Toelichting bij COM(2024)386 - - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)386 - . |
---|---|
bron | COM(2024)386 |
datum | 26-08-2024 |
• Motivering en doel van het voorstel
Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (“de GVB-basisverordening”)1 moeten de levende mariene biologische rijkdommen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten zich herstellen tot boven de niveaus die de maximale duurzame opbrengst (“MDO”) kunnen opleveren, en daarboven blijven. Een belangrijk instrument daarvoor is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totale toegestane vangsten (“TAC’s”) en quota.
Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het meerjarenplan voor de Oostzee (“het MJP”)2 bevat de diverse streefbandbreedten voor de visserijsterfte. Deze bandbreedten worden in dit voorstel gebruikt om de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (het GVB) te bereiken, en met name de MDO te herstellen en vast te houden.
Dit voorstel bevat de vangstmogelijkheden voor 2025 voor de commercieel belangrijkste visbestanden in de Oostzee. Het reglementeert ook de mariene recreatievisserij voor zover dat nodig is om de onder deze verordening vallende visbestanden in stand te houden. Om de jaarlijkse TAC- en quotabesluiten te vereenvoudigen en te verduidelijken, worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het voorstel stelt TAC’s en quota vast op een niveau dat verenigbaar is met de doelstellingen van de GVB-basisverordening en het MJP.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Het voorstel strookt met ander beleid van de Unie, en met name met het milieubeleid.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), VWEU. Daarom is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.
• Evenredigheid
In het voorstel worden de vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen overeenkomstig de doelstellingen van de GVB-basisverordening en het MJP. Krachtens artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van de GVB-basisverordening beslissen de lidstaten zelf hoe zij de hun toegewezen vangstmogelijkheden volgens bepaalde in die artikelen vermelde criteria toewijzen aan vissersvaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten beschikken dus over de nodige beoordelingsmarge om de TAC’s die zij in het voorstel toegewezen krijgen, te verdelen conform hun sociale/economische voorkeursmodel.
• Keuze van instrument
Een verordening wordt het geschiktst geacht omdat het met een verordening mogelijk is om voorschriften vast te stellen die rechtstreeks van toepassing zijn op de lidstaten en de betrokken bedrijven. Aldus kan ervoor worden gezorgd dat de voorschriften tijdig en op geharmoniseerde wijze worden uitgevoerd, waarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Raadpleging van belanghebbenden
De Commissie heeft, met name via de adviesraad voor de Oostzee, belanghebbenden geraadpleegd op basis van haar mededeling “Duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2025” (COM(2024) 235 final). De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) leverde de wetenschappelijke basis voor het voorstel. Met de voorlopige standpunten van de geraadpleegde belanghebbenden over de betrokken visbestanden is rekening gehouden voor zover dat mogelijk was zonder tegen het bestaande beleid in te gaan of de toestand van kwetsbare bestanden te verslechteren.
Het wetenschappelijke advies over vangstbeperkingen en over de toestand van de bestanden werd in juni 2024 ook met de lidstaten besproken in het regionale forum Baltfish.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
De Commissie heeft de ICES geraadpleegd, waarvan het wetenschappelijk advies berust op een door zijn deskundigengroepen en besluitvormingsorganen opgezet advieskader en wordt uitgebracht in lijn met zijn kader-partnerschapsovereenkomst met de Commissie.
De Unie verzoekt de ICES jaarlijks om wetenschappelijk advies over de toestand van de belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies heeft betrekking op alle bestanden in de Oostzee en er worden TAC’s voorgesteld voor de commercieel belangrijkste bestanden1.
• Effectbeoordeling
Het voorstel maakt deel uit van een langetermijnaanpak waarbij de visserijen worden gebracht en gehouden op niveaus die op lange termijn duurzaam zijn. Verwacht wordt dat deze aanpak mettertijd resulteert in: i) een stabiele visserijdruk, ii) hogere quota, en dus iii) een beter inkomen voor vissers en hun gezinnen. Hogere aanlandingen zouden goed moeten zijn voor de visserijsector, de consument, de verwerkende industrie, de detailhandel en de overige bedrijven die verbonden zijn met de commerciële visserij en de recreatievisserij. In dit verband moet worden gewezen op het belang van de koppeling tussen duurzame visserij en een gezond marien milieu in de Oostzee. Zo’n koppeling is in lijn met de biodiversiteitsstrategie en andere daarmee samenhangende initiatieven, en met name met het EU-actieplan voor mariene ecosystemen en visserij2.
Dit voorstel vermijdt een kortetermijnaanpak en is gericht op duurzaamheid op de lange termijn. Daarom houdt het rekening met initiatieven van belanghebbenden en adviesraden indien deze initiatieven positief zijn beoordeeld door de ICES en/of het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). Het voorstel van de Commissie tot hervorming van het GVB berustte op een effectbeoordeling (SEC(2011) 891) waaruit naar voren kwam dat de verwezenlijking van de MDO-doelstelling een noodzakelijke voorwaarde is om tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid te komen en dat deze drie doelstellingen niet los van elkaar kunnen worden verwezenlijkt.
Dankzij de besluiten over de vangstmogelijkheden in de Oostzee is het tot 2019 gelukt om bij de vaststelling van de TAC’s de visserijsterfte binnen de MDO-bandbreedten te brengen voor alle bestanden met een MDO-advies, behalve voor haring in het westelijk deel van de Oostzee. Ook leek het dankzij deze besluiten te zijn gelukt om de bestanden weer op te bouwen en de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden weer met elkaar in evenwicht te brengen. In 2019 werd echter duidelijk dat kabeljauw in het oostelijk deel van de Oostzee onder zware druk stond. Volgens ICES-ramingen zal dit bestand de komende jaren hoogstwaarschijnlijk onder het instandhoudingsreferentiepunt (Blim) blijven. In 2021 werd duidelijk dat ook het kabeljauwbestand in het westelijk deel van de Oostzee al jaren onder Blim lag, en wees de ICES erop dat diverse zalmpopulaties het evenmin goed deden. Volgens ICES-ramingen tot 2020 lag de biomassa van haring in het centrale deel van de Oostzee onder referentiepunt Btrigger. Volgens ICES-ramingen van 2023 lag de biomassa vanaf het midden van de jaren negentig echter in werkelijkheid rond Blim en ligt deze al enkele jaren zelfs onder Blim. Volgens de ramingen van 2024 is de biomassa gestegen tot iets boven Blim. De ICES heeft zijn advies voor haring in de Botnische Golf uitgesteld tot medio september 2024, maar volgens het ICES-advies van 2023 ligt de biomassa al sinds 2021 onder Btrigger. De biomassa van sprot is aanzienlijk afgenomen, maar ligt nog boven Btrigger. Al met al is er nog een verdere verbetering van de situatie nodig om de bestanden in de Oostzee op MDO-niveau te brengen en te houden.
Op 31 mei 2024 publiceerde de ICES zijn wetenschappelijk advies voor de diverse bestanden in de Oostzee, met uitzondering van haring in de Botnische Golf, waarvoor het advies werd uitgesteld. De ICES-adviezen bevatten de volgende inschattingen: i) de biomassa van haring in het westelijk deel van de Oostzee en van kabeljauw in het oostelijk en het westelijk deel van de Oostzee ligt nog onder Blim, ii) de biomassa van haring in het centrale deel van de Oostzee ligt boven Blim, maar nog onder Btrigger. Het advies voor kabeljauw in het oostelijk en in het westelijk deel van de Oostzee en voor zalm in de Finse Golf berust op de voorzorgsbenadering. Voor de overige zes bestanden werd het volgende MDO-advies uitgebracht:
- sprot, haring in de Golf van Riga en schol liggen boven Btrigger;
- haring in het centrale deel van de Oostzee ligt onder Btrigger;
- haring in het westelijk deel van de Oostzee ligt onder Blim;
- de toestand van zalm in het hoofdbekken blijft van populatie tot populatie sterk uiteenlopen (van onder Rlim tot boven RMDO).
Daarom wordt voorgesteld om de aanpak voor zalm in het hoofdbekken te handhaven, maar de TAC met 36 % te verlagen ten opzichte van 2024. Voor zalm in de Finse Golf en voor sprot wordt voorgesteld om de vangstmogelijkheden met respectievelijk 20 % en 42 % te verlagen ten opzichte van 2024. Voor haring in de Golf van Riga en in het centrale deel wordt voorgesteld de vangstmogelijkheden met respectievelijk 20 % en 108 % te verhogen ten opzichte van 2024. De vangstmogelijkheden voor schol blijven in het voorstel ongewijzigd. De bijvangsttoewijzingen voor kabeljauw in het oostelijk en het westelijk deel en voor haring in het westelijk deel dalen met respectievelijk 68 %, 73 % en 50 %.
Het voorstel bevat nog geen vangstmogelijkheden voor haring in de Botnische Golf, zodat het effect van het voorstel op het totale volume van de vangstmogelijkheden voor 2025 nog niet kan worden geraamd.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Het voorstel blijft flexibel wat betreft de toepassing van quota-uitwisselingsmechanismen die al in de vorige jaren waren vastgelegd in de verordeningen inzake de vangstmogelijkheden in de Oostzee. Er worden geen nieuwe regels of nieuwe administratieve procedures voor de overheidsinstanties (van de Unie of op nationaal niveau) voorgesteld die tot hogere administratieve lasten zouden kunnen leiden.
Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening voor 2025. Daarom bevat het geen herzieningsclausule.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De monitoring en de naleving van de voorschriften worden gewaarborgd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad1.
• Artikelsgewijze toelichting
In dit voorstel worden de vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Oostzee voor 2025 vastgesteld.
Bij de vaststelling van de quota van de Unie voor met de Russische Federatie gedeelde bestanden zijn de hoeveelheden van het historisch aandeel van de Russische Federatie in deze bestanden in mindering gebracht op de door de ICES geadviseerde vangsten. De aan de lidstaten toegewezen TAC’s en quota zijn vermeld in de bijlage bij het voorstel.
Wat kabeljauw in het oostelijk deel van de Oostzee betreft, heeft de ICES vanwege beperkte inputgegevens en problemen met het beoordelingsmodel de beoordeling verlaagd tot categorie 3 (voorzorgsadvies)2. Voor het zesde jaar op rij adviseert de ICES nulvangsten voor kabeljauw in het oostelijk deel van de Oostzee. De ICES is niet meer in staat om de meeste instandhoudingsreferentiepunten voor kabeljauw in het oostelijk deel van de Oostzee te bepalen, maar volgens zijn ramingen ligt de omvang van het bestand in 2024 onder Blim en blijft het de komende tijd onder dit niveau, zelfs als er helemaal niet wordt gevist. Bovendien is de ICES van oordeel dat de aanwasramingen onbetrouwbaar zijn, maar dat de trends op het gebied van biomassa en visserijsterfte stroken met eerdere beoordelingen. Gezien de uitputting van de bestanden heeft de Raad vanaf 2019 besloten de gerichte visserij te sluiten en herstelmaatregelen te treffen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden (een paaisluitingsperiode en een verbod op recreatievisserij). Deze herstelmaatregelen zijn nog niet lang genoeg van kracht om de bestandssituatie te verbeteren, zodat wordt voorgesteld om de maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het MJP en artikel 16, lid 4, van de GVB-basisverordening, juncto artikel 2, lid 1, en artikel 2, lid 5, punten c) en f), van die verordening te handhaven. Wat het TAC-niveau betreft, heeft de ICES in 2019 twee speciale adviezen over onvermijdelijke bijvangsten van kabeljauw van de oostelijke Oostzee in andere visserijen gepubliceerd, waarin werd aangegeven dat in alle soorten visserijen bijvangsten voorkomen, maar dat de ICES deze niet kon kwantificeren3. Daarom zijn de bijvangst-TAC’s sinds 2019 vastgesteld volgens een ICES-drempelscenario voor bijvangsten. In 2024 bevestigde de ICES dat hij nog steeds niet in de positie was om onvermijdelijke bijvangsten te kwantificeren4. Zonder bijvangsttoewijzing van kabeljauw van de oostelijke Oostzee zouden alle visserijen in het beheersgebied van kabeljauw van de oostelijke Oostzee moeten worden gesloten. Om de ernstige sociaal-economische gevolgen van een dergelijke totale sluiting te voorkomen, en bij gebrek aan aanvullende informatie stelt de Commissie voor om de bijvangst-TAC voor kabeljauw in het oostelijk deel van de Oostzee vast te stellen op 191 ton – het niveau van de gemelde aanlandingen in het beheersgebied van kabeljauw van de oostelijke Oostzee in 2023.
Wat kabeljauw in het westelijk deel van de Oostzee betreft, heeft de ICES zijn beoordeling in 2024 teruggebracht tot categorie 3 (voorzorgsadvies) en heeft hij zeer lage vangstadviezen gegeven voor 2024 en 20255. De biomassa van het bestand lag gedurende het grootste deel van de voorbije 15 jaar onder Blim. Bijgevolg heeft de Raad vanaf 2021 besloten de gerichte visserij te sluiten en herstelmaatregelen te treffen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden (een paaisluitingsperiode en een verbod op recreatievisserij). Deze herstelmaatregelen zijn nog niet lang genoeg van kracht om de bestandssituatie te verbeteren, zodat wordt voorgesteld om de maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het MJP en artikel 16, lid 4, van de GVB-basisverordening, juncto artikel 2, lid 1, en artikel 2, lid 5, punten c) en f), van die verordening te handhaven. Wat het TAC-niveau betreft, is de ICES tot dusver niet in staat geweest om de omvang van de bijvangsten van kabeljauw van het westelijk deel van de Oostzee in andere visserijen te kwantificeren, maar in elk geval komen er in alle andere visserijen bijvangsten van kabeljauw van het westelijk deel van de Oostzee voor6. Zonder bijvangsttoewijzing van kabeljauw van het westelijk deel van de Oostzee zouden alle visserijen in het beheersgebied van kabeljauw van de westelijke Oostzee moeten worden gesloten. Om de ernstige sociaal-economische gevolgen van een dergelijke totale sluiting te voorkomen, en bij gebrek aan aanvullende informatie stelt de Commissie voor om de bijvangst-TAC voor kabeljauw van de westelijke Oostzee vast te stellen op 93 ton – het niveau van de gemelde aanlandingen in het beheersgebied van kabeljauw van de westelijke Oostzee in 2023.
Voor schol is de TAC een combinatie van: i) het MDO-advies voor het bestand in de deelsectoren 21, 22 en 23, en ii) het MDO-advies voor het bestand in de deelsectoren 24 tot en met 32, dat de ICES in 2022 opwaarts had bijgesteld tot ICES-gegevenscategorie 2 (MDO-advies)7. Volgens het ICES-advies voor 2025 vertonen beide bestanden sinds 2019 in een aantal jaren een buitengewone aanwas. Daar komt bovenop dat de totale aanlandingen aanzienlijk stijgen en de teruggooi sinds 2020-2021 daalt. Daarnaast moet rekening worden gehouden met interacties tussen de soorten omdat kabeljauw een onvermijdelijke bijvangst in de scholvisserij is en de bijvangsten behoorlijk groot kunnen zijn, ook al wordt verwacht dat selectiever vistuig in 2025 via een gedelegeerde verordening van de Commissie verplicht wordt. Bij gebrek aan aanvullende informatie van de ICES en om een evenwicht te vinden tussen voortzetting van deze gerichte scholvisserij enerzijds en een zo groot mogelijke beperking van de bijvangst van kabeljauw in de Oostzee anderzijds, stelt de Commissie voor om de TAC vast te stellen overeenkomstig artikel 4, lid 4, van het MJP en het niveau ervan ongewijzigd te laten.
Wat haring in het westelijk deel van de Oostzee betreft, heeft de ICES in zijn advies voor 2025 de omvang van het bestand aanzienlijk verlaagd en raamt hij het bestand in 2024, ondanks een toename ervan sinds 2023, op slechts 60 % van Blim8. Ook blijft de biomassa volgens de ICES-ramingen tot ten minste 2026 onder Blim, zelfs als er helemaal geen visserij plaatsvindt. De aanwas ligt al tien jaar lang op een historisch laag niveau. Omdat de biomassa van haring in het westelijk deel van de Oostzee in 2026 in geen van de vangstscenario’s boven Blim uitkomt, geeft de ICES voor het zevende jaar op rij een nulvangstadvies. De Raad heeft vanaf 2021 besloten de gerichte visserij te sluiten, behalve voor louter wetenschappelijke visserij en kleinschalige kustvisserij, en om een TAC voor onvermijdelijke bijvangsten vast te stellen om verstikking van andere visserijen te voorkomen. Deze herstelmaatregelen zijn nog niet lang genoeg van kracht om de bestandssituatie te verbeteren. Daarom stelt de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 6, en artikel 5, lid 2, van het MJP voor om de gerichte visserij gesloten te houden en de vrijstelling voor kleinschalige kustvisserij stop te zetten. Wat het TAC-niveau betreft, is de ICES tot dusver niet in staat geweest om de omvang van de bijvangsten van haring van het westelijk deel van de Oostzee in andere visserijen te kwantificeren, maar in elk geval komen er in de gerichte sprotvisserij bijvangsten van haring van het westelijk deel van de Oostzee voor9. Om de sociaal-economische gevolgen van sluiting van de gerichte sprotvisserij in het beheersgebied van haring van de westelijke Oostzee te voorkomen, stelt de Commissie bij gebrek aan aanvullende informatie voor om de bijvangst-TAC voor haring in de westelijke Oostzee vast te stellen op 394 ton.
De ICES heeft zijn beoordeling van haring in de Botnische Golf uitgesteld tot medio september 2024. Daarom staat bij de vangstmogelijkheden voor dat bestand in dit voorstel “p.m.” (pro memorie). Zodra het recentste beschikbare wetenschappelijke advies beschikbaar is, wordt dit voorstel bijgewerkt door middel van een non-paper van de diensten van de Commissie.
De biomassasituatie van haring in het centrale deel van de Oostzee is sinds 2020 met onzekerheid omgeven. Daarom heeft de ICES in 2023 een benchmarkingstudie uitgevoerd. Volgens de ICES-ramingen heeft de biomassa in het grootste deel van de voorbije dertig jaar, inclusief 2023, onder Blim gelegen, maar is deze in 2024 gestegen tot boven Blim10. Op grond van de verwachte bestandsontwikkeling op korte termijn ligt er een vangstadvies waarin de TAC bijna zou verdrievoudigen ten opzichte van 2024. Deze prognose berust echter op optimistische aanwasramingen, waarvoor de ICES uitdrukkelijk aangeeft dat deze onzeker zijn. Bovendien is er ook bij deze optimistische aanwasramingen en zonder enige visserij een kans van 55 % dat het bestand in 2026 onder Btrigger blijft. Daarom stelt de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 1, van het MJP voor om de TAC vast te stellen op het laagste FMDO-punt.
Het haringbestand in de Golf van Riga11 ligt boven MDO Btrigger, zodat de Commissie voorstelt om de TAC vast te stellen overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het MJP.
De biomassa van het sprotbestand ligt volgens het ICES-advies voor 2025 nog boven Btrigger, maar is aanzienlijk gedaald, voornamelijk als gevolg van de aanhoudend en historisch lage aanwas sinds 202112. De ICES benadrukt ook dat de verwachte bestandsontwikkeling berust op optimistische aanwasramingen, zodat de biomassa van het bestand tot onder Btrigger zou kunnen dalen indien de werkelijke aanwas lager zou uitvallen. Bovendien is in geen van de vangstscenario’s van de FMDO-bandbreedte de kans dat het bestand onder Blim belandt, minder dan 5 %. Daarom stelt de Commissie voor om de TAC conform artikel 4, lid 6, van het MJP vast te stellen onder het laagste FMDO-punt.
Al ten minste sinds de jaren 1990 constateert de ICES dat de toestand van de rivierbestanden van zalm in het Oostzeegebied heterogeen is: sommige doen het goed, andere niet. Na een benchmarkstudie heeft de ICES sinds de voor 2022 uitgebrachte adviezen telkens aangegeven dat er een einde zou moeten komen aan alle commerciële en recreatieve zalmvangsten in het hoofdbekken omdat het per definitie om gemengde visserijen gaat waarbij zalm uit alle rivierbestanden wordt gevangen. Tegelijk heeft de ICES echter geoordeeld dat voortzetting van de bestaande gerichte visserij in sommige noordelijke kustgebieden tijdens de zomertrek van zalm nog steeds mogelijk is. Daarom heeft de Raad vanaf 2021 besloten om de gerichte zalmvisserij in het hoofdbekken te sluiten en een bijvangst-TAC voor onvermijdelijke bijvangsten vast te stellen, met een vrijstelling voor wetenschappelijke visserij, maar ook om de gerichte zalmvisserij in de desbetreffende noordelijke kustgebieden tijdens de zomerperiode open te houden. Vanaf 2021 is de Raad ook met verdere herstelmaatregelen gekomen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden (verbod op het gebruik van beugen, verbod op de visserij op zeeforel buiten de kustgebieden, dagelijkse meeneemlimiet van één zalm met ingeknipte vetvin per hengelaar in de meeste gebieden). Het ICES-advies voor 2025 volgt dezelfde aanpak als in voorgaande jaren13. De ICES is van oordeel dat gerichte zalmvisserij onder bepaalde voorwaarden weer mogelijk is in de Ålandzee en de Botnische Zee (ICES-deelsectoren 29N en 30), maar dat de aanbevolen maximale vangsten moeten worden verlaagd. Ook geeft de ICES aan dat het overlevingspercentage van wilde post-smolt in 2021 is gedaald tot een historisch dieptepunt (en misschien is zelfs dat punt nog te laag geraamd) en dat de raming voor 2022 onzeker is. Bovendien is de paaitrek sinds 2021 aanzienlijk afgenomen en was deze in 2023 bij de meest productieve rivierzalm veruit het laagst in de tijdreeks (slechts ongeveer een derde van het gemiddelde over tien jaar). Tot slot sterft volgens de ICES-ramingen 25 % van alle wilde zalm na vrijlating ervan in de met sleeplijnen bedreven recreatievisserij op zalm met ingeknipte vetvin (d.w.z. op gekweekte zalm). Dit komt neer op zo’n 2 000 dode wilde zalmen. Daarom stelt de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 4, van de GVB-basisverordening, juncto artikel 2, lid 1, en artikel 2, lid 5, punten c) en f), van die verordening voor om i) toe te staan dat in de zomer gerichte commerciële kustvisserij op zalm wordt bedreven in de ICES-deelsectoren 29N, 30 en 31, ii) de TAC aan te passen aan het door de ICES aanbevolen niveau, iii) de huidige herstelmaatregelen te handhaven, iv) de beperkte flexibiliteit tussen de gebieden te handhaven zodat de vangstmogelijkheden voor de kust van ICES-deelsector 32 volledig kunnen worden benut, en v) een einde te maken aan de mogelijkheid van recreatievisserij op zalm, behalve in de zomer in de kustgebieden van de ICES-deelsectoren 29N, 30 en 31.
Voor zalm in de Finse Golf heeft de ICES voor 2025 een voorzorgsadvies uitgebracht14. Daarom stelt de Commissie een TAC voor overeenkomstig artikel 16, lid 4, van de GVB-basisverordening. Op grond van de quotumbenutting in het verleden stelt de Commissie voor om de beperkte flexibiliteit tussen de gebieden met betrekking tot de twee TAC’s voor zalm te handhaven.
Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad bevat aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s. Zo bevatten de artikelen 3 en 4 flexibiliteitsbepalingen voor bestanden waarvoor respectievelijk voorzorgs- en analytische TAC’s gelden. Krachtens artikel 2 van die verordening moet de Raad bij de vaststelling van de TAC’s bepalen op welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn, met name op basis van de biologische toestand van de bestanden. De Commissie stelt voor om jaarflexibiliteit op grond van de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 uit te sluiten voor analytische bestanden met een biomassa die lager ligt dan Blim, en voor voorzorgsbestanden waarvoor de ICES nulvangsten of een opschorting van de gerichte visserij aanbeveelt. Daarnaast bevat artikel 15, lid 9, van de GVB-basisverordening een jaarflexibiliteitsmechanisme voor alle bestanden die onder de aanlandingsverplichting vallen. Om te voorkomen dat het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene biologische rijkdommen wordt ondermijnd door buitensporige flexibiliteit en dat de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen daardoor wordt bemoeilijkt, moet worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn indien de lidstaten geen gebruik maken van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van de GVB-basisverordening voorziet. Voorts mag jaarflexibiliteit voor quota uit hoofde van artikel 15, lid 9, van de basisverordening evenmin worden toegepast indien daardoor de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen wordt ondermijnd, met name voor i) analytische bestanden die een biomassa onder Blim hebben en waarvoor alleen bijvangsten of wetenschappelijke visserij worden toegestaan, en ii) voorzorgsbestanden waarvoor alleen dergelijke visserijen worden toegestaan.
De Commissie stelt ook voor om Verordening (EU) 2024/257 van de Raad te wijzigen en een TAC vast te stellen voor kever, waarvoor het visseizoen op 1 november 2024 van start gaat. De TAC krijgt de aanduiding “p.m.” (pro memorie), in afwachting van de publicatie van het ICES-advies, dat op 11 oktober 2024 wordt verwacht, en van de uitkomst van het overleg met het Verenigd Koninkrijk.