Overwegingen bij COM(2017)275 - Wijziging van Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2017)275 - Wijziging van Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde ... |
---|---|
document | COM(2017)275 |
datum | 24 februari 2022 |
2) In haar mededeling over een Europese strategie voor koolstofarme mobiliteit 14 heeft de Commissie aangekondigd dat zij een voorstel zou doen tot herziening van de richtlijn inzake infrastructuurheffingen voor vrachtwagens om een variatie van de heffingen op basis van de koolstofuitstoot mogelijk te maken en de beginselen van de richtlijn uit te breiden naar personenwagens, bestelwagens, minibussen en bussen en touringcars.
3) Alle zware voertuigen hebben een aanzienlijke impact op de wegeninfrastructuur en veroorzaken luchtverontreiniging, terwijl lichte voertuigen verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van de door het wegverkeer veroorzaakte schadelijke effecten in termen van emissies en congestie. Met het oog op gelijke behandeling en eerlijke concurrentie moet ervoor worden gezorgd dat Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad 15 inzake tolgelden en gebruiksrechten ook van toepassing wordt op de voertuigen waarop zij nog niet van toepassing was. De werkingssfeer van deze richtlijn moet daarom worden uitgebreid tot andere zware voertuigen dan voertuigen voor het vervoer van goederen en tot lichte voertuigen, m.i.v. personenwagens.
4) Tijdsgerelateerde gebruiksrechten zijn per definitie geen correcte afspiegeling van de reële infrastructuurkosten en, om dezelfde reden, geen doeltreffend instrument om schoner en efficiënter vervoer te stimuleren of de congestie terug te dringen. Dit type heffingen moet daarom geleidelijk worden vervangen door heffingen op basis van afstand, die billijker, efficiënter en doeltreffender zijn.
5) Om het draagvlak voor toekomstige tolregelingen bij de gebruikers in stand te houden, moeten de lidstaten, als onderdeel van een breder pakket van mobiliteitsdiensten, de mogelijkheid krijgen passende systemen voor de inning van tolgelden op te zetten. Dergelijke systemen moeten zorgen voor een billijke verdeling van de infrastructuurkosten en het beginsel „de vervuiler betaalt” in de praktijk omzetten. Lidstaten die een dergelijk systeem invoeren, dienen ervoor te zorgen dat het conform is met Richtlijn 2004/52/EG van het Europees Parlement en de Raad 16 .
6) Net als voor zware bedrijfsvoertuigen, is het ook voor lichte voertuigen belangrijk dat wordt gewaarborgd dat tijdsgebonden heffingen proportioneel zijn, ook voor periodes van minder dan één jaar. In dit verband moet er rekening mee worden gehouden dat het gebruikspatroon van lichte voertuigen en zware voertuigen verschilt. Evenredige heffingen op basis van tijd kunnen worden berekend op basis van beschikbare gegevens over reispatronen.
7) Op grond van Richtlijn 1999/62/EG mag een externekostenheffing worden ingevoerd die zo goed mogelijk overeenstemt met de maatschappelijke marginale kosten van het gebruik van het betrokken voertuig. Die methode blijkt de eerlijkste en efficiëntste manier om rekening te houden met de negatieve gevolgen van door zware bedrijfsvoertuigen veroorzaakte luchtvervuiling en geluidsoverlast en zou ervoor zorgen dat zware bedrijfsvoertuigen een billijke bijdrage leveren tot het behalen van de EU-luchtkwaliteitsnormen 17 en de naleving van de geldende geluidsnormen of streefwaarden. De toepassing van dergelijke heffingen moet dan ook worden gefaciliteerd.
8) Daartoe moet de maximale gewogen gemiddelde externekostenheffing worden vervangen door eenvoudig toepasbare referentiewaarden die worden aangepast aan de inflatie, de wetenschappelijke vooruitgang bij het ramen van de externe kosten van het wegvervoer en de ontwikkelingen inzake de samenstelling van het wagenpark.
9) De variatie van de infrastructuurheffingen op basis van de euro-emissienorm heeft het gebruik van schonere voertuigen bevorderd. Door de vernieuwing van het wagenpark, wordt verwacht dat de variatie van de heffingen op basis van de euro-norm voor het gebruik van het interstedelijk wegennet tegen eind 2020 achterhaald zal zijn en tegen die tijd moet worden uitgefaseerd. Tegelijk moet systematisch werk worden gemaakt van externekostenheffingen als gericht middel om de externe kosten door te berekenen in situaties waarin dat het meeste effect sorteert.
10) Het aandeel van de CO2-uitstoot door zware bedrijfsvoertuigen neemt toe. Er moet derhalve werk worden gemaakt van een variatie van de infrastructuurheffingen op basis van de uitstoot, die een hefboom kan vormen om op dit vlak vooruitgang te boeken.
11) Lichte voertuigen veroorzaken twee derde van de schadelijke gevolgen van het wegvervoer op het milieu en de volksgezondheid. Daarom is het belangrijk om het gebruik van de schoonste en meest brandstofefficiënte voertuigen aan te moedigen middels een variatie van de tolheffingen op basis van de in Verordening (EU) nr. 2016/427 18 van de Commissie, Verordening (EU) nr. 2016/646 19 van de Commissie, en Verordening (EU) 2017/xxx 20 van de Commissie gedefinieerde factoren.
12) Om het gebruik van de schoonste en meest efficiënte voertuigen te bevorderen, moeten de lidstaten voor die voertuigen een aanzienlijke korting toestaan op de tolgelden en gebruiksrechten.
13) Congestie, waartoe alle motorvoertuigen in verschillende mate bijdragen, vertegenwoordigt een kostprijs van ongeveer 1 % van het bbp. Een groot deel van die kosten worden veroorzaakt door congestie op interstedelijk niveau. Specifieke congestieheffingen moeten dan ook worden toegestaan, op voorwaarde dat ze gelden voor alle voertuigcategorieën. Om evenredig en doeltreffend te zijn, moeten dergelijke heffingen worden berekend op basis van de marginale congestiekosten en worden gevarieerd naargelang de plaats, het tijdstip en de voertuigcategorie. Om ervoor te zorgen dat congestieheffingen een zo groot mogelijk positief effect sorteren, moeten de opbrengsten ervan worden aangewend voor projecten die de oorzaken van de congestie aanpakken.
14) De congestieheffingen moeten een weerspiegeling zijn van de werkelijke kosten die een voertuig direct veroorzaakt voor de andere weggebruikers en, op evenredige wijze, indirect voor de samenleving als geheel. Om te voorkomen dat het vrij verkeer van personen en goederen buitensporige hinder ondervindt, mogen congestieheffingen niet hoger liggen dan de specifieke marginale congestiekosten wanneer de maximumcapaciteit bijna bereikt is, d.w.z. wanneer het verkeer bijna het verzadigingspunt bereikt.
15) De opbrengstneutrale variatie van de infrastructuurheffingen voor zware vrachtwagens, een suboptimaal instrument in de strijd tegen congestie, moet worden uitgefaseerd.
16) Toeslagen op de infrastructuurheffingen kunnen eveneens nuttig zijn om een antwoord te bieden op de aanzienlijke milieuschade of congestie die door het gebruik van bepaalde wegen, niet alleen in berggebieden, wordt veroorzaakt. De huidige regel dat dergelijke toeslagen alleen in bergachtige gebieden mogen worden opgelegd, moet daarom worden geschrapt. Om te voorkomen dat gebruikers tweemaal moeten betalen, moet de invoering van toeslagen worden uitgesloten op wegen waar reeds een congestieheffing wordt geïnd.
17) Indien een lidstaat een tolheffing invoert, kan de toekenning van compensaties in sommige gevallen leiden tot de discriminatie van buitenlandse weggebruikers. De mogelijkheid om compensatie te verlenen moet derhalve worden beperkt tot tolgelden en mag niet langer worden toegestaan voor gebruiksrechten.
18) Teneinde potentiële synergieën tussen de bestaande tolsystemen te benutten en de werkingskosten te drukken, moet de Commissie als volwaardige partner worden betrokken bij de samenwerking tussen lidstaten die gezamenlijke tolsystemen wensen in te voeren.
19) De tolsystemen kunnen middelen genereren voor de financiering van onderhoud en de ontwikkeling van hoogwaardige vervoersinfrastructuur. Derhalve moeten de lidstaten ertoe worden aangespoord de opbrengsten uit tolgelden daarvoor te gebruiken en moeten zij worden verplicht op passende wijze verslag uit te brengen over de besteding van de opbrengsten. Dat moet met name helpen om mogelijke financieringstekorten in kaart te brengen en om het publiek draagvlak voor tolheffingen te versterken.
20) Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, met name ervoor zorgen dat de nationale tolregelingen voor andere voertuigen dan vrachtwagens worden toegepast binnen een samenhangend kader dat in de hele Unie een gelijke behandeling waarborgt, niet voldoende door de individuele lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar gelet op het grensoverschrijdende karakter van het wegvervoer en van de problemen die met deze richtlijn worden aangepakt, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel als uiteengezet in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde proportionaliteitsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
21) Er moet voor worden gezorgd dat externekostenheffingen een zo correct mogelijke weergave blijven van de door zware bedrijfsvoertuigen veroorzaakte kosten voor luchtverontreiniging en geluidshinder zonder dat de tolregelingen daardoor buitensporig complex worden, dat het gebruik van de meest brandstofefficiënte voertuigen wordt gestimuleerd en dat de stimulansen effectief blijven en de variatie van de tolheffingen actueel blijft. Derhalve moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot aanpassing van de referentiewaarden voor externekostenheffingen aan de wetenschappelijke vooruitgang, tot vaststelling van de modaliteiten voor de opbrengstneutrale variatie van de infrastructuurheffingen op basis van de CO2-uitstoot van zware bedrijfsvoertuigen, en tot aanpassing van de modaliteiten voor de variatie van de infrastructuurheffingen voor lichte voertuigen aan de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 21 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
22) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voorafgaand aan de vaststelling van uitvoeringshandelingen ter bepaling van een geharmoniseerde reeks indicatoren voor de beoordeling van de kwaliteit van het wegennet. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 22 .
23) Richtlijn 1999/62/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.