Overwegingen bij COM(1999)566 - Tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1999)566 - Tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming. |
---|---|
document | COM(1999)566 |
datum | 23 juni 2000 |
(2) De Europese Unie is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben. Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie eerbiedigt de Unie de grondrechten, zoals die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, als algemene beginselen van het gemeenschapsrecht.
(3) Het recht van gelijkheid voor de wet en van bescherming van eenieder tegen discriminatie is een universeel recht dat wordt erkend door de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en de Convenanten van de Verenigde Naties inzake civiele en politieke rechten en inzake economische, sociale en culturele rechten, die door alle lidstaten zijn ondertekend.
(4) Artikel 13 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verleent de Raad de bevoegdheid passende maatregelen te nemen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden.
(5) De Europese Raad heeft de Commissie op zijn buitengewone vergadering van Tampere op 15 en 16 oktober 1999 verzocht zo spoedig mogelijk voorstellen in te dienen ter uitvoering van artikel 13 van het EG-Verdrag met betrekking tot de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat.
(6) De werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1999, waarover de Europese Raad van Wenen op 11 december 1998 overeenstemming heeft bereikt beklemtonen de noodzaak de omstandigheden voor een maatschappelijk alomvattende arbeidsmarkt te bevorderen door een samenhangend pakket beleidslijnen op te stellen teneinde discriminatie van groepen zoals etnische minderheden te bestrijden.
(7) Discriminatie op grond van ras of etnische afstamming kan het bereiken van de doelstellingen van het Verdrag ondermijnen, in het bijzonder doordat zij een beletsel vormt voor een hoog niveau van werkgelegenheid en sociale bescherming, de verbetering van de levensstandaard en de levenskwaliteit en de economische en sociale samenhang en solidariteit. Discriminatie kan ook de doelstelling ondermijnen de Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te ontwikkelen.
(8) De Commissie heeft in december 1995 een mededeling over racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme gedaan i.
(9) Om de ontwikkeling van democratische en verdraagzame samenlevingen te waarborgen, die de deelname van eenieder, ongeacht ras of etnische afstamming, mogelijk maakt moet een bepaald optreden op het gebied van discriminatie op grond van ras of etnische afstamming verder gaan dan de toegang tot werk in loondienst of als zelfstandige en betrekking hebben op gebieden zoals het onderwijs, de sociale bescherming en de sociale zekerheid, sociale voordelen en de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten.
(10) Hiertoe dient in de gehele Gemeenschap elke directe of indirecte discriminatie op grond van ras of etnische afstamming op de gebieden waarop deze richtlijn betrekking heeft, te worden verboden. Dit verbod dient ook voor onderdanen van derde landen te gelden. Dit verbod is niet van toepassing op verschillen in behandeling op grond van nationaliteit.
(11) Het lastig vallen op grond van ras of etnische afstamming van een persoon of een groep personen, dat een intimiderende, vijandige, beledigende of storende omgeving schept, moet als discriminatie worden beschouwd.
(12) Het discriminatieverbod mag geen afbreuk doen aan de instandhouding of aanneming van maatregelen die zijn bedoeld om de nadelen van een groep personen van een specifiek ras of een specifieke afstamming te voorkomen of te compenseren.
(13) Een verschil in behandeling kan gerechtvaardigd zijn wanneer een eigenschap die met het ras of de etnische afstamming verband houdt, een wezenlijke beroepskwalificatie vormt.
(14) Personen die op grond van ras en etnische afstamming zijn gediscrimineerd, dienen over de nodige rechtsbeschermingsmiddelen te beschikken. Om een doeltreffender beschermingsniveau te verschaffen, dienen verenigingen of rechtspersonen eveneens de bevoegdheid te krijgen namens de slachtoffers de rechten van de verdediging uit te oefenen.
(15) De daadwerkelijke tenuitvoerlegging van het gelijkheidbeginsel vereist een gepaste gerechtelijke bescherming in burgerrechtelijke zaken tegen represailles en een aanpassing van de algemene regels inzake bewijslast.
(16) De lidstaten dienen gepaste gegevens te verstrekken over de bepalingen die ingevolge deze richtlijn zijn aangenomen.
(17) De lidstaten dienen de nodige maatregelen te treffen om te garanderen dat alle wetten, bestuursrechtelijke of administratieve bepalingen, collectieve overeenkomsten, interne bedrijfsregels of voor vrije of andere beroepen of beroepsorganisaties geldende regels die met het beginsel van gelijke behandeling strijdig zijn, nietig worden verklaard of worden gewijzigd.
(18) De lidstaten dienen de sociale dialoog tussen de sociale partners te bevorderen om verschillende vormen van discriminatie aan de orde te stellen en te bestrijden.
(19) De bescherming tegen discriminatie op grond van ras of etnische afstamming zelf zal worden versterkt door de aanwezigheid in elke lidstaat van een onafhankelijk orgaan dat bevoegd is de betrokken problemen te analyseren, mogelijke oplossingen te zoeken en de slachtoffers concrete bijstand te verlenen.
(20) Deze richtlijn stelt minimumvereisten vast en laat de lidstaten daarmee de keuze gunstigere bepalingen in te voeren of in stand te houden. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn mag niet als rechtvaardiging dienen voor enigerlei achteruitgang ten opzichte van in elk van de lidstaten reeds bestaande situatie.
(21) De lidstaten dienen voor inbreuken op de verplichtingen die uit deze richtlijn voortvloeien, doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties vast te stellen.
(22) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het EG-Verdrag, kunnen de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk in alle lidstaten van de Europese Unie een gemeenschappelijk hoog niveau van bescherming tegen discriminatie te garanderen, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen deze doelstellingen wegens de omvang en de gevolgen van het overwogen optreden derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt; deze richtlijn beperkt zich tot het vereiste minimum om deze doelstellingen te bereiken, en gaat niet verder dan hiertoe nodig is.