Toelichting bij COM(2024)387 - - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)387 - . |
---|---|
bron | COM(2024)387 |
datum | 04-09-2024 |
• Motivering en doel van het voorstel
Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal0 moet de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vaststellen of het bosbouwkundig teeltmateriaal dat in een derde land wordt geproduceerd, wat de toelating van het uitgangsmateriaal en de met betrekking tot de productie met het oog op het in de handel brengen genomen maatregelen betreft, dezelfde waarborgen biedt als bosbouwkundig teeltmateriaal dat in de Unie wordt geproduceerd en aan de bepalingen van die richtlijn voldoet.
Beschikking 2008/971/EG van de Raad0 bevat bepalingen met betrekking tot de gelijkwaardigheid van in derde landen geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal. Daarin wordt in de eerste plaats de gelijkwaardigheid vastgesteld van de systemen voor toelating en registratie van uitgangsmateriaal en de erop volgende productie van teeltmateriaal uit dit uitgangsmateriaal in de in de lijst van bijlage I daarbij vermelde derde landen, en worden daarnaast algemene regels vastgesteld waarmee de gelijkwaardigheid van in derde landen geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal kan worden bepaald. Ook worden in die beschikking de voorwaarden vastgesteld waaronder bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorieën “van bekende origine”, “geselecteerd” en “gekeurd”, dat is geproduceerd in een derde land dat is opgenomen in bijlage I bij die beschikking, in de Unie mag worden ingevoerd.
In juli 2007 heeft de Raad van de OESO een regeling voor de certificering van bosbouwkundig teeltmateriaal in de internationale handel0 (de “OESO-regeling voor bosbouwkundig zaaizaad en plantgoed”) aangenomen. De in Beschikking 2008/971/EG vermelde derde landen passen op basis van die regeling nationale voorschriften voor de certificering van bosbouwkundig teeltmateriaal toe. In 2011 hadden de voorschriften van die beschikking betrekking op bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorieën “van bekende origine”, “geselecteerd” en “gekeurd”. De voorschriften van de OESO-regeling voor bosbouwkundig zaaizaad en plantgoed zijn in 2013 gewijzigd om de categorie “getest” erin op te nemen.
Uit een onderzoek van de gewijzigde OESO-voorschriften blijkt dat de voorwaarden voor de toelating van het uitgangsmateriaal van de categorie “getest” voldoen aan de eisen van Richtlijn 1999/105/EG.
Dit voorstel heeft tot doel de bij Beschikking 2008/971/EG vastgestelde gelijkwaardigheidsregeling voor de invoer van bosbouwkundig teeltmateriaal uit te breiden tot de categorie “getest”, overeenkomstig de gewijzigde OESO-voorschriften van 2013. Het omvat: i) voorwaarden om te bepalen of bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest” dat uit een bepaald derde land wordt ingevoerd, kan worden beschouwd als gelijkwaardig aan in de Unie geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal en in overeenstemming met Richtlijn 1999/105/EG, en ii) de aanvullende voorwaarden met betrekking tot zaaizaad en plantgoed van Beschikking 2008/971/EG.
Wanneer het wordt vastgesteld, moet dit ontwerpbesluit in de plaats treden van de tijdelijke machtiging uit hoofde van Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/773 van de Commissie0, waarbij elke lidstaat overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Richtlijn 1999/105/EG wordt gemachtigd om tot en met 31 december 2024 te besluiten of in een bepaalde derde land geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest” dezelfde garanties biedt als in de Unie geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal en voldoet aan Richtlijn 1999/105/EG.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Dit is een technische uitvoering van de reeds geldende vereisten van Richtlijn 1999/105/EG. Daarom is het in overeenstemming met de huidige regels voor bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest” en met de algemene regels inzake de invoer van bosbouwkundig teeltmateriaal in de Unie en de erkenning van de vereisten van de desbetreffende derde landen als gelijkwaardig aan de vereisten voor bosbouwkundig teeltmateriaal van de Unie.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Door te streven naar een soepele voortzetting van de handel in bosbouwkundig teeltmateriaal en de instandhouding van de continue voorziening van hoogwaardig bosbouwkundig teeltmateriaal in de Unie, draagt dit voorstel in algemene zin bij tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de Europese Green Deal0 en de daarmee verband houdende wetgeving en strategieën: de Europese klimaatwet0, de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering0, de nieuwe EU-bosstrategie voor 20300 en de EU-biodiversiteitsstrategie voor 20300.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
Dit voorstel is, net als Beschikking 2008/971/EG, dat ermee moet worden gewijzigd, gebaseerd op artikel 19, lid 2, van Richtlijn 1999/105/EG.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
De productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal behoort tot de gedeelde bevoegdheid van de Unie en haar lidstaten, aangezien de desbetreffende rechtshandeling (Richtlijn 1999/105/EG) gebaseerd is op artikel 43 VWEU (oud artikel 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap).
Aangezien de sector bosbouwkundig teeltmateriaal grotendeels op het niveau van de Unie is gereguleerd, is wetgeving op dit gebied overeenkomstig artikel 2, lid 2, VWEU voornamelijk een taak van de instellingen van de Unie. De belangrijkste doelstellingen van die sector, namelijk de invoer van hoogwaardig bosbouwkundig teeltmateriaal en een goede werking van de interne markt, kunnen op het niveau van de lidstaten niet voldoende worden verwezenlijkt vanwege de complexiteit van de voorschriften ter zake en de grensoverschrijdende uitdagingen van de klimaatcrisis, de bescherming van de biodiversiteit en duurzame ontwikkeling.
De Unie kan derhalve, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, een gemeenschappelijke aanpak vaststellen voor de invoer van bosbouwkundig teeltmateriaal in de Unie.
• Evenredigheid
Dit is de enige mogelijke vorm van optreden van de Unie, en de vereisten zijn de meest geschikte om de volgende doelstellingen te verwezenlijken:
i) invoer van hoogwaardig bosbouwkundig teeltmateriaal voor alle gebruikers in de Unie;
ii) een goede werking van de interne markt;
Inhoudsopgave
iv) vergemakkelijking van de handel, met het oog op aanpassing aan en mitigatie van de klimaatverandering.
• Keuze van het instrument
De Commissie stelt een besluit van de Raad voor (hetzelfde rechtsinstrument als Beschikking 2008/971/EG, de bij dit voorstel te wijzigen handeling).
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Niet van toepassing.
• Raadpleging van belanghebbenden
Er zijn geen openbare raadplegingen gehouden, aangezien dit een technisch initiatief is dat van beperkt belang is voor het grote publiek, noch zijn belanghebbenden geraadpleegd over de gelijkwaardigheid van bosbouwkundig teeltmateriaal van andere categorieën met de EU-voorschriften.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
De Unie en de lidstaten zijn nauw betrokken bij de ontwikkeling van de OESO-regelingen voor zaaizaad en de OESO-regeling voor bosbouwkundig zaaizaad en plantgoed. De Commissie heeft de OESO-voorschriften en de nationale regels van de desbetreffende derde landen die die regeling toepassen, onderzocht met betrekking tot de categorie “getest”. Uit dat onderzoek blijkt dat de voorwaarden voor de toelating van het uitgangsmateriaal voldoen aan de eisen van Richtlijn 1999/105/EG voor die categorie. Daarom werd het niet nodig geacht meer deskundigheid in te winnen en te gebruiken, aangezien de Unie en de desbetreffende derde landen de algemeen aanvaarde OESO-regels in dit verband toepassen.
• Effectbeoordeling
Met dit besluit worden bestaande regels uitgevoerd. Het erkennen van de gelijkwaardigheid van in derde landen geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal ten behoeve van invoer, is gebaseerd op de OESO-regelingen en de methoden van de International Seed Testing Association (ISTA). Zoals uit de toepassing van Besluit (EU) 2021/536 is gebleken, worden geen negatieve economische, sociale of milieueffecten verwacht van de invoer van bosbouwkundig teeltmateriaal van de geteste categorie, aangezien de bevoegde autoriteiten, derde landen of professionele exploitanten geen dergelijke effecten hebben gemeld. Daarom werd een effectbeoordeling niet nodig geacht.
• Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Dit voorstel houdt geen verband met Refit. Het voorstel heeft geen gevolgen voor de nalevingskosten voor de exploitanten. De “digitale controle” is niet van toepassing op dit voorstel.
• Grondrechten
Het voorgestelde besluit is volledig in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Er zijn geen uitvoeringsplanning of regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage vereist.
• Toelichtende stukken (bij richtlijnen)
Niet van toepassing.
• Artikelsgewijze toelichting
Met de enige materiële bepaling in het voorstel wordt bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest” dat in bepaalde derde landen is geproduceerd, voor invoer in de Unie erkend als zijnde gelijkwaardig aan het toepasselijke Unierecht, door deze categorie in het toepassingsgebied van Beschikking 2008/971/EG op te nemen.