Toelichting bij COM(2024)423 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)423 - .
bron COM(2024)423
datum 26-09-2024
1. Inleiding


De Organisatie voor energieontwikkeling van het Koreaanse schiereiland (KEDO) is in 1995 door de VS, Japan en de Republiek Korea (Zuid-Korea) opgericht. De belangrijkste doelstelling was de levering van twee lichtwaterreactoren (LWR-project) aan de Democratische Volksrepubliek Korea (Noord-Korea). Euratom is sinds 1997 volwaardig lid van KEDO. De overeenkomst over het lidmaatschap van Euratom bij KEDO is op 31 mei 2024 verstreken.

In november 2023 heeft Zuid-Korea de andere leden van de raad van bestuur van KEDO (de VS, Japan en Euratom) op de hoogte gebracht van het voornemen om KEDO voor de periode 2024-2027 te verlengen. Japan heeft begin 2024 met de verlenging van KEDO ingestemd, en de VS pas onlangs in juli 2024. Euratom moet er nog zijn goedkeuring aan hechten.

Volgens de procedure van artikel 101, tweede alinea, van het Euratom-Verdrag moeten met het oog op overeenkomsten tussen Euratom en internationale organisaties, zoals KEDO, door de Commissie onderhandelingen worden gevoerd volgens eerder vastgestelde richtlijnen van de Raad. De onderhandelde overeenkomst moet dan door de Raad worden goedgekeurd voordat de Commissie die namens Euratom kan sluiten. Het verstrekken van onderhandelingsrichtlijnen door de Raad aan de Commissie is derhalve de eerste stap in de procedure voor de verlenging van de Euratom-KEDO-overeenkomst. Vanwege de onderstaande nader uiteengezette punten is de Commissie van oordeel dat het in het belang van Euratom is het lidmaatschap te verlengen en dient zij daarom bij de Raad een aanbeveling tot machtiging in om over de verlenging van het lidmaatschap te onderhandelen.

KEDO heeft momenteel geen operationele activiteiten. Het voortbestaan ervan dient ter bescherming van de financiële en de wettelijke belangen van de leden, waaronder Euratom. Voor de voortzetting van het lidmaatschap is geen financiële bijdrage uit de EU-begroting vereist.

2. Achtergrond

Aangezien Noord-Korea zijn non-proliferatieverplichtingen niet is nagekomen, zijn de operationele activiteiten van KEDO op 30 mei 2006 beëindigd. Een jaar nadien heeft de raad van bestuur van KEDO echter besloten dat de organisatie als juridische entiteit moest blijven bestaan vanwege de onderstaande financiële en juridische punten.

- De algemene financiële vorderingen op Noord-Korea handhaven

Deze vorderingen zouden vervallen indien KEDO wordt opgeheven zonder rechtsopvolging. De totale financiële vorderingen van KEDO op Noord-Korea belopen tot dusver een bedrag van 1,89 miljard USD. [NB: KEDO heeft geen resterende vorderingen jegens Korea Electric Power Corporation (KEPCO), de hoofdcontractant.] Eén mogelijke manier om dat bedrag te verdelen, is op basis van het algemene percentage van de bijdrage per betalende partij bij de overeenkomst. In dat geval zou Euratom recht hebben op 4,7 %.

- Rechtsbescherming tegen aansprakelijkheid of vorderingen tot schadevergoeding voor de leden van KEDO

In september 2011 eiste Noord-Korea een schadevergoeding van 5,6 miljard USD van KEDO omdat het LWR-project niet was voltooid. Afgezien van deze vordering van Noord-Korea kunnen vorderingen tegen KEDO of haar leden in theorie afkomstig zijn van de staatsbanken waarlangs Japan en Zuid-Korea hun financiële bijdragen aan KEDO hebben verstrekt (Japan Bank for International Cooperation (JBIC) respectievelijk Export-Import Bank of Korea (KEXIM)). Deze bijdragen zijn geleverd in de vorm van niet volledig terugbetaalde leningen.

- Er waren nog steeds financiële belangen met betrekking tot KEPCO, de hoofdcontractant van KEDO.

Conform de beëindigingsovereenkomst tussen KEDO en KEPCO heeft KEPCO de uitstaande verplichtingen van KEDO overgenomen (voornamelijk vorderingen van subcontractanten) in ruil voor de verwerving van bepaalde activa van KEDO. Onder bepaalde voorwaarden zouden de overwinsten die KEPCO uit de wederverkoop of het hergebruik van deze activa zou halen, met KEDO moeten worden gedeeld.

- KEDO is nog steeds eigenaar van de infrastructuur en andere activa in Noord-Korea, waarin ongeveer 500 miljoen USD is geïnvesteerd. Als KEDO zou worden afgewikkeld, worden die infrastructuur en activa eigendom van Noord-Korea.

KEDO heeft als enige taken om te fungeren als contactpunt met Noord-Korea, KEPCO (als hoofdcontractant van KEDO), JBIC en KEXIM, alsook om te rapporteren aan en te coördineren tussen de leden van de raad van bestuur.

Deze vorm van KEDO als “lege huls” is tot dusver uitsluitend gefinancierd uit de nog bestaande KEDO-fondsen, dus zonder aanvullende financiële bijdrage van de leden.

3. Het huidige lidmaatschap van Euratom van KEDO

In 2007 is opnieuw onderhandeld over het lidmaatschap van Euratom van KEDO, met het oog op het behoud van het lidmaatschap van KEDO als lege huls.

Dit besluit weerspiegelde het standpunt dat het in het belang van Euratom was lid te blijven. Anders zou Euratom niet langer in aanmerking komen voor een deel van de mogelijke voordelen die KEPCO uit de verkoop van voormalige KEDO-apparatuur kon behalen, alsook van enige betaling van Noord-Korea aan KEDO. Als lid komt Euratom in aanmerking voor een aandeel naar rato van zijn aandeel in de totale betaalde bijdragen, met een maximum van ongeveer 89 miljoen EUR (dit bedrag is gebaseerd op de bijdragen van Euratom en is exclusief rente).

Als Euratom het lidmaatschap had stopgezet, zou het bovendien zijn wettelijke rechten met betrekking tot de activa van KEDO in Noord-Korea niet kunnen handhaven. Tot slot zou Euratom bij mogelijke aansprakelijkheid of vorderingen tot schadevergoeding geen zeggenschap meer hebben over de bescherming die de leden van KEDO momenteel genieten op grond van het voortbestaan van de organisatie als juridische entiteit.

Deze aanpak is voor de verlengingen van de KEDO-overeenkomst in 2012, 2015, 2018 en 2021 gevolgd.

4. Het besluit om het bestaan van KEDO als rechtspersoon na 31 mei 2024 voort te zetten

2.

De belangrijkste redenen waarom de andere leden van de raad van bestuur hebben besloten om het bestaan van KEDO na 31 mei 2024 voort te zetten, zijn dezelfde:


a) de financiële vorderingen van KEDO tegen Noord-Korea handhaven;

b) de bescherming van de vier volwaardige KEDO-leden tegen rechtmatige en onrechtmatige rechtsvorderingen van Noord-Korea handhaven;

3.

c) de wettelijke rechten op infrastructuur en activa in eigendom van KEDO in Noord-Korea handhaven; en


d) de mogelijkheid dat de hoofdcontractant van KEDO voor het LWR-project KEDO in een later stadium moet vergoeden, nadat de wederverkoop van de voormalige KEDO-apparatuur is voltooid.

De huidige overeenkomst inzake het lidmaatschap van Euratom van KEDO is op 31 mei 2024 verstreken. De Commissie moet onderhandelen over de voortzetting van het lidmaatschap op basis van door de Raad vast te stellen onderhandelingsrichtlijnen.

Net als bij de vorige verlengingen moet in de richtlijnen van de Raad in aanmerking worden genomen dat KEDO volledig uit bestaande fondsen gefinancierd zal blijven en dat de voortzetting van het lidmaatschap van Euratom derhalve geen kosten voor de EU-begroting met zich meebrengt. Deze voorwaarde, die in de vorige verlengingsovereenkomsten was opgenomen, moet bij elke verlenging van de overeenkomst met KEDO opnieuw worden benadrukt.

Vanwege de repetitieve aard en lange duur van de vorige verlengingen van het lidmaatschap van KEDO en omdat er geen financiële verbintenissen van Euratom en de lidstaten nodig zijn, zouden de toekomstige verlengingen van de overeenkomst bovendien in aanmerking moeten komen voor een vereenvoudigde aanpak op basis van een bredere volmacht van de Raad voor de Commissie om over toekomstige verlengingen te onderhandelen. Deze bredere volmacht zou eruit bestaan dat de Commissie kan onderhandelen over meer dan één verlengingsovereenkomst, zolang de verlenging van het lidmaatschap van Euratom van KEDO geen financiële gevolgen voor de EU-begroting heeft.

5. Conclusie

De argumenten die hebben geleid tot het besluit om het lidmaatschap na 2007 en vervolgens na 2012, 2015, 2018 en 2021 voort te zetten, blijven van kracht. Voortzetting van het lidmaatschap van KEDO als lege huls na 31 mei 2024 blijft de beste manier om de belangen van Euratom te beschermen. Door na die datum lid te blijven, houdt Euratom de (weliswaar kleine) mogelijkheid open voor terugbetaling (tot een maximum van ongeveer 89 miljoen EUR) bij de terugbetaling door de hoofdcontractant van KEDO na de wederverkoop van apparatuur of bij een succesvolle vordering van KEDO tegen Noord-Korea. Voortzetting van het lidmaatschap biedt ook de beste bescherming tegen mogelijke vorderingen en biedt Euratom de mogelijkheid rechtstreeks betrokken te blijven bij alle besprekingen over deze kwesties (binnen KEDO en met derden).

Daarom beveelt de Commissie de Raad aan het besluit hieronder vast te stellen, waarbij de Commissie wordt gemachtigd over verlengingen van de overeenkomst tussen Euratom en KEDO te onderhandelen, op basis van de ontwerponderhandelingsrichtlijnen.

1.

Aanbeveling voor een


BESLUIT VAN DE RAAD

tot uitvaardiging van richtlijnen aan de Commissie over de onderhandeling van verlengingen van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en de Organisatie voor energieontwikkeling op het Koreaanse schiereiland (KEDO)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 101, tweede alinea,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

4.

Overwegende hetgeen volgt:


De overeenkomst tussen Euratom en KEDO is op 31 mei 2024 verstreken.

De raad van bestuur van KEDO zal naar verwachting besluiten KEDO na 31 mei 2024 als internationale organisatie voort te zetten.

Vanwege financiële en wettelijke redenen is het in het belang van Euratom om het lidmaatschap van KEDO voort te zetten,


5.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:


Artikel 1

De Commissie wordt hierbij gemachtigd om namens Euratom te onderhandelen over verlengingen van het lidmaatschap van Euratom bij KEDO, overeenkomstig de onderhandelingsrichtlijnen in de bijlage.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

NL NL