Overwegingen bij COM(2023)94 - Maatregelen om de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met gigabitsnelheden te verlagen en tot intrekking van Richtlijn 2014/61/EU (verordening gigabitinfrastructuur)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De digitale economie heeft de interne markt de afgelopen tien jaar ingrijpend veranderd. De visie van de Unie is een digitale economie die duurzame economische en maatschappelijke voordelen oplevert op basis van uitstekende en veilige connectiviteit voor iedereen en overal in Europa. Een hoogwaardige digitale infrastructuur op basis van netwerken met zeer hoge capaciteit is fundamenteel voor bijna alle sectoren van een moderne en innovatieve economie. Zij is van strategisch belang voor de sociale en territoriale samenhang en in het algemeen voor het concurrentievermogen en het digitale leiderschap van de Unie. Daarom moeten zowel mensen als de private en publieke sector de kans krijgen deel uit te maken van de digitale economie.

(2) De snelle ontwikkeling van technologieën, de exponentiële groei van het breedbandverkeer en de stijgende vraag naar geavanceerde connectiviteit met zeer hoge capaciteit die al voor de COVID-19-pandemie waren ingezet, zijn tijdens de pandemie in een stroomversnelling geraakt. Als gevolg daarvan zijn de doelstellingen die in 2010 in de digitale agenda werden vastgelegd 31 grotendeels gehaald, maar zijn zij ook achterhaald. Het aandeel huishoudens dat toegang heeft tot internetsnelheden van 30 Mbps is gestegen van 58,1 % in 2013 tot 90 % in 2022. In de toekomst zal 30 Mbps niet meer volstaan en een dergelijke snelheid is niet in overeenstemming met de nieuwe doelstellingen die zijn vastgesteld in Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad 32 om connectiviteit en brede beschikbaarheid van netwerken met zeer hoge capaciteit (VHC-netwerken) te garanderen. Daarom heeft de EU in Besluit (EU) 2022/2481 van het Europees Parlement en de Raad 33 geactualiseerde streefcijfers voor 2030 vastgesteld die beter aansluiten bij de verwachte toekomstige connectiviteitsbehoeften, waarbij alle Europese huishoudens toegang moeten hebben tot een gigabitnetwerk en alle bevolkte gebieden 5G-dekking moeten hebben.

(3) Om deze streefcijfers te bereiken, is er behoefte aan beleid om de uitrol van vaste en draadloze netwerken met zeer hoge capaciteit in de hele Unie te versnellen en goedkoper te maken, onder meer dankzij een goede planning, coördinatie en de vermindering van de administratieve lasten.

(4) Richtlijn 2014/61/EU, die werd vastgesteld naar aanleiding van de behoefte aan beleid om de kosten van de uitrol van breedbandnetwerken te verlagen, omvatte maatregelen inzake het delen van infrastructuur, de coördinatie van civiele werken en de vermindering van de administratieve lasten. Om de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit, waaronder glasvezel- en 5G-netwerken, verder te vergemakkelijken, heeft de Europese Raad in zijn conclusies over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa van 9 juni 2020 gepleit voor een pakket aanvullende maatregelen ter ondersteuning van huidige en toekomstige behoeften inzake de uitrol van netwerken, onder meer door Richtlijn 2014/61/EU te herzien.

(5) De uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit (zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/1972) in de hele Unie vergt substantiële investeringen, waarvan een aanzienlijk deel de kosten van civieltechnische werken betreft. Het delen van fysieke infrastructuur zou de behoefte aan dure civieltechnische werken beperken en de uitrol van geavanceerde breedbandnetwerken doeltreffender maken.

(6) Een groot deel van de kosten van de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit kan worden toegeschreven aan inefficiënties in het uitrolproces die verband houden met: i) het gebruik van bestaande passieve infrastructuur (zoals kabelgoten, leidingen, mangaten, straatkasten, palen, masten, antenne-installaties, torens en andere ondersteunende constructies); ii) knelpunten in verband met de coördinatie van civiele werken; iii) omslachtige administratieve vergunningsprocedures; en iv) knelpunten bij de aanleg van netwerken in gebouwen, die leiden tot grote financiële belemmeringen, met name in plattelandsgebieden.

(7) Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad 34 , die werd vastgesteld om de kosten van de uitrol van breedbandnetwerken te verlagen, omvatte maatregelen inzake het delen van infrastructuur, de coördinatie van civiele werken en de vermindering van administratieve lasten. Om de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit, waaronder glasvezel- en 5G-netwerken, verder te vergemakkelijken, heeft de Europese Raad in zijn conclusies over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa van 9 juni 2020 gepleit voor een pakket aanvullende maatregelen ter ondersteuning van huidige en toekomstige behoeften inzake de uitrol van netwerken, onder meer door Richtlijn 2014/61/EU te herzien.

(8) De in Richtlijn 2014/61/EU vastgestelde maatregelen hebben ertoe bijgedragen dat de kosten van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid zijn gedaald. Deze maatregelen moeten echter worden aangescherpt om de kosten verder te verlagen en de uitrol van netwerken te versnellen.

(9) Maatregelen om het gebruik van bestaande publieke en private infrastructuur efficiënter te maken en de kosten van en belemmeringen bij de uitvoering van nieuwe civieltechnische werken te verminderen, moeten aanzienlijk bijdragen tot een snelle en uitgebreide uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit. Deze maatregelen moeten een daadwerkelijke mededinging in stand houden zonder afbreuk te doen aan de veiligheid, beveiliging en goede werking van de bestaande infrastructuur.

(10) Sommige lidstaten hebben maatregelen genomen om de kosten van de uitrol van breedbandnetwerken te verlagen, onder meer door verder te gaan dan de bepalingen van Richtlijn 2014/61/EU. Deze maatregelen verschillen echter nog steeds sterk van lidstaat tot lidstaat en hebben in de Unie tot uiteenlopende resultaten geleid. Het opschalen van sommige van deze maatregelen in de hele Unie en het nemen van nieuwe, aangescherpte maatregelen zou aanzienlijk kunnen bijdragen tot een betere werking van de digitale eengemaakte markt. Bovendien verhinderen verschillen in regelgeving en een inconsistente uitvoering van de regels van de Unie soms de samenwerking tussen nutsbedrijven. De verschillen kunnen ook toetredingsdrempels opwerpen voor nieuwe ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden, zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2018/1972 (“exploitanten”). Deze verschillen kunnen ook nieuwe zakelijke kansen in de weg staan en de ontwikkeling van een interne markt voor het gebruik en de uitrol van fysieke infrastructuur voor netwerken met zeer hoge capaciteit belemmeren. Bovendien bestrijken de maatregelen in de nationale stappenplannen en uitvoeringsverslagen die de lidstaten op grond van Aanbeveling (EU) 2020/1307 35 van de Commissie hebben vastgesteld niet alle gebieden van Richtlijn 2014/61/EU en pakken zij evenmin alle kwesties op een consistente en volledige manier aan. Dit ondanks het feit dat het essentieel is om gedurende het hele uitrolproces en in alle sectoren actie te ondernemen om een samenhangend en significant effect te bereiken.

(11) Met deze verordening wordt beoogd de in de hele Unie geldende rechten en verplichtingen te versterken en te harmoniseren om de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit en de sectoroverschrijdende coördinatie te versnellen. Door de aanhoudende versnippering van elektronischecommunicatiemarkten op afzonderlijke nationale markten kunnen ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden geen schaalvoordelen behalen. Dit kan een sterk downstream effect op de grensoverschrijdende handel en dienstverlening hebben, aangezien veel diensten alleen kunnen worden verleend als er in de hele Unie een goed presterend netwerk voorhanden is. Deze verordening zorgt voor een gelijker speelveld, maar staat niet in de weg aan nationale maatregelen die in overeenstemming zijn met het Unierecht en die dienen om het gezamenlijke gebruik van bestaande fysieke infrastructuur te bevorderen of een efficiëntere uitrol van nieuwe fysieke infrastructuur mogelijk te maken door de in deze verordening vastgestelde rechten en verplichtingen aan te vullen. De lidstaten zouden bijvoorbeeld de bepalingen inzake de coördinatie van civiele werken ook kunnen uitbreiden tot privaat gefinancierde projecten of kunnen eisen dat meer informatie over fysieke infrastructuur of geplande civiele werken elektronisch aan een centraal informatiepunt wordt verstrekt, mits dat niet in strijd is met het recht van de Unie, met inbegrip van de bepalingen van deze verordening.

(12) Om de rechtszekerheid te waarborgen, ook met betrekking tot specifieke regelgevende maatregelen die zijn opgelegd krachtens Richtlijn (EU) 2018/1972, titel II, hoofdstukken II tot en met IV en Richtlijn 2002/77/EG 36 , moeten de bepalingen van deze richtlijnen voorrang hebben op deze verordening.

(13) Het kan voor exploitanten, met name nieuwkomers, aanzienlijk efficiënter zijn bestaande fysieke infrastructuur, met inbegrip van die van andere nutsbedrijven, te hergebruiken om netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten uit te rollen. Dit is met name het geval in gebieden waar geen geschikt elektronischecommunicatienetwerk beschikbaar is of waar het economisch niet haalbaar is om nieuwe fysieke infrastructuur aan te leggen. Bovendien kunnen sectoroverschrijdende synergieën ervoor zorgen dat aanzienlijk minder civiele werken in verband met de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit nodig zijn. Dit hergebruik kan ook de maatschappelijke en milieukosten van deze werken, zoals vervuiling, geluidshinder en verkeerscongestie, verminderen. Daarom moet deze verordening niet alleen van toepassing zijn op exploitanten, maar ook op eigenaren of houders van rechten op het gebruik van uitgebreide en alomtegenwoordige fysieke infrastructuur die geschikt is om er elementen van elektronischecommunicatienetwerken in onder te brengen, zoals fysieke netwerken voor de levering van elektriciteit, gas, water en systemen voor afval- en rioolwater en drainage, verwarming en transportdiensten. In het geval van houders van rechten doet dit niets af aan de eigendomsrechten van derden.

(14) Om de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit op de interne markt te verbeteren, moet deze verordening voorzien in rechten voor ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden (met inbegrip van ondernemingen van openbare aard) om toegang te krijgen tot fysieke infrastructuur, ongeacht de locatie ervan, onder billijke en redelijke voorwaarden die verenigbaar zijn met de normale uitoefening van eigendomsrechten. De verplichting om toegang te verlenen tot de fysieke infrastructuur mag geen afbreuk doen aan de rechten van de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin de infrastructuur zich bevindt.

(15) Gezien de snelle ontwikkeling van aanbieders van draadloze fysieke infrastructuur, zoals “mastbedrijven”, en hun steeds belangrijkere rol als aanbieders van toegang tot fysieke infrastructuur die geschikt is voor de installatie van elementen van draadloze elektronischecommunicatienetwerken, zoals 5G-netwerken, moet met name de definitie van “netwerkexploitant” worden uitgebreid van ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden en exploitanten van andere soorten netwerken, zoals vervoers-, gas- of elektriciteitsnetwerken, tot ondernemingen die bijbehorende faciliteiten aanbieden, die daardoor aan alle in de verordening vastgestelde verplichtingen en voordelen worden onderworpen, met uitzondering van de bepalingen betreffende fysieke binnenhuisinfrastructuur en toegang tot gebouwen.

(16) Omdat de fysieke faciliteiten van een netwerk weinig van elkaar verschillen, kunnen er vaak zeer uiteenlopende elementen van elektronischecommunicatienetwerken tegelijkertijd in worden ondergebracht, zonder dat de voornaamste dienst die wordt verleend hierdoor wordt beïnvloed, en met minimale aanpassingskosten. Deze elementen omvatten elementen die breedbanddiensten kunnen verlenen met snelheden van ten minste 100 Mbps, overeenkomstig het beginsel van technologische neutraliteit. Daarom kan fysieke infrastructuur die alleen bedoeld is om er andere elementen van een netwerk in onder te brengen zonder dat het zelf een actief element van het netwerk wordt, zoals dark fiber, in beginsel worden gebruikt om er kabels, apparatuur of andere elementen van elektronischecommunicatienetwerken in onder te brengen, ongeacht het huidige gebruik of de eigendom ervan, veiligheidsoverwegingen of toekomstige zakelijke belangen van de eigenaar van de infrastructuur. De fysieke infrastructuur van openbare elektronischecommunicatienetwerken kan in beginsel ook worden gebruikt om er elementen van andere netwerken in onder te brengen. Daarom kunnen exploitanten van openbare elektronischecommunicatienetwerken in passende gevallen toegang verlenen tot hun netwerken zodat andere netwerken kunnen worden uitgerold. Onverminderd het nastreven van het specifieke algemene belang in verband met het aanbieden van de voornaamste dienst, moeten tegelijkertijd synergieën tussen netwerkexploitanten worden aangemoedigd om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in Besluit (EU) 2022/2481 vastgestelde digitale streefcijfers.

(17) Behoudens een gerechtvaardigde uitzondering kunnen elementen van fysieke infrastructuur die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties, zelfs als zij geen deel uitmaken van een netwerk, ook elementen van elektronischecommunicatienetwerken bevatten en moeten zij toegankelijk worden gemaakt om de installatie van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit, met name draadloze netwerken, te vergemakkelijken. Voorbeelden van elementen van fysieke infrastructuur zijn gebouwen, toegangen tot gebouwen en alle andere activa, met inbegrip van straatmeubilair, zoals verlichtingspalen, verkeersborden, verkeerslichten, aanplakborden, bus- en tramhaltes en metrostations. Het is aan de lidstaten om specifieke gebouwen aan te wijzen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van overheidsinstanties op hun grondgebied en waarvoor geen toegangsverplichtingen kunnen gelden, bijvoorbeeld om redenen van architecturale, historische, religieuze of natuurwaarde.

(18) Deze verordening mag geen afbreuk doen aan specifieke waarborgen die nodig zijn om de veiligheid, de volksgezondheid alsook de beveiliging en integriteit van netwerken en met name van kritieke infrastructuur, als omschreven in de nationale wetgeving, te garanderen en ervoor te zorgen dat niet wordt geraakt aan de voornaamste dienst die door de netwerkexploitant wordt geleverd, in het bijzonder in netwerken die worden gebruikt voor het leveren van voor menselijke consumptie bestemd water. Algemene regels in nationale wetgeving die netwerkexploitanten verbieden om te onderhandelen over toegang tot fysieke infrastructuur van ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden, zouden echter de totstandbrenging van een markt voor toegang tot fysieke infrastructuur kunnen verhinderen. Dergelijke algemene regels moeten derhalve worden afgeschaft. Tegelijkertijd mogen de in deze verordening vastgestelde maatregelen de lidstaten niet beletten om nutsbedrijven ertoe aan te zetten toegang te verlenen tot hun infrastructuur door bij de berekening van de eindgebruikerstarieven voor hun voornaamste activiteit(en) geen rekening te houden met inkomsten die voortvloeien uit het verlenen van toegang tot hun fysieke infrastructuur, overeenkomstig het toepasselijk Unierecht.

(19) Om de rechtszekerheid te waarborgen en onevenredige lasten voor netwerkexploitanten als gevolg van de gelijktijdige toepassing van twee verschillende toegangsregelingen op dezelfde fysieke infrastructuur te voorkomen, mag fysieke infrastructuur die onderworpen is aan toegangsverplichtingen die door nationale regelgevende instanties zijn opgelegd overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/1972 of aan toegangsverplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van staatssteunregels van de Unie, niet worden onderworpen aan de in deze verordening vastgestelde toegangsverplichtingen zolang die toegangsverplichtingen van kracht blijven. Deze verordening moet echter van toepassing zijn indien een nationale regelgevende instantie uit hoofde van Richtlijn (EU) 2018/1972 een toegangsverplichting heeft opgelegd die het gebruik dat van de betrokken fysieke infrastructuur kan worden gemaakt, beperkt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een exploitant die van plan is basisstations aan te sluiten toegang vraagt tot bestaande fysieke infrastructuur waarvoor toegangsverplichtingen zijn opgelegd op de markt voor toegang tot specifieke capaciteit op wholesaleniveau 37 .

(20) Om evenredigheid te waarborgen en investeringsstimulansen te behouden, moet een netwerkexploitant of overheidsinstantie het recht hebben de toegang tot specifieke fysieke infrastructuur om objectieve en gerechtvaardigde redenen te weigeren. Met name zou fysieke infrastructuur waartoe om toegang is verzocht technisch ongeschikt kunnen zijn vanwege specifieke omstandigheden, een gebrek aan beschikbare ruimte of toekomstige behoeften aan ruimte die afdoende zijn aangetoond, bijvoorbeeld in openbaar gemaakte investeringsplannen. Om evenredigheid te waarborgen en investeringsstimulansen te behouden, kan een netwerkexploitant of overheidsinstantie de toegang tot specifieke fysieke infrastructuur weigeren. Om mogelijke concurrentievervalsing of mogelijk misbruik van de voorwaarden voor weigering van toegang te voorkomen, moet een dergelijke weigering afdoende worden gemotiveerd en gebaseerd zijn op objectieve en gedetailleerde redenen. Dergelijke redenen zouden bijvoorbeeld niet als objectief worden beschouwd indien een onderneming die elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden, fysieke infrastructuur heeft aangelegd dankzij de coördinatie van civiele werken met een andere netwerkexploitant dan een exploitant van een elektronischecommunicatienetwerk en weigert toegang te verlenen op grond van een vermeend gebrek aan beschikbare ruimte om de elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit in onder te brengen als gevolg van beslissingen van de onderneming waarover hij zeggenschap heeft. In dat geval zou er sprake kunnen zijn van concurrentievervalsing indien er geen ander netwerk met zeer hoge capaciteit is in het gebied waarop het toegangsverzoek betrekking heeft. Evenzo zou in specifieke omstandigheden het delen van infrastructuur gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid, de volksgezondheid alsook de beveiliging en integriteit van netwerken en van kritieke infrastructuur, of de levering van diensten die hoofdzakelijk via dezelfde infrastructuur worden verleend in gevaar kunnen brengen. Indien de netwerkexploitant reeds een haalbaar alternatief voor fysieke wholesaletoegang tot elektronischecommunicatienetwerken biedt dat tegemoetkomt aan de behoeften van de verzoeker om toegang, zoals dark fiber of ontbundelde toegang tot glasvezel, zou toegang tot de onderliggende fysieke infrastructuur bovendien negatieve economische gevolgen kunnen hebben voor zijn bedrijfsmodel, met name dat van exploitanten die uitsluitend op wholesaleniveau actief zijn, en voor stimulansen om te investeren. Dit brengt ook het risico mee dat netwerkelementen op inefficiënte wijze worden gedupliceerd. Bij de beoordeling van het billijke en redelijke karakter van de voorwaarden voor dergelijke alternatieven voor fysieke wholesaletoegang moet rekening worden gehouden met onder meer het onderliggende bedrijfsmodel van de onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden en de noodzaak om een versterking van de aanmerkelijke marktmacht van een van de partijen te voorkomen.

(21) Om het hergebruik van bestaande fysieke infrastructuur te vergemakkelijken, moeten netwerkexploitanten en overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur, wanneer exploitanten in een bepaald gebied toegang vragen, gedeeld gebruik van hun faciliteiten aanbieden onder billijke en redelijke voorwaarden, ook wat betreft de prijs, tenzij de toegang om objectieve en gerechtvaardigde redenen kan worden geweigerd. Overheidsinstanties moeten ook worden verplicht toegang aan te bieden onder niet-discriminerende voorwaarden. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen verschillende factoren van invloed zijn op de voorwaarden waaronder deze toegang wordt verleend. Deze omvatten: i) eventuele extra onderhouds- en aanpassingskosten; ii) eventuele preventieve veiligheidsmaatregelen die moeten worden genomen om nadelige gevolgen voor de veiligheid, beveiliging en integriteit van het netwerk te beperken; iii) eventuele specifieke regelingen inzake aansprakelijkheid bij schade; iv) het gebruik van overheidssubsidies voor de aanleg van de infrastructuur, met inbegrip van specifieke voorwaarden die aan de subsidie zijn verbonden of waarin het nationale recht voorziet in overeenstemming met het recht van de Unie; v) het vermogen om infrastructuurcapaciteit te leveren of te bieden om aan openbaredienstverplichtingen te voldoen; en vi) eventuele beperkingen die voortvloeien uit nationale bepalingen ter bescherming van het milieu, de volksgezondheid en de openbare veiligheid of ter verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van ruimtelijke ordening.

(22) Investeringen in fysieke infrastructuur van openbare elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten moeten rechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Besluit (EU) 2022/2481 en opportunistisch gedrag voorkomen. Daarom moet bij het opleggen van een verplichting om toegang te verlenen tot bestaande fysieke infrastructuur of om civiele werken te coördineren ten volle rekening worden gehouden met een aantal factoren zoals i) de economische levensvatbaarheid van die investeringen op basis van hun risicoprofiel; ii) tijdschema’s voor het rendement van investeringen; iii) de eventuele gevolgen van de toegang voor de concurrentie in de downstreammarkten en bijgevolg voor de prijzen en het rendement van investeringen; iv) alle afschrijvingen van de netwerkactiva op het tijdstip van het verzoek om toegang; v) elke businesscase die ten grondslag ligt aan de investering, met name in de fysieke infrastructuur die voor het leveren van netwerkdiensten met zeer hoge capaciteit wordt gebruikt; en vi) de eventuele mogelijkheid voor een gemeenschappelijke uitrol die de verzoeker om toegang vooraf is geboden.

(23) Overheidsinstanties die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over fysieke infrastructuur beschikken mogelijk niet over voldoende middelen, ervaring of de nodige technische kennis om met exploitanten over toegang te onderhandelen. Om de toegang tot fysieke infrastructuur van deze overheidsinstanties te vergemakkelijken, zou een instantie kunnen worden aangewezen om de toegangsverzoeken te coördineren, juridisch en technisch advies te verstrekken voor onderhandelingen over de toegangsvoorwaarden, en relevante informatie over deze fysieke infrastructuur beschikbaar te stellen via een centraal informatiepunt. De coördinerende instantie zou ook overheidsinstanties kunnen ondersteunen bij het opstellen van modelcontracten en zou toezicht kunnen houden op het resultaat en de duur van de procedure voor toegangsverzoeken. De instantie zou ook kunnen helpen bij geschillen over de toegang tot fysieke infrastructuur die eigendom is of onder zeggenschap staat van overheidsinstanties.

(24) Met het oog op een consistente aanpak van de lidstaten zou de Commissie, in nauwe samenwerking met het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec), richtsnoeren kunnen verstrekken voor de toepassing van de bepalingen inzake toegang tot fysieke infrastructuur, onder meer, maar niet uitsluitend, over de toepassing van billijke en redelijke voorwaarden. Bij het opstellen van de richtsnoeren moet terdege rekening worden gehouden met de standpunten van de belanghebbenden en de nationale organen voor geschillenbeslechting.

(25) Exploitanten moeten toegang hebben tot minimuminformatie over de fysieke infrastructuur en geplande civiele werken in het gebied waar zij hun netwerk willen uitrollen. Dit zal hen in staat stellen de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit doeltreffend te plannen en ervoor te zorgen dat de bestaande fysieke infrastructuur, die geschikt is voor de uitrol van dergelijke netwerken, en de geplande civiele werken zo doeltreffend mogelijk worden benut. Dergelijke minimuminformatie is een eerste vereiste om de mogelijkheden voor het gebruik van bestaande fysieke infrastructuur of voor de coördinatie van geplande civiele werken in een bepaald gebied te beoordelen en om de schade aan bestaande fysieke infrastructuur te beperken. Gezien het aantal betrokken belanghebbenden (met betrekking tot zowel publiek als privaat gefinancierde civiele werken als bestaande of geplande fysieke infrastructuur) en om de (sector- en grensoverschrijdende) toegang tot die informatie te vergemakkelijken, moeten de netwerkexploitanten en overheidsinstanties die aan transparantieverplichtingen onderworpen zijn, dergelijke minimuminformatie proactief (in plaats van op verzoek) via een centraal informatiepunt verstrekken en bijhouden. Dit zal het beheer van verzoeken om toegang tot dergelijke informatie vereenvoudigen en zal exploitanten in staat stellen kenbaar te maken dat ze belangstelling hebben voor toegang tot fysieke infrastructuur of voor de coördinatie van civiele werken, waarvoor timing cruciaal is. De minimuminformatie over geplande civiele werken moet via een centraal informatiepunt worden verstrekt zodra de informatie beschikbaar is voor de betrokken netwerkexploitant en, in ieder geval en indien vergunningen vereist zijn, uiterlijk drie maanden voordat de vergunningsaanvraag voor het eerst bij de bevoegde instanties wordt ingediend.

(26) De minimuminformatie moet onmiddellijk via het centrale informatiepunt beschikbaar worden gesteld onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden, zodat exploitanten hun verzoeken om informatie kunnen indienen. Het centrale informatiepunt moet bestaan uit een elektronisch archief waar informatie kan worden opgevraagd en verzoeken online kunnen worden ingediend met behulp van digitale instrumenten, zoals webpagina’s, digitale applicaties en digitale platforms. De beschikbaar gestelde informatie kan worden beperkt om de veiligheid en integriteit van het netwerk, met name die van kritieke infrastructuur, of de nationale veiligheid te waarborgen of om legitieme handels- en bedrijfsgeheimen te beschermen. De informatie hoeft niet op het centrale informatiepunt te worden gehost, zolang ervoor wordt gezorgd dat er links beschikbaar zijn naar andere digitale instrumenten, zoals webportalen, digitale platforms of digitale applicaties, waar de informatie is opgeslagen. Het centrale informatiepunt kan aanvullende functies bieden, zoals toegang tot aanvullende informatie, ondersteuning van verzoeken om toegang tot bestaande fysieke infrastructuur of ondersteuning van de coördinatie van civiele werken.

(27) Indien het verzoek redelijk is, met name indien het nodig is om bestaande fysieke infrastructuur te delen of civiele werken te coördineren, moeten exploitanten bovendien de mogelijkheid krijgen om ter plaatse inspecties uit te voeren en informatie over geplande civiele werken op te vragen, onder transparante, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden en onverminderd de waarborgen die zijn vastgesteld om de veiligheid en integriteit van het netwerk te vrijwaren, de vertrouwelijkheid te garanderen en handels- en bedrijfsgeheimen te beschermen.

(28) Verregaande transparantie van geplande civiele werken via centrale informatiepunten moet worden aangemoedigd. Dit kan worden gedaan door exploitanten gemakkelijk naar dergelijke informatie te verwijzen indien die beschikbaar is. Transparantie moet ook worden afgedwongen door vergunningsaanvragen afhankelijk te maken van de voorafgaande bekendmaking van informatie over geplande civiele werken via een centraal informatiepunt.

(29) De vrijheid die de lidstaten behouden om de functies van de centrale informatiepunten aan meer dan een bevoegde instantie toe te wijzen, mag geen afbreuk doen aan hun vermogen om die functies doeltreffend te vervullen. Indien er in een lidstaat meer dan een centraal informatiepunt is opgezet, moet een centraal nationaal digitaal toegangspunt met een gemeenschappelijke gebruikersinterface ervoor zorgen dat alle centrale informatiepunten naadloos en elektronisch toegankelijk zijn. Het centrale informatiepunt moet volledig gedigitaliseerd zijn en gemakkelijk toegang bieden tot de relevante digitale instrumenten. Dit zal netwerkexploitanten en overheidsinstanties in staat stellen hun rechten uit te oefenen en de in deze verordening vastgestelde verplichtingen na te komen. Dit omvat snelle toegang tot de minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur en geplande civiele werken, elektronische administratieve procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten, en de toepasselijke voorwaarden en procedures. Als onderdeel van deze minimuminformatie moet het centrale informatiepunt toegang geven tot informatie met geografische componenten over de locatie van bestaande fysieke infrastructuur en geplande civiele werken. Om dit te vergemakkelijken, moeten de lidstaten zorgen voor geautomatiseerde digitale instrumenten voor de indiening van de informatie met geografische componenten en voor instrumenten om de informatie om te zetten naar de ondersteunde gegevensformaten. Deze zouden via het centrale informatiepunt ter beschikking kunnen worden gesteld van netwerkexploitanten en overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van deze informatie. Indien locatiegegevens met geografische componenten beschikbaar zijn via andere digitale instrumenten, zoals het Inspire-geoportaal op grond van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad 38 , zou het centrale informatiepunt bovendien gebruiksvriendelijke toegang tot deze informatie kunnen bieden.

(30) Om de evenredigheid en veiligheid te waarborgen, hoeft de verplichting om informatie over bestaande fysieke infrastructuur via het centrale informatiepunt te verstrekken niet te gelden om dezelfde redenen als die welke een weigering van een verzoek om toegang rechtvaardigen. Bovendien zou het verstrekken van informatie over bestaande fysieke infrastructuur via het centrale informatiepunt in zeer specifieke gevallen belastend of onevenredig kunnen zijn voor netwerkexploitanten en overheidsinstanties. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de relevante activa nog niet in kaart zijn gebracht en het zeer duur zou zijn deze in kaart te brengen, of indien wordt verwacht dat in bepaalde gebieden van een lidstaat of met betrekking tot bepaalde specifieke fysieke infrastructuur zeer weinig verzoeken om toegang zullen worden ingediend. Indien op basis van een gedetailleerde kosten-batenanalyse blijkt dat het verstrekken van informatie onevenredig is, mogen netwerkexploitanten en overheidsinstanties niet worden verplicht dergelijke informatie te verstrekken. De lidstaten moeten een dergelijke gedetailleerde kosten-batenanalyse uitvoeren op basis van een raadpleging van belanghebbenden over de vraag naar toegang tot bestaande fysieke infrastructuur, en de analyse moet regelmatig worden bijgewerkt. Het raadplegingsproces en het resultaat ervan moeten openbaar worden gemaakt en de specifieke fysieke infrastructuur die van deze verplichting moet worden vrijgesteld, moet aan de Commissie worden meegedeeld.

(31) Om de consistentie te waarborgen, moeten de bevoegde instanties die de functies van het centrale informatiepunt uitoefenen, de nationale regelgevende instanties die hun taken uit hoofde van Richtlijn (EU) 2018/1972 vervullen of andere bevoegde instanties, zoals nationale, regionale of lokale autoriteiten die belast zijn met het kadaster of de uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG (Inspire), naargelang het geval, met elkaar overleggen en samenwerken. Deze samenwerking moet tot doel hebben de inspanningen voor de nakoming van de transparantieverplichtingen voor netwerkexploitanten en overheidsinstanties, met inbegrip van ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht (“AMM”), om informatie over hun fysieke infrastructuur beschikbaar te stellen, tot een minimum te beperken. Indien een andere reeks gegevens over de fysieke infrastructuur van de exploitant met aanmerkelijke marktmacht vereist is, moet die samenwerking leiden tot nuttige onderlinge links en synergieën tussen de AMM-gerelateerde databank en het centrale informatiepunt en tot evenredige gemeenschappelijke praktijken op het gebied van gegevensverzameling en -verstrekking, om te komen tot resultaten die gemakkelijk te vergelijken zijn. De samenwerking moet ook gericht zijn op het vergemakkelijken van de toegang tot informatie over fysieke infrastructuur, in het licht van de nationale omstandigheden. Indien wettelijke verplichtingen worden gewijzigd of ingetrokken, moeten de betrokken partijen overeenstemming kunnen bereiken over de beste oplossingen om het verzamelen en verstrekken van gegevens over fysieke infrastructuur aan te passen aan de nieuwe toepasselijke wettelijke vereisten.

(32) De transparantieverplichting voor de coördinatie van civiele werken hoeft niet van toepassing te zijn op civiele werken om redenen van nationale veiligheid of in noodsituaties. Dit kan het geval zijn voor civiele werken die worden uitgevoerd indien er gevaar voor het publiek bestaat als gevolg van afbraakprocessen op civieltechnische werken en de bijbehorende installaties die zijn veroorzaakt door destructieve natuurlijke of menselijke factoren en nodig zijn om de veiligheid ervan te waarborgen of om ze te slopen. Omwille van de transparantie moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van de soorten civiele werken die onder deze omstandigheden vallen en deze via een centraal informatiepunt bekendmaken.

(33) Om te zorgen voor aanzienlijke besparingen en de ongemakken voor het gebied dat door de uitrol van nieuwe elektronischecommunicatienetwerken wordt getroffen, tot een minimum te beperken, moeten regelgevende beperkingen die in de regel verhinderen dat netwerkexploitanten onderling onderhandelen over overeenkomsten betreffende de coördinatie van civiele werken voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit, worden verboden. Indien civiele werken niet met overheidsgeld worden gefinancierd, mag deze verordening geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor netwerkexploitanten om overeenkomsten betreffende de coördinatie van civiele werken te sluiten overeenkomstig hun eigen investerings- en bedrijfsplannen en het tijdschema van hun keuze.

(34) De lidstaten moeten de resultaten van geheel of gedeeltelijk met overheidsgeld gefinancierde civiele werken maximaliseren door de positieve externe effecten van die werken in alle sectoren te benutten en te zorgen voor gelijke kansen om de beschikbare en geplande fysieke infrastructuur te delen voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit. Er mogen geen negatieve gevolgen zijn voor het primaire doel van met overheidsgeld gefinancierde civiele werken. De netwerkexploitant die de betrokken civiele werken direct of indirect (bijvoorbeeld via een onderaannemer) uitvoert, dient onder evenredige, niet-discriminerende en transparante voorwaarden in te gaan op tijdig ingediende redelijke verzoeken om de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit te coördineren. De verzoekende exploitant moet bijvoorbeeld alle extra kosten dekken, ook die welke het gevolg zijn van vertragingen, en wijzigingen van de oorspronkelijke plannen tot een minimum beperken. Dergelijke bepalingen mogen geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten om capaciteit voor elektronischecommunicatienetwerken te reserveren, zelfs bij gebrek aan specifieke verzoeken. Dit zal de lidstaten in staat stellen aan de toekomstige vraag naar fysieke infrastructuur te voldoen om de waarde van civiele werken te maximaliseren of om maatregelen te nemen die exploitanten van andere soorten netwerken, zoals vervoers-, gas- of elektriciteitsnetwerken, soortgelijke rechten verlenen om civiele werken te coördineren.

(35) In sommige gevallen, met name bij een uitrol in landelijke, afgelegen of dunbevolkte gebieden, kan de verplichting tot coördinatie van civiele werken de financiële levensvatbaarheid van een dergelijke uitrol in het gedrang brengen en uiteindelijk investeringen volgens marktvoorwaarden ontmoedigen. Een verzoek tot coördinatie van civiele werken aan een onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden, kan derhalve onder bepaalde omstandigheden als onredelijk worden beschouwd. Dit dient met name het geval te zijn als de verzoekende onderneming die elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden niet heeft aangegeven voornemens te zijn in dat gebied netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen (hetzij als een nieuwe uitrol, een modernisering of een uitbreiding van een netwerk) en er een prognose of uitnodiging is geweest om een voornemen tot uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit in aangewezen gebieden te verklaren (overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn (EU) 2018/1972) of een openbare raadpleging heeft plaatsgevonden overeenkomstig staatssteunregels van de Unie. Indien meer dan een van deze prognoses, uitnodigingen en/of openbare raadplegingen heeft plaatsgevonden, moet alleen het ontbreken van een blijk van belangstelling bij de meest recente gelegenheid die betrekking heeft op de periode waarin het verzoek tot coördinatie van civiele werken wordt ingediend, in aanmerking worden genomen. Om te waarborgen dat in de toekomst toegang tot de uitgerolde infrastructuur mogelijk is, moet de onderneming die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbiedt of gemachtigd is deze aan te bieden en die de civiele werken uitvoert, garanderen dat zij fysieke infrastructuur met voldoende capaciteit zal uitrollen, rekening houdend met de door de Commissie verstrekte richtsnoeren. Dit doet geen afbreuk aan de regels en voorwaarden die verbonden zijn aan de toewijzing van overheidsmiddelen en de toepassing van staatssteunregels.

(36) Met het oog op een consistente aanpak zou de Commissie, in nauwe samenwerking met het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec), richtsnoeren kunnen verstrekken voor de toepassing van de bepalingen inzake de coördinatie van civiele werken, onder meer, maar niet uitsluitend, over de verdeling van de kosten. Bij het opstellen van de richtsnoeren moet terdege rekening worden gehouden met de standpunten van de belanghebbenden en de nationale organen voor geschillenbeslechting.

(37) Een doeltreffende coördinatie kan helpen om kosten, vertragingen en verstoringen die kunnen worden veroorzaakt door problemen bij de uitrol ter plaatse, te beperken. Een voorbeeld waarbij de coördinatie van civiele werken duidelijke voordelen kan opleveren, zijn sectoroverschrijdende projecten voor de uitrol van 5G-corridors langs vervoerstrajecten, zoals wegen, spoorwegen en binnenwateren. Deze projecten vereisen vaak ook ontwerpcoördinatie of mede-ontwerp op basis van samenwerking tussen de projectdeelnemers in een vroege fase. In het kader van het mede-ontwerp kunnen de betrokken partijen vóór de coördinatie van de civiele werken overeenstemming bereiken over de uitrol van de fysieke infrastructuur en de te gebruiken technologie en uitrusting. Daarom moet het verzoek tot coördinatie van civiele werken zo spoedig mogelijk worden ingediend.

(38) Mogelijk zijn verschillende vergunningen voor de uitrol van elementen van elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten nodig om de algemene belangen van de lidstaten en de Unie te beschermen. Het kan daarbij gaan om graaf-, bouw-, stedenbouwkundige, milieu- en andere vergunningen alsook doorgangsrechten. Het aantal vergunningen en doorgangsrechten dat vereist is voor de uitrol van verschillende soorten elektronischecommunicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten en het lokale karakter van de uitrol kunnen de toepassing van verschillende procedures en voorwaarden met zich meebrengen, wat tot problemen bij de uitrol van het netwerk kan leiden. Om de uitrol te vergemakkelijken, moeten alle regels betreffende de voorwaarden en procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten derhalve op nationaal niveau worden gestroomlijnd en consistent zijn. Zonder te tornen aan het recht van elke bevoegde instantie om te worden betrokken en haar beslissingsbevoegdheden te behouden overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, moet alle informatie over de procedures en algemene voorwaarden voor het verlenen van vergunningen voor civiele werken en doorgangsrechten beschikbaar zijn via centrale informatiepunten. Dit kan de complexiteit verminderen en de efficiëntie en transparantie vergroten voor alle exploitanten en met name voor nieuwkomers en kleinere exploitanten die niet in dat gebied actief zijn. Bovendien moeten exploitanten het recht hebben om hun aanvragen voor vergunningen en doorgangsrechten elektronisch in te dienen via een centraal informatiepunt. Die ondernemingen moeten ook informatie over de status van hun aanvragen en over de inwilliging of weigering ervan elektronisch kunnen opvragen.

(39) Vergunningsprocedures mogen geen belemmeringen voor investeringen vormen of de interne markt schaden. De lidstaten moeten er derhalve voor zorgen dat een besluit over het al dan niet verlenen van een vergunning voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten binnen vier maanden na ontvangst van een volledige vergunningsaanvraag beschikbaar is. Dit doet geen afbreuk aan andere specifieke termijnen of verplichtingen die voor het goede verloop van de procedure zijn vastgesteld en die overeenkomstig het nationale recht of het recht van de Unie op de vergunningsprocedure van toepassing zijn. De bevoegde instanties mogen de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit of bijbehorende faciliteiten niet beperken, belemmeren of economisch minder aantrekkelijk maken. Zij mogen met name niet verhinderen dat procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten indien mogelijk parallel lopen, noch eisen dat exploitanten een bepaald type vergunning moeten verkrijgen voordat zij andere typen vergunningen kunnen aanvragen. De bevoegde instanties moeten elke weigering om onder hun bevoegdheid vallende vergunningen of doorgangsrechten te verlenen, motiveren op basis van objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige voorwaarden.

(40) Om onnodige vertragingen te voorkomen, moeten de bevoegde instanties binnen 15 dagen na ontvangst van de vergunningsaanvraag nagaan of deze volledig is. De vergunningsaanvraag moet als volledig worden beschouwd, tenzij de bevoegde instantie de aanvrager verzoekt om binnen die termijn ontbrekende informatie te verstrekken. Om redenen van gelijke behandeling en transparantie mogen de bevoegde instanties vergunningsaanvragen voor civiele werken niet als ontvankelijk beschouwen indien de krachtens deze verordening vereiste minimuminformatie niet via een centraal informatiepunt beschikbaar is gesteld binnen drie maanden vóór de indiening van de eerste vergunningsaanvraag bij de bevoegde instanties. Indien naast vergunningen ook doorgangsrechten vereist zijn voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit, moeten de bevoegde instanties, in afwijking van artikel 43 van Richtlijn (EU) 2018/1972, deze doorgangsrechten binnen vier maanden na ontvangst van het verzoek verlenen. Andere doorgangsrechten die niet nodig zijn in combinatie met vergunningen voor civiele werken moeten ook in de toekomst binnen zes maanden worden verleend overeenkomstig artikel 43 van Richtlijn (EU) 2018/1972. Exploitanten die schade lijden doordat een bevoegde instantie niet binnen de toepasselijke termijnen een vergunning of doorgangsrecht afgeeft, moeten recht hebben op een schadevergoeding.

(41) Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van artikel 7 van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 39 . De door middel van een uitvoeringshandeling op Unieniveau vastgestelde vrijstellingen van de vergunningsplicht zouden onder bepaalde specifieke voorwaarden kunnen worden toegepast op verschillende categorieën infrastructuur (zoals masten, antennes, palen en ondergrondse kabels) waarvoor initieel bouwvergunningen, graafvergunningen of andere soorten vergunningen vereist kunnen zijn. Zij zouden ook kunnen worden toegepast op technische verbeteringen van bestaande onderhoudswerken of installaties, kleinschalige civiele werken, zoals het graven van sleuven, en verlengingen van vergunningen.

(42) Om ervoor te zorgen dat de procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen en doorgangsrechten binnen redelijke termijnen worden afgerond, zoals blijkt uit bepaalde moderniseringspraktijken en goede administratieve praktijken op nationaal niveau, moeten beginselen voor administratieve vereenvoudiging worden vastgesteld. Dit moet onder meer inhouden dat de verplichting van voorafgaande toestemming wordt beperkt tot gevallen waarin die essentieel is en dat het beginsel wordt ingevoerd dat een aanvraag stilzwijgend door de bevoegde instanties wordt goedgekeurd na het verstrijken van een bepaalde termijn. Bovendien zouden de categorieën van uitrol die krachtens het Unierecht van vergunningen zijn vrijgesteld, niet langer krachtens het nationale recht aan vergunningen onderworpen mogen zijn.

(43) Om de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit te vergemakkelijken, moet elke vergoeding in verband met een vergunning, met uitzondering van doorgangsrechten, worden beperkt tot de administratieve kosten in verband met de behandeling van de vergunningsaanvraag overeenkomstig de beginselen van artikel 16 van Richtlijn (EU) 2018/1972. Op doorgangsrechten zijn de bepalingen van de artikelen 42 en 43 van Richtlijn (EU) 2018/1972 van toepassing.

(44) Om de in Besluit (EU) 2022/2481 vastgestelde streefcijfers te verwezenlijken, moeten tegen 2030 alle eindgebruikers op vaste locaties tot aan een netwerkaansluitpunt gebruik kunnen maken van een gigabitnetwerk en moeten alle bevolkte gebieden worden bestreken door draadloze hogesnelheidsnetwerken van de volgende generatie met prestaties die minstens aan 5G gelijkwaardig zijn, met inachtneming van het beginsel van technologische neutraliteit. Het aanbieden van gigabitnetwerken tot bij de eindgebruiker moet worden vergemakkelijkt, met name door middel van glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur. De kosten voor het aanleggen van miniducts tijdens de bouw van een gebouw zijn slechts marginaal, terwijl het achteraf aanleggen van gigabitinfrastructuur in gebouwen een aanzienlijk deel van de kosten van de uitrol van een gigabitnetwerk kan vertegenwoordigen. Daarom moeten alle nieuwe gebouwen of gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, worden uitgerust met fysieke infrastructuur en binnenhuisglasvezelbekabeling, zodat eindgebruikers op gigabitsnelheden kunnen worden aangesloten. Nieuwe meergezinswoningen en meergezinswoningen die ingrijpend worden gerenoveerd, moeten ook worden uitgerust met een toegangspunt dat toegankelijk is voor een of meer ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden. Voorts moeten projectontwikkelaars ervoor zorgen dat er vanuit elke woning een holle leiding loopt naar het toegangspunt dat zich binnen of buiten de meergezinswoning bevindt. Ingrijpende renovaties van bestaande gebouwen op de locatie van de eindgebruiker om de energieprestaties te verbeteren (overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad 40 ) bieden een kans om die gebouwen ook uit te rusten met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, binnenhuisglasvezelbekabeling en, voor meergezinswoningen, een toegangspunt.

(45) Het uitrusten van een gebouw met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, een toegangspunt of binnenhuisglasvezelbekabeling kan als onevenredig duur worden beschouwd, met name voor nieuwe eengezinswoningen of gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd. Dit kan gebaseerd zijn op objectieve gronden, zoals kostenramingen op maat, economische redenen die verband houden met de locatie, redenen die verband houden met het behoud van stedelijk erfgoed of milieuredenen (bijvoorbeeld voor specifieke categorieën monumenten).

(46) Het moet voor potentiële kopers en huurders mogelijk zijn gebouwen te identificeren die zijn uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, een toegangspunt en binnenhuisglasvezelbekabeling en die dus aanzienlijke kostenbesparingen kunnen opleveren. Het moet ook worden aangemoedigd om gebouwen glasvezelklaar te maken. De lidstaten moeten daarom een verplicht “glasvezelklaar”-label ontwikkelen voor gebouwen die overeenkomstig deze verordening zijn uitgerust met dergelijke infrastructuur, een toegangspunt en binnenhuisglasvezelbekabeling.

(47) Ondernemingen die openbare elektronischecommunicatienetwerken aanbieden of gemachtigd zijn deze aan te bieden en in een bepaald gebied een gigabitnetwerk uitrollen, zouden aanzienlijke schaalvoordelen kunnen behalen als zij hun netwerk zouden kunnen aansluiten op het toegangspunt van een gebouw door gebruik te maken van bestaande fysieke infrastructuur en eventuele schade te herstellen. Dit moet mogelijk zijn ongeacht of een abonnee op dat moment uitdrukkelijk belangstelling voor de dienst heeft getoond en op voorwaarde dat de gevolgen voor privé-eigendom tot een minimum worden beperkt. Zodra het netwerk op het toegangspunt is aangesloten, kunnen nieuwe klanten tegen aanzienlijk lagere kosten worden aangesloten, met name door toegang tot een glasvezelklaar verticaal segment in het gebouw, indien dit reeds bestaat. Die doelstelling wordt ook bereikt wanneer het gebouw zelf reeds is uitgerust met een gigabitnetwerk waartoe onder transparante, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden toegang wordt verleend aan elke aanbieder van een openbaar communicatienetwerk met een actieve abonnee in het gebouw. Dat zou met name het geval kunnen zijn in lidstaten die maatregelen hebben genomen krachtens artikel 44 van Richtlijn (EU) 2018/1972.

(48) Om er mee voor te zorgen dat gigabitnetwerken beschikbaar zijn voor eindgebruikers, moeten nieuwe gebouwen en ingrijpend gerenoveerde gebouwen worden uitgerust met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, binnenhuisglasvezelbekabeling en, in het geval van meergezinswoningen, een toegangspunt. De lidstaten moeten over een zekere mate van flexibiliteit kunnen beschikken om dit te bereiken. Deze verordening strekt derhalve niet tot harmonisering van de regels met betrekking tot de kosten daarvan, met inbegrip van het terugverdienen van de kosten voor het uitrusten van gebouwen met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur, binnenhuisglasvezelbekabeling en een toegangspunt.

(49) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en om rekening te houden met nationale omstandigheden, moeten de lidstaten de normen of technische specificaties vaststellen die nodig zijn om nieuw gebouwde of ingrijpend gerenoveerde gebouwen uit te rusten met glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur en binnenhuisglasvezelbekabeling; en nieuwe of ingrijpend gerenoveerde meergezinswoningen met een toegangspunt. Die normen of technische specificaties moeten ten minste het volgende omvatten: de specificaties van het toegangspunt voor het gebouw; de specificaties van de glasvezelinterface; de kabelspecificaties; de contactdoosspecificaties; de specificaties voor buizen of microducts; de technische specificaties die nodig zijn om interferentie met elektrische bekabeling te voorkomen, en de minimale buigradius. De lidstaten moeten de afgifte van bouwvergunningen afhankelijk stellen van de voorwaarde dat nieuwe gebouwen of ingrijpende renovatiewerken waarvoor een bouwvergunning vereist is, voldoen aan de normen of technische specificaties op basis van een gecertificeerd testverslag. De lidstaten moeten ook certificeringsregelingen opzetten om aan te tonen dat aan de normen of technische specificaties is voldaan en om het “glasvezelklaar”-label toe te kennen. Om te voorkomen dat de administratieve rompslomp in verband met de krachtens deze verordening opgezette certificeringsregeling toeneemt, moeten de lidstaten bovendien rekening houden met de procedurele vereisten die krachtens Richtlijn 2010/31/EU op certificeringsregelingen van toepassing zijn, en tevens de mogelijkheid overwegen om het mogelijk te maken beide aanvraagprocedures samen in te leiden.

(50) Gelet op de maatschappelijke voordelen van digitale inclusie en rekening houdend met de economische aspecten van de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit, dienen alle aanbieders van openbare communicatienetwerken het recht te hebben om, indien er voor de woningen van eindgebruikers geen passieve of actieve glasvezelklare infrastructuur aanwezig is en er geen alternatieven zijn om een abonnee van een netwerk met zeer hoge capaciteit te voorzien, hun netwerk op eigen kosten aan te sluiten op een particuliere woning, mits de gevolgen voor de private eigendom zoveel mogelijk worden beperkt, bijvoorbeeld door indien mogelijk gebruik te maken van de bestaande fysieke infrastructuur in het gebouw of door eventuele beschadigingen volledig te herstellen.

(51) Verzoeken om toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur moeten onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, terwijl een verzoek om toegang tot glasvezelbekabeling onder het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2018/1972 moet vallen. Bovendien zou de toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur kunnen worden geweigerd indien de toegang tot binnenhuisglasvezelbekabeling beschikbaar wordt gesteld onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, ook wat betreft de prijs.

(52) Met het oog op een consistente aanpak zou de Commissie, in nauwe samenwerking met Berec, richtsnoeren kunnen verstrekken over de toepassing van bepalingen inzake de toegang tot fysieke binnenhuisinfrastructuur, onder meer, maar niet uitsluitend, over de voorwaarden daarvan. Bij het opstellen van de richtsnoeren moet terdege rekening worden gehouden met de standpunten van de belanghebbenden en de nationale organen voor geschillenbeslechting.

(53) Om de modernisering en flexibiliteit van administratieve procedures te bevorderen en de kosten van en de tijd besteed aan de procedures voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit te beperken, moeten de diensten van centrale informatiepunten volledig online worden uitgevoerd. Daartoe moeten centrale informatiepunten op een gemakkelijke wijze toegang bieden tot de nodige digitale instrumenten, zoals webportalen, digitale platforms en digitale applicaties. De instrumenten moeten op efficiënte wijze toegang bieden tot de minimuminformatie over bestaande fysieke infrastructuur en geplande civiele werken, en moeten het mogelijk maken om informatie op te vragen. Deze digitale instrumenten moeten ook toegang bieden tot de elektronische administratieve procedures voor het verlenen van vergunningen en doorgangsrechten en tot gerelateerde informatie over de toepasselijke voorwaarden en procedures. Indien in een lidstaat meer dan een centraal informatiepunt is opgezet, moeten alle centrale informatiepunten gemakkelijk en naadloos elektronisch toegankelijk zijn via een centraal nationaal digitaal toegangspunt. Dit toegangspunt moet een gemeenschappelijke gebruikersinterface hebben die toegang biedt tot de online centrale informatiepunten. Het centrale nationale digitale toegangspunt moet de interactie tussen exploitanten en bevoegde instanties die de functies van de centrale informatiepunten vervullen, vergemakkelijken.

(54) De lidstaten moeten kunnen vertrouwen op, en indien nodig verbeteringen aanbrengen aan, digitale instrumenten zoals webportalen, digitale platforms en digitale applicaties die mogelijk reeds op lokaal, regionaal of nationaal niveau beschikbaar zijn om de functies van het centrale informatiepunt te vervullen, mits zij de in deze verordening uiteengezette verplichtingen nakomen. Dit omvat toegang via een centraal nationaal digitaal toegangspunt en de beschikbaarheid van alle in deze verordening beschreven functies. Om aan de eenmaligheidsbeginselen minimale gegevensverwerking en juistheid te voldoen, moet het de lidstaten worden toegestaan meer digitale platforms of applicaties ter ondersteuning van de centrale informatiepunten te integreren, naargelang het geval. Zo zouden de digitale platforms of applicaties ter ondersteuning van de centrale informatiepunten die informatie verstrekken over bestaande fysieke infrastructuur onderling kunnen worden verbonden of geheel of gedeeltelijk kunnen worden geïntegreerd met die voor geplande civiele werken en het verlenen van vergunningen.

(55) Met het oog op de doeltreffendheid van de centrale informatiepunten waarin deze verordening voorziet, moeten de lidstaten zorgen voor adequate middelen en voor direct beschikbare relevante informatie met betrekking tot een specifiek geografisch gebied. De informatie moet met de juiste mate van detail worden gepresenteerd om de efficiëntie met het oog op de toegewezen taken te maximaliseren, ook bij het lokale kadaster. In dit opzicht zouden de lidstaten de mogelijke synergieën en schaalvoordelen kunnen overwegen met het concept van het één-loket in de zin van artikel 6 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad 41 en andere geplande of bestaande e-overheidsoplossingen om voort te bouwen op bestaande structuren en de voordelen voor gebruikers te maximaliseren. Evenzo moet de “één digitale toegangspoort” waarin Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad 42 voorziet, links naar de centrale informatiepunten aanbieden.

(56) De kosten voor het opzetten van het centrale nationale digitale toegangspunt, de centrale informatiepunten en de digitale instrumenten die nodig zijn om aan de bepalingen van deze verordening te voldoen, kunnen geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor financiële steun uit fondsen van de Unie, zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling – specifieke doelstelling: een concurrerender en slimmer Europa door de bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit 43 ; het programma Digitaal Europa 44 – specifieke doelstelling: uitrol en optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit en de herstel- en veerkrachtfaciliteit 45 – pijlers voor digitale transformatie en voor slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip van economische cohesie, banen, productiviteit, concurrentievermogen, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en een goed functionerende interne markt met sterke kmo’s, mits zij voldoen aan de daarin vervatte doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria.

(57) In geval van een meningsverschil over technische en commerciële voorwaarden tijdens commerciële onderhandelingen over de toegang tot fysieke infrastructuur of over de coördinatie van civiele werken, moet elke partij een beroep kunnen doen op een nationale instantie voor geschillenbeslechting die de partijen een oplossing oplegt om te voorkomen dat ten onrechte wordt geweigerd aan het verzoek te voldoen of dat onredelijke voorwaarden worden opgelegd. Bij het bepalen van de prijzen voor het verlenen van toegang tot of het delen van de kosten voor gecoördineerde civiele werken moet de instantie voor geschillenbeslechting ervoor zorgen dat de aanbieder van toegang en netwerkexploitanten die civiele werken plannen, een eerlijke kans hebben om de kosten die zij maken voor het verlenen van toegang tot hun fysieke infrastructuur of voor het coördineren van hun geplande civiele werken terug te verdienen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de passende richtsnoeren van de Commissie, eventuele specifieke nationale omstandigheden, tariefstructuren die zijn ingesteld en corrigerende maatregelen die door een nationale regelgevende instantie zijn opgelegd. De instantie voor geschillenbeslechting moet ook rekening houden met de gevolgen van de gevraagde toegang of coördinatie van geplande civiele werken voor het bedrijfsplan van de aanbieder van toegang of netwerkexploitanten die civiele werken plannen, met inbegrip van hun gedane of geplande investeringen, met name investeringen in de fysieke infrastructuur waarop het verzoek betrekking heeft.

(58) Om vertragingen bij de uitrol van netwerken te voorkomen, moet de nationale instantie voor geschillenbeslechting het geschil snel beslechten en in ieder geval binnen vier maanden na ontvangst van het verzoek om beslechting in het geval van geschillen over de toegang tot bestaande fysieke infrastructuur en binnen één maand wanneer het gaat om transparantie over fysieke infrastructuur, coördinatie van geplande civiele werken en transparantie over geplande civiele werken. Het is mogelijk dat de organen voor geschillenbeslechting geen controle hebben over uitzonderlijke omstandigheden die een vertraging bij de beslechting van een geschil rechtvaardigen, zoals onvoldoende informatie of documentatie die nodig is om een besluit te nemen, met inbegrip van de standpunten van andere bevoegde instanties die moeten worden geraadpleegd of de grote complexiteit van het dossier.

(59) Bij geschillen over de toegang tot de fysieke infrastructuur, geplande civiele werken of informatie daarover om netwerken met zeer hoge capaciteit uit te rollen, moet de instantie voor geschillenbeslechting de bevoegdheid hebben om die geschillen door middel van een bindend besluit te beslechten. De besluiten van die instantie mogen in geen geval afbreuk doen aan de mogelijkheid van een partij om de zaak aan een rechter voor te leggen of om voorafgaand aan of parallel met de formele geschillenbeslechting een beroep te doen op een middelingsregeling die de vorm kan aannemen van bemiddeling of een extra uitwisselingsronde.

(60) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel mag deze verordening geen afbreuk doen aan de mogelijkheid van de lidstaten om regelgevende taken toe te wijzen aan de instanties die het meest geschikt zijn om die taken te vervullen in overeenstemming met de nationale grondwettelijke regeling voor de toewijzing van bevoegdheden en met de in deze verordening vastgestelde vereisten. Om de administratieve lasten te verlichten, moet het de lidstaten worden toegestaan een bestaande instantie aan te wijzen of de reeds op grond van Richtlijn 2014/61/EU aangewezen bevoegde instanties te behouden. Informatie over de aan de bevoegde instantie(s) toegewezen taken moet via een centraal informatiepunt worden bekendgemaakt en bij de Commissie worden aangemeld, tenzij dit reeds is gebeurd overeenkomstig Richtlijn 2014/61/EU. De vrijheid die de lidstaten behouden om de functies van het centrale informatiepunt aan meer dan een bevoegde instantie toe te wijzen, mag geen afbreuk doen aan hun vermogen om die functies doeltreffend te vervullen.

(61) De aangewezen nationale instantie voor geschillenbeslechting en de bevoegde instantie die de functies van het centrale informatiepunt vervult, moeten zorgen voor onpartijdigheid, onafhankelijkheid en structurele scheiding ten opzichte van de betrokken partijen, moeten hun bevoegdheden onpartijdig, transparant en tijdig uitoefenen, en moeten over de juiste competenties en middelen beschikken.

(62) De lidstaten moeten voorzien in passende, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties in geval van niet-naleving van deze verordening of van een bindend besluit van de bevoegde instanties, met inbegrip van gevallen waarin een netwerkexploitant of een overheidsinstantie bewust of door grove nalatigheid misleidende, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt via een centraal informatiepunt.

(63) Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het faciliteren van de uitrol van fysieke infrastructuur die geschikt is voor netwerken met zeer hoge capaciteit in de gehele Unie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt wegens aanhoudende verschillen in aanpak en de trage en ondoeltreffende omzetting van Richtlijn 2014/61/EU, maar vanwege de omvang van de uitrol van de netwerken en vereiste investeringen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(64) Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. Deze verordening beoogt met name de volledige eerbiediging van het recht op privacy en de bescherming van bedrijfsgeheimen, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. Deze verordening moet overeenkomstig deze rechten en beginselen worden toegepast.

(65) Deze verordening bevat bepalingen die betrekking hebben op alle inhoudelijke gebieden die onder Richtlijn 2014/61/EU vallen, die derhalve moet worden ingetrokken.

(66) Een periode van zes maanden tussen de inwerkingtreding en de toepassing heeft tot doel de lidstaten voldoende tijd geven om ervoor te zorgen dat hun nationale wetgeving geen belemmeringen voor de uniforme en doeltreffende toepassing van deze verordening bevat. De periode van zes maanden doet geen afbreuk aan de specifieke regels in deze verordening betreffende de uitgestelde toepassing van specifieke bepalingen die daarin zijn gespecificeerd. De lidstaten moeten nationale bepalingen die met deze verordening overlappen of ermee in strijd zijn, intrekken tegen de tijd dat de verordening van toepassing wordt. Wat de vaststelling van nieuwe wetgeving tijdens deze periode betreft, volgt uit artikel 4, lid 3, VEU dat de lidstaten verplicht zijn tot loyale samenwerking en geen actie mogen ondernemen die in strijd zou zijn met toekomstige rechtsregels van de Unie.