Overwegingen bij COM(2024)620 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2024)620 - .
document COM(2024)620
datum 19 juni 2024
 
(1) Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad2, waarbij de herstel- en veerkrachtfaciliteit werd ingesteld, is op 19 februari 2021 in werking getreden. De herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt de lidstaten financiële ondersteuning voor de uitvoering van hervormingen en investeringen, die worden gerealiseerd met budgettaire stimulansen door de EU. In overeenstemming met de prioriteiten van het Europees Semester draagt zij bij tot het economisch en sociaal herstel en de uitvoering van duurzame hervormingen en investeringen, met name om de groene en de digitale transitie te bevorderen en de economieën van de lidstaten veerkrachtiger te maken. Zij helpt ook de overheidsfinanciën te versterken en de groei en werkgelegenheid op middellange en lange termijn te stimuleren, de territoriale cohesie binnen de EU te verbeteren en de verdere uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten te ondersteunen.

(2) De REPowerEU-verordening3, die op 27 februari 2023 is vastgesteld, heeft tot doel de EU geleidelijk onafhankelijker te maken van de invoer van Russische fossiele brandstoffen. Dit zou moeten bijdragen tot energiezekerheid en de diversificatie van de energievoorziening van de EU en tegelijkertijd het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, de opslagcapaciteit voor energie en de energie-efficiëntie vergroten. Oostenrijk heeft een nieuw REPowerEU-hoofdstuk toegevoegd aan zijn nationale herstel- en veerkrachtplan om belangrijke hervormingen en investeringen te financieren die de REPowerEU-doelstellingen helpen verwezenlijken.

(3) Op 16 maart 2023 heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd met de titel “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030”4, als basis voor beleidsbeslissingen en met als doel te werken aan een groeibevorderend regelgevingskader. De mededeling schetst het concurrentievermogen rond negen elkaar versterkende aanjagers. Deze aanjagers zijn onder meer de toegang tot particulier kapitaal, onderzoek en innovatie, onderwijs en vaardigheden, en de eengemaakte markt als de belangrijkste beleidsprioriteiten voor hervormingen en investeringen om de huidige productiviteitsuitdagingen aan te pakken en het concurrentievermogen van de EU en haar lidstaten op lange termijn op te bouwen. Na deze mededeling heeft de Commissie op 14 februari 2024 het jaarverslag over de eengemaakte markt en het concurrentievermogen gepubliceerd5. Daarin worden de sterke punten en uitdagingen van de Europese eengemaakte markt op het gebied van concurrentievermogen beschreven aan de hand van de negen vastgestelde aanjagers.

(4) Op 21 november 2023 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan de jaarlijkse duurzamegroeianalyse 20246 en daarmee de aanzet gegeven tot de cyclus 2024 van het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid. De Europese Raad heeft op 22 maart 2024 zijn goedkeuring gehecht aan de prioriteiten van de jaarlijkse duurzamegroeianalyse 2024 rond de vier dimensies van concurrerende duurzaamheid. Op 21 november 2023 heeft de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 1176/2011 ook het waarschuwingsmechanismeverslag 2024 aangenomen, waarin zij Oostenrijk niet heeft genoemd als een van de lidstaten die mogelijk door onevenwichtigheden is geraakt of het risico loopt daardoor geraakt te worden, en waarvoor een diepgaande evaluatie nodig zou zijn. Op dezelfde datum heeft de Commissie een advies goedgekeurd over het ontwerpbegrotingsplan 2024 van Oostenrijk. De Commissie heeft ook een aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone goedgekeurd, die de Raad op 12 april 2024 heeft aangenomen, alsook het voorstel voor het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2024 waarin de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten wordt geanalyseerd, dat de Raad op 11 maart 2024 heeft aangenomen.

(5) Op 30 april 2024 is het nieuwe EU-kader voor economische governance in werking getreden. Het kader omvat de nieuwe Verordening (EU) 2024/1263 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2024 betreffende de doeltreffende coördinatie van het economisch beleid en betreffende het multilaterale begrotingstoezicht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad. Het bevat ook wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten en van Richtlijn 2011/85/EU over de begrotingskaders van de lidstaten7. De doelen van het nieuwe kader zijn het houdbaarder maken van de overheidsschuld en duurzame en inclusieve groei door middel van geleidelijke begrotingsconsolidatie en hervormingen en investeringen. Het bevordert de nationale verantwoordelijkheid en heeft een grotere focus op de middellange termijn, in combinatie met een doeltreffende en coherentere handhaving. Elke lidstaat moet bij de Raad en de Commissie een nationaal budgettair-structureel plan voor de middellange termijn indienen. De nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn bevatten de budgettaire, hervormings- en investeringsverbintenissen van een lidstaat, die een planningsperiode van vier of vijf jaar bestrijken, afhankelijk van de normale duur van de nationale zittingsperiode. Het netto-uitgaventraject8 in de nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn moet voldoen aan de vereisten van Verordening (EU) 2024/1263, met inbegrip van de vereisten om de overheidsschuld uiterlijk aan het einde van de aanpassingsperiode op een plausibel neerwaarts pad te brengen of te houden, of op een prudent niveau onder 60 % van het bbp te blijven, en het overheidstekort op middellange termijn onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp te brengen en/of te handhaven. Indien een lidstaat zich overeenkomstig de criteria van Verordening (EU) 2024/1263 verbindt tot een relevante reeks hervormingen en investeringen, kan de aanpassingsperiode met ten hoogste drie jaar worden verlengd. Om de opstelling van die plannen te ondersteunen, moet de Commissie de lidstaten op 21 juni 2024 richtsnoeren verstrekken over de inhoud van de plannen en de daaropvolgende jaarlijkse voortgangsverslagen die zij moeten indienen, en zal zij hun overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2024/1263 technische richtsnoeren over de begrotingsaanpassingen toezenden (referentietrajecten en technische informatie, indien van toepassing). Lidstaten moeten hun budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn uiterlijk op 20 september 2024 indienen, tenzij de lidstaat en de Commissie een redelijke verlenging van de termijn overeenkomen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun nationale parlementen hierbij worden betrokken en dat onafhankelijke begrotingsinstellingen, sociale partners en andere nationale belanghebbenden indien nodig worden geraadpleegd. In 2024 blijft het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid evolueren in overeenstemming met de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit. De volledige uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen blijft essentieel voor de verwezenlijking van de beleidsprioriteiten in het kader van het Europees Semester, aangezien de plannen daadwerkelijk helpen bij het aanpakken van alle of een aanzienlijk deel van de problemen die zijn aangehaald in de relevante landspecifieke aanbevelingen die in de afgelopen jaren zijn gedaan. De landspecifieke aanbevelingen 2019, 2020, 2022 en 2023 blijven ook relevant voor herstel- en veerkrachtplannen die worden herzien, bijgewerkt of gewijzigd overeenkomstig de artikelen 14, 18 en 21 van Verordening (EU) 2021/241.

(6) Op 30 april 2021 heeft Oostenrijk in overeenstemming met artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2021/241 zijn herstel- en veerkrachtplan ingediend bij de Commissie. Krachtens artikel 19 van Verordening (EU) 2021/241 heeft de Commissie de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van het herstel- en veerkrachtplan beoordeeld overeenkomstig de beoordelingsrichtsnoeren van bijlage V bij die verordening. Op 13 juli 2021 heeft de Raad zijn besluit betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor Oostenrijk aangenomen9, dat werd gewijzigd op 9 november 2023 overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Verordening (EU) 2021/241 omdat het herstel- en veerkrachtplan op grond van objectieve omstandigheden deels niet langer haalbaar is, en het REPowerEU-hoofdstuk op te nemen10. De tranches worden vrijgegeven mits de Commissie overeenkomstig artikel 24, lid 5, van Verordening (EU) 2021/241 besluit dat Oostenrijk de desbetreffende mijlpalen en streefdoelen die in het uitvoeringsbesluit van de Raad zijn vastgelegd, op bevredigende wijze heeft verwezenlijkt. Onder bevredigende verwezenlijking wordt begrepen dat de verwezenlijking van eerdere mijlpalen en streefdoelen niet is teruggedraaid.

(7) De Commissie heeft op 19 juni 2024 het landverslag 2024 voor Oostenrijk11 gepubliceerd. Daarin werd de vooruitgang beoordeeld die Oostenrijk heeft geboekt bij de uitvoering van de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen die de Raad tussen 2019 en 2023 heeft vastgesteld en werd de balans opgemaakt van de uitvoering door Oostenrijk van het herstel- en veerkrachtplan. Op basis van deze analyse werden in het landverslag lacunes vastgesteld met betrekking tot de uitdagingen die niet of slechts gedeeltelijk worden aangepakt in het herstel- en veerkrachtplan, alsook nieuwe en opkomende uitdagingen. Ook werd de vooruitgang beoordeeld die Oostenrijk heeft geboekt bij de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en bij de verwezenlijking van de kerndoelen van de EU inzake werkgelegenheid, vaardigheden en armoedebestrijding, alsook bij de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN.

(8) Op basis van gegevens die gevalideerd zijn door Eurostat12 daalde het overheidstekort van Oostenrijk van 3,3 % van het bbp in 2022 naar 2,7 % in 2023, terwijl de overheidsschuld daalde van 78,4 % van het bbp eind 2022 tot 77,8 % eind 2023.

(9) Op 12 juli 2022 heeft de Raad Oostenrijk aanbevolen13 actie te ondernemen om er in 2023 voor te zorgen dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in overeenstemming is met een algemeen neutrale beleidskoers14, rekening houdend met de aanhoudende tijdelijke en gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het meest kwetsbaar zijn voor stijgingen van de energieprijzen en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. De Raad heeft Oostenrijk aanbevolen klaar te staan om de lopende uitgaven aan te passen aan de veranderende situatie. De Raad heeft Oostenrijk ook aanbevolen te voorzien in meer overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, met inachtneming van het REPowerEU-initiatief, onder meer door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere Uniefondsen. Volgens ramingen van de Commissie was de begrotingskoers15 in 2023 contractief, en dit met 0,9 % van het bbp, in een context van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) in 2023 heeft een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,5 % van het bbp geleverd. Dit omvat de gestegen kostprijs van de gerichte noodsteunmaatregelen aan huishoudens en bedrijven die het meest kwetsbaar zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,2 % van het bbp. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 was in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven waren goed voor 0,2 % van het bbp in 2023. De nationaal gefinancierde investeringen waren goed voor 3,5 % van het bbp in 2023, een daling van 0,1 procentpunten ten opzichte van 2022. Oostenrijk heeft bijkomende investeringen via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierd. Het land heeft de openbare investeringen voor de groene en de digitale transitie, en voor energiezekerheid, gefinancierd, zoals de creatie van betere breedbandtoegang in landelijke en afgelegen gebieden en steun voor huishoudens om verwarmingssystemen op fossiele brandstoffen te vervangen door hernieuwbare verwarmingstechnologie, die deels worden gefinancierd door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.

(10) Volgens het macro-economische scenario dat aan de economische en budgettaire prognoses van Oostenrijk ten grondslag ligt, zal het reële bbp in 2024 met 0,2 % en in 2025 met 1,8 % groeien, en wordt uitgegaan van een CPI-inflatie van 3,8 % in 2024 en 2,7 % in 2025. Het overheidstekort zal naar verwachting stijgen tot 2,9 % van het bbp in 2024 en 2,8 % van het bbp in 2025, terwijl de overheidsschuldquote naar verwachting zal dalen tot 77,5 % eind 2024 en 77,4 % eind 2025. Na 2025 zal het overheidstekort naar verwachting geleidelijk dalen tot 2,8 % van het bbp in 2026 en tot 2,7 % in 2027. Daarom wordt verwacht dat het overheidssaldo gedurende de looptijd van het programma onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp zal blijven. Na 2025 zal de overheidsschuldquote naar verwachting stabiel blijven op 77,4 % in 2026 en 2027. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zal het reële bbp groeien met 0,3 % in 2024 en 1,6 % in 2025, en zal de GICP-inflatie 3,6 % bedragen in 2024 en 2,8 % in 2025.

(11) In de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie wordt uitgegaan van een overheidstekort van 3,1 % van het bbp in 2024 en een daling van de overheidsschuldquote tot 77,7 % eind 2024. De stijging van het tekort in 2024 is voornamelijk het gevolg van de vertraagde effecten van de inflatie aan de uitgavenzijde (salarissen, pensioenen, geïndexeerde sociale uitkeringen) en extra uitgaven in het kader van het nationale begrotingskader op het gebied van kinderopvang, huisvesting en klimaat, alsook van het onlangs vastgestelde huisvestings- en bouwpakket. Daarnaast zijn verscheidene aan noodsteunmaatregelen voor energie, zoals de rem op de elektriciteitsprijs, verlengd tot eind 2024. Op basis van de ramingen van de Commissie zal de begrotingskoers naar verwachting expansief zijn met 0,4 % van het bbp in 2024.

(12) Uitgaven ten belope van 0,1 % van het bbp zullen in 2024 naar verwachting worden gefinancierd met niet-terugbetaalbare steun (“subsidies”) uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, tegenover 0,2 % van het bbp in 2023, volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie. Met subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit gefinancierde uitgaven zullen hoogwaardige investeringen en productiviteitsverhogende hervormingen mogelijk maken zonder rechtstreekse gevolgen voor het overheidssaldo en de overheidsschuld van Oostenrijk.

(13) Op 14 juli 2023 heeft de Raad Oostenrijk aanbevolen16 een voorzichtig begrotingsbeleid te voeren, met name door de nominale stijging van de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven17 in 2024 te beperken tot 4,6 %. Bij de uitvoering van hun begroting 2023 en bij de voorbereiding van hun ontwerpbegrotingsplannen voor 2024 werd de lidstaten verzocht ermee rekening te houden dat de Commissie de Raad zou voorstellen om op een tekort gebaseerde buitensporigtekortprocedures in te leiden op basis van de begrotingsresultaten voor 2023. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven van Oostenrijk naar verwachting toenemen met 5,9 % in 2024, hetgeen meer dan de aanbevolen maximale groei is. Deze overschrijding van de aanbevolen maximale groei in de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven komt overeen met 0,6 % van het bbp in 2024. Dit zou niet in overeenstemming zijn met wat de Raad heeft aanbevolen.

(14) Voorts heeft de Raad Oostenrijk aanbevolen om de van kracht zijnde noodsteunmaatregelen voor energie zo snel mogelijk in 2023 en 2024 af te bouwen en de daarmee gepaard gaande besparingen te gebruiken om het overheidstekort terug te dringen. De Raad heeft verder aangegeven dat indien nieuwe energieprijsstijgingen nieuwe of voortgezette steunmaatregelen vereisen, Oostenrijk ervoor moet zorgen dat deze gericht zijn op de bescherming van kwetsbare huishoudens en bedrijven, budgettair haalbaar zijn en stimulansen voor energiebesparing blijven bieden. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zijn de nettobegrotingskosten18 van de noodsteunmaatregelen voor energie geraamd op 1,4 % van het bbp in 2023, 0,4 % in 2024 en 0,1 % in 2025. Met name de rem op de elektriciteitsprijzen voor huishoudens en de verlaging van de energieheffing blijven in 2024 naar verwachting van kracht, zij het met een gering effect19. Indien de daarmee gepaard gaande besparingen zouden worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 1,0 % van het bbp in 2024 impliceren, terwijl netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven20 een expansieve bijdrage leveren aan de begrotingskoers van 0,4 % van het bbp in dat jaar. De noodsteunmaatregelen voor energie zullen naar verwachting niet zo snel mogelijk worden afgebouwd in 2023 en 2024. Dit zou niet in overeenstemming zijn met wat de Raad heeft aanbevolen. De daarmee gepaard gaande besparingen zullen naar verwachting niet volledig worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Dit zou niet in overeenstemming zijn met de aanbeveling van de Raad. De begrotingskosten van noodsteunmaatregelen voor energie ter bescherming van kwetsbare huishoudens en bedrijven worden geraamd op minder dan 0,1 % van het bbp in 2024 (0,4 % in 2023), waarvan minder dan 0,1 % van het bbp het prijssignaal behoudt om de vraag naar energie te verminderen en de energie-efficiëntie te verhogen (0,4 % in 2023).

(15) Daarnaast heeft de Raad Oostenrijk ook aanbevolen nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen in stand te houden en te zorgen voor een doeltreffende absorptie van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, met name om de groene en de digitale transitie te bevorderen. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting dalen tot 3,3 % van het bbp in 2024 tegenover 3,5 % van het bbp in 2023. Dit komt door uitzonderlijk hoge investeringen in 2023, die voornamelijk door de gemeentelijke investeringswetgeving zijn aangedreven. In het licht van deze bijkomende factoren worden de overheidsinvesteringen in 2024 geacht in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de Raad. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zullen daarentegen naar verwachting stabiel blijven op 0,2 % van het bbp in 2024.

(16) Op basis van de op de afsluitdatum van de prognose bekende beleidsmaatregelen en bij ongewijzigd beleid wordt in de voorjaarsprognose 2024 van de Commissie uitgegaan van een overheidstekort van 2,9 % van het bbp in 2025. De daling van het tekort in 2025 is voornamelijk het gevolg van een gematigder stijging van salarissen, pensioenen en andere sociale uitkeringen als gevolg van de dalende inflatie en de uitfasering van maatregelen om de gevolgen van de hoge energieprijzen te verzachten. De overheidsschuldquote zal naar verwachting stijgen tot 77,8 % eind 2025. De stijging van de schuldquote in 2025 is voornamelijk het gevolg van hogere rente-uitgaven in 2024 en een lagere nominale bbp-groei.

(17) Het begrotingskader van Oostenrijk berust op een complex systeem van intergouvernementele transfers tussen federale en regionale autoriteiten, dat weinig stimulansen biedt voor efficiënte overheidsuitgaven. Het gebrek aan belastingautonomie maakt de financiering van uitgaven binnen federale niveaus in hoge mate afhankelijk van dit systeem. In 2023 waren de eigen inkomsten van de federale staten goed voor slechts een klein percentage van alle overheidsinkomsten. Tegelijkertijd hangt de financiering van essentiële diensten zoals gezondheidszorg, kinderopvang en investeringen in openbaar vervoer gedeeltelijk af van uitgaven door de federale staten en de gemeenten. De demografische verandering en de groene transitie vergroten de kostendruk op de federale staten en de gemeenten verder, terwijl eigen inkomsten geen verband houden met uitgavendynamieken. Het huidige begrotingskader zorgt voor inefficiënties en een gebrek aan transparantie, want het verdoezelt het verband tussen belastingdruk en overheidsuitgaven. Een betere afstemming van eigen inkomsten op subcentrale overheidsuitgaven en een verbetering van de transparantie en de coördinatie zijn belangrijk om de algemene kwaliteit van overheidsuitgaven te verbeteren. Een hervorming van het stelsel van onroerendgoedbelasting kan worden ingezet om begrotingsfederalisme en het belastingstelsel in zijn geheel te verbeteren.

(18) De belastingmix blijft sterk afhankelijk van inkomen uit arbeid (loonbelasting en socialezekerheidsbijdragen) en consumptie. In 2022 had Oostenrijk de op twee na hoogste belastingquote in de EU en een zeer hoge belastingwig. Sinds 2023 zijn de belastingschijven van de personenbelasting geïndexeerd aan de inflatie, waardoor een verdere stijging van de belastingwig door middel van schijfkruip wordt voorkomen. Tegelijkertijd bevatte de hervorming van de ecosociale belastingen van 2022 steunmaatregelen op het gebied van belastingen en sociale zekerheid en introduceerde zij CO2-prijsstelling in de sectoren vervoer en verwarming, wat de belastingmix verbeterde. Verscheidene reeds lang bestaande structurele uitdagingen in de belastingmix worden echter nog steeds niet aangepakt. Een beter gebruik van op groei gerichte belastingen kan ook bijdragen tot de creatie van de nodige budgettaire ruimte en de billijkheid van het belastingstelsel.

(19) De uitgaven voor gezondheidszorg behoren tot de hoogste in de EU: veel gezondheidsdiensten worden nog steeds door ziekenhuizen verleend, wat een dure en minder efficiënte manier van zorgverlening is. De overheidsuitgaven voor gezondheidszorg zullen naar verwachting stijgen van 7,8 % van het bbp in 2022 tot 8,8 % van het bbp in 2050. Bovendien zal een groeiende en vergrijzende bevolking naar verwachting leiden tot een groter gebruik van gezondheidsdiensten, waardoor de bezorgdheid over de houdbaarheid van de begroting nog groter wordt. De hervorming van de gezondheidszorg in 2023 omvatte aanzienlijke investeringen in eerstelijns- en ambulante zorg, digitalisering en preventie die de kosten op lange termijn kunnen helpen beperken, indien daar structurele hervormingen aan zijn gekoppeld. Het zal van cruciaal belang zijn te waarborgen dat patiënten consistent door het gezondheidsstelsel worden geleid, onder meer door ervoor te zorgen dat de toegenomen beschikbaarheid van eerstelijnsgezondheidszorg zich vertaalt in een lager gebruik van bestaande ziekenhuis- of ambulante gespecialiseerde gezondheidsdiensten. Het Oostenrijkse herstel- en veerkrachtplan zal de eerstelijnsgezondheidszorg helpen versterken, met name door bestaande en nieuwe centra voor eerstelijnsgezondheidszorg in lokale gebieden te ondersteunen. In het hervormingspakket van 2023 ontbrak het echter aan structurele hervormingen om de financierings- en uitgavenverantwoordelijkheden op één lijn te krijgen en zo de efficiëntie te verhogen.

(20) De hervorming van de langdurige zorg in 2023 heeft de toereikendheid van de dienstverlening in het licht van de vergrijzing verbeterd. Tegelijkertijd vragen de stijgende participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en de veranderende gezinsstructuren om versterking van de formele zorgstructuren. Hoewel de hervorming van de langdurige zorg heeft bijgedragen tot de verbetering van de opleidingsmogelijkheden, de arbeidsomstandigheden en de beloning van personeel in de langdurige zorg, zijn er ook meer inspanningen nodig om de situatie van zelfstandige inwonende zorgverleners te verbeteren. Bovendien is de structurele houdbaarheid van de begroting niet aangepakt. De uitgaven voor langdurige zorg zullen naar verwachting bijna verdubbelen van 1,6 % van het bbp in 2022 tot 3,1 % van het bbp in 2070. Het stelsel van langdurige zorg wordt gekenmerkt door gesplitste verantwoordelijkheden voor financiering en dienstverlening. Het zou wenselijk zijn de financiering en de diensten meer te harmoniseren, de verschillende sectoren te coördineren en in alle regio’s gemeenschappelijke prestatienormen vast te stellen. Het testen van activa wordt toegepast voor thuiszorg en zorg in gemeenschapsverband, maar niet voor residentiële zorg, wat een financiële stimulans creëert om de relatief duurdere residentiële zorg te benutten.

(21) Overeenkomstig artikel 19, lid 3, punt b), van en criterium 2.2 van bijlage V bij Verordening (EU) 2021/241 bevat het herstel- en veerkrachtplan van Oostenrijk een uitgebreide reeks elkaar versterkende hervormingen en investeringen die uiterlijk in 2026 moeten zijn uitgevoerd. Daarvan wordt verwacht dat zij helpen bij het doeltreffend aanpakken van alle of een aanzienlijk deel van de uitdagingen die in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen zijn vastgesteld. Om het concurrentievermogen van Oostenrijk op lange termijn te stimuleren door middel van de groene en de digitale transitie, en tegelijkertijd sociale rechtvaardigheid te waarborgen, is het van essentieel belang om binnen deze krappe termijn snel werk te maken van de doeltreffende uitvoering van het plan, met inbegrip van het REPowerEU-hoofdstuk. Om de toezeggingen van het plan uiterlijk in augustus 2026 na te komen, is het van essentieel belang dat Oostenrijk de uitvoering van hervormingen en investeringen voortzet door nieuwe vertragingen aan te pakken. Het is met name van belang om met de voorbereiding van het tweede en derde betalingsverzoek verder te gaan. De systematische betrokkenheid van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, het maatschappelijk middenveld en andere relevante belanghebbenden blijft belangrijk om te zorgen voor een breed draagvlak voor de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan.

(22) In het kader van de tussentijdse evaluatie van de fondsen voor het cohesiebeleid moet Oostenrijk overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2021/1060 elk programma uiterlijk maart 2025 evalueren, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de uitdagingen die in de landspecifieke aanbevelingen voor 2024 en het nationale energie- en klimaatplan zijn vastgesteld. Deze evaluatie vormt de basis voor de definitieve toewijzing van de EU-financiering die in elk programma is opgenomen. Hoewel Oostenrijk vooruitgang heeft geboekt bij de uitvoering van het cohesiebeleid en de Europese pijler van sociale rechten, blijven er uitdagingen bestaan. De regionale verschillen in Oostenrijk behoren tot de kleinste in de EU, maar de bestaande verschillen dreigen in de toekomst toe te nemen, deels als gevolg van demografische uitdagingen en ontvolking in bepaalde afgelegen landelijke gebieden. Het is belangrijk de uitvoering van het cohesiebeleid te versnellen. De in de programma’s overeengekomen prioriteiten blijven relevant. Het is met name belangrijk om de efficiëntie van het onderzoeks- en innovatiesysteem te verbeteren, in overeenstemming met de nationale en regionale strategieën voor slimme specialisatie, en om de banden tussen de wetenschap en het bedrijfsleven te benutten. Ook moeten groene investeringen worden voortgezet, met name voor het bevorderen van energie-efficiëntie en het verkleinen van de CO2-voetafdruk, onder meer met opkomende groene technologieën. Geïntegreerde territoriale ontwikkelingsbenaderingen ter ondersteuning van inclusieve en duurzame lokale ontwikkeling zijn van cruciaal belang. De instandhouding van de kwaliteit en de inclusiviteit van onderwijs, opleidingen en een leven lang leren, met name voor kansarme groepen, blijft van belang, en investeringen ter ondersteuning van actieve inclusie en inzetbaarheid moeten ook worden voortgezet. Oostenrijk kan ook gebruikmaken van het platform voor strategische technologieën voor Europa om de ontwikkeling of de productie van kritieke technologie, waaronder schone en hulpbronnenefficiënte technologie, te ondersteunen.

(23) Naast de economische en sociale uitdagingen die in het herstel- en veerkrachtplan en andere EU-fondsen aan bod komen, wordt Oostenrijk geconfronteerd met verscheidene extra uitdagingen in verband met de arbeidsmarkt, de bedrijfsdynamiek, de toegang tot risicokapitaal, de aanhoudende afhankelijkheid van gasinvoer uit Rusland en relatief hoge emissies in de vervoerssector.

(24) De arbeidsparticipatie van vrouwen in voltijdequivalenten ligt onder het EU-gemiddelde, hoewel er een opwaartse trend wordt waargenomen. Oostenrijk staat op de tweede plaats in de EU wat betreft deeltijdwerk van vrouwen. Het ontoereikende aanbod van hoogwaardige voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang (ECEC), in combinatie met grote regionale verschillen, speelt een belangrijke rol in het hoge percentage vrouwen dat deeltijds werkt. In 2023 zat slechts 24,1 % van de kinderen onder de 3 jaar in de formele kinderopvang, waardoor de deelname aan ECEC over het algemeen onder het EU-gemiddelde van 34,9 % bleef. De dubbele last van betaald werk en zorgverplichtingen treft vrouwen aanzienlijk meer dan mannen. Hoewel er stappen worden ondernomen om de beschikbaarheid en de kwaliteit van ECEC te verbeteren, vergroten de openingstijden van kinderopvangvoorzieningen de mogelijkheid voor ouders met zorgtaken, voornamelijk vrouwen, niet aanzienlijk om langer te werken. Bovendien zou de invoering van verplichte kwaliteitsnormen voor ECEC het aanbod van hoogwaardige zorg in het hele land beter kunnen waarborgen.

(25) Oostenrijk kent een daling van de bedrijfsdynamiek en heeft een van de laagste aantallen startende en sluitende ondernemingen in de EU. Het aandeel start-ups en jonge bedrijven daalt, wat een negatief effect op de productiviteit heeft (in 2013 was het aandeel jonge bedrijven 5,4 %, maar in 2020 daalde dat percentage tot 3,8 %, onder het EU-gemiddelde). Ook het aandeel snelgroeiende bedrijven ligt aanzienlijk onder het EU-gemiddelde (in 2021 behoorde 8,21 % van de bedrijven en 7,29 % van de werknemers daartoe, tegenover 9,18 % respectievelijk 12,40 % in de EU). Naar internationale maatstaven is de financiering met eigen vermogen laag. Het beperkte aanbod van particulier risicokapitaal vormt een belemmering voor innovatieve bedrijven en de verspreiding van technologie. Vraag naar en aanbod van risicokapitaal zijn in Oostenrijk niet bijzonder hoog, wat de oprichting en groei van nieuwe technologie-intensieve of innovatieve bedrijven kan belemmeren. Beperkingen op de toegang tot risicokapitaalfinanciering hebben met name gevolgen voor innovatieve kmo’s en start-ups. Risicokapitaalfinanciering is onderontwikkeld: in 2022 bedroeg private equity slechts 0,14 % van het bbp, aanzienlijk onder het EU-gemiddelde van 0,64 %, en bedroeg durfkapitaal 0,041 % van het bbp (EU-gemiddelde: 0,09 %).

(26) Tekorten aan vaardigheden en discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden behoren tot de dringendste uitdagingen van Oostenrijk, en de vergrijzing zal de situatie nog verergeren. De vacaturegraad in Oostenrijk blijft een van de hoogste in de EU en bedraagt sinds eind 2021 meer dan 4 %. Hoewel de arbeidsparticipatie van oudere werknemers de afgelopen tien jaar voortdurend is gestegen tot 57,7 % in 2023, blijft zij ruim onder het EU-gemiddelde van 63,8 %. Oudere werknemers hebben beperktere digitale vaardigheden en worden vaak discriminerend behandeld vanwege hun leeftijd, en hebben zodoende moeite om opnieuw te integreren in de arbeidsmarkt. Laaggeschoolden die alleen het verplichte onderwijs hebben gevolgd, zijn bijzonder kwetsbaar en vertegenwoordigen het hoogste percentage werklozen in Oostenrijk. Evenzo komen mensen met een migratieachtergrond en mensen met een kansarme sociaal-economische achtergrond moeilijker op de arbeidsmarkt terecht en worden zij daar geconfronteerd met bijzondere belemmeringen, ook als gevolg van uitdagingen op het gebied van de overgang van school naar werk. Volgens de enquête van het Programme for International Student Assessment (PISA) 2022 bezat ongeveer een kwart van de Oostenrijkse vijftienjarige leerlingen niet de basisvaardigheden voor wiskunde, lezen en wetenschappen. Voor kansarme leerlingen of leerlingen met een migratieachtergrond steeg dat aandeel voor wiskunde tot 45 %. Bovendien lopen buiten de EU geboren jongeren bijna twee keer meer kans om de school voortijdig te verlaten, wat negatieve gevolgen heeft voor hun integratie op de arbeidsmarkt. De maatregelen in het Oostenrijkse herstel- en veerkrachtplan ter verbetering van het aanbod aan vaardigheden en de onderwijsresultaten van kansarme leerlingen worden uitgevoerd, maar er zijn extra maatregelen nodig om het bestaande tekort aan arbeidskrachten en vaardigheden te verminderen. Het kan daarbij onder meer gaan om het bevorderen van de toegang tot de arbeidsmarkt voor oudere, laaggeschoolde werknemers en mensen met een migratieachtergrond, het voorkomen van voortijdig schoolverlaten door jongeren met een migratieachtergrond en het verbeteren van de basisvaardigheden van kansarme leerlingen en leerlingen met een migratieachtergrond.

(27) Ondanks enige diversificatie-inspanningen blijft Oostenrijk sterk afhankelijk van Russisch gas. Hoewel de gasleveringen uit Noorwegen en in mindere mate Noord-Afrika en Centraal-Azië in 2023 zijn gestegen, domineerde de invoer uit Rusland de gasvoorziening, vooral in de winter (98 % van de totale invoer in december 2023). Om de transportcapaciteit uit buurlanden zoals Duitsland en Italië uit te breiden, heeft Oostenrijk gerichte investeringen ondersteund om zijn gaspijpleidinginfrastructuur te moderniseren. Tegelijkertijd helpen maatregelen in het kader van het Oostenrijkse herstel- en veerkrachtplan, zoals investeringen in energie-efficiëntie en de vervanging van verwarmingstoestellen op fossiele brandstoffen, de vraag naar gas te verminderen en de groene transitie te versnellen. De regering heeft een nieuw plan aangekondigd om het langlopende leveringscontract met de Russische onderneming Gazprom te beëindigen en binnenlandse gasleveranciers te verplichten te diversifiëren ten nadele van Rusland, maar zonder een duidelijk tijdschema voor de uitvoering. Het ontbreken van een duidelijke strategie om zich van Russisch gas los te koppelen, maakt de energievoorziening van Oostenrijk kwetsbaar.

(28) De geïnstalleerde capaciteit voor hernieuwbare energie in Oostenrijk is in 2022 met 6 % gestegen. Hoewel zonne-energie, met name fotovoltaïsche energie, sterk bleef groeien, liep windenergie niet gelijk met die uitbreiding. De modernisering en uitbreiding van de elektriciteitsopslag en de transmissie- en distributienetten, met name tussen het oosten en het westen van Oostenrijk, zijn dringend geworden gezien de doelstelling van Oostenrijk om tegen 2030 gebruik te maken van 100 % hernieuwbare elektriciteit. Dit vereist zowel meer investeringen als meer snelheid in de integratie van extra opwekking van hernieuwbare energie in het systeem, zoals uiteengezet in het eerste geïntegreerde netinfrastructuurplan dat in april 2024 is gepubliceerd. Oostenrijk heeft verdere maatregelen voorgesteld om de energietransitie te versnellen, maar de herziene wet inzake de elektriciteitsmarkt en de wet inzake hernieuwbare gassen moeten nog door het parlement worden vastgesteld.

(29) De Oostenrijkse maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen in de afgelopen jaren terug te dringen, beginnen resultaten te boeken. De broeikasgasemissies die niet onder de EU-regeling voor de emissiehandel vallen, zijn in 2022 met 5 % gedaald. Niettemin blijft er met het huidige beleid een kloof van 21 procentpunten bestaan bij het door Oostenrijk overeengekomen streefcijfer van 48 % in het kader van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen tegen 2030 ten opzichte van het niveau van 2005. Oostenrijk moet nog steeds bij de Commissie een ontwerpactualisering van zijn nationale energie- en klimaatplan indienen, dat in juni 2023 werd verwacht, waarin wordt uiteengezet hoe het land deze kloof wil dichten. Oostenrijk heeft een CO2-prijs ingevoerd voor niet-ETS-sectoren, wat een stap in de goede richting is, maar de vervoersemissies per hoofd van de bevolking blijven boven het EU-gemiddelde, onder meer door het relatief lage belastingtarief voor diesel, wat leidt tot “tanktoerisme”. Het Oostenrijkse herstel- en veerkrachtplan bevat een aantal hervormingen en investeringen in duurzaam vervoer, maar er is ruimte voor verdere emissiereductiemaatregelen, waaronder de uitbreiding van het openbaar vervoer in plattelandsgebieden.

(30) Aangezien de economieën van de lidstaten van de eurozone in hoge mate met elkaar zijn verweven en zij collectief bijdragen tot de werking van de economische en monetaire unie, heeft de Raad in 2024 de lidstaten van de eurozone aanbevolen actie te ondernemen, onder meer via hun herstel- en veerkrachtplannen, teneinde uitvoering te geven aan de aanbeveling over het economisch beleid van de eurozone. Voor Oostenrijk dragen de aanbevelingen 1, 2, 3 en 4 bij tot de uitvoering van de eerste, tweede, derde en vierde aanbevelingen voor de eurozone,

BEVEELT AAN dat Oostenrijk in 2024 en 2025 de volgende actie onderneemt:

1. de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn tijdig in te dienen; overeenkomstig de vereisten van het hervormde stabiliteits- en groeipact de groei van de netto-uitgaven21 in 2025 te beperken tot een percentage waarmee de schuldquote op een plausibel neerwaarts traject op de middellange termijn komt en waarbij de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van een overheidstekort van 3 % van het bbp wordt geëerbiedigd; de houdbaarheid van de begroting van het gezondheidszorgstelsel en het stelsel voor langdurige zorg te verbeteren; de budgettaire relaties tussen en verantwoordelijkheden van de verschillende bestuursniveaus te vereenvoudigen en te rationaliseren en de financierings- en bestedingsbevoegdheden op elkaar af te stemmen; de belastingmix verder te verbeteren om de belastingwig te verkleinen en inclusieve en duurzame groei te ondersteunen;

2. nieuwe vertragingen aan te pakken teneinde een verdere snelle en effectieve uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan mogelijk te maken, met inbegrip van het REPowerEU-hoofdstuk, ervoor te zorgen dat de hervormingen en investeringen uiterlijk in augustus 2026 worden voltooid; de uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s te versnellen; bij de tussentijdse evaluatie aandacht te blijven besteden aan de overeengekomen prioriteiten, daarbij de mogelijkheden die het platform voor strategische technologieën voor Europa biedt om het concurrentievermogen te verbeteren, in overweging nemend;

3. de participatie op de arbeidsmarkt van oudere werknemers en van vrouwen te stimuleren, onder meer door de kwaliteit van de kinderopvang te verbeteren; de arbeidsmarktresultaten voor kansarme groepen, zoals laaggeschoolde werkzoekenden en mensen met een migratieachtergrond, te verbeteren en de basisvaardigheden te verhogen, te beginnen op schoolniveau; de bedrijfsdynamiek en de oprichting en groei van jonge bedrijven te bevorderen, onder meer door een betere toegang tot risicokapitaal;

4. de energiezekerheid te verbeteren door de diversificatie van de gasvoorziening naar niet-Russische bronnen te versnellen; de emissies verder te verminderen, met name in de vervoersector.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

1PB L, 2024/1263, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2024/1263/oj.

2Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2021/241/oj).

3Verordening (EU) 2023/435 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/241 wat betreft REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013, (EU) 2021/1060 en (EU) 2021/1755 en Richtlijn 2003/87/EG (PB L 63 van 28.2.2023, blz. 1, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2023/435/oj).

4COM(2023) 168 final.

5COM(2024) 77 final.

6COM(2023) 901 final.

7Verordening (EU) 2024/1264 van de Raad van 29 april 2024 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L, 2024/1264, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2024/1264/oj) en Richtlijn (EU) 2024/1265 van de Raad van 29 april 2024 tot wijziging van Richtlijn 2011/85/EU betreffende voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (PB L, 2024/1265, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/dir/2024/1265/oj).

8Netto-uitgaven in de zin van artikel 2 van Verordening (EU) 2024/1263 van de Raad van 29 april 2024 (PB L, 2024/1263, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2024/1263/oj). Netto-uitgaven zijn de overheidsuitgaven ongerekend i) rente-uitgaven, ii) discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, iii) uitgaven voor programma’s van de Unie die volledig met inkomsten uit Uniefondsen worden gefinancierd, iv) nationale uitgaven voor medefinanciering van door de Unie gefinancierde programma’s, v) cyclische elementen van de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen en vi) eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.

9Uitvoeringsbesluit van de Raad van 13 juli 2021 betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor Oostenrijk (10159/2021).

10Uitvoeringsbesluit van de Raad van 7 november 2023 tot wijziging van het uitvoeringsbesluit van 13 juli 2021 betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor Oostenrijk (14472/2023).

11SWD(2024) 620 final.

12Eurostat Euro-indicatoren van 22 april 2024.

13Aanbeveling van de Raad van 12 juli 2022 over het nationale hervormingsprogramma 2022 van Oostenrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2022 van Oostenrijk (PB C 334 van 1.9.2022, blz. 162).

14Op basis van de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie wordt uitgegaan van een potentiële productiegroei op middellange termijn van Oostenrijk in 2023 van 8,7 % nominaal, op basis van de gemiddelde reële potentiële groei over tien jaar en de bbp-deflator van 2023.

15De begrotingskoers is gedefinieerd als een maatstaf van de jaarlijkse verandering in de onderliggende begrotingssituatie van de overheid. Het doel ervan is de economische impuls te beoordelen die voortvloeit uit het begrotingsbeleid, zowel het nationale als het uit de EU-begroting gefinancierde beleid. De begrotingskoers wordt gemeten als het verschil tussen i) het groeipotentieel op middellange termijn en ii) de verandering in de primaire uitgaven ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde (en met uitsluiting van COVID-19-gerelateerde tijdelijke noodmaatregelen), met inbegrip van uitgaven gefinancierd met niet-terugvorderbare steun (subsidies) uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.

16Aanbeveling van de Raad van 14 juli 2023 over het nationale hervormingsprogramma 2023 van Oostenrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2023 van Oostenrijk (PB C 312 van 1.9.2023, blz. 186).

17Netto primaire uitgaven worden gedefinieerd als nationaal gefinancierde uitgaven ongerekend i) discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, ii) interestuitgaven, iii) cyclische werkloosheidsuitgaven en iv) andere tijdelijke maatregelen.

18Het cijfer geeft het niveau weer van de jaarlijkse begrotingskosten van die maatregelen, inclusief inkomsten en uitgaven en, in voorkomend geval, exclusief de inkomsten uit belastingen op uitzonderlijke winsten van energieleveranciers.

19Voor maatregelen die volgens Oostenrijk tot eind 2024 van kracht blijven, is de aanname in de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie dat deze ook in 2025 begrotingsgevolgen hebben. 

20Deze bijdrage wordt gemeten als de verandering in primaire overheidsuitgaven ongerekend i) incrementele begrotingsgevolgen van discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, ii) eenmalige uitgaven, iii) conjuncturele werkloosheidsuitgaven, en iv) uitgaven gefinancierd met niet-terugbetaalbare steun (subsidies) uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, ten opzichte van de gemiddelde potentiële nominale bbp-groei op middellange termijn (tien jaar), uitgedrukt als een verhouding tot het nominale bbp.

21“Netto-uitgaven” in de zin van artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2024/1263: de overheidsuitgaven ongerekend rente-uitgaven, discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, uitgaven voor programma’s van de Unie die volledig met inkomsten uit Uniefondsen worden gefinancierd, nationale uitgaven voor medefinanciering van door de Unie gefinancierde programma’s, cyclische elementen van de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen en eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.

NL NL