Overwegingen bij COM(2023)708 - Standpunt EU in het Gemengd Comité voor de CETA dat is opgericht bij de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada en de EU wat betreft de vaststelling van een besluit over de uitlegging van artikel 8.10, bijlage 8-A, artikel 8.9, lid 1), en artikel 8.39, lid 3, van de CETA, overeenkomstig artikel 26.1, lid 5, punt e), van de CETA - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)708 - Standpunt EU in het Gemengd Comité voor de CETA dat is opgericht bij de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) ... |
---|---|
document | COM(2023)708 |
datum | 29 januari 2024 |
(2) Besluit (EU) 2017/38 van de Raad5 voorziet in de voorlopige toepassing van delen van de overeenkomst. De overeenkomst wordt sinds 21 september 2017 voorlopig toegepast.
(3) Overeenkomstig artikel 26.1, lid 5, punt e), van de overeenkomst is het Gemengd Comité voor de CETA bevoegd besluiten vast te stellen over de uitlegging van de bepalingen van deze overeenkomst, die bindend zijn voor de gerechten die zijn ingesteld krachtens hoofdstuk acht, afdeling F (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten), en hoofdstuk negenentwintig (Geschillenbeslechting).
(4) Krachtens artikel 26.3, lid 2, van de overeenkomst zijn de besluiten van het Gemengd Comité voor de CETA bindend voor de Partijen, onder voorbehoud dat aan de nodige interne voorschriften en procedures wordt voldaan, en worden zij door de Partijen uitgevoerd.
(5) Het Gemengd Comité voor de CETA moet volgens een schriftelijke procedure een besluit vaststellen over de uitlegging van artikel 8.10, bijlage 8-A, artikel 8.9, lid 1, en artikel 8.39, lid 3, van de CETA.
(6) Het is derhalve wenselijk het standpunt te bepalen dat namens de Unie op basis van het aangehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité voor de CETA moet worden ingenomen in het Gemengd Comité voor de CETA, aangezien het voornoemde artikelen verduidelijkt.