Overwegingen bij COM(2009)27 - Standpunt dat namens de EG tijdens de vierde bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen van 4 - 8 mei 2009 moet worden ingenomen ten aanzien van de voorstellen tot wijziging van de bijlagen A, B en C van het Verdrag van Stockholm

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De bevordering van maatregelen op internationaal vlak om het hoofd te bieden aan mondiale milieuproblemen is overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag een van de doelstellingen van het milieubeleid van de Gemeenschap.

(2) De Gemeenschap heeft op 16 november 2004 het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen bekrachtigd (hierna 'het verdrag' genoemd) op basis van Besluit 2006/507/EG van de Raad van 14 oktober 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen[14].

(3) De Gemeenschap heeft de verplichtingen van het verdrag ten uitvoer gelegd door middel van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG[15] (hierna 'de POP-verordening' genoemd).

(4) De Gemeenschap wijst met klem op de noodzaak de bijlagen A, B en/of C van het verdrag geleidelijk uit te breiden met nieuwe stoffen die overeenkomstig het voorzorgsbeginsel als POP's moeten worden aangemerkt, ten einde te voldoen aan de doelstelling van het verdrag en de verbintenis die alle regeringen tijdens de Top van Johannesburg in 2002 zijn aangegaan om voor 2020 de schadelijke effecten van chemische stoffen zoveel mogelijk te beperken.

(5) Overeenkomstig artikel 22 van het verdrag worden wijzigingen aan de bijlagen A, B en C van het verdrag bij besluit van de Conferentie van de Partijen aangenomen en treden zij een jaar na de datum van mededeling van een wijziging door de depositaris in werking, behalve voor de partijen die hiervan uitgesloten wensen te blijven.

(6) Na ontvangst van de aanmeldingen van stoffen door de Europese Gemeenschap en de lidstaten[16], Noorwegen[17] en Mexico[18] heeft de bij het verdrag opgerichte Toetsingscommissie persistente organische verontreinigende stoffen zijn werkzaamheden afgerond inzake negen voorgestelde stoffen die aan de criteria van het verdrag voldoen. In de komende Conferentie van de Partijen bij het verdrag moet worden beslist over de opneming van deze stoffen in de bijlagen bij het verdrag.

(7) Alle negen stoffen vallen al onder het Gemeenschapsrecht en voor vijf ervan (alfa-hexachloorcyclohexaan, beta-hexachloorcyclohexaan, chloordecon, hexabroombifenyl en lindaan) geldt een volledig productie- en gebruiksverbod aangezien deze sedert hun opneming in bijlage I en/of II van het POP-protocol zijn vermeld in bijlage I, deel B, van de POP-verordening.

(8) Het op de markt brengen en het gebruik van PFOS[19], pentabroomdifenylether en octabroomdifenylether[20] is in de Gemeenschap beperkt door middel van wijzigingen aan Richtlijn 76/769/EEG[21]. Pentachloorbenzeen is een prioritaire gevaarlijke stof uit hoofde van de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG)[22].

(9) De wijzigingen aan de bijlagen A, B en/of C van het verdrag door toevoeging van negen nieuwe stoffen vereisen wijzigingen aan de POP-verordening. Krachtens artikel 14, lid 1, van de verordening gelden, wanneer stoffen aan het verdrag worden toegevoegd, voor wijzigingen aan de bijlagen bij de verordening de normale comitéprocedures zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

(10) Op de vierde Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Stockholm dienen de Gemeenschap en de lidstaten nauw samen te werken om ervoor te zorgen dat eventuele wijzigingen van de bijlagen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht en of –beleid.