Toelichting bij COM(2024)539 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)539 - .
bron COM(2024)539
datum 28-11-2024
1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit van de Raad tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor energie (“het Gespecialiseerd Comité”) dat is ingesteld bij artikel 8, lid 1, punt l), van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk (“de overeenkomst”). Het standpunt houdt verband met het vaststellen van een aanbeveling inzake regelingen voor de handel in elektriciteit.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk

Op 1 februari 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“het Verenigd Koninkrijk”) zich teruggetrokken uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

De terugtrekkingsvoorwaarden zijn neergelegd in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“het terugtrekkingsakkoord”)1. Het terugtrekkingsakkoord is op 1 februari 2020 in werking getreden en voorzag in een overgangsperiode waarin het recht van de Unie2 overeenkomstig dat akkoord op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing was. Deze periode is op 31 december 2020 afgelopen.

Tijdens die overgangsperiode hebben de Europese Unie, Euratom en het Verenigd Koninkrijk een akkoord bereikt over een handels- en samenwerkingsovereenkomst, die op 30 december 2020 werd ondertekend, sinds 1 januari 2021 voorlopig werd toegepast en op 1 mei 2021 in werking is getreden.

Sinds het einde van de overgangsperiode voeren de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk elk hun beleid op het gebied van energie. De partijen werken op dat gebied samen in het Gespecialiseerd Comité voor energie, dat is ingesteld bij artikel 8, lid 1, punt l), van de overeenkomst.

De overeenkomst heeft tot doel de betrekkingen tussen de EU en het VK te regelen en de handel en samenwerking tussen beide partijen te bevorderen, onder meer op het gebied van energie in het kader van titel VIII en bijlage 29.

De overeenkomst voorziet met name in de ontwikkeling van een nieuwe procedure voor de toewijzing van elektriciteitsinterconnectorcapaciteit in het tijdsbestek van de day-aheadmarkt. Deze nieuwe procedure moet zijn gebaseerd op het concept van “losse koppeling van volumes in meerdere regio’s” (MRLVC – multi-region loose volume coupling).

In de kosten-batenanalyse van 2021 zijn twee mogelijke oplossingen vastgesteld: een voorlopig orderboek en een gemeenschappelijk orderboek. Het belangrijkste verschil is dat in het eerste geval informatie van het voorlopig orderboek wordt gebruikt die 15 minuten vóór de sluitingstijd van de eenvormige day-aheadkoppeling van de EU beschikbaar is. De oplossing met het voorlopig orderboek werd als alternatief voor het gemeenschappelijk orderboek voorgesteld om de impact van MRLVC op de eenvormige day-aheadkoppeling te voorkomen.

Een eerste aanbeveling voor de ontwikkeling van MRLVC is op 7 februari 2023 door het Gespecialiseerd Comité aangenomen. Elke partij moest haar transmissiesysteembeheerders (“TSB’s”) verzoeken binnen vijf maanden na de datum van het verzoek aanvullende informatie te verstrekken. Als gevolg daarvan hebben de TSB’s en de regelgevingsinstanties van de EU en het VK de optie van een voorlopig orderboek voor MRLVC afgewezen vanwege de significante risico’s van marktmanipulatie. Vervolgens hebben ze gezocht naar oplossingen voor een aantal fundamentele ontwerpgerelateerde problemen die met betrekking tot MRLVC verbonden zijn aan de optie van het gemeenschappelijk orderboek. Het Gespecialiseerd Comité heeft in november 2023 met tevredenheid kennis genomen van de bovenbedoelde bijdrage. Het comité merkte ook op dat de ontwikkeling van het ontwerp in overeenstemming moet zijn met het proces dat wordt beschreven in artikel 312, leden 1 en 2, en artikel 317 van de overeenkomst, en met de vereisten van bijlage 29.

Volgens de informatie en de voorlopige conclusies van de kosten-batenanalyse van 2021 en het antwoord van 2023 op de aanbeveling zal de efficiëntie van MRLVC ervan afhangen hoe nauwkeurig de prognose van de nettopositie voor de aangrenzende biedzone is. De twee partijen hebben daarom voorgesteld dit punt nader te analyseren. Daarnaast hebben de TSB’s van de EU en het VK in hun verslag aangegeven dat voor de toekomstige ontwikkeling van hybride offshore-projecten regelingen voor de handel in elektriciteit nodig zullen zijn die efficiënte prijsstelling en capaciteitsbenutting ondersteunen. Als gevolg daarvan heeft het Gespecialiseerd Comité besloten dat verder moet worden bekeken hoe erop wordt toezien dat de regelingen voor de handel in elektriciteit tussen de EU en het VK aansluiten op de ambities van de partijen om in snel tempo hernieuwbare-energieprojecten in de Noordzee te ontwikkelen.

In het licht van de vooruitgang die de TSB’s tot dusver hebben geboekt en de aanvullende informatie die naar aanleiding van Aanbeveling nr. 1/2023 is verstrekt inzake de kosten-batenanalyse en de ontwerpvoorstellen voor technische procedures, moet ervoor worden gezorgd dat de TSB’s met de volgende fase van de werkzaamheden kunnen starten, d.w.z. een oplossing vinden voor de fundamentele ontwerpgerelateerde kwesties, overeenkomstig de verplichtingen waaraan het Gespecialiseerd Comité moet voldoen uit hoofde van artikel 312, lid 1, en artikel 317, lid 2, in samenhang met artikel 312, lid 1, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

Het Gespecialiseerd Comité merkte op dat de partijen ervan uitgaan dat de technische procedures voor MRLVC in verschillende fasen zullen worden ontwikkeld, te beginnen met een initiële fase ter validering van het concept, waarin de fundamentele ontwerpgerelateerde kwesties die zijn vastgesteld in de kosten-batenanalyse van 2021 en de aanvullende informatie die in 2023 aan de partijen is verstrekt, worden aangepakt en, vergezeld van een ondersteunende analyse, worden uiteengezet in initiële ontwerpen van technische procedures. Deze valideringsfase dient als basis en ondersteuning voor de ontwikkeling van één enkele reeks ontwerpen van technische procedures voor MRLVC in overeenstemming met artikel 312, lid 1, en artikel 317, lid 2, van de overeenkomst.

Elk besluit van het Gespecialiseerd Comité over de implementatie van technische procedures voor een MRLVC-oplossing volgens een gemeenschappelijk orderboek moet, overeenkomstig artikel 317, lid 4, van de overeenkomst, worden ondersteund door een raadpleging van belanghebbenden, voldoende lange testperioden en een geactualiseerde kosten-batenanalyse.


2.2. Het Gespecialiseerd Comité EU-VK voor energie

Het Gespecialiseerd Comité voor energie is ingesteld bij artikel 8, lid 1, punt l), van de overeenkomst.

1.

Krachtens artikel 8, lid 4, van de overeenkomst is het comité met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met zijn bevoegdheidsgebied, bevoegd om:


- toezicht te houden op de uitvoering en die uitvoering te evalueren en de goede werking van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten te verzekeren;

- de Partnerschapsraad bij te staan bij de uitvoering van zijn taken, en in het bijzonder aan de Partnerschapsraad verslag uit te brengen en alle door de Partnerschapsraad opgedragen taken uit te voeren;

- besluiten vast te stellen, met inbegrip van wijzigingen, en aanbevelingen te doen over alle aangelegenheden waarin deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten voorzien of waarvoor de Partnerschapsraad zijn bevoegdheden overeenkomstig artikel 7, lid 4, punt f), van de overeenkomst aan een gespecialiseerd comité heeft gedelegeerd;

- technische kwesties te bespreken die voortvloeien uit de uitvoering van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten;

- de partijen een forum te verschaffen om informatie uit te wisselen, beste praktijken te bespreken en ervaringen met de uitvoering te delen;

- werkgroepen op te richten, te superviseren, te coördineren en op te heffen, en

- een forum voor overleg te verschaffen op grond van artikel 738, lid 7, van de overeenkomst.


2.3. De beoogde handeling van het Gespecialiseerd Comité voor energie

Het Gespecialiseerd Comité voor energie moet een aanbeveling aan de partijen doen inzake de ontwikkeling van de regelingen voor de handel in elektriciteit tussen de EU en het VK in het day-aheadtijdsbestek, zoals bepaald in de overeenkomst.

Gezien de prominente rol voor de TSB’s en de regulatoren moet ervoor worden gezorgd dat zij de verantwoordelijkheid nemen voor verdere ontwikkelingen bij de uitvoering van MRLVC en in dat verband onder meer een oplossing vinden voor de ontwerpgerelateerde problemen in het kader van de optie van het gemeenschappelijk orderboek. Daarom is de aanbeveling specifiek gericht tot de TSB’s van de EU en het VK. Verwacht wordt dat de regulatoren ook een gemotiveerd advies over de conclusies en het antwoord zullen uitbrengen.

Vervolgens moeten de TSB’s van beide partijen advies inwinnen bij het ACER en bij de overeenkomstig artikel 310 aangewezen regelgevingsinstantie in het VK. De TSB’s van beide partijen moeten die adviezen samen met de gemotiveerde conclusies indienen bij het Gespecialiseerd Comité voor energie, als antwoord op de aanbeveling. Het Gespecialiseerd Comité voor energie moet deze antwoorden en conclusies analyseren, rekening houdend met de adviezen van het ACER en van de overeenkomstig artikel 310 aangewezen regelgevingsinstantie van het VK.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Krachtens artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moet de Raad op voorstel van de Commissie een besluit vaststellen tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie in het Gespecialiseerd Comité voor energie moet worden ingenomen, wanneer dat comité handelingen met rechtsgevolgen uit hoofde van het internationaal recht vaststelt. Om in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst een – zij het niet-bindende – aanbeveling van het Gespecialiseerd Comité voor energie vast te stellen is een dergelijk besluit van de Raad vereist.

Het Gespecialiseerd Comité beschouwt het voorlopig orderboek niet als een haalbare optie voor de verdere ontwikkeling van MRLVC en beveelt daarom aan van deze optie af te zien. Het Gespecialiseerd Comité beveelt elke partij aan haar TSB’s te verzoeken gezamenlijk te beginnen aan een initiële fase ter validering van het concept, waarin overeenkomstig bijlage 29 bij de overeenkomst één enkele reeks ontwerpen van technische procedures voor MRLVC wordt opgesteld, vergezeld van een ondersteunende analyse. De TSB’s moeten een gezamenlijk verslag voor het Gespecialiseerd Comité opstellen waarin wordt onderzocht hoe bestaande handelsregelingen of MRLVC gezamenlijke en hybride offshore-projecten kunnen belemmeren en hoe bestaande handelsregelingen of specifieke ontwerpvereisten voor MRLVC moeten worden aangepast om te komen tot een efficiënt systeem voor de handel in elektriciteit dat in staat is gezamenlijke en hybride offshore-projecten te ondersteunen. In het verslag zou moeten worden onderzocht welk effect de bestaande handelsregeling en een MRLVC-oplossing op de middellange termijn (2030-2035) hebben op gezamenlijke en hybride projecten.

Tijdens deze werkzaamheden zouden de partijen geregeld toezicht moeten uitoefenen en input leveren, en kunnen de TSB’s eventueel samenwerken met andere belanghebbenden, zoals regulatoren, NEMO’s/elektriciteitsbeurzen en universiteiten.

Het namens de Unie in het Gespecialiseerd Comité in te nemen standpunt moet de aanbeveling aan de partijen ondersteunen die overeenkomstig artikel 312, lid 1, van de overeenkomst door het Gespecialiseerd Comité wordt vastgesteld en die wordt opgenomen in de bijlage bij dit besluit. Na de vaststelling van het besluit wordt elke partij verwacht haar TSB’s te verzoeken de in de aanbeveling opgenomen vragen te beantwoorden.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, VWEU voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van het op het betrokken lichaam toepasselijke internationaalrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die internationaalrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”3.


4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

Het Gespecialiseerd Comité voor energie is een lichaam dat is opgericht krachtens een internationale overeenkomst, namelijk de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

De onderhavige aanbeveling die door dit comité dient te worden vastgesteld, zal internationaalrechtelijk niet bindend zijn overeenkomstig artikel 10 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. De aanbeveling kan echter bepalend zijn voor de inhoud en de uitvoering van EU-wetgeving, met name Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer4, aangezien het voor de ontwikkeling van handelsregelingen met het VK noodzakelijk zou zijn aanpassingen aan te brengen aan het prijskoppelingsalgoritme van de EU waarmee de toewijzing van capaciteit bij de eenvormige day-aheadkoppeling van de EU wordt beheerd.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.


4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er één kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke is vereist voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

Wanneer een beoogde handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op energie. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 194, lid 1, VWEU.


4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 194, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien het besluit betrekking heeft op het vaststellen van een aanbeveling van het Gespecialiseerd Comité in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, is het passend het besluit na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.