Overwegingen bij COM(2008)271 - Wijziging van Verordening 682/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde suikermais in korrels uit Thailand

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
A. GELDENDE MAATREGELEN

(1) Bij Verordening (EG) nr. 682/2007[4] (de 'definitieve verordening') heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van bepaalde bereide of verduurzaamde suikermais in korrels van oorsprong uit Thailand ("het betrokken product"), gewoonlijk ingedeeld onder de GN-codes ex 2001 90 30 en ex 2005 80 00. Gezien het grote aantal medewerkende partijen werd tijdens het onderzoek dat tot instelling van de maatregelen leidde een steekproef van Thaise producenten/exporteurs geselecteerd.

(2) De in de steekproef opgenomen ondernemingen kregen een individueel antidumpingrecht toegekend dat tijdens het onderzoek was vastgesteld. Een voor het gehele land geldend recht van 12,9%, gebaseerd op de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de in de steekproef opgenomen partijen, werd voor alle andere ondernemingen ingesteld.

B. HUIDIG ONDERZOEK

(3) Na de instelling van de definitieve maatregelen voor de invoer van suikermais van oorsprong uit Thailand heeft Kuiburi Fruit Canning Co., Limited ("Kuiburi" of 'de onderneming'), een producent/exporteur die niet voor de steekproef was geselecteerd maar de Commissie een volledig ingevulde vragenlijst had verstrekt en om een individueel onderzoek had gevraagd, op 30 augustus 2007 een verzoek bij het Gerecht van eerste aanleg ingediend. In dat verzoek voerde de onderneming aan dat haar een individueel onderzoek moest worden toegestaan.

(4) Onverminderd het standpunt van de communautaire instellingen indien de indiener van het verzoek doorgaat met deze zaak, heeft de Commissie op eigen initiatief besloten tot gedeeltelijke heropening van het antidumpingonderzoek[5]. De heropening was beperkt tot het onderzoek naar dumping door Kuibur.

(5) De Commissie stelde Kuiburi, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de bedrijfstak van de Gemeenschap officieel in kennis van de gedeeltelijke heropening van het onderzoek. Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en te worden gehoord.

(6) De Commissie heeft de door Kuiburi verstrekte gegevens die zij voor de vaststelling van dumping nodig had, gecontroleerd en bij de onderneming een controle ter plaatse verricht.

(7) Zoals aangegeven in de definitieve verordening had het onderzoek naar dumping betrekking op de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 ("het onderzoektijdvak" of 'OT').

C. BEVINDINGEN

1. Dumping

(8) De voor de berekening van de dumping gebruikte methode was dezelfde als die welke voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen werd toegepast; deze werd beschreven in de overwegingen 21 t/m 36 van Verordening (EG) nr. 1888/2006[6] (de 'voorlopige verordening') en bevestigd in de definitieve verordening.

Normale waarde

(9) Om de normale waarde vast te stellen, werd door de Commissie eerst nagegaan of de totale verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt representatief was voor de totale uitvoer van de onderneming naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, eerste zin, van de basisverordening wordt de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product als representatief beschouwd, als het volume van de binnenlandse verkoop van de onderneming meer bedraagt dan 5% van haar totale uitvoer naar de Gemeenschap.

(10) Er werd geconstateerd dat het soortgelijke product helemaal niet op de binnenlandse markt werd verkocht. Daarom moest de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening door berekening worden vastgesteld. De normale waarde werd berekend door de productiekosten van elke naar de Gemeenschap uitgevoerde productsoort, waar nodig gecorrigeerd, te vermeerderen met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst. Zoals bij het oorspronkelijke onderzoek, werd besloten om de VAA-kosten en winst niet vast te stellen op grond van artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening, aangezien in de steekproef slechts één onderneming was opgenomen met een representatieve binnenlandse verkoop van het soortgelijke product. Daarom werden, zoals ook het geval was in het oorspronkelijke onderzoek, de VAA-kosten en de winst bepaald overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), aangezien Kuiburi in het kader van normale handelstransacties een representatieve verkoop had van dezelfde algemene categorie producten.

(11) De opgegeven productie- en VAA-kosten bleken onderschat te zijn en werden gecorrigeerd voordat zij voor de berekening van de normale waarde werden gebruikt.

(12) Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen waarop de bevindingen bij deze procedure waren gebaseerd, voerde Kuiburi aan dat bij de berekening van de normale waarde de bedragen voor de VAA-kosten en winst moesten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening. De onderneming stelde dat artikel 2, lid 6, onder b), niet kon worden gebruikt, aangezien de binnenlandse verkoop van andere producten i) niet in blik verpakte producten omvatte en ii) in geen geval representatief was. Wat het eerste argument betreft, omvat de definitie van het betrokken product geen specifiek verpakkingstype en is daarom niet beperkt tot in blik verpakte producten. Naar analogie geldt hetzelfde voor dezelfde algemene categorie producten. In verband met het tweede argument zij erop gewezen dat de in artikel 2, lid 2, van de basisverordening bedoelde drempel van 5% dient voor de bepaling van de representativiteit van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product (in vergelijking met de verkoop van het betrokken product aan de Gemeenschap). Voor de toepassing van artikel 2, lid 6, onder b), is niet vereist dat de verkoop van dezelfde algemene categorie producten meer dan die drempel van 5% vertegenwoordigt. Maar hoe dan ook, de verkoop van de onderneming van dezelfde algemene categorie producten is in vergelijking met de verkoop van het betrokken product aan de Gemeenschap zeer significant en daarom representatief. Gelet op het voorgaande kunnen de argumenten van de onderneming niet worden aanvaard en wordt bevestigd dat de VAA-kosten en de winst worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening.

(13) Kuiburi voerde verder aan dat, indien de VAA-kosten en de winst werden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening, een correctie voor het handelsstadium op de voor de berekening van de normale waarde gebruikte winst moest worden uitgevoerd, aangezien zij aan de EG producten onder het merk van de detailhandelaren en op de binnenlandse markt een mix van producten onder haar eigen merk en onder het merk van de detailhandelaren verkoopt. In dit verband zij erop gewezen dat Kuiburi de kosten van de verkoop op grond van de omzet had toegerekend. Bijgevolg kwamen de winst en de VAA-kosten uit op hetzelfde gecombineerde niveau voor de verkoop van alle productsoorten op alle markten en lieten de meegedeelde winstcijfers slechts een lichte schommeling in de VAA-kosten zien. Daarom kon niet worden vastgesteld dat verschillen in handelsstadium een rol speelden in de meegedeelde cijfers. Bijgevolg is geen correctie voor het handelsstadium op de winst gerechtvaardigd en wordt het door Kuiburi aangevoerde argument afgewezen.

Uitvoerprijs

(14) Alle verkopen van de onderneming gingen rechtstreeks naar niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap. De uitvoerprijs voor die verkoop werd overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de door die niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

Vergelijking

(15) De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Ten behoeve van een billijke vergelijking werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor verschillen in vervoerkosten, hanteringskosten, commissies en kredietkosten, voor zover van toepassing en gerechtvaardigd.

(16) De voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig de hierboven beschreven methode gebruikte VAA-kosten omvatten de kosten voor commissies. Daarom werd, hoewel geen verzoek daartoe was ingediend, een ex-officio-aanpassing van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder e), verricht waarbij de VAA-kosten werden verminderd met het bedrag van de kosten voor commissies.

Dumpingmarge

(17) Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge van Kuiburi vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(18) Uit deze vergelijking bleek dat er sprake was van dumping. De aldus voor de onderneming vastgestelde gewogen gemiddelde dumpingmarge bedraagt 14,3 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap.

2. Schademarge

(19) Overeenkomtig artikel 9, lid 4, van de basisverordening moet het antidumpingrecht hoog genoeg zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping nog schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap toebrengt, maar mag het het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. De berekening van de geen schade veroorzakende prijs is beschreven in de overwegingen 120 t/m 122 van de voorlopige verordening.

(20) De vereiste prijsstijging werd vervolgens berekend aan de hand van een vergelijking per productsoort van de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, met de geen schade veroorzakende prijs van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkochte soortgelijke product. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-prijs, grens Gemeenschap.

(21) Bovengenoemde prijsvergelijking liet een schademarge van 17,5% zien.

D. WIJZIGING VAN DE LIJST VAN ONDERNEMINGEN WAARVOOR EEN INDIVIDUEEL ANTIDUMPINGRECHT GELDT

(22) In het licht van de resultaten van het onderzoek wordt geoordeeld dat een definitief antidumpingrecht moet worden ingesteld op de uitvoer van het betrokken product door de onderneming ten belope van de vastgestelde dumpingmarge; overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening mag dit antidumpingrecht evenwel niet hoger zijn dan de voor Kuiburi vastgestelde schademarge, als aangegeven in overweging 21 hierboven.

(23) Bijgevolg bedraagt het antidumpingrecht van toepassing op de cif-prijs, grens Gemeenschap, 14,3%. Aangezien overeenkomstig overweging 57 van Verordening nr. 682/2007 van de Raad het recht voor de ondernemingen die geen medewerking aan het onderzoek hebben verleend, moet worden vastgesteld op het niveau van het hoogste recht dat werd opgelegd aan ondernemingen die wel medewerking hebben verleend, wordt dat recht nu vastgesteld op 14,3%. Aangezien de heropening van het onderzoek niet ten doel had Kuiburi in de steekproef op te nemen, maar een individueel onderzoek van Kuiburi op grond van artikel 17, lid 3, van de basisverordening uit te voeren, is het niet dienstig het recht voor de in bijlage I vermelde producenten te herberekenen.

(24) Kuiburi en de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek en zijn in de gelegenheid gesteld hun opmerkingen in te dienen.