Toelichting bij COM(2024)408 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)408 - .
bron COM(2024)408
datum 16-09-2024
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Alle verordeningen inzake de vangstmogelijkheden moeten de vangstniveaus beperken tot niveaus die in overeenstemming zijn met de algemene GVB-doelstellingen. Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (de “GVB-basisverordening”)1 bevat doelstellingen voor de vangst- en visserijinspanningsbeperkingen die ervoor moeten zorgen dat de mariene biologische hulpbronnen vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzaam worden geëxploiteerd. Het Europees Parlement en de Raad hebben bij Verordening (EU) 2019/10222 het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijk deel van de Middellandse Zee aangenomen, waarin wordt aangegeven hoe die doelstellingen moeten worden verwezenlijkt bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden.

Doel van dit voorstel voor een verordening van de Raad is de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.

De voorgestelde vangstmogelijkheden zijn in lijn met het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijk deel van de Middellandse Zee. Deze vangstmogelijkheden worden uitgedrukt in maximale toegestane visserijinspanning voor alle bestanden en daarnaast in maximumvangstbeperkingen voor diepzeegarnalen. Voorgesteld wordt om deze maxima toe te wijzen aan de betrokken lidstaten (Spanje, Frankrijk en Italië).

Voorts worden vangstmogelijkheden voorgesteld op grond van afspraken binnen de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), een regionale organisatie voor visserijbeheer die verantwoordelijk is voor de instandhouding en het beheer van de levende mariene rijkdommen in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De Europese Unie is lid van de GFCM, samen met Bulgarije, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Malta, Roemenië en Slovenië. De maatregelen die in het kader van de GFCM worden aangenomen, zijn bindend voor de leden ervan. De voorgestelde vangstmogelijkheden sluiten ook aan bij de afspraken binnen de GFCM.

Tot slot wordt een autonoom quotum voor sprot in de Zwarte Zee voorgesteld, dat een stijging van de huidige visserijsterfte moet voorkomen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en regels van het GVB.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met ander beleid van de Unie, en met name het milieubeleid.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), VWEU. Daarom is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.

Evenredigheid

In het voorstel worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de GVB-basisverordening, met het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijk deel van de Middellandse Zee en met de uitkomst van de jaarvergadering van de GFCM. Krachtens artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van de GVB-basisverordening moeten de lidstaten bepalen hoe hun vangstmogelijkheden volgens bepaalde, in die artikelen vermelde artikelen worden toegewezen aan vissersvaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten beschikken dus over de nodige beoordelingsmarge bij de verdeling van de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden, waarvoor zij hun eigen sociale en economische modellen mogen volgen.

Keuze van het instrument

Een verordening wordt het geschiktst geacht omdat het met een verordening mogelijk is om voorschriften vast te stellen die rechtstreeks van toepassing zijn op de lidstaten en de betrokken marktdeelnemers. Aldus kan ervoor worden gezorgd dat de voorschriften tijdig en op geharmoniseerde wijze worden uitgevoerd, waarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

Belanghebbende partijen zijn geraadpleegd in het kader van de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 2024 “Duurzame visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2025” (COM(2024) 235 final).

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De beoordeling van de toestand van de bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee berust op de recentste werkzaamheden van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en het wetenschappelijk adviescomité van de GFCM.

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van verordeningen inzake vangstmogelijkheden is vastgesteld in artikel 43, lid 3, VWEU.

Wat de door de GFCM ingestelde vangstmogelijkheden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee betreft, wordt voorgesteld uitvoering te geven aan internationaal overeengekomen maatregelen. Alle elementen die van belang zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij het voorbereiden en voeren van internationale onderhandelingen in het kader waarvan vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar maakt ook deel uit van een langeretermijnaanpak om de visserijinspanning geleidelijk op een niveau te brengen dat op lange termijn duurzaam is.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Het voorstel eerbiedigt de grondrechten, en met name die welke in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De monitoring en de naleving van de voorschriften worden gewaarborgd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad1.

Artikelsgewijze toelichting

Het voorstel bevat de vangstmogelijkheden voor 2025 voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, met name in relatie tot de onderstaande elementen.

A. Uitvoering van het meerjarig beheersplan voor het westelijk deel van de Middellandse Zee

In het kader van het meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijk deel van de Middellandse Zee moet de Raad voor trawlers die demersale bestanden in het westelijk deel van de Middellandse Zee exploiteren, een maximale toegestane visserijinspanning per lidstaat vaststellen voor elke visserijinspanningsgroep en voor de bestandsgroep(en) in bijlage I bij dat plan.

Daarnaast bevat het plan streefdoelen en maatregelen voor het langetermijnbeheer van de bestanden die eronder vallen. In 2025 gaat de langetermijnfase van het meerjarig beheersplan in. Vanaf dan gelden er, op grond van de artikelen 4 en 6, MDO-bandbreedten. Derhalve berusten de vangstmogelijkheden voor 2025 op de nieuwe, door het WTECV gegeven bandbreedten, die worden gebruikt voor de evaluatie van de beheersopties en de opstelling van de meest recente wetenschappelijke adviezen.

Bovendien kan op grond van artikel 7, lid 5, van het meerjarenplan de visserijregeling voor trawlers op basis van wetenschappelijk advies worden aangevuld met een maximale toegestane visserijinspanning voor ander vistuig dan trawls zodat de waarde van de geraamde visserijsterfte kan worden gehaald die bij een bepaald visserijpatroon en bij de heersende gemiddelde milieuomstandigheden een maximale opbrengst op de lange termijn (Fmsy) oplevert en op dat niveau houdt.

Om de MDO-doelen voor de demersale bestanden in het westelijk deel van de Middellandse Zee te halen, werd in 2023 in wetenschappelijk advies van zowel het WTECV als het wetenschappelijk adviescomité van de GFCM aanbevolen om snel actie te ondernemen om de visserijsterfte daadwerkelijk terug te dringen. De heekbestanden en één langoustinebestand waren zodanig overbevist dat ze volgens de ramingen van het WTECV onder Blim-niveau waren beland. Blim is het grensreferentiepunt dat wordt uitgedrukt in paaibiomassa en is vermeld in de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen, en met name de adviezen van het WTECV of van een soortgelijke op internationaal of Unieniveau erkende onafhankelijke wetenschappelijke instantie. Ligt een stand onder Blim-niveau, dan is er mogelijk sprake van een verminderde reproductiecapaciteit.

Volgens de adviezen van het WTECV (STECF-23-11 en PLEN-23-03) was een holistische benadering waarbij inspanningsmaatregelen voor zowel trawlers als beugvisserijvaartuigen worden gecombineerd met vangstbeperkingen voor diepzeegarnalen, noodzakelijk om de visserijsterfte, met name onder heek en diepzeegarnalen, met spoed terug te dringen. Deze aanpak werd gevolgd met de Verordeningen (EU) 2022/1102, (EU) 2023/1953 en (EU) 2024/2594 van de Raad tot vaststelling van de vangstmogelijkheden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee voor respectievelijk 2022, 2023 en 2024. De Commissie stelt voor om deze aanpak in 2025, dus na het verstrijken van de overgangsregeling van artikel 7, lid 3, van het meerjarenplan, voort te zetten. In artikel 7, lid 1, punt e), van de GVB-basisverordening is immers in algemene bewoordingen bepaald: “Maatregelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee kunnen onder meer bestaan in: (...) maatregelen inzake de vaststelling en toewijzing van de vangstmogelijkheden”. Daaronder vallen dus ook vangstbeperkingen.

Bij een aantal vangstmogelijkheden staat in dit voorstel “p.m.” (pro memorie) omdat het wetenschappelijk advies van het WTECV nog niet beschikbaar was toen het voorstel werd aangenomen. Zodra het recentste beschikbare WTECV-advies beschikbaar is, wordt dit voorstel bijgewerkt via een non-paper van de diensten van de Commissie.

Om het gebruik van selectief vistuig te bevorderen en gebieden efficiënt te sluiten om jonge vissen en paaiende vissen te beschermen, wordt bovendien voorgesteld om het in 2022 ingestelde compensatiemechanisme te handhaven en te wachten met het uitwerken van de details totdat het meest recente advies van het WTECV beschikbaar is.

B. GFCM-maatregelen die van toepassing zijn in de Middellandse Zee

- Maximale vlootcapaciteit en bevriezing van visaantrekkende voorzieningen (FAD’s) per vaartuig, alsmede maximumvangstbeperkingen voor goudmakreel in de gehele Middellandse Zee (geografische deelgebieden (GDG’s) 1 tot en met 27 van de GFCM).

- Maximumvangstbeperkingen voor roze diepzeegarnaal en maximale toegestane visserijinspanning en maximale vlootcapaciteit voor heek in het Kanaal van Sicilië (GDG’s 12 tot en met 16).

- Maximale vlootcapaciteit en maximumvangstbeperkingen voor rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal in het Kanaal van Sicilië (GDG’s 12 tot en met 16), de Ionische Zee (GDG’s 19, 20 en 21) en de Levantijnse Zee (GDG’s 24 tot en met 27).

- Maximumvangstniveau en maximumaantal beuglijnen en handlijnen voor zeebrasem in de Zee van Alborán (GDG’s 1, 2 en 3).

- Maximumvangstniveaus voor ansjovis en sardine en maatregelen voor kleine pelagische bestanden in het kader van het meerjarig beheersplan 2021 van de GFCM voor kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee (GDG’s 17 en 18).

De Commissie stelt voor om de uitvoering van het plan in 2025 voort te zetten. Evenals in 2024 stelt de Commissie voor om het vlootcapaciteitsmaximum voor ringzegenvaartuigen en pelagische trawlers die op kleine pelagische bestanden vissen, te continueren. Dit capaciteitsmaximum berust op de capaciteit die in 2014 aan de GFCM is gemeld.

- Maatregelen voor demersale bestanden in het kader van het meerjarig beheersplan 2019 van de GFCM voor demersale soorten in de Adriatische Zee (GDG’s 17 en 18).

Het is de bedoeling dat de GFCM tijdens haar komende jaarvergadering in november 2024 een nieuwe aanbeveling aanneemt waarbij de visserijinspanning voor bodemottertrawlers (OTB) en boomkortrawlers (TBB) voor 2025 wordt verlaagd. De voorgestelde maximale vlootcapaciteit sluit aan bij de aan de GFCM gemelde capaciteit voor 2025 dan wel het gemiddelde over de periode 2015-2017.

- Het voorstel bevat een aantal placeholders voor bestanden waarvoor de GFCM-overgangsmaatregelen eind 2024 aflopen en waarvoor de GFCM tijdens haar komende jaarvergadering nieuwe maatregelen zou moeten aannemen (zoals voor Europese aal, roodkoraal en kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee).

Zodra de jaarvergadering van de GFCM plaatsvindt, wordt het voorstel bijgewerkt via een non-paper van de diensten van de Commissie.

C. GFCM-maatregelen die van toepassing zijn in de Zwarte Zee

- Een autonoom quotum voor sprot op basis van wetenschappelijk advies.

- TAC en toewijzing van quota voor tarbot in het kader van het meerjarig beheersplan 2017 van de GFCM voor de tarbotvisserij, ter uitvoering van Aanbeveling GFCM/43/2019/3 (GDG 29).

Wat betreft de hoogte van de TAC en quota voor tarbot wordt het voorstel bijgewerkt via een non-paper van de diensten van de Commissie.

Maatregelen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden (zoals sluitingen van paaigebieden), maken deel uit van dit voorstel omdat de vangstmogelijkheden zonder dergelijke sluitingsperioden (zoals voor tarbot in de Zwarte Zee) niet op dezelfde niveaus zouden kunnen worden vastgesteld. De duur van de sluitingsperioden kan variëren naargelang van de toestand van het bestand zoals beoordeeld in het wetenschappelijk advies.

Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad5 bevat aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de vangstmogelijkheden. De artikelen 3 en 4 van die verordening bevatten jaarflexibiliteitsbepalingen voor bestanden waarvoor respectievelijk voorzorgs-TAC’s en analytische TAC’s gelden. Krachtens artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 moet de Raad bij de vaststelling van de TAC’s bepalen voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 van die verordening niet gelden, met name op basis van de biologische bestandsituatie.

Daarnaast bevat artikel 15, lid 9, van de GVB-basisverordening een jaarflexibiliteitsmechanisme voor alle bestanden die onder de aanlandingsverplichting vallen. Om te voorkomen dat de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen wordt ondermijnd door buitensporige flexibiliteit, mogen de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 en artikel 15, lid 9, van de GVB-basisverordening niet cumulatief van toepassing zijn.