Overwegingen bij COM(2016)378 - Voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel 'Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei' 30 stelt tot doel dat de Unie een economie moet worden die is gebaseerd op kennis en innovatie, waarin de administratieve lasten voor ondernemingen worden verminderd en vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar worden afgestemd. Maatregelen om de toegang van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen te vergemakkelijken, moeten in die bredere context worden bekeken.

(2) In de conclusies van de Europese Raad van 26 en 27 juni 2014 wordt verklaard dat Europa moet concurreren in de wereldwijde wedloop om talent om een aantrekkelijke bestemming voor mensen met talent en vaardigheden te blijven. Daarom moeten strategieën worden ontwikkeld die de mogelijkheden van reguliere migratie optimaliseren, onder meer door de bestaande regels te stroomlijnen.

(3) De Europese migratieagenda die op 13 mei 2015 werd goedgekeurd, pleit voor een aantrekkelijke EU-brede regeling voor hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen, en vermeldt dat een herziening van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad 31 noodzakelijk is om op doeltreffender wijze getalenteerde mensen te overhalen om naar de Unie te komen en daarbij zowel de demografische uitdagingen van de Unie als de tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in belangrijke sectoren van de economie van de Unie aan te pakken.

(4) Op de uitdagingen die in het uitvoeringsverslag over Richtlijn 2009/50/EG worden aangewezen, moet worden gereageerd. De Unie moet ernaar streven een aantrekkelijkere en effectievere EU-brede regeling voor hooggekwalificeerde werknemers vast te stellen. De aanpak van de Unie om hooggekwalificeerde werknemers aan te trekken moet verder worden geharmoniseerd en de Europese blauwe kaart moet op dat vlak het belangrijkste instrument worden, met snellere procedures, soepelere en inclusievere toelatingscriteria en uitgebreidere rechten, waaronder vlottere mobiliteit binnen de EU. Aangezien daarvoor grondige wijzigingen aan Richtlijn 2009/50/EG nodig zijn, dient deze te worden ingetrokken en vervangen door een nieuwe richtlijn.

(5) Er moet een EU-breed toelatingsstelsel worden gecreëerd dat hooggekwalificeerde werknemers naar de Unie lokt en ze daar doet blijven. De lidstaten moeten aan alle aanvragers die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, in plaats van een nationale vergunning een Europese blauwe kaart uitreiken. De lidstaten moeten wel het recht behouden om andere vergunningen dan de Europese blauwe kaart uit te reiken voor de tewerkstelling van onderdanen van derde landen die niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, mits wordt voldaan aan de beperkingen die volgen uit de andere richtlijnen op het vlak van arbeidsmigratie.

(6) Het begrip hooggekwalificeerde werknemers verwijst niet alleen naar formeel hoog opgeleide werknemers, maar ook naar werknemers met een daaraan evenwaardige beroepservaring, die als gelijkwaardig toelatingscriterium in aanmerking wordt genomen. Volgens een aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 32 , kan de validatie van leerresultaten, namelijk competenties (kennis, vaardigheden en attitudes) 33 die door niet-formeel en informeel leren zijn verworven, een belangrijke rol spelen bij het verbeteren van de inzetbaarheid en mobiliteit. Ze beveelt aan dat de lidstaten uiterlijk in 2018 regelingen hebben getroffen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren. Aangezien mechanismen en regelingen voor de evaluatie en validatie van beroepservaring nog niet in alle lidstaten voorhanden zijn, dient er in een aanvullende omzettingsperiode van twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn te worden voorzien voor de bepalingen in verband met de erkenning van beroepservaring, zodat de lidstaten, zo nodig, die mechanismen en regelingen kunnen ontwikkelen. De nationale contactpunten van de lidstaten voor de Europese blauwe kaart moeten worden betrokken bij de doeltreffende samenwerking met belanghebbenden en netwerken in de sectoren onderwijs, opleiding, tewerkstelling en jongeren, evenals in andere relevante beleidsdomeinen, met het oog op de erkenning van beroepservaring uit hoofde van deze richtlijn.

(7) Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen, afkomstig uit derde landen, tot hun grondgebied worden toegelaten, teneinde daar arbeid te verrichten, zoals in artikel 79, lid 5,VWEU is voorgeschreven. Op die grondslag moeten de lidstaten een aanvraag voor een Europese blauwe kaart onontvankelijk kunnen verklaren of afwijzen. Aangezien artikel 79, lid 5, VWEU alleen verwijst naar onderdanen van derde landen die afkomstig zijn uit derde landen, is het recht om het aantal toelatingen te bepalen, niet geldig in situaties waarin een onderdaan van een derde land uit hoofde van deze richtlijn reeds op het grondgebied van een lidstaat is toegelaten en de verblijfsduur in dezelfde of een tweede lidstaat wenst voort te zetten.

(8) Personen die internationale bescherming genieten zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad 34 hebben een ruime reeks rechten, waaronder toegang tot de arbeidsmarkt in de lidstaat die hun bescherming heeft verleend. Om de sociale insluiting van deze personen verder te bevorderen en hun kansen op de arbeidsmarkt in de gehele Unie te verhogen, dienen de hooggekwalificeerden onder hen het recht te krijgen een Europese blauwe kaart aan te vragen. Ze moeten daarvoor aan dezelfde regels voldoen als alle andere onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en zullen dan zowel de status van persoon die internationale bescherming geniet als die van houder van een Europese blauwe kaart hebben. Om juridische duidelijkheid en samenhang te scheppen, mogen de bepalingen inzake gelijke behandeling en gezinshereniging van deze richtlijn niet gelden voor deze groep van houders van een Europese blauwe kaart in de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend. Die rechten moeten geregeld blijven uit hoofde van het asielacquis en, waar van toepassing, Richtlijn 2003/86/EU van de Raad 35 .

(9) De overdracht van verantwoordelijkheid voor de bescherming van personen die internationale bescherming genieten, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn: de beschermingsstatus en de bijbehorende rechten mogen niet naar een andere lidstaat worden overgedragen op grond van de afgifte van een Europese blauwe kaart.

(10) Hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen die het recht op vrij verkeer genieten, dienen ter bevordering van hun mobiliteit en bedrijfsactiviteiten binnen de EU toegang te krijgen tot de Europese blauwe kaart volgens dezelfde regels als alle andere onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Dit geldt ongeacht of de referentieburger van de Unie uit hoofde van artikel 21 VWEU het grondrecht op vrij verkeer en verblijf heeft uitgeoefend en ongeacht of de betrokken onderdaan van een derde land aanvankelijk een houder van een Europese blauwe kaart dan wel een persoon met het recht op vrij verkeer was. De rechten die deze onderdanen van derde landen verwerven als houder van een Europese blauwe kaart, mogen niets afdoen aan de rechten die zij mogelijk genieten uit hoofde van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad 36 . Om juridische duidelijkheid en samenhang te scheppen op het vlak van gezinshereniging en gelijke behandeling, prevaleren de regels uit hoofde van Richtlijn 2004/38/EG. Alle bepalingen betreffende de begunstigden van het recht op vrij verkeer in die richtlijn dienen ook van toepassing te zijn wanneer deze begunstigden onderdanen van derde landen zijn die op grond van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten en derde landen of tussen de Unie en derde landen rechten op vrij verkeer genieten die evenwaardig zijn aan die van burgers van de Unie.

(11) Deze richtlijn mag echter niet gelden voor categorieën onderdanen van derde landen op wie een welbepaald stelsel uit hoofde van het Unierecht, met welbepaalde toegangsvoorwaarden en rechten, van toepassing is, wanneer de opname van die categorieën in deze richtlijn zou indruisen tegen de gedachte achter een bepaald stelsel, onnodige juridische complexiteit met zich mee zou brengen of een risico van misbruik zou veroorzaken. Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in een lidstaat te mogen verblijven met het oog op de uitvoering van een onderzoeksproject; voor hen geldt immers Richtlijn 2016/801/EG van de Raad 37 die een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek invoert. Zodra onderzoekers uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/801 zijn toegelaten en legaal in een lidstaat verblijven, moeten zij uit hoofde van deze richtlijn echter een Europese blauwe kaart kunnen aanvragen voor andere dan de in Richtlijn (EU) 2016/801 vermelde doeleinden.

(12) Deze richtlijn dient voor de houder van een Europese blauwe kaart de mogelijkheid onverlet te laten om eventuele krachtens nationaal recht verleende aanvullende rechten en voordelen die met deze richtlijn verenigbaar zijn, te genieten.

(13) Er moet worden voorzien in een soepel, op de vraag gebaseerd toelatingsstelsel met objectieve criteria, zoals een arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een baan voor ten minste zes maanden, een salarisdrempel die door de lidstaten kan worden aangepast aan de toestand op hun arbeidsmarkt en hogere beroepskwalificaties.

(14) Deze richtlijn laat de nationale procedures betreffende de erkenning van diploma’s onverlet. Om na te gaan of de betrokken onderdaan van een derde land een getuigschrift van hoger onderwijs of evenwaardige kwalificaties bezit, moet worden verwezen naar de ISCED ("International Standard Classification of Education") 2011, niveaus 6, 7 en 8, of naar het in grote lijnen evenwaardige EKK (Europees kwalificatiekader) niveaus 6, 7 en 8, naar keuze van de betrokken lidstaat.

(15) Teneinde in de gehele Unie een toereikend niveau van harmonisatie in de toelatingsvoorwaarden te garanderen, moeten er minimum- en maximumfactoren voor de berekening van de salarisdrempel worden vastgesteld. De lidstaten dienen hun salarisdrempel vast te stellen op basis van de situatie en de organisatie van hun respectieve arbeidsmarkten en hun algemene immigratiebeleid.

(16) Er dient een lagere salarisdrempel te worden vastgesteld voor specifieke beroepen waarvoor de betrokken lidstaat van oordeel is dat er een specifiek gebrek aan beschikbare arbeidskrachten is en indien die beroepen deel uitmaken van hoofdgroep 1 en 2 van de ISCO-classificatie ("International Standard Classification of Occupation").

(17) Ook moet er een lagere salarisdrempel worden vastgesteld ten gunste van onderdanen van derde landen tijdens een bepaalde periode na hun afstuderen. Deze periode moet worden verleend telkens als de onderdaan van een derde land een onderwijsniveau bereikt dat relevant is voor de toepassing van deze richtlijn, namelijk de niveaus 6, 7 of 8 van de ISCED 2011 of de niveaus 6, 7 of 8 van het EKK, volgens het nationale recht van de betrokken lidstaat. Dit moet gelden telkens als de onderdaan van een derde land een eerste aanvraag of een verlengingsaanvraag van een Europese blauwe kaart indient uiterlijk drie jaar nadat hij/zij de kwalificaties verkregen heeft en bovendien wanneer die onderdaan van een derde land een eerste verlenging van de Europese blauwe kaart aanvraagt en de eerste Europese blauwe kaart werd afgegeven voor een periode van minder dan 24 maanden. Na afloop van deze respijtperioden - die gelijktijdig kunnen lopen - mag redelijkerwijs worden verwacht dat jonge professionals voldoende beroepservaring hebben verworven om te voldoen aan de gewone salarisdrempel.

(18) De voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen voor hooggekwalificeerde banen, met inbegrip van de criteria in verband met een salarisdrempel om te bepalen wie voor de regeling in aanmerking komt, moeten worden vastgesteld. De richtlijn mag niet beogen de salarissen te bepalen en om die reden mag zij noch van op het niveau van de lidstaten vigerende regels of praktijken noch van collectieve overeenkomsten afwijken, en mag zij niet worden gebruikt om enige harmonisatie op dit gebied tot stand te brengen. Deze richtlijn moet de bevoegdheden van de lidstaten, met name op het gebied van werkgelegenheid, arbeid en sociale aangelegenheden, geheel onverlet laten.

(19) Een onderdaan van een derde land mag niet worden verplicht een reisdocument te bezitten dat geldig is voor de gehele geldigheidsduur van de eerste Europese blauwe kaart. Onderdanen van derde landen moeten hun reisdocument kunnen verlengen tijdens de geldigheidsduur van hun Europese blauwe kaart.

(20) De lidstaten dienen aanvragen voor een Europese blauwe kaart af te wijzen en moeten de mogelijkheid hebben om een Europese blauwe kaart in te trekken of de verlenging ervan te weigeren als er een bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid bestaat. Een weigering op grond van de openbare orde of de openbare veiligheid moet, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, gebaseerd zijn op het individuele gedrag van de betrokkene. Ziekte of handicap nadat de onderdaan van een derde land op het grondgebied van de eerste lidstaat is toegelaten, mag niet de enige reden vormen voor het intrekken van de Europese blauwe kaart of de weigering om ze te verlengen of om geen Europese blauwe kaart af te geven in een tweede lidstaat.

(21) De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om een Europese blauwe kaart in te trekken of de verlenging ervan te weigeren als de houder van de Europese blauwe kaart niet voldoet aan de voorwaarden voor mobiliteit uit hoofde van deze richtlijn of als hij/zij de mobiliteitsrechten herhaaldelijk onrechtmatig heeft gebruikt, bijvoorbeeld door in tweede lidstaten Europese blauwe kaarten aan te vragen en onmiddellijk aan het werk te gaan, terwijl het duidelijk is dat de voorwaarden niet zullen worden vervuld en de aanvraag zal worden geweigerd.

(22) In elk besluit tot afwijzing van een aanvraag van een Europese blauwe kaart of tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart moet rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en moet het evenredigheidsbeginsel worden geëerbiedigd. Met name wanneer de grond van afwijzing verband houdt met de activiteit van de werkgever, mag een kleine vorm van wangedrag in geen enkel geval de enige reden zijn om een aanvraag af te wijzen of om de vergunning in te trekken of niet te verlengen.

(23) Zodra aan alle toelatingsvoorwaarden is voldaan, moeten de lidstaten binnen welbepaalde termijnen een Europese blauwe kaart uitreiken. Indien een lidstaat verblijfsvergunningen uitsluitend op het eigen grondgebied afgeeft en aan alle voorwaarden van deze richtlijn is voldaan, dient de lidstaat de betrokken onderdaan van een derde land het noodzakelijke visum af te geven. Daarbij moet ervoor worden gezorgd dat de bevoegde autoriteiten doeltreffend samenwerken om het visum onmiddellijk af te geven.

(24) De regels voor de behandelingstermijn van aanvragen voor een Europese blauwe kaart moeten garanderen dat de vergunningen in alle gevallen snel worden uitgereikt. De termijn voor het behandelen van de aanvraag voor een Europese blauwe kaart mag niet de tijd beslaan die, indien van toepassing, nodig is voor de erkenning van de beroepskwalificaties of, indien vereist, de afgifte van een visum.

(25) Het model van de Europese blauwe kaart moet stroken met Verordening (EG) nr. 1030/2002 38 , zodat de lidstaten kunnen verwijzen naar de informatie over de voorwaarden waaronder de betrokkene mag werken.

(26) De betrokken lidstaat moet ervoor zorgen dat de aanvragers het recht hebben om een besluit tot afwijzing van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart of tot niet-verlenging of intrekking van een Europese blauwe kaart aan te vechten voor een rechtbank. Dit laat de mogelijkheid onverlet om een administratieve autoriteit aan te wijzen om een voorafgaande bestuursrechtelijke toetsing van dergelijke besluiten uit te voeren.

(27) Aangezien houders van een Europese blauwe kaart hooggekwalificeerde werknemers zijn die bijdragen tot de aanvulling van tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in belangrijke sectoren, moet het beginsel van toegang tot de arbeidsmarkt de algemene regel zijn. Wanneer de binnenlandse arbeidsmarkt echter ernstig is verstoord, bijvoorbeeld bij hoge werkloosheid voor een bepaald beroep of in een bepaalde sector, waarbij die verstoringen tot bepaalde regio's of andere delen van het grondgebied beperkt kunnen zijn, moet een lidstaat deze toestand op zijn arbeidsmarkt in aanmerking kunnen nemen vooraleer hij een Europese blauwe kaart uitreikt.

(28) Wanneer lidstaten besluiten om van deze mogelijkheid gebruik te maken voor een bepaald beroep of een bepaalde sector, mogelijk in een bepaald deel van hun grondgebied, moeten zij de Commissie hiervan in kennis stellen en daarbij de economische, sociale en andere redenen opgeven die hun besluit rechtvaardigen om de volgende 12 maanden een dergelijke arbeidsmarkttoets te verrichten en moeten zij dit herhalen voor elke volgende periode van 12 maanden. De lidstaten kunnen de sociale partners betrekken bij de beoordeling van de omstandigheden in verband met de binnenlandse arbeidsmarkt. Dergelijke arbeidsmarkttoets mag niet mogelijk zijn wanneer een Europese blauwe kaart wordt verlengd in de eerste lidstaat. Voor Europese blauwe kaarten in een tweede lidstaat mag een arbeidsmarkttoets alleen mogelijk zijn als die lidstaat ook arbeidsmarkttoetsen voor eerste aanvragen heeft ingevoerd voor onderdanen van derde landen afkomstig van derde landen en na een afzonderlijke, naar behoren gemotiveerde kennisgeving. Indien een lidstaat besluit om van deze mogelijkheid gebruik te maken, moet hij dit op een duidelijke, toegankelijke en transparante wijze meedelen aan de aanvragers en werkgevers, ook digitaal.

(29) Bij de uitvoering van deze richtlijn dienen de lidstaten zich te onthouden van actieve werving van werknemers in sectoren in ontwikkelingslanden die te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten. In belangrijke sectoren, zoals de gezondheidszorg, moet een ethisch wervingsbeleid worden ontwikkeld met de bijbehorende beginselen die gelden voor werkgevers uit de openbare en de privésector. Dit is in overeenstemming met de toezegging van de EU aan de mondiale gedragscode van de WHO van 2010 voor de internationale werving van gezondheidswerkers 39 , naast de conclusies van de Raad en de lidstaten van 14 mei 2007 inzake een Europees actieprogramma om het nijpende tekort aan gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden aan te pakken (2007-2013) en, waar passend, de onderwijssector. Ter ondersteuning van deze beginselen en beleidsmaatregelen dienen mechanismen, richtsnoeren en andere instrumenten te worden ontwikkeld en toegepast om, waar passend, meer mogelijkheden te scheppen voor circulaire en tijdelijke migratie, alsmede maatregelen om voor ontwikkelingslanden de negatieve effecten van de migratie van hooggeschoolden zo veel mogelijk te beperken en de positieve effecten ervan optimaal te benutten, teneinde 'brain drain' om te zetten in 'brain gain'.

(30) Optioneel kan door de lidstaten worden voorzien in een vereenvoudigde procedure voor werkgevers die met dat doel zijn erkend. De status van erkende werkgever moet specifieke facilitering op het vlak van procedures en toelatingsvoorwaarden uit hoofde van deze richtlijn met zich meebrengen – wat neerkomt op een vereenvoudigde procedure – en de lidstaten moeten voldoende waarborgen tegen misbruik inbouwen. Indien de status van erkende werkgever wordt ingetrokken tijdens de geldigheidsduur van een Europese blauwe kaart die uit hoofde van de vereenvoudigde procedure werd afgegeven, moeten de normale toelatingsvoorwaarden gelden bij verlenging van die Europese blauwe kaart, tenzij de betrokken onderdaan van een derde land door een andere erkende werkgever wordt tewerkgesteld.

(31) Om innoverend ondernemerschap te bevorderen, dienen onderdanen van derde landen die uit hoofde van deze richtlijn zijn toegelaten, het recht te krijgen om tegelijk een activiteit als zelfstandige uit te oefenen, zonder dat dit invloed heeft op hun verblijfsrecht als houder van een Europese blauwe kaart. Dit recht mag geen afbreuk doen aan de voortdurende verplichting om te voldoen aan de toelatingsvoorwaarden uit hoofde van deze richtlijn, en de houder van de Europese blauwe kaart moet daarom tewerkgesteld blijven in een hooggekwalificeerde baan.

(32) Gelijke behandeling voor houders van een Europese blauwe kaart moet gelijke behandeling inhouden met betrekking tot de takken van sociale zekerheid die zijn vermeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad 40 . Deze richtlijn strekt niet tot harmonisatie van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaten. Hij is beperkt tot de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling inzake sociale zekerheid op de onderdanen van derde landen die binnen zijn werkingssfeer vallen.

(33) In geval van mobiliteit tussen lidstaten is Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad 41 van toepassing. Deze richtlijn mag aan de mobiele houder van een Europese blauwe kaart niet meer rechten verlenen dan die welke reeds zijn vastgesteld in het bestaande Unierecht op het gebied van de sociale zekerheid voor onderdanen van derde landen die belangen in meerdere lidstaten hebben.

(34) Beroepskwalificaties die onderdanen van derde landen in een andere lidstaat hebben behaald, dienen op dezelfde manier te worden erkend als die van burgers van de Unie. Met beroepskwalificaties die in een derde land zijn behaald, dient rekening te worden gehouden overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad 42 . Wanneer een onderdaan van een derde land een Europese blauwe kaart aanvraagt om een niet-gereglementeerd beroep uit te oefenen, dienen de lidstaten buitensporige formele vereisten en volledige erkenningsprocedures betreffende de kwalificaties te voorkomen, wanneer op andere wijze toereikende bewijsstukken kunnen worden verkregen.

(35) De rechten die een persoon die internationale bescherming geniet, heeft verkregen als houder van een Europese blauwe kaart, mogen geen afbreuk doen aan de rechten die deze persoon uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU en uit hoofde van het Verdrag van Genève geniet in de lidstaat die de beschermingsstatus heeft verleend. In die lidstaat mogen de bepalingen betreffende gelijke behandeling en gezinshereniging niet van toepassing zijn, teneinde situaties met tegenstrijdige regels te voorkomen. Personen die internationale bescherming genieten in een lidstaat en die houder zijn van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat, moeten dezelfde rechten, dus ook gelijke behandeling met onderdanen van de lidstaat van verblijf, genieten als andere houders van een Europese blauwe kaart in die lidstaat van verblijf.

(36) Gunstige voorwaarden voor gezinshereniging en ongehinderde toegang tot werk voor echtgenoten dienen een fundamenteel aspect te zijn van deze richtlijn, teneinde hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen aan te trekken. Om die doelstelling te bereiken moet op bepaalde punten worden afgeweken van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad. Voorwaarden in verband met integratie of wachtperioden mogen niet worden toegepast voordat toelating tot gezinshereniging is gegeven, aangezien hooggekwalificeerde werknemers en hun gezin wellicht een gunstig vertrekpunt voor integratie in de gastgemeenschap hebben. Om de snelle toegang van hooggekwalificeerde werknemers te vergemakkelijken, dienen verblijfsvergunningen voor hun gezinsleden tegelijk met de Europese blauwe kaart te worden uitgereikt, wanneer is voldaan aan de desbetreffende voorwaarden en de aanvragen tegelijkertijd werden ingediend.

(37) Teneinde hooggekwalificeerde werknemers aan te trekken en aan te moedigen permanent in de Unie te verblijven, maar tegelijkertijd ook mobiliteit binnen de Unie en circulaire migratie mogelijk te maken, moet er worden voorzien in afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad 43 opdat houders van een Europese blauwe kaart sneller toegang krijgen tot de status van langdurig ingezetene.

(38) Om de mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers tussen de Unie en hun land van herkomst te bevorderen, moet er worden voorzien in afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG teneinde langere afwezigheidsperioden toe te laten dan degene die in die richtlijn zijn vastgesteld wanneer hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen de status van langdurig ingezetene hebben verworven.

(39) De arbeids- en geografische mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen dient te worden beschouwd als een belangrijk instrument voor het bevorderen van de efficiëntie van de arbeidsmarkt in de hele Unie, het aanvullen van tekorten in bepaalde beroepen en het opvangen van regionale onevenwichtigheden. De mobiliteit binnen de Unie dient te worden bevorderd.

(40) De bestaande rechtsonzekerheid in verband met zakenreizen van hooggekwalificeerde werknemers moet worden aangepakt aan de hand van een definitie van dit begrip en een lijst van activiteiten die in alle lidstaten in elk geval als bedrijfsactiviteiten moeten worden beschouwd. Tweede lidstaten zouden van houders van een Europese blauwe kaart die bedrijfsactiviteiten verrichten geen werkvergunning of andere vergunning mogen eisen dan de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven. Wanneer de Europese blauwe kaart is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast, moet de houder ervan op basis van de Europese blauwe kaart het recht hebben naar een of meer tweede lidstaten te reizen en er maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen te verblijven voor bedrijfsactiviteiten.

(41) Houders van een Europese blauwe kaart moeten de toelating krijgen om naar een tweede lidstaat te verhuizen onder vereenvoudigde voorwaarden, wanneer zij voornemens zijn een nieuwe Europese blauwe kaart aan te vragen op basis van een bestaande arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een baan. Tweede lidstaten zouden van houders van een Europese blauwe kaart geen andere vergunning mogen eisen dan de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven. Zodra ze binnen de in deze richtlijn vastgestelde uiterste termijn een aanvraag voor een Europese blauwe kaart hebben ingediend, moeten ze aan de slag kunnen. In de tweede lidstaat moet de procedure voor het uitreiken van een Europese blauwe kaart eenvoudiger verlopen dan die voor de eerste Europese blauwe kaart; aangezien de mobiele houder van een Europese blauwe kaart reeds gedurende een bepaalde periode een hooggekwalificeerde activiteit heeft uitgevoerd in een lidstaat, hoeft de tweede lidstaat dezelfde gegevens niet nogmaals te controleren. De mobiliteit moet echter vraaggestuurd blijven en daarom moet er in de tweede lidstaat altijd een arbeidsovereenkomst worden vereist en moet het salaris voldoen aan de drempel die door de tweede lidstaat is vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn.

(42) Hoewel in deze richtlijn enkele bijzondere voorschriften zijn opgenomen betreffende toegang tot en verblijf in een tweede lidstaat met het oog op een bedrijfsactiviteit, en betreffende het verhuizen naar een tweede lidstaat om op het grondgebied van die lidstaat een nieuwe Europese blauwe kaart aan te vragen, gelden alle andere voorschriften in verband met het grensoverschrijdende verkeer van personen die zijn vastgesteld in de desbetreffende bepalingen van het Schengenacquis.

(43) Wanneer de Europese blauwe kaart wordt afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en de houder van een Europese blauwe kaart, in de situaties van mobiliteit waarin deze richtlijn voorziet, een buitengrens in de zin van Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad 44 overschrijdt, dient een lidstaat het recht te hebben bewijs te vragen van het feit dat de houder van een Europese blauwe kaart zijn lidstaat binnenkomt, hetzij met het oog op bedrijfsactiviteiten, hetzij om er een nieuwe Europese blauwe kaart aan te vragen op grond van een arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een baan. Bij mobiliteit voor het verrichten van bedrijfsactiviteiten dient die lidstaat de mogelijkheid te hebben bewijs op te vragen van het zakelijke doel van het verblijf, zoals uitnodigingen, toegangstickets of documenten die de bedrijfsactiviteiten van de onderneming en de functie van de houder van de Europese blauwe kaart in de onderneming beschrijven.

(44) Wanneer de houder van een Europese blauwe kaart zich naar een tweede lidstaat begeeft om een Europese blauwe kaart aan te vragen en hij/zij vergezeld is van gezinsleden, moet die lidstaat bewijs kunnen vragen van hun rechtmatige verblijf in de eerste lidstaat. Voorts moeten, in het geval van overschrijding van een buitengrens als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2016/399, de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen het Schengeninformatiesysteem raadplegen en de toegang weigeren aan of bezwaar maken tegen de mobiliteit van personen die in dat systeem gesignaleerd staan ter fine van weigering van toegang of verblijf, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad 45 .

(45) Voor het verblijf van personen die internationale bescherming genieten in verschillende lidstaten, moet ervoor worden gezorgd dat de andere lidstaten dan de lidstaat die de internationale bescherming heeft verleend, op de hoogte zijn van het feit dat de betrokkene bescherming geniet, zodat die lidstaten kunnen voldoen aan hun verplichtingen in verband met het beginsel van non-refoulement.

(46) Wanneer een lidstaat voornemens is een persoon te verwijderen die in die lidstaat een Europese blauwe kaart heeft verkregen en die in een andere lidstaat internationale bescherming geniet, moet die persoon de bescherming tegen verwijdering genieten die wordt gewaarborgd uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU en artikel 33 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, als gewijzigd bij het Protocol betreffende de status van vluchtelingen dat 31 januari 1967 in New York werd ondertekend (het Verdrag van Genève).

(47) Indien de verwijdering van een persoon die internationale bescherming geniet buiten het grondgebied van de lidstaten is toegestaan uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU, moeten de lidstaten verplicht worden ervoor te zorgen dat alle informatie van de relevante bronnen wordt verkregen, met inbegrip, waar nodig, van de lidstaat die internationale bescherming heeft verleend, en dat deze informatie terdege wordt geëvalueerd teneinde te waarborgen dat het besluit tot verwijdering van die persoon strookt met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(48) Er dienen bepalingen betreffende de verslaglegging te worden vastgesteld om toezicht te houden op de uitvoering van deze richtlijn en ook om mogelijke negatieve 'brain drain'-effecten in de ontwikkelingslanden te signaleren en zo mogelijk tegen te gaan, teneinde verspilling van bekwaamheden ("brain waste") te voorkomen.

(49) Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van een bijzondere toelatingsprocedure en het goedkeuren van de voorwaarden voor toegang en verblijf, en de rechten die van toepassing zijn op onderdanen van derde landen, met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en op hun familieleden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, vooral – met het oog op de betere benutting van de algemene aantrekkelijkheid van de EU – wat het verzekeren van de mobiliteit van deze personen tussen de lidstaten en het bieden van één enkele reeks toelatingsvoorwaarden voor alle lidstaten betreft, en derhalve beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) genoemde subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(50) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

(51) Overeenkomstig de Gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken 46 , verbinden de lidstaten zich er in verantwoorde gevallen toe de kennisgeving van omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer toelichtende stukken, die het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten toelichten. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(52) Overeenkomstig artikel 1, artikel 2 en artikel 4a, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaten.

(53) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

(54) Richtlijn 2009/50/EG dient derhalve te worden ingetrokken,