Toelichting bij COM(2024)443 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)443 - .
bron COM(2024)443
datum 08-10-2024
1. Onderwerp van het voorstel

De Europese Unie is een ondertekenende partij bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels en is vertegenwoordigd in het bij die conventie opgerichte Gemengd Comité. Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het namens de Unie in het Gemengd Comité in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgenomen vaststelling vaneen besluit houdende overgangsbepalingen met betrekking tot de toepassing van de conventie met ingang van 1 januari 2025.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. De Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels

De Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels1 (de conventie) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld.

De conventie vormt een multilateraal kader van oorsprongsregels voor een netwerk van vrijhandelsovereenkomsten en vindt toepassing zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de desbetreffende overeenkomsten zijn vastgelegd. De conventie voorziet in de toepassing van diagonale cumulatie tussen de 25 partijen bij de conventie, te weten de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Zwitserland, Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Palestina2, Syrië, Tunesië, Turkije, Albanië, Bosnië en Herzegovina, Noord-Macedonië, Montenegro, Servië, Kosovo*, de Faeröer, de Republiek Moldavië, Georgië en Oekraïne (de partijen). De conventie is voor de Unie op 1 mei 2012 in werking getreden.

De conventie is gewijzigd bij Besluit Nr. 1/2023 van het Gemengd Comité van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels van 7 december 2023 over de wijziging van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 20250.

2.2. Het Gemengd Comité

Het bij artikel 3, lid 1, van de conventie opgerichte Gemengd Comité stelt wijzigingen van de conventie vast en zorgt overeenkomstig artikel 4 van de conventie voor het beheer en een correcte uitvoering ervan. Overeenkomstig artikel 12 van het reglement van orde van het Gemengd Comité worden besluiten van het comité aangenomen met eenparigheid van stemmen van de partijen waarvoor de conventie in werking is getreden en die op de vergadering van het comité aanwezig of vertegenwoordigd zijn.

De partijen waarvoor de conventie in werking is getreden, hebben stemrecht. Iedere partij heeft één stem.

2.3. De beoogde handeling van het Gemengd Comité

Het Gemengd Comité zal op zijn 16e vergadering een besluit vaststellen houdende tijdelijke bepalingen met betrekking tot de toepassing van de conventie met ingang van 1 januari 2025 (de beoogde handeling).

De beoogde handeling strekt ertoe tijdelijke bepalingen vast te stellen voor een periode van één jaar. De tijdelijke bepalingen zullen de ononderbroken toepassing van diagonale cumulatie en de toekenning van preferentiële behandeling in het kader van de conventie waarborgen.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 4, lid 3, punt a), waarin het volgende is bepaald: “Het Gemengd Comité stelt bij besluit wijzigingen op de conventie, ook van de aanhangsels, vast.” In artikel 4, lid 3, laatste zin, is het volgende bepaald: “De in dit lid bedoelde besluiten worden door de partijen bij de overeenkomst ten uitvoer gelegd overeenkomstig hun eigen wetgeving.”

Deze wijziging van Besluit Nr. 1/2023 van het Gemengd Comité moet op 1 januari 2025 in werking treden.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De conventie vindt toepassing op grond van een verwijzing ernaar die is opgenomen in de protocollen inzake oorsprongsregels bij de desbetreffende bilaterale overeenkomsten tussen de partijen.

Momenteel zijn de cumulatiemogelijkheden in het pan-Euromediterrane gebied (PEM) gebaseerd op een netwerk van overeenkomsten tussen de partijen, die in de toepassing van identieke oorsprongsregels voorzien. Het gaat hier om de huidige regels van de conventie en de bilaterale protocollen betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking die dateren van vóór de conventie (de protocollen die dateren van vóór de conventie).

Parallel hieraan is een reeks regels die op facultatieve basis van toepassing zijn op de conventie in afwachting van de sluiting en inwerkingtreding van de wijziging van de overeenkomst (de overgangsregels), op 1 september 2021 in werking getreden op bilaterale basis.

De conventie is gewijzigd bij Besluit Nr. 1/2023 van het Gemengd Comité van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels van 7 december 2023, dat op 1 januari 2025 in werking zal treden. Het juridische gevolg hiervan is dat de huidige regels van de conventie en de overgangsregels vanaf die datum niet langer van toepassing zullen zijn.

Verschillende partijen hebben het secretariaat van het Gemengd Comité meegedeeld dat zij hun protocollen inzake oorsprongsregels niet vóór 1 januari 2025 zullen kunnen actualiseren met een verwijzing naar de herziene regels van de conventie, omdat hun interne procedures meer tijd vragen.

Dit kan ertoe leiden dat sommige partijen de herziene regels van de conventie zullen toepassen, terwijl andere nog altijd de huidige regels van de conventie of de protocollen die dateren van vóór de conventie, zullen toepassen. Dit kan de huidige mogelijkheden van diagonale cumulatie verstoren, wat gevolgen zou hebben voor de handelsstromen in het PEM-gebied.

Wanneer de overgang naar de herziene regels van de conventie niet gelijktijdig plaatsvindt voor alle partijen, mag dit er niet toe leiden dat er een minder gunstige situatie ontstaat dan wat momenteel mogelijk is op grond van het bestaande rechtskader.

Daarom moet er gedurende een periode van één jaar worden voorzien in tijdelijke bepalingen met betrekking tot de toepassing van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane oorsprongsregels. Dit zal de ononderbroken toepassing van diagonale cumulatie en de toekenning van preferentiële behandeling in het kader van de conventie waarborgen totdat het proces van aanpassing van alle bilaterale protocollen aan de herziene regels van de conventie is voltooid.

1.

De tijdelijke bepalingen moeten betrekking hebben op het volgende:


- De mogelijkheid om aanspraak te maken op preferentiële behandeling bij voorlegging van bewijzen van oorsprong die vóór 1 januari 2025 zijn afgegeven overeenkomstig de toepasselijke oorsprongsregels op het moment van afgifte, binnen de geldigheidsperiode van het bewijs of daarna, zoals toegestaan.

- Administratieve samenwerking bij de controle van bewijzen van oorsprong die volgens de verschillende reeksen regels zijn afgegeven.

- Voortzetting van de toepassing van de huidige regels van de conventie gedurende één jaar, parallel aan de herziene regels van de conventie.

- Het waarborgen van de traceerbaarheid van bewijzen van oorsprong die zijn afgegeven overeenkomstig de twee reeksen regels die parallel van toepassing zijn, door in de bewijzen van oorsprong een vermelding op te nemen.

- De ononderbroken toepassing van diagonale cumulatie tussen de partijen bij de overgang van de verschillende reeksen oorsprongsregels die vóór 1 januari 2025 van toepassing zijn, naar de herziene regels van de conventie.

- De garantie dat de herziene regels van de conventie vanaf 1 januari 2026 van toepassing zullen zijn tussen alle partijen. Daartoe geven de partijen op gezette tijden een stand van zaken met betrekking tot de actualisering van hun bilaterale protocollen.

Om ervoor te zorgen dat de handelsstromen op basis van de huidige cumulatiemogelijkheden blijven lopen totdat het proces van aanpassing van alle bilaterale PEM-protocollen aan de herziene regels van de conventie is voltooid, moeten de huidige regels van de conventie van toepassing blijven tussen de partijen waarvoor de herziene regels van de conventie in werking treden.

De huidige regels van de conventie zouden parallel aan de herziene regels van toepassing zijn, waardoor marktdeelnemers kunnen kiezen tussen de twee reeksen oorsprongsregels, afhankelijk van de bestaande toeleveringsketens.

De herziene regels van de conventie en de huidige regels van de conventie zullen twee onderscheiden cumulatiezones creëren.

De herziene regels van de conventie moeten voorzien in permeabiliteit tussen de twee reeksen oorsprongsregels door de toepassing van de in artikel 7 bedoelde cumulatie mogelijk te maken, op voorwaarde dat de betrokken producten aan de vereisten van beide reeksen regels voldoen.

De partijen die de herziene regels van de conventie toepassen, zijn overeengekomen dat een overeenkomstig de huidige regels van de conventie afgegeven bewijs van oorsprong automatisch als geldig moet worden beschouwd in het kader van de herziene regels van de conventie. Aangezien de herziene regels van de conventie over het algemeen minder streng zijn dan de huidige regels van de conventie, kunnen goederen die aan de huidige regels voldoen, ook worden aangemerkt als van oorsprong krachtens de herziene regels van de conventie, met uitzondering van sommige landbouwproducten die zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 2, 4 tot en met 15, 16 (behalve verwerkte visserijproducten) en de hoofdstukken 17 tot en met 24.

De permeabiliteit moet worden beperkt tot uitsluitend producten waarvoor de herziene regels van de conventie soepeler zijn dan de huidige regels van de conventie.

Alleen producten die aan de huidige regels van de conventie voldoen, kunnen in het kader van de herziene regels van de conventie als van oorsprong worden beschouwd.

De voorgestelde wijziging zou dus in wezen inhouden dat het bestaande systeem in het PEM-gebied wordt gekopieerd, waarbij de overgangsregels en de huidige regels van de conventie parallel aan elkaar worden toegepast.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt0”.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

Het Gemengd Comité is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels.

De door het Gemengd Comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 4, lid 3, van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de conventie.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van het Gemengd Comité de conventie zal wijzigen, is het passend de handeling na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.