Overwegingen bij COM(2009)470 - Standpunt van de EG in de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) In artikel 33 van het EG-Verdrag juncto artikel 32 daarvan is bepaald dat het gemeenschappelijk visserijbeleid onder meer ten doel heeft de voorziening veilig te stellen. Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002[1] is bepaald dat de Gemeenschap de voorzorgsaanpak dient te volgen bij het nemen van maatregelen die erop zijn gericht de levende aquatische hulpbronnen te beschermen en in stand te houden, voor een duurzame exploitatie van die hulpbronnen te zorgen en het effect van visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk te houden. In die verordening is tevens bepaald dat de Gemeenschap dient te streven naar de geleidelijke tenuitvoerlegging van een op het ecosysteem gebaseerde aanpak van het visserijbeheer, en dat zij ernaar dient te streven bij te dragen tot doelmatige visserijactiviteiten binnen een economisch levensvatbare en concurrerende visserij- en aquacultuursector, daarbij zorgend voor een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn en rekening houdend met de belangen van de consumenten.

(2) De commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (CCSBT) is opgericht bij het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn. De Europese Gemeenschap is sinds 2007 niet-verdragsluitende deelnemende partij bij de CCSBT en is, overeenkomstig de in 2003 aangenomen resolutie van de CCSBT tot vaststelling van de status van deelnemende niet-verdragsluitende partij bij de uitgebreide commissie en het uitgebreide wetenschappelijk comité, verplicht tot de tenuitvoerlegging van de besluiten van de CCSBT. De CCSBT kan op basis van wetenschappelijk bewijs besluiten nemen die erop gericht zijn de blauwvintonijnpopulaties te handhaven op een niveau dat de duurzaamheid van die bestanden op lange termijn garandeert.

(3) Overeenkomstig artikel 300, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag wordt het standpunt dat de Gemeenschap inneemt in lichamen die in het kader van regionale visserijakkoorden zijn opgezet en die besluiten met rechtsgevolgen dienen te nemen – met uitzondering van besluiten tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het betrokken akkoord – vastgesteld bij een besluit dat door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden genomen.