Toelichting bij COM(2024)467 - - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)467 - . |
---|---|
bron | COM(2024)467 |
datum | 18-10-2024 |
Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het regionaal stuurcomité dat is opgericht krachtens het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap (“het verdrag”) in verband met de geplande vaststelling van een besluit over de begroting 2025 van de Vervoersgemeenschap.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1. Het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap
Op 1 mei 2019 hebben de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Noord-Macedonië, Kosovo*, Montenegro en de Republiek Servië (hierna “de Zuidoost-Europese partijen” genoemd) het verdrag geratificeerd. De Europese Unie is partij bij het verdrag en heeft op 4 maart 2019 een besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap aangenomen1. Het verdrag is op 1 mei 2019 in werking getreden.
2.2. Het regionaal stuurcomité
Het regionaal stuurcomité is opgericht bij artikel 24 van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap. Het is verantwoordelijk voor het beheer van het verdrag en zorgt voor de goede uitvoering ervan. Daartoe doet het aanbevelingen en neemt het besluiten in de gevallen waarin het verdrag voorziet. Het regionaal stuurcomité:
a) bereidt de werkzaamheden van de ministerraad voor;
b) neemt besluiten tot instelling van technische comités;
c) neemt passende maatregelen naar aanleiding van de vaststelling van nieuwe EU-handelingen, met name door de herziening van bijlage I bij het verdrag;
d) stelt, na raadpleging van de ministerraad, de directeur van het permanent secretariaat aan;
e) kan één of meer adjunct-directeuren van het permanent secretariaat aanstellen;
f) stelt de regels van het permanent secretariaat vast;
g) kan door een besluit de bijdragen aan de begroting wijzigen;
h) stelt de jaarlijkse begroting van de Vervoersgemeenschap vast;
i) stelt een besluit vast waarin de procedure voor de uitvoering van de begroting, voor de indiening en controle van de rekeningen en voor inspecties wordt gespecificeerd;
j) neemt besluiten over door de verdragsluitende partijen voorgelegde geschillen;
k) stelt algemene beginselen vast inzake de toegang tot documenten die in het bezit zijn van bij of op grond van het verdrag opgerichte instanties;
l) neemt ten behoeve van de ministerraad jaarlijkse verslagen aan over de verwezenlijking van het uitgebreide netwerk; en
m) bepaalt de termijnen waarbinnen en de wijze waarop de Zuidoost-Europese partijen bepaalde EU-handelingen moeten omzetten.
Het regionaal stuurcomité bestaat uit een vertegenwoordiger en een vervanger van elk van de verdragsluitende partijen. Alle EU-lidstaten kunnen deelnemen als waarnemer.
Het regionaal stuurcomité handelt met eenparigheid van stemmen.
2.3. De voorgenomen handeling van het regionaal stuurcomité
In 2024 zal het regionaal stuurcomité tijdens zijn laatste vergadering een besluit vaststellen betreffende de begroting 2025 van de Vervoersgemeenschap (“de beoogde handeling”).
De beoogde handeling heeft tot doel de begroting van de Vervoersgemeenschap voor 2025 vast te stellen.
De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 25, lid 1, van het verdrag, waarin het volgende is bepaald: “Een besluit van het regionaal stuurcomité is bindend voor de overeenkomstsluitende partijen. Wanneer een besluit van het regionaal stuurcomité een overeenkomstsluitende partij verplicht tot het nemen van maatregelen, neemt die partij de nodige maatregelen en stelt zij het regionaal stuurcomité daarvan in kennis.”
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
De bijdrage aan de begroting van de Vervoersgemeenschap is vastgesteld in bijlage V bij het verdrag. De Unie draagt 80 % bij aan de begroting en de resterende 20 % komt van de Zuidoost-Europese partijen.
Voor 2024 bedroeg de begroting in totaal 3 121 200 EUR, waarvan 2 496 960 EUR (80 %) werd ingebracht door de EU en 624 240 EUR door de Zuidoost-Europese partijen.
Voor 2025 wordt een begroting 3 121 200 EUR voorgesteld. 80 % van de nieuwe kredieten zal afkomstig zijn van de EU (2 496 960 EUR) en de resterende 20 % (624 240 EUR) van de Zuidoost-Europese partijen.
De voorgestelde begroting voor 2025 blijft op hetzelfde niveau als in 2024. Dit bedrag dekt de lopende kosten van het permanent secretariaat en de organisatie van de vergaderingen van de verschillende organen van de Vervoersgemeenschap. In de begroting 2025 wordt nog steeds sterk de nadruk gelegd op capaciteitsopbouw en technische bijstand voor de regionale partners.
De vaststelling van dit besluit door het regionaal stuurcomité is noodzakelijk voor de uitvoering van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap en voor de werking van het permanent secretariaat.
4. Rechtsgrondslag
4.1. Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1. Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”2.
4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval
Het regionaal stuurcomité is een lichaam dat is opgericht krachtens een verdrag, namelijk het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap.
Het besluit dat door het regionaal stuurcomité moet worden vastgesteld, is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling is op grond van artikel 25, lid 1, van de overeenkomst bindend uit hoofde van het volkenrecht. De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het verdrag. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2. Materiële rechtsgrondslag
4.2.1. Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
Wanneer een beoogde handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.
4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval
De voorgestelde handeling is noodzakelijk voor de correcte tenuitvoerlegging van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap. Het verdrag heeft doelstellingen en componenten op het gebied van enerzijds wegvervoer, spoorvervoer en vervoer over de binnenwateren, vervoerswijzen die onder artikel 91 VWEU vallen, en anderzijds op het gebied van zeevervoer, dat onder artikel 100, lid 2, VWEU valt. Door zijn horizontale karakter heeft het voorgenomen besluit gevolgen voor al deze elementen. Al deze elementen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zonder dat het ene ondergeschikt is aan het andere.
Het voorgestelde besluit heeft derhalve de volgende artikelen als materiële rechtsgrondslag: artikel 91 en artikel 100, lid 2, VWEU.
4.3. Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 91 en artikel 100, lid 2, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
5. Bekendmaking van de beoogde handeling
Overeenkomstig artikel 25, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap worden de besluiten van het regionaal stuurcomité bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.