Overwegingen bij COM(2017)282 - Wijziging van Richtlijn 2006/1/EG betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad 11 voorziet in een minimumniveau van marktopenstelling voor het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg.

(2) Het gebruik van gehuurde voertuigen kan de kosten verlagen van ondernemingen die goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden vervoeren en tegelijk hun operationele flexibiliteit verhogen. De richtlijn kan daardoor bijdragen tot een stijging van de productiviteit en de concurrentiekracht van de betrokken ondernemingen. Aangezien gehuurde voertuigen doorgaans jonger zijn dan het gemiddelde wagenpark, zijn ze bovendien veiliger en minder vervuilend.

(3) Door Richtlijn 2006/1/EG kunnen ondernemingen niet ten volle profiteren van de voordelen van het gebruik van gehuurde voertuigen. De richtlijn staat de lidstaten toe het gebruik voor eigen rekening te beperken van gehuurde voertuigen met een maximaal toegestaan totaalgewicht van meer dan zes ton. De lidstaten hoeven bovendien het gebruik van een gehuurd voertuig op hun eigen grondgebied niet toe te staan als het voertuig is ingeschreven of overeenkomstig de wetgeving in het verkeer is gebracht in een andere lidstaat dan die waar de onderneming die het voertuig huurt, is gevestigd.

(4) Opdat ondernemingen meer zouden kunnen profiteren van de voordelen van het gebruik van gehuurde voertuigen, moeten zij voertuigen kunnen gebruiken die zijn gehuurd in om het even welke lidstaat en niet alleen in de lidstaat waar zij zijn gevestigd. Zo zou het voor hen gemakkelijker worden om met name seizoensgebonden, tijdelijke of kortetermijnpieken in de vraag te beantwoorden of defecte of beschadigde voertuigen te vervangen.

(5) Het belastingniveau voor het wegvervoer verschilt in de Unie nog altijd aanzienlijk. Om fiscale verstoringen te vermijden, blijven bepaalde beperkingen bijgevolg gerechtvaardigd, ook al hebben zij onrechtstreeks gevolgen voor de vrije verstrekking van verhuurdiensten voor voertuigen. Bijgevolg moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om de tijdsduur te beperken tijdens welke een voertuig dat is gehuurd in een andere lidstaat dan die waarin de onderneming die het voertuig huurt is gevestigd, kan worden gebruikt op hun respectieve grondgebied.

(6) Om het vervoer voor eigen rekening vlotter te laten verlopen, mag het de lidstaten niet langer zijn toegestaan de mogelijkheid om gehuurde voertuigen voor dergelijk vervoer te gebruiken, te beperken.

(7) De Commissie moet toezien op de uitvoering en de gevolgen van deze richtlijn en daarover verslag uitbrengen. Elke toekomstige actie op dit gebied moet op basis van dat verslag in overweging worden genomen.

(8) Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt maar, wegens de grensoverschrijdende aard van het wegvervoer en de kwesties die deze richtlijn moet behandelen, beter kunnen worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie, mag de Unie maatregelen vaststellen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is voor de verwezenlijking van die doelstellingen.

(9) Richtlijn 2006/1/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.