Overwegingen bij COM(2009)484 - Standpunt van de EG in de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) In artikel 33 van het EG-Verdrag juncto artikel 32 daarvan is bepaald dat het gemeenschappelijk visserijbeleid onder meer ten doel heeft de voorziening veilig te stellen. Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002[1] is bepaald dat de Gemeenschap de voorzorgsaanpak dient te volgen bij het nemen van maatregelen die erop zijn gericht de levende aquatische hulpbronnen te beschermen en in stand te houden, voor een duurzame exploitatie van die hulpbronnen te zorgen en het effect van visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk te houden. Die verordening bepaalt eveneens dat de Gemeenschap streeft naar de geleidelijke tenuitvoerlegging van een op het ecosysteem gebaseerde aanpak van het visserijbeheer, en dat zij ernaar streeft bij te dragen tot doelmatige visserijactiviteiten binnen een economisch levensvatbare en concurrerende visserij- en aquacultuursector, daarbij zorgend voor een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn en rekening houdend met de belangen van de consumenten.

(2) Bij Besluit 81/608/EEG[2] heeft de Europese Gemeenschap haar goedkeuring gehecht aan het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, dat uit 1982 dateert en in 2005 is gewijzigd. Bij dat verdrag is de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) opgericht die belast is met het opstellen van passende aanbevelingen inzake visserijactiviteiten die buiten de onder de jurisdictie van de verdragsluitende partijen vallende gebieden plaatsvinden, en die tevens aanbevelingen mag doen inzake visserijactiviteiten binnen een onder de jurisdictie van een verdragsluitende partij vallend gebied, met als doel de instandhouding op lange termijn en het optimale gebruik van visbestanden in het verdragsgebied te garanderen en te zorgen voor uit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzame voordelen. Deze aanbevelingen kunnen bindend worden voor de Gemeenschap.

(3) Overeenkomstig artikel 300, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag wordt het standpunt dat de Gemeenschap inneemt in lichamen die in het kader van regionale visserijakkoorden zijn opgezet en die besluiten met rechtsgevolgen dienen te nemen – met uitzondering van besluiten tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het betrokken akkoord – vastgesteld bij een besluit dat door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden genomen.