Toelichting bij COM(2025)168 - Standpunt EU in de Ledenraad van de Internationale Olijfraad over de handelsnorm voor olijfolie en olie uit perskoeken van olijven

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie in de Ledenraad van de Internationale Olijfraad (IOR) moet worden ingenomen met betrekking tot het aan te nemen besluit betreffende de handelsnorm voor olijfolie en olie uit perskoeken van olijven.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Internationale Overeenkomst van 2015 voor olijfolie en tafelolijven

De Internationale Overeenkomst van 2015 voor olijfolie en tafelolijven (“de overeenkomst”) heeft tot doel: te streven naar harmonisatie van de nationale en internationale wetgeving met betrekking tot de fysisch-chemische en organoleptische kenmerken van olijfolie, olie uit perskoeken van olijven, en tafelolijven om handelsbelemmeringen te vermijden, ii) activiteiten te organiseren met betrekking tot fysisch-chemische en organoleptische analysen om de kennis over de samenstelling en de kwaliteitskenmerken van olijfproducten te verbeteren met het oog op het consolideren van internationale normen, en iii) de rol van de IOR als het forum bij uitstek voor de internationale wetenschappelijke gemeenschap op het gebied van olijven en olijfolie te versterken.

De nieuwe versie van de overeenkomst is op 1 januari 2017 in werking getreden.

De Europese Unie is partij bij de overeenkomst 1 .

2.2.Ledenraad

De Ledenraad van de Internationale Olijfraad (“de Ledenraad”) is de hoogste autoriteit en het besluitvormingsorgaan van de IOR. De Ledenraad oefent alle bevoegdheden uit en verricht alle taken die nodig zijn om de doelstellingen van de overeenkomst te bereiken. Als partij bij de overeenkomst is de Europese Unie lid van de IOR en is zij vertegenwoordigd in de Ledenraad. De besluiten van de Ledenraad over de toetreding van een nieuw lid worden bij consensus genomen. Op grond van artikel 10, lid 4, punt b), van de overeenkomst gaan de leden, indien binnen een door de voorzitter van de Ledenraad bepaalde termijn geen consensus wordt bereikt, over tot stemming. Het besluit wordt geacht te zijn aangenomen wanneer voorgestemd wordt door ten minste een meerderheid van de leden die over ten minste 86 % van de aandelen van de leden beschikt.

Er zijn momenteel 21 leden in de IOR en de Europese Unie beschikt over 647 van de in totaal 1 000 aandelen.

2.3.De beoogde handeling van de Ledenraad

In november 2024 heeft het uitvoerend secretariaat van de IOR de IOR-leden de tekst voorgelegd van een besluit betreffende chemische aspecten en normalisering die in juli 2025 door de Ledenraad zou worden aangenomen. Het doel van dit besluit is de handelsnorm van de IOR voor olijfolie en olie uit perskoeken van olijven te wijzigen en de herziene versie ervan, COI/T.15/NC nr. 3/Rev. 21, aan te nemen.

Het bij dit voorstel gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie bevat de tekst en de herziene handelsnorm, zoals voorgelegd door het uitvoerend secretariaat.

Overeenkomstig artikel 20, lid 3, van de overeenkomst gelden de kwaliteits- en zuiverheidscriteria van de bovengenoemde handelsnorm van de Ledenraad voor de internationale handel van de leden. Voorts moeten, op grond van artikel 75, lid 5, punt e), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad 2 , bij de handelsnormen de standaardaanbevelingen van de internationale instanties in acht worden genomen. Daarom zal het besluit over de herziening van de handelsnorm voor olijfolie en olie uit perskoeken van olijven gevolgen hebben voor het EU-recht, met name voor Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/2104 van de Commissie van 29 juli 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de handelsnormen voor olijfolie, en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2568/91 van de Commissie en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 29/2012 van de Commissie 3 .

Indien de aanneming van het besluit tijdens de 121e zitting van de IOR wordt uitgesteld omdat sommige leden niet in staat zijn hun goedkeuring te verlenen, wordt het in het voorliggende besluit vervatte standpunt namens de Unie ook ingenomen in het kader van een eventuele, vóór de volgende gewone zitting van de Ledenraad van november 2025 in te leiden procedure waarbij de Ledenraad overeenkomstig artikel 10, lid 6, van de overeenkomst besluiten aanneemt door middel van correspondentie.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het door de Ledenraad aan te nemen besluit zal handelsnorm COI/T.15/NC nr. 3 voor olijfolie en olie uit perskoeken van olijven als volgt wijzigen:

–herziening 4 van de analysemethode voor de bepaling van het gehalte aan wassen, methylesters van vetzuren en ethylesters van vetzuren met behulp van capillaire gaschromatografie (COI/T.20/Doc. nr. 28/Rev.

4) wordt erin opgenomen;

–de methode voor de bepaling van het gehalte aan diglyceride en triglyceride (COI/T.20/Doc. nr. 32) wordt erin opgenomen;

–een voetnoot tot wijziging van de grenswaarde voor het totaalgehalte aan sterolen voor monocarietale olijfoliën die zijn verkregen uit de olijvenrassen Koroneiki of Nocellara del Belice, in afwachting van verdere wetenschappelijke studies, wordt erin opgenomen;

–de detectie van sporen van gehalogeneerde oplosmiddelen wordt in de handelsnorm geschrapt.

Wetenschappelijke en technische deskundigen van de Commissie en de lidstaten op het gebied van olijfolie hebben het bovengenoemde besluit besproken. Dit besluit draagt bij tot de internationale harmonisatie van de normen voor olijfolie en bevat een kader voor eerlijke handelsconcurrentie in de olijfoliesector. Daarom moet het worden gesteund.

Het bovengenoemde besluit past in het beleid van de Unie inzake handelsnormen voor landbouwproducten als bedoeld in deel II, titel II, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

De agenda van de zitting van de Ledenraad van de IOR van juli 2025 wordt nog aangepast en mogelijk aangevuld met andere besluiten die van invloed zijn op het acquis. Om de efficiëntie van de werkzaamheden van de Ledenraad van de IOR te garanderen en tegelijk de bepalingen van de Verdragen na te leven, zal de Commissie dit voorstel tijdig aanvullen en/of wijzigen zodat de Raad ook ten aanzien van die besluiten kan bepalen welk standpunt moet worden ingenomen.

Rekening houdend met het besluitvormingsproces in de Ledenraad van de IOR is het in de bijlage vervatte standpunt van de Unie nodig voor de aanneming van het besluit.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 4 .

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De Ledenraad is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Internationale Overeenkomst voor olijfolie en tafelolijven.

De door de Ledenraad aan te nemen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zullen overeenkomstig artikel 20, lid 3, van de overeenkomst uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn en kunnen beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-regelgeving, te weten: gedelegeerde en uitvoeringshandelingen op basis van Verordening (EU) nr. 1308/2013 die betrekking hebben op handelsnormen voor olijfolie. De reden hiervoor is dat, op grond van artikel 75, lid 5, punt e), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, bij de handelsnormen de standaardaanbevelingen van de internationale instanties in acht moeten worden genomen.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is bijgevolg artikel 207, lid 4, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Naleving van het “standaard digitaal”-beginsel

Volgens de uitgevoerde digitale beoordeling heeft het huidige voorstel geen digitale dimensies omdat het geen digitale relevantie heeft.

Digitale middelen of digitale gegevensuitwisseling vallen niet onder het toepassingsgebied van het voorstel.