatie van het centralerekeningmodel wordt vergemakkelijkt. Op centrale depositorekeningen wordt een veiligheidsbuffer aangehouden op basis van wekelijkse financiering uit eigenmiddelenrekeningen om de betalingsbehoeften voor de uitvoering van de begroting te dekken en tegelijkertijd te hoge saldi te voorkomen. De passende plafonds worden in acht genomen in overeenstemming met de bankvoorwaarden en het wederpartijrisico.
Overnightsaldi op rekeningen die bij commerciële en centrale banken worden aangehouden, leveren op dagelijkse basis rente op. Deze is gebaseerd op de variabele marktrente waarop een contractuele marge (positief of negatief) wordt toegepast.
Geldboeten
De voorlopig geïnde geldboeten worden belegd in een portefeuille van langlopende obligaties met een gemiddelde portefeuillelooptijd van 1,72 jaar.
Gemeenschappelijk voorzieningsfonds
De middelen van het GVF worden belegd in een portefeuille van langlopende obligaties met een totale gemiddelde looptijd van 3,32 jaar.
EGKS i.l.
De middelen van de EGKS in liquidatie worden belegd in een portefeuille van langlopende obligaties met een gemiddelde looptijd van 3,32 jaar.
107. KREDIETRISICO
Maximale blootstelling aan kredietrisico
* Exclusief uitgestelde lasten
Bovendien wordt de EU indirect blootgesteld aan het kredietrisico middels beleggingen in geldmarktfondsen, bedrijfs-ETF’s en gebundelde portefeuilles van schuldeffecten (zie toelichting 2.4.2.1), die gevolgen kunnen hebben voor de prijzen ervan (zie toelichting 6.7).
Verstrekte leningen: kredietkwaliteit
De vier hierboven vermelde risicocategorieën zijn in beginsel gebaseerd op de ratingcategorieën van externe ratingbureaus en hebben betrekking op:
Beste en uitstekende rating: Moody’s P-1, Aaa – Aa3; S&P A1+, A1, AAA – AA-; Fitch F1+, F1, AAA – AA- en gelijkwaardig
Rating hoge middenklasse: Moody’s P-2, A1 – A3; S&P A2, A+ – A-; Fitch F2, A+ – A- en gelijkwaardig
Rating lage middenklasse: Moody’s P-3, Baa1 – Baa3, S&P A-3, BBB+ - BBB-; Fitch F3, BBB+ - BBB- en gelijkwaardig
Niet-beleggingswaardig: Moody’s not prime, Ba1 – C; S&P B, C, D, BB+ – D; Fitch B, C, D, BB+ – D en gelijkwaardig
De EU gebruikt deze categorieën van externe ratingagentschappen voornamelijk als referentie voor financiële instrumenten en commerciële banken, maar kan de bedragen na haar eigen analyse van individuele gevallen ook in een van de bovengenoemde risicocategorieën houden, ook al heeft een van de bovengenoemde ratingbureaus de rating van de desbetreffende tegenpartij verlaagd.
De leningen in niet-beleggingswaardige effecten zijn voornamelijk leningen voor financiële bijstand aan partnerlanden in financiële moeilijkheden. Alle leningen aan lidstaten zijn in beleggingswaardige effecten en bevinden zich in fase 1. Fase 2 omvat 29,9 miljard EUR aan MFB-, MFB+- en Euratom-leningen aan Oekraïne (nominaal bedrag). De POCI-leningen zijn de gesubrogeerde leningen van de ELM-programma’s.
Opgenomen en verstrekte leningen in het kader van NGEU en financiële bijstand
In geval van wanbetaling van debiteuren en om eventuele daarmee samenhangende schulden af te lossen, kan de Commissie een beroep doen op de activa in het GVF voor de MFB (met uitzondering van MFB+) en Euratom-leningen aan derde landen.
Leningen die aan Oekraïne zijn verstrekt in het kader van het buitengewone MFB-programma (6 miljard EUR uitbetaald in 2022, zie toelichting 2.4.1.1) worden in de eerste plaats gedekt door hun compartiment in het GVF, en vervolgens ook door aanvullende garanties van de lidstaten, die worden beschouwd als kredietverbetering voor die leningen, waardoor een voorziening voor bijzondere waardevermindering die in verband met die leningen is opgenomen, per 31 december 2023 werd verlaagd tot 340 miljoen EUR (van de totale voorziening voor bijzondere waardevermindering van 8,9 miljard EUR die de totale MFB- en MFB+-leningen aan Oekraïne dekken).
De blootstelling aan kredietrisico wordt beheerd door het verkrijgen van staatsgaranties in het geval van Euratom, die per 31 december 2023 in totaal 314 miljoen EUR bedragen (2022: 327 miljoen EUR).
De leningen die in het kader van het SURE-instrument aan de lidstaten worden verstrekt, worden ondersteund door een systeem van vrijwillige garanties van de lidstaten ten belope van 25 % van het maximumbedrag dat beschikbaar is voor de desbetreffende financiële bijstand.
Voor eventuele kredietverliezen op de leningen aan de lidstaten en MFB+ kan de Commissie een beroep doen op de lidstaten, met inachtneming van de maxima van de eigen middelen (zie toelichting 6.6).
Verstrekte leningen: Mutatie in de voorziening voor bijzondere waardeverminderingsverliezen
De aanvullende voorziening voor bijzondere waardeverminderingsverliezen voor leningen in fase 2 heeft voornamelijk betrekking op de nieuwe MFB+-leningen aan Oekraïne (zie toelichting 2.4.1.1).
In 2023 heeft de EU 100 miljoen EUR aan rentesubsidies verstrekt aan Oekraïne voor de verschuldigde rente op enkele van de buitengewone MFB-leningen (de geamortiseerde kosten voor de wijziging bedroegen in totaal 3,4 miljard EUR). Deze wijziging van de contractuele voorwaarden werd in de staat van de financiële resultaten verantwoord als een wijzigingsverlies (zie toelichting 3.15). De rentesubsidie had geen significante invloed op de kredietrisicobeoordeling, zodat de leningen per 31 december 2023 nog steeds in fase 2 waren ingedeeld.
Verstrekte leningen: Beoordeling van de fasering
Zoals vermeld in de belangrijke grondslagen voor financiële verslaggeving, hangt de voorziening voor bijzondere waardevermindering voor de financiële activa tegen geamortiseerde kostprijs die geen vorderingen zijn, af van de fase waarin een financieel actief wordt geclassificeerd.
De toewijzing aan fasen hangt voornamelijk af van de rating van de tegenpartij. Het faseringsmodel berust op een relatieve beoordeling van het kredietrisico, dat wil zeggen dat de EU verschillende leningen met dezelfde tegenpartij in verschillende fasen kan hebben, afhankelijk van het kredietrisico van de tegenpartij bij de initiëring. De EU heeft een unieke institutionele status en leent geld aan haar lidstaten of aan landen die in moeilijkheden verkeren. Als gevolg daarvan past de EU ook een kwalitatieve beoordeling van het kredietrisico toe op basis van toezicht op de economische situatie van kredietnemers in moeilijkheden.
Fase 1 — Geen significante toename van het kredietrisico
Leningen aan tegenpartijen met een rating “beleggingswaardig” (d.w.z. tussen AAA (Aaa) en BBB- (Baa3) op de ratingschaal van S&P/Fitch (Moody’s) of een gelijkwaardige externe of interne rating) op de verslagdatum, worden beschouwd als leningen met een laag kredietrisico en worden daarom in fase 1 aangehouden, tenzij zij meer dan 30 dagen achterstallig zijn (zie fase 2). Bovendien worden leningen waarvoor geen significante toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden, zoals hieronder omschreven, ingedeeld in fase 1. Voor de financiële activa in fase 1 wordt de voorziening voor bijzondere waardevermindering gewaardeerd op het niveau van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen (“te verwachten kredietverliezen”).
Fase 2 — Significante toename van het kredietrisico
Om te bepalen of het kredietrisico sinds de initiëring aanzienlijk is toegenomen en of de overgang naar fase 2 derhalve van toepassing is, past de EU een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve beoordelingen toe.
- Alle leningen waarvoor de contractuele betalingen tussen 31 en 90 dagen achterstallig zijn, worden verplaatst naar fase 2.
- Voor tegenpartijen met ratings tussen AAA (Aaa) en BB- (Ba3) op de datum van eerste opname: Tenzij het lage risico (boven in fase 1) van toepassing is, wordt de verslechtering als significant beschouwd indien het verschil tussen de rating bij initiëring en de rating op de rapportagedatum gelijk is aan of groter is dan drie gradaties.
- Voor tegenpartijen met een rating van B+ (B1) of B (B2) op de datum van eerste opname: de verslechtering wordt als significant beschouwd als het verschil tussen de initiële rating en de huidige rating gelijk is aan of groter is dan twee gradaties.
- Voor tegenpartijen met kredietratings B- (B3) of lager (in CCC/Caa bereik): de verslechtering wordt als significant beschouwd indien het verschil tussen de initiële rating en de huidige rating op de verslagdatum gelijk is aan of groter is dan één gradatie. en
- Leningen die zijn geïnitieerd vóór de overgang naar de herziene EAR 11 (op 1 januari 2021) en waarvoor zonder onevenredige kosten en inspanningen geen informatie over het kredietrisico bij eerste opname beschikbaar is, worden ingedeeld in fase 2.
Voor leningen in fase 2 wordt de voorziening voor bijzondere waardevermindering gewaardeerd op het niveau van de in de loop van de looptijd te verwachten kredietverliezen.
Fase 3 — Leningen met verminderde kredietwaardigheid
Leningen worden in fase 3 ingedeeld als zij 90 dagen achterstallig zijn of wanneer zich na de initiëring van de lening een of meer gebeurtenissen voordoen die een nadelig effect hebben op de geschatte toekomstige kasstromen van dat financiële actief. Een lening wordt bijvoorbeeld ingedeeld in fase 3, indien:
- het waarschijnlijk is dat een kredietnemer failliet zal gaan of een andere financiële reorganisatie zal doorvoeren;
- de kredietnemer een door een extern ratingbureau gepubliceerde ratingklasse D heeft, en
- de kredietnemer in gebreke is ten aanzien van de EU of, in het geval van leningen voor financiële bijstand, de kredietnemer in gebreke blijft bij een andere internationale organisatie die het programma financiert.
Voor leningen in fase 3 wordt de voorziening voor bijzondere waardevermindering gewaardeerd op het niveau van de in de loop van de looptijd te verwachten kredietverliezen.
Gekocht of geïnitieerd als met verminderde kredietwaardigheid (“POCI”)
De EU houdt ook “gekochte of geïnitieerde leningen met verminderde kredietwaardigheid” (purchased or originated as credit impaired (“POCI”)) aan. Dit zijn noodlijdende leningen waarbij de EU heeft voldaan aan een beroep op de garantie door de uitvoerende partner. Voor deze leningen zijn alle rechten gesubrogeerd aan de EU. De EU neemt deze op haar balans op tegen reële waarde bij eerste opname. De EU classificeert deze leningen als POCI-leningen en berekent een voorziening voor bijzondere waardevermindering op basis van tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen. Volgens de desbetreffende overeenkomsten tussen de EU en de uitvoerende partners worden namens de EU invorderingsprocedures ingeleid om alle verschuldigde sommen terug te vorderen.
Verstrekte leningen: Waardering van te verwachten kredietverliezen
De waardering van te verwachten kredietverliezen is een kansgewogen schatting van het verschil tussen de contractuele kasstromen en de verwachte kasstromen. Voor deze raming maakt de EU gebruik van de volgende kredietrisicoparameters:
- Kans op wanbetaling (probability of default — PD);
- Verlies bij wanbetaling (loss given default – LGD); en
- Blootstelling bij wanbetaling (exposure at default — EAD).
De PD is een percentage en geeft de waarschijnlijkheid weer dat een tegenpartij in gebreke blijft ten aanzien van haar financiële verplichting, hetzij in de komende 12 maanden (gebruikt voor de “binnen de twaalf maanden te verwachten kredietverliezen”), hetzij gedurende de resterende looptijd van de verplichting (gebruikt voor de “tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen”).
Het LGD is een percentage dat het verwachte kastekort weergeeft, d.w.z. het deel van de blootstelling dat naar verwachting verloren zal gaan na een wanbetaling, rekening houdend met terugvorderingen en zekerheden. Om het LGD voor blootstellingen aan staatsschulden te ramen, houdt de EU rekening met haar feitelijke status van preferente crediteur.
De EAD is de uitstaande blootstelling (bedrag) op het moment van een wanbetaling.
De geschatte kasstromen tijdens de verwachte looptijd van het financiële actief worden gedisconteerd tegen de effectieve rentevoet.
De EU houdt rekening met redelijke en gerechtvaardigde toekomstgerichte informatie die zonder onnodige kosten en inspanningen beschikbaar is, en past de modelparameters zo nodig aan.
Geldmiddelen en kasequivalenten: kredietkwaliteit
Kasverrichtingen
De meeste kasmiddelen van de Commissie worden conform Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 804/2016 van de Raad van 17 mei 2016 en Verordening (EU, Euratom) 2022/615 van de Raad van 5 april 2022) inzake de eigen middelen aangehouden op rekeningen die geopend zijn door de lidstaten voor de betaling van hun bijdragen aan de eigen middelen (voornamelijk bni, btw en TEM). Al deze rekeningen worden aangehouden bij de schatkist of de nationale centrale banken van de lidstaten. Deze instellingen houden voor de Commissie het laagst mogelijke krediet- of wederpartijrisico in, aangezien de blootstelling bij de lidstaten ligt.
Voor het deel van de kasmiddelen van de Commissie dat wordt aangehouden bij commerciële banken ter dekking van betalingen, worden de rekeningen precies op tijd aangevuld. Dit gebeurt automatisch door het kasmiddelenbeheersysteem van de afdeling thesaurie. Op elke commerciële rekening wordt het laagst mogelijk saldo aangehouden, rekening houdend met het gemiddelde bedrag van de betalingen die dagelijks vanaf die rekening worden verricht. Daarom is het totale bedrag dat overnight op deze rekeningen wordt aangehouden constant laag (gemiddeld minder dan 100 miljoen EUR, gespreid over 35 rekeningen) en loopt de Commissie slechts een beperkt risico. Deze bedragen moeten worden gezien in het licht van de dagelijkse totale kassaldi, die in 2023 schommelden tussen 6 miljard EUR en 36,5 miljard EUR, en van een totaalbedrag aan betalingen op bankrekeningen van de Commissie in 2023 dat meer dan 170 miljard EUR bedroeg.
Bovendien worden specifieke richtsnoeren toegepast voor de selectie van de commerciële banken om het tegenpartijrisico waaraan de Commissie is blootgesteld nog verder te minimaliseren:
- Alle commerciële banken worden via openbare aanbestedingen geselecteerd. Om toegelaten te worden tot de aanbestedingsprocedures, moeten de banken minimaal over een langetermijnrating van S&P A- of gelijkwaardig beschikken. In bepaalde, naar behoren gerechtvaardigde, omstandigheden volstaat een lagere rating;
- Het door de tegenpartij gehanteerde risicobeheerbeleid gaat verder dan de eisen inzake een minimale kredietrating in de aanbestedingen en schrijft voor dat er toezicht wordt gehouden op de ratings, waarbij voor elke financiële instelling een maximale blootstelling wordt vastgesteld. Bij de berekening van dit plafond, de maximale totale blootstelling in geldmiddelen, deposito’s en financiële garanties per tegenpartij, wordt rekening gehouden met de kredietwaardigheid (langetermijnrating) en de kapitalisatie van de entiteit van de financiële sector. De tegenpartijrisico’s voor de Commissie worden gemonitord en regelmatig gerapporteerd; en
- In delegaties buiten de EU worden gelden ter goede rekening aangehouden bij lokale banken die geselecteerd worden met behulp van een vereenvoudigde aanbestedingsprocedure. De vereiste ratings zijn afhankelijk van de plaatselijke situatie en kunnen aanzienlijk verschillen van land tot land. Om de blootstelling aan kredietrisico te beperken, worden de saldi op deze rekeningen zo laag mogelijk gehouden (waarbij rekening wordt gehouden met de operationele behoeften), worden deze rekeningen periodiek aangevuld en worden de toegepaste bovengrenzen jaarlijks herzien.
Aangehouden contanten in de uniforme financieringsaanpak
In het kader van instrumenten voor het verstrekken en opnemen van leningen voor financiële bijstand worden in het algemeen geen uitstaande kassaldi aangehouden als gevolg van het onderliggende back-to-backbeginsel. In het kader van de uitvoering van een gediversifieerde financieringsstrategie voor het NGEU-instrument, dat is uitgebreid naar de uniforme financieringsaanpak voor andere financiëlebijstandsprogramma’s (MFB+ in 2023) worden echter voldoende contanten aangehouden om te kunnen voldoen aan alle nieuwe uitbetalingsbehoeften en om een vastgestelde veiligheidsbuffer aan te houden en tegelijkertijd te hoge saldi te vermijden. De contanten worden op een bankrekening bij de ECB geplaatst, waardoor het kredietrisico zeer laag is.
Vorderingen: kredietkwaliteit
De bedragen in deze tabel omvatten geen uitgestelde lasten en het te ontvangen FGC-gedeelte gewaardeerd tegen FVSD (zie toelichting 2.6.2), aangezien deze niet zijn onderworpen aan de vereisten inzake bijzondere waardevermindering.
Financiële activa gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort — schuldbewijzen kredietkwaliteit
Gemeenschappelijk voorzieningsfonds
De gewogen gemiddelde rating van de GVF-portefeuille is A (S&P of gelijkwaardig).
Voorlopig geïnde geldboeten: BUFI-portefeuille
De gewogen gemiddelde rating van de BUFI-portefeuille is A (S&P of gelijkwaardig).
Ontvangen financiële garanties
Het risicobeheersingsbeleid voor het aanvaarden van dergelijke garanties staat borg voor een hoge kredietkwaliteit voor de Commissie. In het kader van dat beleid wordt een maximale kredietblootstelling per entiteit van de financiële sector vastgesteld op basis van de rating en het kapitaalniveau van de entiteit zoals opgenomen in haar financiële staten volgens de IFRS. Op gezette tijden wordt nagegaan of de uitstaande garanties voldoen aan de geldende eisen van het beleid.
EGKS i.l.
De gewogen gemiddelde rating van de portefeuille is A (S&P, of gelijkwaardig).
Financiële activa tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot/tekort – derivaten: kredietkwaliteit
De afgeleide activa hebben voornamelijk betrekking op de garanties op aandelenportefeuilles en op valutatermijncontracten. Het kredietrisico is derhalve beperkt tot het tegenpartijrisico. De garantie voor eigen vermogen zal worden vereffend met de uitvoerende partner van de EU, de EIB-groep, die een AAA-rating heeft. De Banque de France is per 31 december 2023 de enige tegenpartij voor alle uitstaande valutatermijncontracten, zodat er vanaf deze datum geen kredietverbeteringen, zoals onderpand, schuldvergelijkingsovereenkomsten of garanties zijn.
Financiëlegarantiecontracten: kredietkwaliteit
Financiëlegarantiecontracten: Mutatie in de voorziening voor verliezen
*Overgangen van en naar fase 1/fase 2 worden gewaardeerd bij de voorziening voor bijzondere waardevermindering aan het beginsaldo, terwijl veranderingen in het bedrag die voortvloeien uit de verandering van fase (d.w.z. gewaardeerd bij binnen twaalf maanden of tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen) deel uitmaken van de herwaardering.
Financiëlegarantiecontracten: faseringsbeleid
De belangrijkste risico-indicator voor de toewijzing van FGC aan fasen is de kredietrating van de gegarandeerde schuld. In het faseringsmodel wordt de rating bij de initiëring vergeleken met de rating op de rapportagedatum. Voor portefeuillegaranties wordt de gewogen gemiddelde kredietrating van de gegarandeerde portefeuille in aanmerking genomen.
Fase 1 — Geen significante toename van het kredietrisico
FGC met ratings van beleggingswaardig (d.w.z. tussen AAA (Aaa) en BBB- (Baa3) op de ratingschaal van S&P/Fitch (Moody’s) of een gelijkwaardige externe of interne rating) op de verslagdatum, worden als laag kredietrisico beschouwd, onafhankelijk van de oorspronkelijke rating, en worden in fase 1 aangehouden. Bovendien worden FGC waarvoor geen significante toename van het kredietrisico heeft plaatsgevonden, zoals hieronder omschreven, ingedeeld in fase 1. Voor de FGC in fase 1 wordt de voorziening voor bijzondere waardevermindering gemeten op het niveau van de te verwachten kredietverliezen binnen 12 maanden.
Fase 2 — Significante toename van het kredietrisico
De volgende verslechtering van de kredietrating wordt als significant beschouwd en leidt tot een herindeling van een FGC naar fase 2:
- voor garanties met een rating tussen AAA (Aa1) en BB- (Ba3) op de ratingschaal van S&P/Fitch (Moody’s) of een gelijkwaardige externe of interne rating bij eerste opname, wordt een verslechtering van de rating als significant beschouwd indien het verschil tussen de initiële rating en de rating op de verslagdatum gelijk is aan of groter is dan drie gradaties voor garanties met betrekking tot één enkel schuldinstrument en twee gradaties voor garanties met betrekking tot een schuldportefeuille;
- voor garanties met een rating tussen B+ (B1) of B (B2) bij eerste opname wordt een verslechtering van de rating als significant beschouwd indien het verschil tussen de initiële rating en de rating op de verslagdatum gelijk is aan of groter is dan twee gradaties voor garanties met betrekking tot één enkel schuldinstrument en één gradatie voor garanties met betrekking tot een schuldportefeuille, en
- voor garanties met een rating tussen B- (B3) of lager bij eerste opname wordt een verslechtering van de rating als significant beschouwd indien het verschil tussen de initiële rating en de rating op de verslagdatum gelijk is aan of groter is dan één gradatie (één enkel schuldinstrument en portefeuille).
Indien er geen informatie over de rating beschikbaar is, maar wel een raming van de verwachte jaarlijkse vorderingen die is gemaakt bij de initiële opname, wordt het feitelijke niveau van de vorderingen in vergelijking met de oorspronkelijke planning ook beschouwd als een redelijke risico-indicator voor de beoordeling van de significante toename van het kredietrisico (SICR).
Naast de bovenstaande criteria kan de EU een kwalitatieve beoordeling van de SICR toepassen op basis van aanvullende, redelijke en gerechtvaardigde beschikbare informatie.
FGC van vóór de overgang naar de herziene EAR 11 (d.w.z. vóór 1 januari 2021) en waarvoor zonder onnodige kosten en inspanningen geen informatie over het kredietrisico bij eerste opname beschikbaar is, worden ingedeeld in fase 2.
Voor FGC in fase 2 wordt de bijzonderewaardeverminderingsvoorziening gemeten op het niveau van de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen.
Indeling in fase 3 en POCI is niet van toepassing op FGC.
In 2023 werden sommige EU-garanties, voornamelijk met betrekking tot portefeuilles van leningen voor kleine en middelgrote ondernemingen, overgeheveld van fase 2 naar fase 1 omdat het kredietrisico was teruggekeerd naar het aanvankelijk verwachte niveau. Dit leidde tot een herwaarderingseffect en een verlaging van de te verwachten kredietverliezen, aangezien de voorziening voor bijzondere waardevermindering wordt gewaardeerd op het niveau van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen aan het einde van 2023 vergeleken met de te verwachten kredietverliezen gedurende de looptijd aan het einde van 2022. Van de uitstaande te verwachten kredietverliezen voor garanties in fase 2 van 2,4 miljard EUR per 31 december 2023, heeft 2,2 miljard EUR betrekking op de ELM-garanties (zie toelichting 4.1.1). Dit is met inbegrip van 0,8 miljard EUR aan te verwachten kredietverliezen gedurende de looptijd voor de blootstelling van de EIB in Oekraïne (3,8 miljard EUR aan EIB-leningen aan wederpartijen in Oekraïne, waarvan 0,2 miljard EUR aan leningen aan het eind van het jaar nog niet was uitbetaald) die worden gegarandeerd door de EU.
Begrotingsgaranties
De Unie is voornamelijk blootgesteld aan kredietrisico als gevolg van de activiteiten die zij garandeert. Wanneer de kredietkwaliteit van de onderliggende transacties verslechtert, worden wanbetalingsgebeurtenissen waarschijnlijker, en daardoor ook een beroep op EU-garanties.
Om dit risico te monitoren en te beheren, baseert de Commissie zich op een kredietrisicomodel voor het beoordelen van potentiële verliezen, onder meer aan de hand van de input van de uitvoerende partners. De output van deze modellen wordt geïnterpreteerd en gecombineerd met het oordeel van deskundigen om een risicobeoordeling af te leiden die in overeenstemming is met de inhoud van de transactie en de relevante economische omstandigheden.
108. LIQUIDITEITSRISICO
Looptijdanalyse van niet-afgeleide financiële verplichtingen per resterende contractuele looptijd
Looptijdanalyse van afgeleide financiële verplichtingen per resterende contractuele looptijd
Looptijdanalyse van financiëlegarantiecontracten die zijn uitgegeven in de vroegste periode waarin de garantie kan worden opgevraagd
miljoen EUR | |||||
Maximumbedrag van de zekerheid | Boekwaarde | ||||
< 1 jaar | 1-5 jaar | > 5 jaar | Totaal | ||
FGC’s op 31.12.2023 | (65 661) | (2 995) | (7 043) | (75 699) | (6 268) |
FGC’s op 31.12.2022 | (65 109) | (13 332) | (4 902) | (83 343) | (6 456) |
Leningsactiviteiten voor NGEU en financiële bijstand
Voor de aflossing van opgenomen leningen voor financiële bijstand zijn in eerste instantie de tijdige inning van de gerelateerde aflossingen van de MFB- en NGEU-leningen belangrijk. In geval van wanbetalingen of betalingsachterstanden van kredietnemers kunnen echter aanvullende waarborgen worden toegepast .
De Commissie heeft samen met de centrale thesaurie van de EU een tijdelijke kortetermijnmaatregel vastgesteld, begrotingsdekking genaamd, die waarborgt dat er voldoende liquiditeit is om de betaling van verplichtingen die voortvloeien uit leningen in het kader van back-to-backprogramma’s voor financiële bijstand te dekken. De procedure voorziet in de activering van financiële middelen in de vorm van hetzij contante voorschotten, hetzij een reservering van contanten in de EU-begroting om de liquiditeit te waarborgen voor het geval een begunstigde van een lening achterop raakt bij de nakoming van zijn verplichtingen.
Voor MFB- (uitgezonderd MFB+) en Euratom-leningen aan derde landen regelt het Garantiefonds voor extern optreden van het GVF een liquiditeitsreserve. Daarom zouden de beschikbare activa van dit fonds eerst worden gebruikt om de daarmee verband houdende leningen terug te betalen (maar pas na een beroep op garanties van derden voor Euratom — zie toelichting 6.4). Indien de beschikbare activa op enig moment ontoereikend blijken om de werkelijke verliezen te dekken, zal de Commissie maatregelen nemen om in extra middelen te voorzien (bv. een tijdelijk gebruik van kasmiddelen van de Commissie, tijdelijke overdrachten en/of extra uitgaven uit de EU-begroting). Leningen die in het kader van het buitengewone MFB-programma aan Oekraïne zijn verstrekt (6 miljard EUR uitbetaald in 2022) worden niet alleen gedekt door hun compartiment in het GVF, maar ook door aanvullende garanties van de lidstaten voor het geval het bedrag in het GVF niet toereikend zou zijn (zie toelichting 2.4.1.1).
Voor de verstrekte en opgenomen leningen in het kader van de uniforme financieringsaanpak kan de Commissie ook actief liquiditeitsbeheer toepassen en kortlopende leningen opnemen om EU-schulden af te lossen. Het beheer van het liquiditeitsrisico in de uniforme financieringsaanpak vereist de implementatie van liquiditeitsbeheerprocedures en specifieke instrumenten die monitoring en actief liquiditeitsbeheer op dagelijkse basis mogelijk maken. Het overkoepelende doel is om ervoor te zorgen dat de op de bankrekening aangehouden bedragen toereikend zijn om aan alle nieuwe uitbetalingsbehoeften te voldoen en om een bepaalde veiligheidsbuffer aan te houden en tegelijkertijd overtollige saldi te vermijden.
Voor alle voor financiële bijstand en in het kader van de uniforme financieringsaanpak opgenomen leningen (NGEU en MFB+) kan de Commissie middelen opvragen bij de lidstaten, tot het maximum van de eigen middelen, om EU-schulden af te lossen. In het eigenmiddelenbesluit is het maximum voor eigen middelen ter dekking van de jaarlijkse betalingskredieten vastgesteld op 1,40 % van het bni van de lidstaten, plus een aanvullende tijdelijke verhoging van 0,6 procentpunt exclusief voor NGEU. De begroting 2023 omvatte in totaal eigen middelen ter financiering van de uitgaven ten belope van 0,98 % van het bni. Dit betekent dat er op 31 december 2023 een marge van 1,02 % beschikbaar was om haar verplichtingen te dekken.
Tot slot worden leningen die in het kader van het SURE-instrument aan lidstaten worden verstrekt, geschraagd door een systeem van vrijwillige garanties van de lidstaten, ten belope van 25 % van het maximumbedrag dat beschikbaar is voor de desbetreffende financiële bijstand. Alvorens een beroep te doen op de door de lidstaten verstrekte garanties, wordt van de Commissie verwacht dat zij de mogelijkheden onderzoekt om gebruik te maken van de beschikbare marge onder het maximum van de eigen middelen voor betalingskredieten, voor zover deze door de Commissie houdbaar wordt geacht, onder meer rekening houdend met de totale voorwaardelijke verplichtingen van de Unie en de houdbaarheid van de algemene begroting van de Unie. Dit onderzoek laat het onherroepelijke, onvoorwaardelijke en op aanvraag gebaseerde karakter van de verstrekte garanties onverlet.
Kasverrichtingen
De begrotingsbeginselen van de EU garanderen dat de totale kasmiddelen voor het jaar te allen tijde volstaan om alle betalingen uit te voeren. De totale bijdragen van de lidstaten en de diverse ontvangsten zijn in feite gelijk aan het bedrag van de betalingskredieten van het begrotingsjaar. De bijdragen van de lidstaten worden echter in de loop van het jaar ontvangen in twaalf maandelijkse tranches en zijn gebaseerd op de goedgekeurde begroting, terwijl de betalingen afhankelijk zijn van de operationele behoeften. Bovendien worden, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad (betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de eigen middelen, zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad van 17 mei 2016 en Verordening (EU, Euratom) 2022/615 van de Raad van 5 april 2022), de bijdragen van de lidstaten in verband met gewijzigde begrotingen die in een gegeven maand N zijn goedgekeurd, ofwel pas op de eerste werkdag van maand N+1 (indien goedgekeurd vóór de 16e van maand N), ofwel op de eerste werkdag van maand N+2 (indien goedgekeurd op of na de 16e van maand N) ter beschikking gesteld, terwijl de daarmee verband houdende betalingskredieten onmiddellijk beschikbaar zijn.
Om ervoor te zorgen dat de beschikbare kasmiddelen altijd toereikend zijn om de in een bepaalde maand uit te voeren betalingen te dekken, worden er procedures gevolgd om periodiek een prognose van de kasmiddelen te maken. Eigen middelen of aanvullende financiering kunnen indien nodig vroegtijdig bij de lidstaten worden opgevraagd, tot bepaalde grenzen en onder bepaalde voorwaarden conform Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) 2016/804 van de Raad van 17 mei 2016 en Verordening (EU, Euratom) 2022/615 van de Raad van 5 april 2022. In verband met de operationele behoeften en de globale budgettaire beperkingen van de voorbije jaren moet het tempo van de betalingen in de loop van het jaar nauwlettender worden gevolgd. Daarnaast zorgen automatische instrumenten voor kasmiddelenbeheer ervoor dat er dagelijks op elke bankrekening van de Commissie voldoende liquiditeit is om de dagelijkse verrichtingen te kunnen doen.
Geldboeten
Het BUFI-fonds waarin de voorlopig betaalde geldboeten worden belegd, wordt beheerd volgens het beginsel dat de activa voldoende liquide moeten zijn om voor de betrokken verbintenissen te kunnen worden gebruikt. De portefeuille bestaat hoofdzakelijk uit zeer liquide effecten die te gelde kunnen worden gemaakt om kortetermijnuitstromen van kasmiddelen op te vangen. Daarnaast maken geldmiddelen en kasequivalenten en effecten met een looptijd korter dan 1 jaar 65 % uit.
Begrotingsgaranties
De looptijdanalyse voor financiële garanties wordt gepresenteerd op basis van een behoedzame benadering, waarbij het maximumbedrag van de verstrekte garantie wordt toegerekend aan de vroegste periode waarin de garantie kan worden opgevraagd. Aangezien de meeste EU-garanties garanties op eerste verzoek zijn, wordt hiervoor een aanzienlijk bedrag toegewezen. De kans dat de EU in het kader van alle garanties in de eerste periode voor het volledige bedrag zal worden aangesproken, is echter gering. Bovendien is het bedrag dat de EU verwacht te verliezen vaak veel lager dan het garantiebedrag, zodat het bedrag van het liquiditeitsrisico moet worden bezien in samenhang met de boekwaarde van de garantieverplichtingen.
Een belangrijke doelstelling van het kader voor risicobeheer van voorwaardelijke verplichtingen is ervoor te zorgen dat de EU-begroting te allen tijde aan haar verplichtingen kan voldoen zonder de normale uitvoering van de begroting te verstoren. Dit houdt ook in dat het liquiditeitsrisico in verband met begrotingsgaranties moet worden beperkt, d.w.z. het risico dat de Unie onvoldoende middelen zou hebben om tijdig aan al haar betalingsverplichtingen in verband met garanties te kunnen voldoen (wat dan bijvoorbeeld zou kunnen leiden tot verdringing van andere uitgaven en uitstel van betalingen naar de volgende begrotingsjaren). In dit verband wordt elke begrotingsgarantie gedekt door een toereikende voorziening in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds om ervoor te zorgen dat er altijd voldoende liquiditeit is om tijdig een beroep op de garantie te kunnen doen.
De EU houdt op regelmatige basis toezicht op de toereikendheid van het voorzieningspercentage van elk begrotingsgarantieprogramma en brengt elk jaar verslag uit19 over haar ramingen met betrekking tot de vraag of deze bedragen toereikend zijn om het risico voor de komende vijf jaar met een bepaald niveau van zekerheid te dekken.
Voorts zijn er aanvullende vrijwaringsprocedures (tijdelijke overdrachten tussen compartimenten van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds en het gebruik van kasmiddelen bij centrale banken) om te waarborgen dat er voldoende liquiditeit beschikbaar is.
Gemeenschappelijk voorzieningsfonds
Het GVF wordt beheerd volgens het beginsel dat de activa voldoende liquide moeten zijn om voor de betrokken verbintenissen te kunnen worden gebruikt. De portefeuille bestaat uit liquide activa die te gelde kunnen worden gemaakt om eventuele uitstromen van kasmiddelen op korte termijn op te vangen. Daarnaast maken geldmiddelen en kasequivalenten en effecten met een looptijd korter dan één jaar 19 % uit. De afwikkeling van derivatencontracten gebeurt bruto en op basis van de contractuele looptijd. Verplichtingen worden nagekomen via verkoop van activa in USD en/of een swap, wat aanleiding kan geven tot een uitstroom van kasmiddelen als gevolg van wisselkoersverschillen. Er is geen liquiditeitenbeheer nodig ten aanzien van onderpand- of marginvereisten, aangezien de afdekkende tegenpartij samenwerking met de Commissie aanvaardt zonder eisen inzake zekerheden/margestortingen.
109. OVERIGE PRIJSRISICO’S
Op 31 december 2023 was de EU blootgesteld aan overige prijsrisico’s (aandelenrisico) die voortvloeien uit beleggingen in niet-beursgenoteerde aandelen (zoals durfkapitaal- en andere beleggingsfondsen), geldmarktfondsen (zoals het EIB Unitary Fund) en beleggingen in gebundelde portefeuilles (zie toelichting 2.4.2.1), alsook via garanties ter dekking van niet-beursgenoteerde aandelen- en quasi-aandelenbeleggingen, die worden behandeld als derivaten, gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (zie toelichting 2.4.2.2).
Het aandelenkoersrisico is het risico dat de reële waarde van deelname in het aandelenkapitaal verandert als gevolg van de schommelingen in het niveau van de aandelenkoersen en/de waarde van de gegarandeerde aandeleninvesteringen.
Het effect op het overschot of tekort van een waardestijging of -daling met 10 % van de bovengenoemde instrumenten zou als volgt zijn:
* Het risico van garanties op eigen vermogen is gebaseerd op het notionele bedrag dat door de garantie wordt gedekt.
De EU belegt in of garandeert niet-beursgenoteerde activa waarvan de waarden niet openbaar zijn. De meeste van deze financiële instrumenten worden uitgevoerd door de met de uitvoering belaste entiteiten, die deskundigen in de sector zijn en deze activa regelmatig beoordelen en controleren.
110. INFORMATIEVERSCHAFFING OVER VERBONDEN PARTIJEN
111. VERBONDEN PARTIJEN
De verbonden partijen van de EU zijn de geconsolideerde EU-entiteiten, de geassocieerde deelnemingen en de leidinggevenden van die entiteiten. Verrichtingen tussen deze entiteiten maken deel uit van de normale verrichtingen van de EU, en daarom gelden er overeenkomstig de boekhoudregels van de EU geen specifieke verplichtingen tot informatieverschaffing voor deze verrichtingen.
112. RECHTEN VAN LEIDINGGEVENDEN
Voor de informatieverschaffing over verrichtingen met verbonden partijen met betrekking tot de leidinggevenden van de EU, zijn deze onderverdeeld in vijf categorieën:
Categorie 1: de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Commissie en de president van het Hof van Justitie.
Categorie 2: de vicevoorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de andere vicevoorzitters van de Commissie.
Categorie 3: de secretaris-generaal van de Raad, de leden van de Commissie, de rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie, de voorzitter en de leden van het Gerecht, de Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
Categorie 4: de voorzitter en de leden van de Europese Rekenkamer.
Categorie 5: de topambtenaren van de instellingen en agentschappen.
Overige informatie kan ook worden gevonden in het Statuut dat bekendgemaakt is op de Europa-website. Het Statuut is het officiële document waarin de rechten en plichten van alle ambtenaren van de EU zijn neergelegd. Leidinggevenden hebben geen preferentiële leningen van de EU ontvangen.
GELDELIJKE RECHTEN VAN LEIDINGGEVENDEN
113. GEBEURTENISSEN NA DE BALANSDATUM
Op de datum van aftekening van deze jaarrekening zijn er geen relevante punten onder de aandacht gekomen van de rekenplichtige van de Commissie die een afzonderlijke vermelding in deze rubriek zouden vereisen. Evenmin zijn dergelijke punten bij hem gemeld. Bij het opstellen van de rekeningen en de bijbehorende toelichtingen is gebruikgemaakt van de recentst beschikbare gegevens, wat tot uiting komt in de voorgelegde informatie.
114. CONSOLIDATIEBEREIK
KLEINE ENTITEITEN
De volgende entiteiten zijn niet geconsolideerd volgens de vermogensmutatiemethode in de geconsolideerde jaarrekening 2023 van de EU wegens immaterialiteit:
KLEINE ENTITEITEN (10)
Gemeenschappelijke Onderneming “Een circulair biogebaseerd Europa”
Gemeenschappelijke Onderneming “Schone luchtvaart”
Gemeenschappelijke Onderneming “Schone waterstof”
Gemeenschappelijke Onderneming “Europese spoorwegen”
Gemeenschappelijke onderneming “Initiatief voor innovatieve gezondheidszorg”
Gemeenschappelijke Onderneming “Digitale Technologieën”
Gemeenschappelijke Onderneming voor het derde ATM-onderzoek in het kader van het gemeenschappelijke Europese luchtruim
Gemeenschappelijke Onderneming Europese high performance computing (EuroHPC)
Gemeenschappelijke Onderneming “Mondiale gezondheid EDCTP3”
Gemeenschappelijke onderneming “Slimme netwerken en diensten”
De jaarrekening van bovengenoemde entiteiten is voor het publiek toegankelijk op hun respectieve websites.
VERSLAGEN OVER DE UITVOERING VAN DE BEGROTING EN TOELICHTINGEN
Doordat de cijfers afgerond zijn tot miljoen euro, kan het lijken alsof sommige financiële gegevens in de tabellen hieronder niet correct zijn opgeteld.
INHOUDSOPGAVE
1. EU-BEGROTINGSRESULTAAT 180
2. VERGELIJKENDE STATEN VAN DE BEGROTING EN DE WERKELIJKE BEDRAGEN 181
3. TOELICHTING BIJ DE VERSLAGEN OVER DE UITVOERING VAN DE BEGROTING 184
3.1. HET EU-BEGROTINGSKADER 184
3.2. MEERJARIG FINANCIEEL KADER 2021-2027 184
3.3. GEDETAILLEERDE MFK-RUBRIEKEN (PROGRAMMA’S) 186
3.4. NextGenerationEU 186
3.5. JAARLIJKSE BEGROTING 188
3.6. ONTVANGSTEN 190
3.7. BEREKENING VAN HET BEGROTINGSRESULTAAT 192
3.8. AANSLUITING VAN HET ECONOMISCH RESULTAAT MET HET BEGROTINGSRESULTAAT 194
4. UITVOERING VAN DE EU-BEGROTING 2023 196
5. UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING 197
5.1. OVERZICHT VAN DE UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING 197
6. UITVOERING VAN DE UITGAVENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING 198
6.1. MFK: SAMENSTELLING EN ONTWIKKELING VAN DE VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN 198
6.2. MFK: BESTEDING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN 200
6.3. MFK: BESTEDING VAN DE BETALINGSKREDIETEN 201
6.4. MFK: ONTWIKKELING VAN DE NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN (RAL) 202
6.5. MFK: RAL NAAR JAAR VAN OORSPRONG 203
6.6. MFK: NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN PER SOORT KREDIETEN 205
6.7. MFK IN DETAIL: SAMENSTELLING EN ONTWIKKELING VAN DE VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN 206
6.8. MFK IN DETAIL: BESTEDING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN 214
6.9. MFK IN DETAIL: BESTEDING VAN DE BETALINGSKREDIETEN 221
6.10. MFK IN DETAIL: ONTWIKKELING VAN DE NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN (RAL) 229
6.11. MFK IN DETAIL: RAL NAAR JAAR VAN OORSPRONG 236
6.12. MFK IN DETAIL: NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN PER SOORT KREDIETEN 242
7. UITVOERING VAN DE BEGROTING PER INSTELLING 249
7.1. UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE BEGROTING 249
7.2. BESTEDING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN 250
7.3. BESTEDING VAN DE BETALINGSKREDIETEN 251
8. UITVOERING VAN DE BEGROTING VAN DE AGENTSCHAPPEN 252
8.1. BEGROTINGSONTVANGSTEN 252
8.2. VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN PER AGENTSCHAP 254
1. EU-BEGROTINGSRESULTAAT
Het begrotingsresultaat van de EU wordt in de loop van het volgende jaar terugbetaald aan de lidstaten in de vorm van een vermindering van de bedragen die zij voor dat jaar zijn verschuldigd. Het begrotingsresultaat wordt berekend overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen. Nadere informatie is te vinden onder 3.7 “Berekening van het begrotingsresultaat”.
a. Ontvangsten van het begrotingsjaar: tabel 5.1 “Overzicht van de uitvoering van de ontvangstenzijde van de EU-begroting”, kolom 8 “Totaal ontvangsten”.
b. Betalingen uit de kredieten van het lopende jaar: tabel 6.3 “MFK: Besteding van de betalingskredieten”, kolom 2 “Betalingen van definitief goedgekeurde begroting” en kolom 4 “Betalingen van bestemmingsontvangsten”.
c. Naar jaar n+1 overgedragen betalingskredieten: tabel 6.3 “MFK: Besteding van de betalingskredieten”, kolom 7 “Automatische overdrachten” en kolom 8 “Overdrachten bij besluit”.
d. Annulering van niet-bestede betalingskredieten overgedragen uit jaar n–1: omvat het bedrag aan overgedragen betalingskredieten (automatisch en bij besluit) op het einde van vorig jaar en de “Betalingen van overdrachten” van het lopende jaar in kolom 3 van tabel 6.3 “MFK: Besteding van de betalingskredieten”.
e. Ontwikkeling van de totale kredieten uit bestemmingsontvangsten per jaareinde: berekening van het verschil tussen de kredieten uit bestemmingsontvangsten aan het einde van het vorige jaar (plus) en aan het einde van het lopende jaar (zoals opgenomen in kolom 8 van tabel 6.3 “MFK: Besteding van de betalingskredieten“ — minus) om de nettovariatie van de bestemmingsontvangsten in het lopende jaar te verkrijgen.
f. Wisselkoersverschillen omvatten de gerealiseerde en niet-gerealiseerde wisselkoersverschillen.
g. Het totale budgetresultaat bestaat uit twee elementen:
- EVA-resultaat 3 395 124,46 EUR
- EU-resultaat: 631 696 140,84 EUR
2. VERGELIJKENDE STATEN VAN DE BEGROTING EN DE WERKELIJKE BEDRAGEN
Begrotingsontvangsten
Begrotingsuitgaven: vastleggingen per rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK)
Begrotingsuitgaven: betalingen per rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK)
Begrotingsuitgaven: nog betaalbaar te stellen vastleggingen per rubriek van het meerjarig financieel (MFK)
3. TOELICHTING BIJ DE VERSLAGEN OVER DE UITVOERING VAN DE BEGROTING
1. HET EU-BEGROTINGSKADER
De begrotingsboekhouding wordt gevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement (FR). De algemene begroting is het besluit waarbij de ontvangsten en uitgaven van de Unie elk jaar binnen de grenzen van de maxima en andere bepalingen die in het MFK zijn in overeenstemming met de wetgevingsbesluiten betreffende meerjarenprogramma’s die volgens dit kader zijn vastgesteld.
2. MEERJARIG FINANCIEEL KADER 2021-2027
Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 is op 17 december 2020 vastgesteld20. In bovenstaande tabel zijn de MFK-maxima in lopende prijzen21 weergegeven, overeenkomstig de in artikel 4, lid 2, van de MFK-verordening vastgestelde vaste jaarlijkse deflator van 2 %. Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 worden de bedragen voor vastleggingskredieten verdeeld per rubriek; voor betalingskredieten zijn de maxima alleen in de vorm van totalen van toepassing. 2023 was het derde begrotingsjaar van het MFK 2021-2027.
Het totale maximum voor de vastleggingskredieten voor 2023 bedroeg 182 667 miljoen EUR, en het overeenkomstige maximum voor betalingskredieten bedroeg 168 575 miljoen EUR.
Overeenkomstig artikel 312, lid 3, VWEU worden in het MFK de bedragen van de jaarlijkse maxima voor vastleggingskredieten per uitgavencategorie (“rubrieken”) en van de jaarlijkse maxima voor betalingskredieten vastgesteld. De rubrieken van het MFK komen overeen met de belangrijkste activiteitensectoren van de Unie. Hieronder wordt een toelichting gegeven bij de verschillende rubrieken van het MFK 2021-2027.
Het MFK 2021-2027 bedraagt 1 216 miljard EUR (1 077 miljard EUR in prijzen van 2018), met inbegrip van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Daarnaast voorziet NextGenerationEU in een extra bedrag van 806,9 miljard EUR (750 miljard EUR in prijzen van 2018) tot 2023 voor vastleggingen en tot 2026 voor betalingskredieten. Dit initiële bedrag is aangepast naar 712 miljard EUR, aangezien de totale beschikbare steun in de vorm van leningen niet volledig was opgevraagd door de lidstaten.
Voor de jaarlijkse begrotingsprocedure wordt de begrotingsnomenclatuur verder gestructureerd door beleidsclusters, die meer duidelijkheid verschaffen over de wijze waarop afzonderlijke uitgavenprogramma’s bijdragen tot de beleidsdoelstellingen van de Unie.
Rubriek 1 – Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
Deze rubriek omvat belangrijke EU-programma’s ter ondersteuning van onderzoek en innovatie, digitale transformatie, strategische infrastructuur, versterking van de eengemaakte markt en strategische ruimtevaartprojecten. De programma’s onder deze rubriek omvatten Horizon Europa, het InvestEU-fonds, de Connecting Europe Facility, het programma voor de eengemaakte markt en het Europees ruimtevaartprogramma.
Programma’s die bijdragen uit NGEU ontvangen (externe bestemmingsontvangsten) in deze rubriek: Horizon Europa en het InvestEU-fonds.
Rubriek 2 – Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen
Deze rubriek is onderverdeeld in twee subrubrieken: Economische, sociale en territoriale cohesie (2a) en veerkracht en waarden (2b).
De uitgaven in het kader van deze rubriek zijn gericht op het versterken van de veerkracht en cohesie tussen de EU-lidstaten. De financiering helpt de verschillen in en tussen EU-regio’s en binnen en tussen de lidstaten te verkleinen en duurzame territoriale ontwikkeling te bevorderen (Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, Cohesiefonds, Europees Sociaal Fonds Plus). Zij ondersteunt ook de solidariteit en samenwerking van de Unie op het gebied van paraatheid en respons bij rampen (Uniemechanisme voor civiele bescherming en rescEU). Daarnaast zijn de programma’s onder deze rubriek erop gericht om de EU veerkrachtiger te maken jegens de huidige en toekomstige uitdagingen door te investeren in de groene en digitale transitie, jongeren (Erasmus), gezondheid (EU4Health) en maatregelen om de waarden van de EU (justitie, rechten en waarden) te beschermen, en door culturele diversiteit te bevorderen (Creatief Europa).
Deze rubriek omvat de herstel- en veerkrachtfaciliteit, waaraan het merendeel van de middelen van NGEU wordt uitgegeven in de periode 2021-2023. Andere programma’s die bijdragen van NGEU ontvangen (externe bestemmingsontvangsten) in deze rubriek: React-EU, Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU). Voor een uitgebreider overzicht van de RRF-activiteiten, zie de punten over NGEU 2 en 3 van de markante feiten betreffende het begrotingsjaar.
Rubriek 3 – Natuurlijke hulpbronnen en milieu
De uitgaven in het kader van deze rubriek vormen investeringen in duurzame landbouw (gemeenschappelijk landbouwbeleid) en visserij- en maritiem beleid (Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur), alsook in programma’s voor milieubescherming en klimaatactie (LIFE-programma, Fonds voor een rechtvaardige transitie).
Programma’s die bijdragen uit NGEU ontvangen (externe bestemmingsontvangsten) in deze rubriek: plattelandsontwikkeling, Fonds voor een rechtvaardige transitie.
Rubriek 4 – Migratie en grensbeheer
De programma’s (Fonds voor asiel, migratie en integratie, Fonds voor geïntegreerd grensbeheer) en de gedecentraliseerde agentschappen (zoals het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) en het Asielagentschap van de Europese Unie) die in het kader van deze rubriek worden gefinancierd, hebben tot doel de uitdagingen in verband met migratie en het beheer van de buitengrenzen van de EU aan te pakken en het asielstelsel binnen de EU te beschermen.
Rubriek 5 – Veiligheid en defensie
Deze rubriek weerspiegelt de toegenomen behoefte aan samenwerking op het niveau van de Unie om veiligheidsdreigingen aan te pakken en de strategische autonomie van de Unie te vergroten. Deze rubriek omvat programma’s die tot taak hebben de beveiliging en veiligheid van de Europese burgers te verbeteren (Fonds voor interne veiligheid), de defensievermogens van Europa te versterken (Europees Defensiefonds) en de instrumenten ter beschikking te stellen die nodig zijn om het hoofd te bieden aan interne en externe veiligheidsuitdagingen.
Rubriek 6 – Nabuurschap en internationaal beleid
De programma’s in deze rubriek versterken de sociaal-economische impact van de EU in haar nabuurschap, in ontwikkelingslanden en in de rest van de wereld. In het nieuwe instrument NDICI — Europa als wereldspeler zijn verschillende vroegere externe financieringsinstrumenten van de EU samengevoegd, waaronder die voor de samenwerking met landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die voorheen door het Europees Ontwikkelingsfonds werden gefinancierd. De rubriek omvat ook bijstand aan landen die zich voorbereiden op toetreding tot de EU (pretoetredingssteun) en het programma voor humanitaire hulp van de Unie.
Rubriek 7 – Europees openbaar bestuur
Deze rubriek heeft betrekking op de administratieve uitgaven voor alle instellingen, de pensioenen en de Europese Scholen.
S – Speciale instrumenten
Flexibiliteitmechanismen in de EU-begroting stellen de EU in staat de nodige middelen vrij te maken om te reageren op onvoorziene gebeurtenissen, zoals natuurrampen en crisis- en noodsituaties. De reikwijdte ervan, de financiële middelen en de procedures zijn geregeld in de MFK-verordening en het Interinstitutioneel Akkoord. Deze mechanismen zorgen er ook voor dat de begrotingsmiddelen kunnen worden afgestemd op veranderende prioriteiten, zodat iedere euro wordt ingezet waar die het hardst nodig is.
In de jaarlijkse begrotingsnomenclatuur en -uitvoering worden deze mechanismen vermeld als speciale instrumenten (“S”), aangezien zij kunnen worden ingezet voor zowel vastleggingskredieten als betalingskredieten boven de uitgavenplafonds van het MFK.
3. GEDETAILLEERDE MFK-RUBRIEKEN (PROGRAMMA’S)
De MFK-rubrieken worden verder onderverdeeld in meer gedetailleerde subrubrieken die overeenkomen met de grote uitgavenprogramma’s (zoals Horizon 2020, Erasmus+ enz.). De rechtsgrondslagen voor de uitvoering van de begroting worden vastgesteld op dit programmaniveau. De verslaglegging over de begrotingsuitvoering en de resultaten vindt doorgaans ook plaats op het niveau van het programma. Tabellen per programma zijn opgenomen in de verslagen over de begrotingsuitvoering (zie tabellen 6.7 - 6.12 hieronder).
4. NextGenerationEU
Met een budget van 421,1 miljard EUR voor niet-terugvorderbare steun (subsidies) heeft NGEU een grote impact op de totale jaarlijkse begrotingen van de EU voor 2021 tot en met 2026 en op de uitvoering ervan. In 2021 is dit bedrag volledig opgenomen als kredieten uit bestemmingsontvangsten. Alle vastleggingen voor de niet-terugvorderbare steun worden uiterlijk op 31 december 2023 aangegaan en zullen uiterlijk op 31 december 2026 door middel van betalingen worden nagekomen, overeenkomstig artikel 3, lid 4, en artikel 3, lid 9, van de EURI-verordening22.
Voor een uitgebreid overzicht van de NGEU-activiteiten, zie de punten 2 en 3 van de markante feiten betreffende het begrotingsjaar.
5. JAARLIJKSE BEGROTING
De procedure voor de vaststelling van de begroting is vastgelegd in artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In het onderstaande diagram worden de termijnen en de stappen van de vaststelling van de begroting weergegeven.
1. In de praktijk streven de drie instellingen ernaar hun respectieve documenten eerder in het jaar te presenteren om het proces vlot te laten verlopen.
2. Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen. De Commissie neemt aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité deel en stelt alles in het werk om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.
3. Het Europees Parlement keurt de gemeenschappelijke tekst goed en besluit vervolgens (met een meerderheid van zijn leden en 3/5 van de uitgebrachte stemmen), binnen 14 dagen na de verwerping door de Raad, om alle of een deel van de amendementen te bevestigen.
De begrotingsstructuur voor de Commissie bestaat uit administratieve en beleidskredieten. De overige instellingen hebben alleen administratieve kredieten. De begroting onderscheidt nog twee soorten kredieten: niet-gesplitste en gesplitste. Niet-gesplitste kredieten zijn bestemd voor de financiering van verrichtingen die beperkt zijn tot het jaar (en voldoen aan het jaarperiodiciteitsbeginsel). Gesplitste kredieten worden gebruikt om het jaarperiodiciteitsbeginsel te verzoenen met de financiering van meerjarenacties. De gesplitste kredieten bestaan uit vastleggingskredieten en betalingskredieten:
- vastleggingskredieten: dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die in het begrotingsjaar zijn aangegaan voor maatregelen waarvan de uitvoering zich over verschillende jaren uitstrekt. De begrotingsvastleggingen voor acties die zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekken, mogen echter door middel van jaartranches over verschillende jaren worden gespreid wanneer het basisbesluit daarin voorziet;
- betalingskredieten: dekken de uitgaven die voortvloeien uit de nakoming van de verplichtingen die in het begrotingsjaar en/of in vorige begrotingsjaren zijn aangegaan.
In de jaarrekening worden de financieringsbronnen ingedeeld in twee hoofdcategorieën:
- definitief goedgekeurde begrotingskredieten en
- aanvullende kredieten uit:
- overdrachten van het voorgaande jaar (het Financieel Reglement staat voor een beperkt aantal gevallen toe dat niet-bestede bedragen van het voorgaande jaar naar het lopende jaar worden overgedragen); en
- bestemmingsontvangsten die voortvloeien uit terugbetalingen, bijdragen van derden/landen aan EU-programma’s en werkzaamheden voor derden; deze worden rechtstreeks toegewezen aan de betrokken op de begroting voorziene uitgaven en vormen de derde pijler van de financiering.
Alle soorten financiering vormen samen de beschikbare kredieten.
6. ONTVANGSTEN
1. Ontvangsten uit eigen middelen
De overgrote meerderheid van de ontvangsten bestaat uit eigen middelen, die kunnen worden ingedeeld in de volgende categorieën:
1. traditionele eigen middelen (TEM): waren in 2023 goed voor ongeveer 15 % van de ontvangsten uit eigen middelen;
2. middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde (btw): waren in 2023 goed voor ongeveer 15 % van de ontvangsten uit eigen middelen;
3. middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval: waren in 2023 goed voor ongeveer 5 % van de ontvangsten uit eigen middelen;
4. middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni): waren in 2023 goed voor ongeveer 65 % van de ontvangsten uit eigen middelen.
In Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de EU (eigenmiddelenbesluit 2020) zijn de categorieën eigen middelen en de methoden voor de berekening ervan vastgesteld. Dit besluit is op 1 juni 2021 in werking getreden en geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021.
In het eigenmiddelenbesluit 2020 is bepaald dat het totale bedrag van de aan de Unie ter dekking van de jaarlijkse betalingskredieten toegewezen eigen middelen niet hoger mag zijn dan 1,40 % van de som van de bni’s van alle lidstaten. Daarnaast machtigt het besluit de Commissie bij wijze van uitzondering om namens de Unie tijdelijk maximaal 750 miljard EUR in prijzen van 2018 op de kapitaalmarkten te lenen om de gevolgen van de COVID-19-pandemie aan te pakken via het herstelinstrument NextGenerationEU. Het maximum van de eigen middelen voor betalingskredieten zal tijdelijk met 0,6 procentpunt worden verhoogd om alle uit deze leningen voortvloeiende verplichtingen te dekken.
Vanaf 2021 omvatten de “overige ontvangsten” van de EU-begroting de financiële bijdragen van het Verenigd Koninkrijk die voortvloeien uit de financiële regeling uit hoofde van het terugtrekkingsakkoord met het VK.
2. Traditionele eigen middelen (TEM)
Traditionele eigen middelen (TEM) zijn douanerechten die worden geheven op invoer uit derde landen en die door de lidstaten namens de EU worden geïnd. De lidstaten mogen evenwel 25 % inhouden om hun inningskosten te dekken. Elk vastgesteld bedrag aan traditionele eigen middelen moet in één van de volgende door de bevoegde autoriteiten gevoerde boekhoudingen worden opgenomen:
in de “normale” boekhouding als bedoeld in artikel 6, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014: elk geïnd of gegarandeerd bedrag.
In de specifieke boekhouding als bedoeld in datzelfde artikel: elk nog niet geïnd en/of niet gegarandeerd bedrag; de gegarandeerde maar betwiste bedragen kunnen ook in deze boekhouding worden opgenomen.
Traditionele eigen middelen moeten uiterlijk op de eerste werkdag na de 19e dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin het recht is vastgesteld (of geïnd in het geval van de specifieke boekhouding), door de lidstaat via de schatkist of de centrale bank op de rekening van de Commissie worden geboekt.
3. Belasting over de toegevoegde waarde (btw)
De eigen middelen uit de btw worden berekend op basis van de btw-grondslagen van de lidstaten, die daartoe overeenkomstig EU-regels zijn geharmoniseerd. Een uniform afdrachtpercentage van 0,30 % is van toepassing op het totale bedrag van de door elke lidstaat geïnde btw-ontvangsten voor alle belastbare leveringen, gedeeld door het gewogen gemiddelde btw-tarief. De btw-grondslag wordt afgetopt op 50 % van het bni van elke lidstaat.
4. Niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval
Er wordt een uniform afdrachtpercentage van 0,80 EUR per kilogram toegepast op het gewicht van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval dat in elke lidstaat wordt geproduceerd. Het kunststof verpakkingsafval dat in een bepaald jaar niet is gerecycled, wordt berekend als het verschil tussen het geproduceerde kunststof verpakkingsafval en het kunststof verpakkingsafval dat in dat jaar in een lidstaat is gerecycled. Bulgarije, Tsjechië, Estland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Slowakije hebben recht op specifieke jaarlijkse forfaitaire verlagingen van hun respectieve bijdragen aan de eigen middelen uit kunststof verpakkingsafval.
5. Bruto nationaal inkomen (bni)
De middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni) dienen om dat deel van de begroting te financieren dat niet wordt gedekt door andere bronnen van ontvangsten. Op het bni van elke lidstaat wordt een uniform percentage geheven, dat wordt vastgesteld volgens de regels van de EU.
6. Brutovermindering
Voor de periode 2021-2027 genieten de volgende lidstaten een brutovermindering van hun jaarlijkse bni-bijdragen; 565 miljoen EUR voor Oostenrijk, 377 miljoen EUR voor Denemarken, 3 671 miljoen EUR voor Duitsland, 1 921 miljoen EUR voor Nederland en 1 069 miljoen EUR voor Zweden. Deze brutoverminderingen worden gemeten in prijzen van 2020 en worden gefinancierd door alle lidstaten.
7. Aanpassingen aan eigen middelen van vorige begrotingsjaren
De btw- en bni-middelen worden vastgesteld op basis van ramingen van de respectieve grondslagen bij de opstelling van de ontwerpbegroting. Deze ramingen worden vervolgens tijdens het betrokken begrotingsjaar herzien en bijgewerkt via een gewijzigde begroting. De positieve of negatieve verschillen tussen de bedragen die de lidstaten verschuldigd zijn op grond van de werkelijke grondslagen en de bedragen die zij daadwerkelijk hebben betaald op grond van de (herziene) ramingen, worden door de Commissie bij de lidstaten opgevraagd voor de eerste werkdag in maart van het derde jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar. Gedurende de volgende vier jaar kunnen nog correcties worden aangebracht op de werkelijke btw- en bni-grondslagen, tenzij er voorbehoud is gemaakt. Deze punten van voorbehoud moeten worden beschouwd als mogelijke vorderingen op de lidstaten voor onzekere bedragen, aangezien de financiële impact ervan niet precies kan worden geraamd. Wanneer het precieze bedrag kan worden vastgesteld, worden de overeenstemmende btw- en bni-middelen afgeroepen, hetzij in het kader van btw- en bni-saldoaanzuiveringen of via afzonderlijke afroepingen van middelen. De prognose van de eigen middelen op basis van kunststof wordt op vergelijkbare wijze aangepast. De positieve of negatieve verschillen tussen de bedragen die de lidstaten volgens hun jaarrekening met de begrotingsresultaten verschuldigd zijn en de bedragen die zij daadwerkelijk hebben betaald op grond van de (herziene) ramingen, worden door de Commissie bij de lidstaten opgevraagd voor de eerste werkdag in juni van het derde jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar. Gedurende de volgende vijf jaar kunnen nog correcties worden aangebracht op de werkelijke grondslagen, tenzij er voorbehoud is gemaakt.
7. BEREKENING VAN HET BEGROTINGSRESULTAAT
Het begrotingsresultaat van de EU wordt in de loop van het volgende jaar terugbetaald aan de lidstaten door een vermindering van de bedragen die zij voor dat jaar zijn verschuldigd.
De eigen middelen worden geboekt op basis van de bedragen waarmee de door de lidstaten voor de Commissie geopende rekeningen in de loop van het jaar worden gecrediteerd. In het geval van een overschot omvatten de ontvangsten ook het begrotingsresultaat van het vorige begrotingsjaar. De overige ontvangsten worden geboekt op basis van de in de loop van het jaar werkelijk geïnde bedragen.
Voor de berekening van het begrotingsresultaat van het jaar worden onder uitgaven verstaan de betalingen uit de kredieten van het jaar, vermeerderd met de kredieten van hetzelfde jaar die naar het volgende jaar zijn overgedragen. De betalingen uit de kredieten van het jaar zijn die welke uiterlijk op 31 december van dat begrotingsjaar door de rekenplichtige worden verricht. Voor het ELGF worden als betalingen die betalingen geboekt die de lidstaten tussen 16 oktober n-1 en 15 oktober hebben verricht, voor zover de vastlegging en de betalingsopdracht uiterlijk op 31 januari n+1 door de rekenplichtige zijn ontvangen. Ten aanzien van de uitgaven van het ELGF kan een later conformiteitsbesluit worden genomen, nadat in de lidstaten controles zijn verricht.
Het begrotingsresultaat bestaat uit twee delen: het resultaat van de EU en het resultaat van de deelneming van de EVA-landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER). Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 betreffende de eigen middelen weerspiegelt dit resultaat het verschil tussen:
- de totale begrotingsontvangsten van het begrotingsjaar, en
- het bedrag van de betalingen uit de kredieten van het begrotingsjaar, vermeerderd met de kredieten van hetzelfde jaar die naar het volgende jaar zijn overgedragen.
Dit verschil wordt vermeerderd of verminderd met:
- het nettobedrag dat voortvloeit uit de annulering van uit vorige jaren overgedragen betalingskredieten en de bij de betalingen door veranderingen van de wisselkoersen van de euro opgetreden overschrijdingen van de niet-gesplitste kredieten die van het vorige jaar zijn overgedragen;
- de ontwikkeling van bestemmingsontvangsten; en
- de gedurende het jaar geboekte netto wisselkoerswinsten en -verliezen.
Van het vorige begrotingsjaar overgedragen kredieten die betrekking hebben op bijdragen van en werkzaamheden voor derden worden per definitie nooit geannuleerd en worden opgenomen als aanvullende kredieten voor het begrotingsjaar. Dit verklaart het verschil tussen de van het voorafgaande jaar overgedragen kredieten in de verslagen over de uitvoering van de begroting N en de naar het volgende jaar overgedragen kredieten in de verslagen over de uitvoering van de begroting N-1. Wederopgevoerde vastleggingskredieten na terugstorting van vooruitbetalingen maken geen deel uit van het resultaat van het begrotingsjaar.
De overgedragen betalingskredieten omvatten automatische overdrachten en overdrachten bij besluit. De annulering van niet-bestede betalingskredieten die van het vorige jaar zijn overgedragen omvat de annuleringen van kredieten die van rechtswege zijn overgedragen en kredieten die bij besluit zijn overgedragen.
8. AANSLUITING VAN HET ECONOMISCH RESULTAAT MET HET BEGROTINGSRESULTAAT
Overeenkomstig het Financieel Reglement wordt het economisch resultaat van het jaar berekend op transactiebasis (EU-boekhoudregels), terwijl het begrotingsresultaat wordt gebaseerd op het gewijzigdekasbeginsel. Aangezien het economisch resultaat en het begrotingsresultaat het gevolg zijn van dezelfde onderliggende verrichtingen, met uitzondering van de overige (niet-budgettaire) ontvangstenbronnen en de uitgaven van de agentschappen en de EGKS in liquidatie, die uitsluitend in het economisch resultaat worden opgenomen, is het afstemmen van het economisch resultaat voor het jaar op het begrotingsresultaat voor het jaar een nuttige consistentiecontrole.
Afstemmingsposten — ontvangsten
De werkelijke begrotingsontvangsten van een begrotingsjaar zijn gelijk aan de bedragen die worden geïnd van in de loop van het jaar vastgestelde rechten en de bedragen die worden geïnd van rechten die in vorige jaren zijn vastgesteld. Daarom moeten de rechten die in het lopende jaar zijn vastgesteld maar nog niet zijn geïnd, ten behoeve van de afstemming van het economisch resultaat worden afgetrokken, aangezien ze geen deel uitmaken van de begrotingsontvangsten. Daarentegen moeten de rechten die in vorige jaren zijn vastgesteld en in het lopende jaar zijn geïnd, ten behoeve van de afstemming bij het economisch resultaat worden opgeteld. Sommige geïnde rechten worden niet behandeld als ontvangsten in het economisch resultaat en moeten voor afstemmingsdoeleinden ook worden toegevoegd. Deze rechten houden meestal verband met de financiering van NextGenerationEU.
De toegerekende baten bestaan hoofdzakelijk uit bedragen die verband houden met financiële correcties, eigen middelen, en rente en dividenden. Alleen het netto-effect, d.w.z. de toegerekende baten voor het lopende jaar verminderd met de teruggeboekte toegerekende baten van vorig jaar, wordt in aanmerking genomen.
Afstemmingsposten — uitgaven
De toegerekende uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit uitgaven die zijn toegerekend met het oog op afsluiting aan het einde van het jaar, d.w.z. subsidiabele uitgaven die begunstigden van EU-middelen hebben gedaan, maar nog niet bij de Commissie hebben gedeclareerd. Alleen het netto-effect, d.w.z. de toegerekende uitgaven voor het lopende jaar verminderd met de teruggeboekte toegerekende baten van vorig jaar, wordt in aanmerking genomen. Betalingen tijdens het lopende jaar betreffende in voorgaande jaren ingeschreven facturen maken deel uit van de uitgaven van het lopende begrotingsjaar en moeten derhalve met het oog op de afstemming bij het economisch resultaat worden opgeteld.
Het netto-effect van voorfinanciering is de combinatie van 1) de nieuwe voorfinancieringsbedragen die in het lopende jaar zijn betaald en als begrotingsuitgaven van het jaar geboekt zijn, en 2) de verrekening van voorfinanciering via de aanvaarding van subsidiabele kosten in het lopende jaar. De laatste zijn wel toegerekende uitgaven, maar geen uitgaven in de begrotingsboekhouding, aangezien de aanvankelijke voorfinanciering reeds als een begrotingsuitgave werd beschouwd op het ogenblik van de betaling.
Naast de betalingen die zijn verricht uit de kredieten van het jaar, moeten de kredieten voor dat jaar die naar het volgende jaar worden overgedragen ook in aanmerking worden genomen voor de berekening van het begrotingsresultaat van het jaar (overeenkomstig artikel 1, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 van de Raad). Hetzelfde geldt voor begrotingsbetalingen die in het lopende jaar zijn gedaan uit van voorgaande jaren overgedragen kredieten en de annulering van niet-bestede betalingskredieten.
De mutatie in de voorzieningen heeft betrekking op ramingen die aan het einde van het jaar in de financiële staten zijn gedaan (hoofdzakelijk personeelsbeloningen) die geen invloed hebben op de begrotingsboekhouding. Andere afstemmingsbedragen omvatten verschillende elementen zoals de afschrijving/waardevermindering van activa, de verwerving van activa, financiëleleaseverplichtingen en financiële deelnemingen, waarvan de behandeling in de begrotingsboekhouding en in de boekhouding op transactiebasis verschilt.
Afstemmingspost — Economisch resultaat agentschappen en EGKS in liquidatie
Het begrotingsresultaat voor het jaar is een niet-geconsolideerd cijfer en omvat niet de overige (niet-budgettaire) ontvangstenbronnen en de uitgaven van de geconsolideerde agentschappen en de EGKS in liquidatie (zie toelichting 6). Voor de aansluiting van het economisch resultaat voor het jaar – een geconsolideerd cijfer waarin die bedragen wel zijn opgenomen – met het begrotingsresultaat voor het jaar wordt het volledig geconsolideerde economisch resultaat voor het jaar van de agentschappen en de EGKS i.l. weergegeven als sluitpost.
4. UITVOERING VAN DE EU-BEGROTING 2023
Zie hoofdstuk 6 “Overzicht van de uitvoering van de begroting” in de markante feiten betreffende het begrotingsjaar voor een toelichting bij de uitvoering van de begroting 2023 voor ontvangsten en uitgaven, nog betaalbaar te stellen vastleggingen en begrotingsresultaten.
5. UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING
1. OVERZICHT VAN DE UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING
6. UITVOERING VAN DE UITGAVENZIJDE VAN DE EU-BEGROTING
1. MFK: SAMENSTELLING EN ONTWIKKELING VAN DE VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN
MFK: BESTEDING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN
3. MFK: BESTEDING VAN DE BETALINGSKREDIETEN
4. MFK: ONTWIKKELING VAN DE NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN (RAL)
5. MFK: RAL NAAR JAAR VAN OORSPRONG
Als gevolg van de herschikking van vastleggingen in het kader van interne reorganisaties heeft een verschuiving van uitstaande bedragen (188 miljoen EUR) tussen de jaren plaatsgevonden. Het totale bedrag van de nog betaalbaar te stellen vastleggingen bleef ongewijzigd.
6. MFK: NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN PER SOORT KREDIETEN
7. MFK IN DETAIL: SAMENSTELLING EN ONTWIKKELING VAN DE VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN
MFK IN DETAIL: BESTEDING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN
In miljoen EUR | ||||||||||||||
Totaal beschikbare kredieten | Vastleggingen | Naar 2023 2024 | Vervallen kredieten | |||||||||||
Programma | Van definitief goedgekeurde begroting | Van overdrachten | Van bestemmingsontvangsten | Totaal | % | Van definitief goedgekeurde begroting | Van bestemmingsontvangsten | Totaal | Van definitief goedgekeurde begroting | Van overdrachten | Van bestemmingsontvangsten | Totaal | ||
1 | 2 | 3 | 4 | 5=2+3 +4 | 6=5/1 | 7 | 8 | 9=7+8 | 10 | 11 | 12 | 13=10+ 11+12 | ||
1 | Horizon Europa | 16 177 | 12 434 | 149 | 2 781 | 15 363 | 95 % | – | 813 | 813 | 0 | – | 0 | 0 |
Euratom | 346 | 286 | – | 9 | 295 | 85 % | – | 51 | 51 | 0 | – | 0 | 0 | |
Internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER) | 558 | 550 | – | 6 | 556 | 100 % | – | 2 | 2 | 0 | – | – | 0 | |
Andere acties | 721 | – | – | 152 | 152 | 21 % | – | 569 | 569 | – | – | – | – | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | 27 | 27 | – | – | 27 | 100 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
InvestEU-fonds | 3 716 | 341 | – | 3 156 | 3 497 | 94 % | – | 219 | 219 | – | – | – | – | |
CEF — Vervoer | 2 319 | 2 281 | – | 15 | 2 295 | 99 % | – | 24 | 24 | 0 | – | – | 0 | |
CEF – Energie | 435 | 426 | – | 8 | 434 | 100 % | – | 1 | 1 | 0 | – | 0 | 0 | |
CEF – Digitaal | 292 | 289 | – | 2 | 291 | 99 % | – | 1 | 1 | 0 | – | – | 0 | |
Digitaal Europa | 1 381 | 1 340 | – | 39 | 1 379 | 100 % | – | 1 | 1 | 1 | – | 0 | 1 | |
Gedecentraliseerde agentschappen | 217 | 206 | – | 9 | 216 | 99 % | – | 2 | 2 | – | – | (0) | (0) | |
Andere acties | 89 | 4 | – | – | 4 | 4 % | – | 85 | 85 | – | – | – | – | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | 4 | 4 | – | – | 4 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Acties op grond van prerogatieven van de Commissie | 29 | 25 | – | 3 | 28 | 98 % | – | 1 | 1 | – | – | (0) | (0) | |
Eengemaakte markt | 685 | 633 | – | 32 | 665 | 97 % | – | 20 | 20 | 1 | – | 0 | 1 | |
Fraudebestrijdingsprogramma van de EU | 26 | 25 | – | 0 | 25 | 98 % | – | 0 | 0 | 0 | – | 0 | 0 | |
Belastingheffing | 41 | 36 | – | 3 | 39 | 96 % | – | 0 | 0 | 2 | – | – | 2 | |
Douane | 131 | 121 | – | 4 | 126 | 96 % | – | 5 | 5 | 0 | – | – | 0 | |
Gedecentraliseerde agentschappen | 138 | 124 | – | 7 | 131 | 95 % | – | 7 | 7 | – | – | – | – | |
Andere acties | 9 | 9 | – | 0 | 9 | 100 % | – | 0 | 0 | – | – | – | – | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | 6 | 6 | – | – | 6 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Europees ruimtevaartprogramma | 2 213 | 2 045 | – | 131 | 2 177 | 98 % | – | 37 | 37 | – | – | 0 | 0 | |
Gedecentraliseerde agentschappen | 77 | 75 | – | 2 | 77 | 100 % | – | 0 | 0 | – | – | 0 | 0 | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | - | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Beveiligde connectiviteit van de Unie | 156 | 156 | – | – | 156 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Totaal rubriek 1: Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid | 29 794 | 21 442 | 149 | 6 361 | 27 951 | 94 % | – | 1 838 | 1 838 | 4 | – | 1 | 5 | |
2 | Regionale ontwikkeling (EFRO) | 41 187 | 37 642 | 151 | 2 496 | 40 288 | 98 % | 12 | 84 | 97 | 746 | – | 56 | 802 |
Cohesiefonds | 7 365 | 6 400 | – | 688 | 7 088 | 96 % | – | 32 | 32 | 233 | – | 11 | 244 | |
Cohesiefondsbijdrage voor CEF-Vervoer | 1 550 | 1 548 | – | – | 1 548 | 100 % | – | 2 | 2 | – | – | 0 | 0 | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | 4 | – | – | – | – | – | – | – | – | 4 | – | – | 4 | |
Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) | 17 747 | 16 292 | 8 | 1 348 | 17 648 | 99 % | – | 40 | 40 | 50 | – | 8 | 58 | |
Steun aan de Turks-Cypriotische gemeenschap | 41 | 34 | – | 0 | 34 | 82 % | – | 7 | 7 | – | – | – | – | |
Europees herstel en veerkracht | 123 673 | 121 | – | 120 773 | 120 894 | 98 % | – | 2 779 | 2 779 | 0 | – | – | 0 | |
Pericles IV | 1 | 1 | – | 0 | 1 | 100 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
Herstelplan voor de EU | 1 319 | 1 316 | – | 2 | 1 318 | 100 % | – | 0 | 0 | – | – | – | – | |
RescEU | 1 482 | 253 | 0 | 1 214 | 1 467 | 99 % | 0 | 15 | 15 | (0) | – | (0) | (0) | |
EU4Health | 770 | 739 | – | 30 | 769 | 100 % | – | 1 | 1 | 0 | – | – | 0 | |
Instrument voor noodhulp binnen de Unie (ESI) | 26 | – | – | – | – | – | – | 26 | 26 | – | – | – | – | |
Gedecentraliseerde agentschappen | 325 | 261 | – | 35 | 296 | 91 % | – | 29 | 29 | – | – | – | – | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | – | – | – | – | – | - | – | – | – | – | – | – | – | |
Acties op grond van prerogatieven van de Commissie | 12 | 12 | – | 0 | 12 | 99 % | – | 0 | 0 | 0 | – | – | 0 | |
Werkgelegenheid en sociale innovatie | 105 | 92 | – | 8 | 100 | 95 % | – | 5 | 5 | 0 | – | 0 | 0 | |
Erasmus+ | 4 300 | 3 672 | – | 360 | 4 033 | 94 % | – | 267 | 267 | 0 | – | – | 0 | |
Europees Solidariteitskorps (ESC) | 171 | 144 | – | 7 | 151 | 88 % | – | 20 | 20 | – | – | – | – | |
Creatief Europa | 353 | 333 | – | 14 | 347 | 98 % | – | 6 | 6 | 0 | – | 0 | 0 | |
Justitie | 44 | 40 | – | 3 | 43 | 99 % | – | 1 | 1 | 0 | – | – | 0 | |
Rechten en waarden | 217 | 214 | – | 1 | 215 | 99 % | – | 1 | 1 | 0 | – | 0 | 0 | |
Gedecentraliseerde agentschappen | 281 | 275 | – | 4 | 279 | 99 % | – | 2 | 2 | – | – | 0 | 0 | |
Andere acties | 9 | 7 | – | 2 | 9 | 99 % | – | 0 | 0 | 0 | – | – | 0 | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | 32 | 31 | – | 0 | 31 | 97 % | – | 0 | 0 | 0 | – | 0 | 1 | |
Acties op grond van prerogatieven van de Commissie | 185 | 180 | – | 2 | 182 | 98 % | – | 3 | 3 | 0 | – | – | 0 | |
Totaal rubriek 2: Cohesie, veerkracht en waarden | 201 195 | 69 606 | 159 | 126 986 | 196 751 | 98 % | 12 | 3 323 | 3 335 | 1 034 | – | 75 | 1 109 | |
3 | Garanties voor de landbouw | 41 805 | 40 374 | 473 | 286 | 41 134 | 98 % | 316 | 341 | 657 | 3 | 12 | – | 14 |
Overige programma’s voor natuurlijke hulpbronnen en milieu | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | - | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling | 13 388 | 12 934 | – | 19 | 12 954 | 97 % | – | 247 | 247 | 0 | – | 187 | 188 | |
Maritieme zaken en visserij | 1 195 | 1 103 | 3 | 65 | 1 171 | 98 % | – | 23 | 23 | 0 | – | 1 | 1 | |
Visserij (PODV en ROVB) | 117 | 117 | – | – | 117 | 100 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
Gedecentraliseerde agentschappen | 31 | 30 | – | 1 | 30 | 98 % | – | 1 | 1 | – | – | – | – | |
Andere acties | 4 | 4 | – | – | 4 | 100 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | 2 | 2 | – | – | 2 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Milieu en klimaat (LIFE) | 769 | 758 | – | 8 | 766 | 100 % | – | 3 | 3 | 0 | – | 0 | 0 | |
Fonds voor een rechtvaardige transitie | 7 373 | 1 447 | – | 5 816 | 7 263 | 98 % | – | 92 | 92 | 19 | – | – | 19 | |
Leenfaciliteit in het kader van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie | 311 | 50 | – | 9 | 59 | 19 % | – | 252 | 252 | – | – | – | – | |
Gedecentraliseerde agentschappen | 64 | 57 | – | 7 | 64 | 99 % | – | 0 | 0 | – | – | 0 | 0 | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | 5 | 5 | – | – | 5 | 100 % | – | – | – | – | – | 0 | 0 | |
Totaal rubriek 3: Natuurlijke hulpbronnen en milieu | 65 063 | 56 881 | 476 | 6 210 | 63 567 | 98 % | 316 | 958 | 1 274 | 22 | 12 | 188 | 222 | |
4 | Asiel, migratie en integratie | 1 500 | 1 485 | 8 | 2 | 1 494 | 100 % | – | 6 | 6 | 0 | – | 0 | 0 |
Gedecentraliseerde agentschappen | 178 | 157 | – | 8 | 165 | 93 % | – | 13 | 13 | – | – | 0 | 0 | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | 0 | – | – | – | – | – | – | – | – | – | – | 0 | 0 | |
Grensbeheer (IBMF) – Grensbeheer en visa | 965 | 957 | 8 | 0 | 965 | 100 % | – | 0 | 0 | 0 | – | 0 | 0 | |
Grensbeheer (IBMF) – Douanecontroleapparatuur | 141 | 141 | – | – | 141 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Gedecentraliseerde agentschappen | 1 062 | 988 | – | 48 | 1 036 | 98 % | – | 26 | 26 | – | – | 0 | 0 | |
Totaal rubriek 4: Migratie en grensbeheer | 3 846 | 3 727 | 16 | 58 | 3 801 | 99 % | – | 45 | 45 | 0 | – | 0 | 0 | |
5 | Fonds voor interne veiligheid (ISF) | 316 | 310 | 3 | 1 | 315 | 100 % | – | 1 | 1 | 0 | – | 0 | 0 |
Ontmanteling van nucleaire installaties | 69 | 69 | – | – | 69 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Nucleaire veiligheid en ontmanteling | 57 | 53 | – | 0 | 53 | 94 % | – | 0 | 0 | 3 | – | 0 | 3 | |
Gedecentraliseerde agentschappen | 247 | 231 | – | 6 | 237 | 96 % | – | 11 | 11 | – | – | 0 | 0 | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | – | – | – | – | – | - | – | – | – | – | – | – | – | |
Acties op grond van prerogatieven van de Commissie | 22 | 22 | – | 0 | 22 | 99 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
Europese defensie (onderzoek) | 328 | 319 | – | 9 | 328 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Europese defensie (geen onderzoek) | 644 | 626 | – | 17 | 644 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Militaire mobiliteit | 295 | 295 | – | – | 295 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Instrument voor gemeenschappelijke aanbestedingen op defensiegebied | – | – | – | – | – | - | – | – | – | – | – | – | – | |
Instrument voor de versterking van de defensie-industrie | 157 | 157 | – | – | 157 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Programma voor de Europese defensie-industrie | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | - | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | – | – | – | – | – | - | – | – | – | – | – | – | – | |
Beveiligde connectiviteit van de Unie | 30 | 30 | – | – | 30 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Totaal rubriek 5: Veiligheid en defensie | 2 165 | 2 113 | 3 | 33 | 2 149 | 99 % | – | 12 | 12 | 4 | – | 0 | 4 | |
6 | Nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking | 14 703 | 12 146 | 1 144 | 658 | 13 948 | 95 % | 66 | 686 | 751 | 0 | 4 | (0) | 4 |
Instrument voor nucleaire veiligheid (EINS) | 46 | 40 | 5 | 1 | 46 | 98 % | 0 | 1 | 1 | (0) | – | – | (0) | |
Humanitaire hulp | 2 445 | 2 408 | 0 | 26 | 2 434 | 100 % | – | 11 | 11 | – | – | (0) | (0) | |
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) | 395 | 372 | – | 13 | 385 | 97 % | – | 10 | 10 | – | – | 0 | 0 | |
Landen en gebieden overzee (LGO) | 106 | 70 | 1 | – | 71 | 67 % | 0 | 35 | 35 | 0 | – | – | 0 | |
Andere acties | 66 | 65 | – | 1 | 66 | 99 % | – | 0 | 0 | 0 | – | – | 0 | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | 0 | – | – | – | – | – | – | 0 | 0 | – | – | – | – | |
Acties op grond van prerogatieven van de Commissie | 93 | 93 | – | 0 | 93 | 100 % | – | 0 | 0 | 0 | – | – | 0 | |
Pretoetredingssteun (IPA III) | 2 629 | 2 525 | 5 | 26 | 2 556 | 97 % | 6 | 67 | 73 | (0) | 0 | 0 | 0 | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | - | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Totaal rubriek 6: Nabuurschap en internationaal beleid | 20 484 | 17 719 | 1 155 | 724 | 19 598 | 96 % | 72 | 810 | 882 | 0 | 4 | 0 | 4 | |
7 | Pensioenen personeelsleden | 2 607 | 2 347 | – | 259 | 2 606 | 100 % | – | 0 | 0 | 0 | – | (0) | 0 |
(Pensioenen voormalige leden) EP | 14 | 14 | – | – | 14 | 100 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
(Pensioenen voormalige leden) ECC | 1 | 1 | – | – | 1 | 100 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
(Pensioenen voormalige leden) Commissie | 8 | 8 | – | – | 8 | 100 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
(Pensioenen voormalige leden) HvJ-EU | 14 | 14 | – | – | 14 | 100 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
(Pensioenen voormalige leden) ERK | 6 | 6 | – | – | 6 | 100 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
(Pensioenen voormalige leden) Ombudsman | 0 | 0 | – | – | 0 | 100 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
(Pensioenen voormalige leden) EDPS | 0 | 0 | – | – | 0 | 100 % | – | – | – | 0 | – | – | 0 | |
Europese scholen | 260 | 233 | – | 23 | 256 | 99 % | – | 4 | 4 | 0 | – | (0) | 0 | |
Bezoldiging statutair personeel | 2 847 | 2 732 | – | 55 | 2 787 | 98 % | – | 59 | 59 | 1 | – | – | 1 | |
Bezoldiging extern personeel | 335 | 252 | – | 37 | 289 | 86 % | – | 46 | 46 | 0 | – | 0 | 0 | |
Leden — Salarissen en vergoedingen | 16 | 16 | – | 0 | 16 | 98 % | – | 0 | 0 | 0 | – | – | 0 | |
Leden – Tijdelijke vergoedingen | 0 | 0 | – | – | 0 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Wervingskosten | 31 | 28 | – | 1 | 29 | 95 % | – | 0 | 0 | 1 | – | 0 | 1 | |
Beëindiging van de dienst | 9 | 8 | – | – | 8 | 87 % | – | – | – | 1 | – | – | 1 | |
Opleidingskosten | 24 | 17 | – | 4 | 22 | 89 % | – | 3 | 3 | 0 | – | – | 0 | |
Sociale zaken en mobiliteit | 48 | 22 | – | 15 | 37 | 76 % | – | 12 | 12 | 0 | – | 0 | 0 | |
Informatie- en communicatietechnologie | 434 | 278 | – | 89 | 367 | 85 % | – | 67 | 67 | 0 | – | 0 | 0 | |
Huur en aankoop | 363 | 323 | – | 25 | 348 | 96 % | – | 15 | 15 | 0 | – | 0 | 0 | |
Gerelateerd aan gebouwen | 157 | 123 | – | 12 | 135 | 86 % | – | 22 | 22 | 0 | – | – | 0 | |
Beveiliging | 74 | 63 | – | 8 | 71 | 96 % | – | 3 | 3 | 0 | – | – | 0 | |
Dienstreis en vertegenwoordiging | 59 | 56 | – | 2 | 58 | 97 % | – | 2 | 2 | 0 | – | 0 | 0 | |
Vergaderingen, comités, conferenties | 17 | 14 | – | 1 | 15 | 88 % | – | 1 | 1 | 1 | – | 0 | 1 | |
Publicatieblad | 3 | 3 | – | – | 3 | 100 % | – | – | – | – | – | – | – | |
Publicaties | 16 | 11 | – | 4 | 15 | 92 % | – | 1 | 1 | 0 | – | – | 0 | |
Verkrijging van informatie | 7 | 6 | – | 0 | 7 | 96 % | – | 0 | 0 | 0 | – | 0 | 0 | |
Studies en onderzoeken | 6 | 6 | – | 0 | 6 | 98 % | – | 0 | 0 | 0 | – | 0 | 0 | |
Algemene uitrusting, voertuigen, meubilair | 31 | 19 | – | 7 | 26 | 84 % | – | 5 | 5 | 0 | – | 0 | 0 | |
Externe taalkundige diensten | 78 | 33 | – | 37 | 70 | 89 % | – | 8 | 8 | 0 | – | 0 | 0 | |
Overige administratieve uitgaven | 39 | 17 | – | 19 | 35 | 91 % | – | 4 | 4 | 0 | – | 0 | 0 | |
Proefprojecten en voorbereidende acties | – | – | – | – | – | - | – | – | – | – | – | – | – | |
Administratieve uitgaven van andere instellingen | 5 235 | 4 649 | 1 | 406 | 5 056 | 97 % | 1 | 138 | 139 | 39 | 0 | 0 | 39 | |
Totaal rubriek 7: Europees openbaar bestuur | 12 740 | 11 300 | 1 | 1 003 | 12 303 | 97 % | 1 | 390 | 391 | 45 | 0 | 0 | 45 | |
O | Innovatiefonds (IF) | 5 331 | – | – | 3 626 | 3 626 | 68 % | – | 1 705 | 1 705 | – | – | – | – |
Andere acties | 115 | – | – | 59 | 59 | 51 % | – | 56 | 56 | – | – | – | – | |
Totaal rubriek O: Buiten het MFK | 5 446 | – | – | 3 685 | 3 685 | 68 % | – | 1 761 | 1 761 | – | – | – | – | |
S | Solidariteit en noodhulp (SEAR) | 1 351 | 250 | 700 | – | 950 | 70 % | 400 | – | 400 | – | – | 1 | 1 |
Europese Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) | 217 | 8 | – | – | 8 | 4 % | – | 10 | 10 | 197 | – | 1 | 199 | |
Reserve voor aanpassing aan de Brexit | 1 829 | 1 318 | 46 | 161 | 1 525 | 83 % | 7 | 297 | 304 | – | – | – | – | |
Totaal rubriek S: Solidariteitsmechanismen binnen en buiten de Unie (speciale instrumenten) | 3 397 | 1 576 | 746 | 161 | 2 483 | 73 % | 407 | 307 | 714 | 197 | – | 3 | 200 | |
Totaal | 344 131 | 184 363 | 2 706 | 145 221 | 332 290 | 97 % | 808 | 9 444 | 10 252 | 1 306 | 15 | 268 | 1 589 |
MFK IN DETAIL: ONTWIKKELING VAN DE NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN (RAL)
11. MFK IN DETAIL: RAL NAAR JAAR VAN OORSPRONG
Als gevolg van de herschikking van vastleggingen in het kader van interne reorganisaties heeft een verschuiving van uitstaande bedragen (188 miljoen EUR) tussen de jaren plaatsgevonden. Het totale bedrag van de nog betaalbaar te stellen vastleggingen bleef ongewijzigd.
12. MFK IN DETAIL: NOG BETAALBAAR TE STELLEN VASTLEGGINGEN PER SOORT KREDIETEN
1. UITVOERING VAN DE BEGROTING PER INSTELLING
1. UITVOERING VAN DE ONTVANGSTENZIJDE VAN DE BEGROTING
Net als in de voorbije jaren is de uitvoering van de begroting van alle instellingen opgenomen in de geconsolideerde verslagen over de uitvoering van de algemene begroting van de EU, aangezien binnen de EU-begroting een afzonderlijke begroting voor iedere instelling is vastgesteld.
De begroting van de agentschappen en de uitvoering ervan zijn niet geconsolideerd in de EU-begroting en zijn niet opgenomen in de begrotingsverslaglegging van de EU. De subsidie die de Commissie aan de agentschappen betaalt, maakt evenwel deel uit van de EU-begroting. In dit begrotingsgedeelte van de jaarrekening wordt enkel de subsidie die uit de begroting van de Commissie aan de agentschappen wordt betaald, in aanmerking genomen.
Wat de EDEO betreft, zij erop gewezen dat deze naast zijn eigen begroting ook bijdragen van de Commissie ten belope van 240,5 miljoen EUR ontvangt (2022: 221,7 miljoen EUR) en uit de EOF-erfenis en de trustfondsen van 18,7 miljoen EUR (2022: 19,6 miljoen EUR). Deze bijdragen dekken de in het kader van het EOF en de trustfondsen gefinancierde kosten van het personeel van de Commissie bij de delegaties en omvatten in het jaar door deze bijdragen voortgebrachte bestemmingsontvangsten.
2. BESTEDING VAN DE VASTLEGGINGSKREDIETEN
3. BESTEDING VAN DE BETALINGSKREDIETEN
8. UITVOERING VAN DE BEGROTING VAN DE AGENTSCHAPPEN
De ontvangsten en uitgaven van de agentschappen, zoals hieronder weergegeven in de verslagen 8.1 en 8.2, worden niet geconsolideerd in de EU-begroting. In dit begrotingsgedeelte van de jaarrekening wordt enkel de subsidie die uit de begroting van de Commissie aan de agentschappen wordt betaald in aanmerking genomen.
In de begrotingsuitvoeringsverslagen van de EU zijn de eventuele subsidies die uit de EU-begroting aan de agentschappen zijn betaald, opgenomen als vastleggings- en betalingskredieten.
De onderstaande verslagen voor de agentschappen geven een overzicht van alle agentschappen, zowel gedecentraliseerde (of “klassieke”) als uitvoerende agentschappen, en van hun ontvangsten (8.1) en uitgaven (8.2).
Andere bronnen van inkomsten en daarmee verrichte uitgaven worden niet in de begrotingsrekeningen van de EU opgenomen. Elk agentschap presenteert zijn eigen stel jaarrekeningen.
1. BEGROTINGSONTVANGSTEN
miljoen EUR | |||
Soort ontvangsten van de agentschappen | Ontvangen bedragen | ||
Subsidie van de Commissie | 4734 | ||
Inkomsten uit heffingen | 898 | ||
Overige inkomsten | 983 | ||
Totaal | 6615 |
2. VASTLEGGINGS- EN BETALINGSKREDIETEN PER AGENTSCHAP
VERKLARENDE BEGRIPPENLIJST
Actuariële veronderstellingen
Hypothesen gebruikt voor de berekening van de kosten van toekomstige gebeurtenissen die van invloed zijn op de pensioenverplichtingen.
Actuariële winsten en verliezen
Voor pensioenregelingen op basis van toegezegde uitkeringen, de wijzigingen in actuariële tekorten of overschotten. Deze ontstaan als gevolg van verschillen tussen de eerdere actuariële veronderstellingen en daadwerkelijke gebeurtenissen en als gevolg van de effecten van wijzigingen in actuariële veronderstellingen.
Administratieve kredieten
Administratieve kredieten dienen ter dekking van de huishoudelijke uitgaven van de instellingen en entiteiten (personeel, gebouwen, kantoorapparatuur).
Goedgekeurde begroting
De ontwerpbegroting wordt de goedgekeurde begroting zodra deze is goedgekeurd door de begrotingsautoriteit en definitief is goedgekeurd door de voorzitter van het Europees Parlement.
Gewijzigde begroting
Tijdens het begrotingsjaar genomen besluit tot wijziging (verhoging, verlaging, overschrijving) van onderdelen van de goedgekeurde begroting van dat jaar.
Bij de lidstaten op te vragen bedragen
Tijdens de verslagperiode gedane uitgaven die moeten worden gefinancierd uit toekomstige begrotingen, d.w.z. door de EU-lidstaten. Dit is een gevolg van het naast elkaar bestaan van een boekhouding op transactiebasis en een begroting op kasbasis.
Jaarlijks activiteitenverslag (AAR)
De jaarlijkse activiteitenverslagen bevatten onder andere de met de activiteiten bereikte resultaten in het licht van de gestelde doelen, de daaraan verbonden risico’s en het internecontrolekader. Met ingang van het begrotingsjaar 2001 wat de Europese Commissie betreft, en vanaf 2003 voor alle andere EU-instellingen, moet de “gedelegeerd ordonnateur” aan zijn instelling verantwoording afleggen over de uitoefening van zijn taken in de vorm van een jaarlijks activiteitenverslag met gegevens over de financiën en het beheer.
Kredieten
De begrotingsmiddelen. De begroting is een prognose van zowel vastleggingen als betalingen (contante of girale betalingen aan de begunstigden). Er is vaak een verschil tussen de kredieten voor vastleggingen en die voor betalingen (de “gesplitste” kredieten) omdat de middelen voor meerjarige programma’s en projecten gewoonlijk volledig worden vastgelegd in het jaar waarin de desbetreffende besluiten worden genomen en de betalingen worden gespreid over een aantal jaren, in het tempo waarin programma’s en projecten worden uitgevoerd. Niet-gesplitste kredieten betreffen administratieve uitgaven, ondersteuning van de landbouwmarkten en rechtstreekse betalingen; vastleggingskredieten en betalingskredieten zijn in dat geval gelijk.
Bestemmingsontvangsten
Specifieke ontvangsten bestemd voor de financiering van welbepaalde uitgaven. De belangrijkste externe bestemmingsontvangsten zijn de financiële bijdragen van derde landen aan programma’s die door de Unie worden gefinancierd. De belangrijkste interne bestemmingsontvangsten zijn de van derden ontvangen betalingen voor goederen, diensten en werkzaamheden die op hun verzoek zijn geleverd; ontvangsten uit de terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen en de opbrengsten van de verkoop van publicaties en films.
Voor verkoop beschikbare financiële activa
Alle financiële activa of passiva die volgens de internationale boekhoudnormen voor de overheidssector tegen reële waarde worden gewaardeerd en waarvan de veranderingen in reële waarde als overschot of tekort voor de periode moeten worden geboekt (bv. derivaten).
Begrotingsonderdeel
De begroting is gestructureerd in ontvangsten en uitgaven die worden weergegeven overeenkomstig een bindende nomenclatuur die de door de begrotingsautoriteit vastgestelde aard en het doel van elk onderdeel weerspiegelt. De afzonderlijke rubrieken (titel, hoofdstuk, artikel of post) vormen een formele beschrijving van de nomenclatuur.
Annulering van kredieten
Ongebruikte kredieten die niet meer mogen worden gebruikt.
Overdracht van kredieten
Uitzondering op het beginsel van jaarperiodiciteit, waarbij kredieten die in een bepaald begrotingsjaar niet konden worden gebruikt, bij wijze van uitzondering en onder strikte voorwaarden worden overgedragen voor gebruik in het volgende jaar.
Vastlegging
Juridische verbintenissen om financiële middelen te verstrekken mits bepaalde voorwaarden worden nageleefd. De EU verbindt zich ertoe haar aandeel in de kosten van een door de EU gefinancierd project te dragen. De vastleggingen van vandaag geven aanleiding tot de betalingen van morgen. De betalingen van vandaag vinden hun oorsprong in vastleggingen uit het verleden.
Vastleggingskredieten
Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van juridische verplichtingen (contracten, subsidieovereenkomsten en besluiten) die kunnen worden aangegaan in het lopende begrotingsjaar.
Aan het dienstjaar toegerekende pensioenkosten
De toename van de verplichtingen die voortvloeien uit de regeling in het lopende begrotingsjaar.
Vrijmaking
Een handeling waarbij een eerdere vastlegging (of een deel daarvan) wordt geschrapt.
Regeling met toegezegde uitkeringen
Een pensioen- of andere uittredingsregeling waarbij de pensioenuitkering in het kader van regeling wordt toegezegd onafhankelijk van de te betalen premies en de uitkeringen niet rechtstreeks gekoppeld zijn aan de beleggingen van de regeling. De regeling kan met of zonder kapitaaldekking zijn.
Derivaten
Financieel instrument waarvan de waarde gekoppeld is aan de ontwikkeling van de waarde van een ander financieel instrument, een index of een goed. In tegenstelling tot de houder van een primair financieel instrument (bijvoorbeeld een overheidsobligatie), die een onvoorwaardelijk recht heeft om geldmiddelen (of andere economische voordelen) te ontvangen in de toekomst, heeft de houder van een derivaat slechts een beperkt recht op een dergelijk voordeel. Een voorbeeld van een derivaat is een valutatermijncontract.
Direct beheer
Wijze van uitvoering van de begroting. Bij direct beheer geschiedt de uitvoering van de begroting rechtstreeks door de diensten van de Commissie, uitvoerende agentschappen of trustfondsen.
Disconteringsvoet
Percentage toegepast om rekening te houden met de tijdswaarde van geld. Discontering is een techniek die wordt gebruikt om kosten en baten te vergelijken die zich in verschillende perioden voordoen.
Effectieve rentevoet
De rentevoet waarmee de geraamde toekomstige contante ontvangsten of betalingen tijdens de verwachte looptijd van het financiële actief of de financiële verplichting wordt gedisconteerd tot de nettoboekwaarde van het actief of de verplichting.
Financiële activa en verplichtingen tegen geamortiseerde kostprijs
Alle financiële activa en verplichtingen die volgens de internationale boekhoudnormen voor de overheidssector worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs.
Financiële activa of passiva gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort
Alle financiële activa (met uitzondering van derivaten) die volgens de internationale boekhoudnormen voor de overheidssector tegen reële waarde worden gewaardeerd en waarvan de veranderingen in reële waarde in een reserve onder de nettoactiva moeten worden opgenomen tot de verwijdering (of afwaardering).
Financiële correctie
Financiële correcties dienen om de EU-begroting te beschermen tegen onregelmatige uitgaven. Voor uitgaven onder gedeeld beheer ligt de verantwoordelijkheid voor het terugvorderen van onregelmatige betalingen in de eerste plaats bij de lidstaat.
Een “bevestigde” financiële correctie is een correctie die door de betrokken lidstaat is aanvaard. Een “vastgestelde” financiële correctie is bij besluit van de Commissie goedgekeurd en is altijd een nettocorrectie, d.w.z. dat de lidstaat verplicht is de onregelmatige sommen aan de EU-begroting terug te storten en de aan de betrokken lidstaat toegewezen middelen definitief worden gekort. Bevestigde en vastgestelde financiële correcties worden in dit verslag als één categorie beschouwd.
De financiële correctie is “uitgevoerd” wanneer de vastgestelde onregelmatigheid is rechtgezet.
Indirect beheer
Wijze van uitvoering van de begroting. Bij indirect beheer vertrouwt de Commissie taken tot uitvoering van de begroting toe aan organen van EU- of nationaal recht.
Onderbrekingen en opschortingen
Indien de Commissie op basis van haar eigen werkzaamheden of van door de controle-autoriteiten verstrekte informatie constateert dat een lidstaat heeft nagelaten om ernstige gebreken van de beheers- en controlesystemen te verhelpen en/of onregelmatige maar gedeclareerde en gecertificeerde uitgaven te corrigeren, kan zij de betalingen onderbreken of opschorten.
Onregelmatigheid
Een onregelmatigheid is een handeling die niet in overeenstemming is met de toepasselijke EU- of nationale regels en die mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de financiële belangen van de EU. Onregelmatigheden kunnen het gevolg zijn van het gedrag van begunstigden die geldmiddelen aanvragen of van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de betalingen. Het begrip onregelmatigheid is ruimer dan het begrip fraude, dat verwijst naar gedrag dat als strafbaar feit kan worden aangemerkt.
Vervallen kredieten
Ongebruikte kredieten die op het einde van het begrotingsjaar worden geannuleerd. Vervallen betekent de volledige of gedeeltelijke intrekking van de autorisatie om uitgaven te doen en/of verplichtingen aan te gaan, belichaamd door een krediet. Enkel voor gemeenschappelijke ondernemingen (GO’s) kunnen ongebruikte kredieten overeenkomstig hun financiële regels worden opgenomen in de raming van ontvangsten en uitgaven van de volgende drie begrotingsjaren (de zogeheten “n+3”-regel). Vervallen kredieten voor GO’s kunnen met andere woorden tot begrotingsjaar “n+3” opnieuw worden opgevoerd.
Nog betaalbaar te stellen vastleggingen
Ook wel reste à liquider (RAL) genoemd: de bedragen waarvoor een vastlegging in de begroting is gedaan, maar vervolgens nog geen betaling is verricht. Zij vormen betalingsverplichtingen voor de EU voor de komende jaren en zijn het directe gevolg van de spreiding van programma’s over meerdere jaren en de splitsing in vastleggings- en betalingskredieten.
Eigen middelen
De belangrijkste bron van inkomsten voor de EU-begroting. De verschillende eigen middelen zijn opgenomen in het toepasselijke eigenmiddelenbesluit (Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad) en bestaan uit traditionele eigen middelen, btw-middelen, op het bni gebaseerde middelen en eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval.
Betalingskredieten
Betalingskredieten dekken uitgaven die in het lopende jaar moeten worden gedaan uit hoofde van juridische verplichtingen van het lopende en/of eerdere jaren.
Voor
financiering
Voorfinanciering heeft ten doel de begunstigde te voorzien van een kasvoorschot, dus van contante middelen. Voorfinanciering kan worden opgesplitst in een aantal termijnen gedurende een periode die in het desbetreffende contract, besluit, overeenkomst of basisrechtshandeling is vastgesteld. Het voorschot wordt gebruikt voor het doel waarvoor het gedurende de in de overeenkomst vastgestelde periode is verstrekt of wordt terugbetaald.
Preventieve maatregel
Preventieve maatregelen, die ter beschikking van de Commissie staan ter bescherming van de EU-begroting wanneer zij weet heeft van mogelijke tekortkomingen, omvatten opschortingen en onderbrekingen van betalingen uit de EU-begroting aan operationele programma’s.
Reste à liquider (RAL – nog betaalbaar te stellen vastleggingen)
De bedragen waarvoor een vastlegging in de begroting is gedaan, maar vervolgens nog geen betaling is verricht. Zij vormen betalingsverplichtingen voor de EU voor de komende jaren en zijn het directe gevolg van de spreiding van programma’s over meerdere jaren en de splitsing in vastleggings- en betalingskredieten.
Gedeeld beheer
Wijze van uitvoering van de begroting. Bij gedeeld beheer worden bepaalde taken tot uitvoering van de begroting aan de lidstaten gedelegeerd. Ongeveer driekwart van de EU-uitgaven valt onder deze uitvoeringswijze.
Traditionele eigen middelen
Traditionele eigen middelen zijn gedefinieerd in het toepasselijke eigenmiddelenbesluit (Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad) en omvatten douanerechten en suikerheffingen.
Overschrijvingen (tussen begrotingsonderdelen)
Overschrijvingen bestaan uit de verplaatsing van kredieten van het ene begrotingsonderdeel naar het andere in de loop van het begrotingsjaar en vormen derhalve een uitzondering op het begrotingsspecialiteitsbeginsel. Zij zijn echter uitdrukkelijk toegestaan bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement (FR). Het FR kent verschillende soorten overschrijvingen, al naargelang zij tussen of binnen begrotingstitels, hoofdstukken, artikelen en posten plaatsvinden en verschillende niveaus van goedkeuring vereisen.
LIJST VAN AFKORTINGEN
AAR | Jaarlijks activiteitenverslag |
AC | Geamortiseerde kostprijs |
VVB | Beschikbaar voor verkoop |
AMIF | Fonds voor asiel, migratie en integratie |
AOD | Gedelegeerd ordonnateur |
ATM BAR | Luchtverkeersbeheer Reserve voor aanpassing aan de Brexit |
BB | Betalingsbalans |
BUFI-fonds | Fonds voor geldboeten |
GLB | Gemeenschappelijk landbouwbeleid |
CCS LGF | Garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sectoren |
CEF2 | Connecting Europe Facility |
CEF DI | Schuldinstrument van de Connecting Europe Facility |
CF | Cohesiefonds |
CIP | Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie |
Commissie | Europese Commissie |
Cosme | Programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo’s |
COSO | Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission |
GVF | Gemeenschappelijk voorzieningsfonds |
GB-verordening CRII+ | Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen Investeringsinitiatief coronavirusrespons plus |
D&WM | Ontmanteling en beheer van kernafval |
EAD | Blootstelling bij wanbetaling |
Elfpo | Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling |
ELGF | Europees Landbouwgarantiefonds |
EAR | Boekhoudregel van de Europese Unie |
EaSI | Werkgelegenheid en sociale innovatie |
EBWO | Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling |
ERK | Europese Rekenkamer |
ECB | Europese Centrale Bank |
ECL | Te verwachten kredietverliezen |
Ecofin | Raad Economische en Financiële Zaken |
EGKS i.l. | Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in liquidatie |
EOF | Europees Ontwikkelingsfonds |
EDIF | Garantiefaciliteit voor de Westelijke Balkan |
EER | Europese Economische Ruimte |
EDEO | Europese Dienst voor extern optreden |
EFDO | Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling |
EFSE | Europees Fonds voor Zuidoost-Europa |
EFSF | Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit |
EFSI | Europees Fonds voor strategische investeringen |
EFSM | Europees financieel stabilisatiemechanisme |
EVA | Europese Vrijhandelsassociatie |
EGNOS | European Geostationary Navigation Overlay System (Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie) |
EIB | Europese Investeringsbank |
EIF | Europees Investeringsfonds |
ElectriFI | Elektrificatiefinancieringsinitiatief |
ELM EMFF | Mandaat voor externe leningen Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij |
EMU | Economische en monetaire unie |
ENEF | Fonds voor bedrijfsuitbreiding |
ENIF | Fonds voor bedrijfsinnovatie |
ENPI | Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument |
EP | Europees Parlement |
EFRO | Europees Fonds voor regionale ontwikkeling |
ERI ESA | Initiatief voor economische veerkracht van de EIB Europees Ruimteagentschap |
ESF | Europees Sociaal Fonds |
ESIF | Europese structuur- en investeringsfondsen |
ESM | Europees Stabiliteitsmechanisme |
ETF | Indexfond |
ETS EU | Emissiehandelssysteem Europese Unie |
Eumetsat | Europese Organisatie voor de Exploitatie van Meteorologische Satellieten |
Euratom | Europese Gemeenschap voor Atoomenergie |
SFEU FGC | Solidariteitsfonds van de Europese Unie Financieelgarantiecontract |
FIFO | First in, first out |
FP7 | Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling |
FR | Financieel Reglement van de EU |
FSDA | Financiële staten — Bespreking en analyse |
FVNA | Reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in nettoactiva/eigen vermogen (Fair Value through Net Assets/Equity) |
FVSD | Reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in overschot of tekort (Fair Value through Surplus or Deficit) |
Bbp | Bruto binnenlands product |
Bni | Bruto nationaal inkomen |
GNSS | Wereldwijde satellietnavigatiesystemen |
H2020 | Horizon 2020 |
RCBHN | Risico- en compliancebeleid op hoog niveau |
IBMF IF | Fonds voor geïntegreerd grensbeheer Innovatiefonds |
IIW | Venster infrastructuur en innovatie |
IMF | Internationaal Monetair Fonds |
IPSAS | Internationale boekhoudnormen voor de overheidssector (International Public Sector Accounting Standards) |
IT | Informatietechnologie |
ITER | Internationale thermonucleaire experimentele reactor |
JRC | Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek |
GSZV GO | Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering Gemeenschappelijke Onderneming |
LGD | Loss given Default Rate (verlies bij wanbetaling) |
LGF | Leninggarantiefaciliteit |
LGTT | Garantie-instrument voor leningen voor TEN-T-projecten |
MAP | Meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap |
EP-lid | Lid van het Europees Parlement |
MFB | Macrofinanciële bijstand |
MFK | Meerjarig financieel kader |
MIM GMF | Systeem voor onderlinge verzekeringen Geldmarktfonds |
MKMO | Micro-, kleine of middelgrote onderneming |
NDICI | Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking |
NGEU | NextGenerationEU |
EMB | Eigenmiddelenbesluit |
PBI | Initiatief inzake projectobligaties |
PD | Kans op wanbetaling |
PF4EE | Particuliere financiering voor energie-efficiëntie |
PGF | Deelnemersgarantiefonds |
POCI PPP | Gekocht of geïnitieerd als met verminderde kredietwaardigheid (“POCI”) Publiek-privaat partnerschap |
PSEO | Pensioenregeling voor Europese ambtenaren |
RAL | “Reste à liquider” (nog betaalbaar te stellen vastleggingen) |
RSFF | Financieringsfaciliteit met risicodeling |
RRF | Herstel- en veerkrachtfaciliteit |
OTO | Onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie |
S&P | Standard & Poor’s Financial Services LLC |
Sanad | MENA-fonds voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen |
Sapard | Speciaal toetredingsprogramma voor landbouw en plattelandsontwikkeling. |
SEMED | Programma voor financiële inclusie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in het zuidelijke en oostelijke Middellandse Zeegebied |
SICR | Significante toename van het kredietrisico |
SIUGI | Instrument voor onbeperkte garantie in het kader van het KMO-initiatief |
KMO | Kleine en middelgrote onderneming/Midden- en kleinbedrijf |
KMO/MKB | Kleine en middelgrote onderneming/Midden- en kleinbedrijf SMEW Kmo-venster |
STEP SURE | Platform voor strategische technologieën voor Europa Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (steun om het risico op werkloosheid in noodsituaties te beperken) |
VWEU | Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
TEM | Traditionele eigen middelen |
TRDI | Tijdelijk instrument voor plattelandsontwikkeling |
Btw | Belasting over de toegevoegde waarde |
1Met uitzondering van enkele garanties die zijn verstrekt in het kader van de financieringsinstrumentenprogramma’s van eerdere MFK’s, die volledig zijn gefinancierd of begroot uit de EU-begroting.
2Zie het jaarlijks door de Commissie gepubliceerde verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de financieringsinstrumenten, de begrotingsgaranties, de financiële bijstand en de voorwaardelijke verplichtingen.
3Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/9701 van de Commissie.
4Verordening (EU, Euratom) 2022/2434 van het Europees Parlement en de Raad van 6 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 met betrekking tot de vaststelling van een gediversifieerde financieringsstrategie als algemene leenmethode (PB L 319 van 13.12.2022, blz. 1).
5Europese Commissie, directoraat-generaal Begroting, Green bonds – Impact and allocation report – NGEU report 2023, Publicatiebureau van de Europese Unie, 2023, https://data.europa.eu/doi/10.2761/302803.
6Besluit (EU) 2022/313 van het Europees Parlement en de Raad ten belope van 1,2 miljard EUR tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Oekraïne, Besluit (EU) 2022/1201 van het Europees Parlement en de Raad ten belope van 1,0 miljard EUR tot toekenning van buitengewone macrofinanciële bijstand aan Oekraïne, Besluit (EU) 2022/1628 van het Europees Parlement en de Raad ten belope van 5,0 miljard EUR tot toekenning van buitengewone macrofinanciële bijstand aan Oekraïne.
7Verordening (EU) 2024/792 van het Europees Parlement en de Raad van 29 februari 2024 tot instelling van de faciliteit voor Oekraïne (PB L 2024/792 van 29.2.2024, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2024/792/oj).
8Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (herschikking) (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 39).
9Voor een uitgebreid overzicht van NGEU, zie ook de punten 2.2 en 2.3 hierboven.
10Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden onvoldoende door de lidstaten, maar vanwege de schaal of de impact beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt. Krachtens het evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verdergaan dan wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken (artikel 5 VEU).
11Op 1 februari 2024 heeft de Europese Raad overeenstemming bereikt over een tussentijdse herziening van de MFK-plafonds voor de periode 2021-2027, naar aanleiding van de voorstellen van de Commissie in COM(2023) 336.
12Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
13Zie artikel 317 VWEU.
14C(2020) 4240 van 24 juni 2020.
15De term “de Europese Commissie” wordt daarom gebruikt ter aanduiding van zowel de instelling — het College — die wordt gevormd door de leden van de Commissie als de administratie die wordt geleid door de directeuren-generaal van de diensten (en de hoofden van andere administratieve structuren zoals diensten, bureaus en uitvoerende agentschappen).
16Sinds medio 2019 is (overeenkomstig het herziene artikel 12 van de interne regels) het beheer van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) gedeeld gedelegeerd aan vijf diensten (INTPA (DEVCO), ECHO, EAC, EACEA en JRC).
17https://ec.europa.eu/info/publications/integrated-financial-and-accountability-reporting_nl
18De pensioenregeling is een notioneel (virtueel) fonds met toegezegde uitkeringen, waarbij de toekomstige pensioenen worden gefinancierd uit de bijdragen van personeelsleden. Alhoewel de bijdragen niet in een echt fonds worden belegd, wordt verondersteld dat het bedrag dat in een dergelijk fonds zou zijn ingebracht, is belegd in langlopende obligaties van de lidstaten en wordt dat bedrag vertaald in de pensioenverplichting opgenomen in de jaarrekening van de Europese Unie. De lidstaten garanderen gezamenlijk de betaling van de prestaties overeenkomstig artikel 83 van het Statuut en artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (zie COM(2018) 829 voor een gedetailleerde beschrijving van het stelsel).
19Bijvoorbeeld in werkdocument XI bij de ontwerpbegroting, waarin de uitvoering van de begrotingsgaranties, het gemeenschappelijk voorzieningsfonds en de beoordeling van de houdbaarheid van de voorwaardelijke verplichtingen die voortvloeien uit begrotingsgaranties en financiële bijstand overeenkomstig artikel 41, lid 5, van het Financieel Reglement worden gepresenteerd.
20Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11).
21Technische aanpassing van het meerjarig financieel kader voor 2024 overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU, Euratom) 2021/365 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027, COM(2023) 320 final van 6 juni 2023.
22Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis.
NL NL