Overwegingen bij SEC(2006)865 - Tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
1. De verplichting voor de Commissie, de begrotingsautoriteit uiterlijk op 15 april in kennis te stellen van de annulering van overgedragen kredieten die op 31 maart niet zijn vastgelegd, is te streng gebleken, en de termijn moet derhalve met twee weken worden verlengd tot 30 april.

2. Het is voor de toepassing van de regeling inzake voorlopige twaalfden dienstig te verduidelijken, dat de totale toegestane kredieten van het vorige begrotingsjaar worden geacht betrekking te hebben op de kredieten van het begrotingsjaar na aanpassing voor overschrijvingen die tijdens dat begrotingsjaar zijn verricht

3. Het is dienstig te verduidelijken, dat de in de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie[3] vervatte regels inzake de omrekeningskoers tussen de euro en andere munteenheden alleen van toepassing zijn op door ordonnateurs verrichte omrekeningen en niet op die welke door contractanten of begunstigden zijn verricht volgens de specifieke regels die in contracten of subsidieovereenkomsten zijn opgenomen. Ter wille van de efficiëntie moet de rekenplichtige van de Commissie de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers van de euro kunnen vaststellen die voor de boekhouding wordt gebruikt. Voorts dient ter wille van de doorzichtigheid en de gelijke behandeling van ambtenaren van de Gemeenschap een specifieke regel inzake omrekeningskoersen te worden opgenomen voor in een andere valuta dan de euro betaalde personeelsuitgaven.

4. Wat het beginsel van goed financieel beheer betreft, moet de inhoud van evaluaties vooraf worden verduidelijkt en moet het toepassingsgebied van evaluaties vooraf, tussentijds en achteraf beter worden afgebakend, rekening gehouden met het evenredigheidsbeginsel. De prioriteiten van de evaluatie moeten dus zodanig worden aangepast, dat zij gericht zijn op voorstellen met gevolgen voor bedrijven en/of burgers en op proefprojecten en voorbereidende acties die moeten worden voortgezet. Wanneer projecten of maatregelen al aan een evaluatie zijn onderworpen, bijvoorbeeld ingeval van door de Commissie en de lidstaten gedeelde taken, moet voor complementariteit worden gezorgd.

5. Ten behoeve van verificatie vooraf van de betalingsopdracht mag een serie soortgelijke individuele transacties in verband met lopende personeelsuitgaven in verband met salarissen, pensioenen, vergoeding van kosten van dienstreizen en ziektekosten door de bevoegde ordonnateur als één verrichting worden beschouwd. In dat geval moet de bevoegde ordonnateur, wanneer zijn risicoanalyse daartoe aanleiding geeft, een verificatie achteraf verrichten.

6. Het is wenselijk, in het verslag over de onderhandelingsprocedures alleen die gevallen op te nemen waarin het gebruik van de onderhandelingsprocedure een uitzondering op de normale plaatsingsprocedures vormt.

7. Sinds de invoering van de boekhouding op transactiebasis op 1 januari 2005 is het, doordat de boekhoudkundige gegevens op elk moment in het informaticasysteem beschikbaar zijn, logischer en sneller, de staat van de rekeningen op te stellen op de dag waarop de rekenplichtige zijn functie beëindigt. Wanneer hij zijn functie op 31 december beëindigt, moet de staat van de rekeningen op dezelfde dag kunnen worden opgesteld zonder te wachten tot de voorlopige rekeningen gereed zijn.

8. Om de verantwoordelijkheid van de rekenplichtige voor het beheer van de kasmiddelen doeltreffend te maken, moet hij de bevoegdheid krijgen, de namen en specimens van de handtekeningen van de gemachtigde personeelsleden mee te delen aan de financiële instellingen waarbij hij rekeningen heeft geopend.

9. Het maximumbedrag dat door de beheerder van gelden ter goede rekening kan worden betaald wanneer betalingen langs begrotingsweg niet mogelijk of minder doeltreffend zijn, moet worden verhoogd van 30 000 EUR tot 60 000 EUR.

10. In het licht van artikel 21 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, moet de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur, wanneer een instructie wordt bevestigd, de mogelijkheid krijgen de instructie niet uit te voeren ingeval deze duidelijk in strijd is met de wetgeving.

11. Daar de ordonnateurs en de rekenplichtige bij invordering door middel van verrekening complementaire taken hebben, is het gerechtwaardigd dat zij elkaar voor de verrekening raadplegen.

12. Wanneer de debiteur een nationale autoriteit of een van haar administratieve entiteiten is, moet de rekenplichtige de betrokken lidstaat tenminste tien werkdagen van tevoren in kennis stellen van zijn voornemen, tot inning door middel van verrekening over te gaan, zodat rekening kan worden gehouden met de procedures die op nationaal niveau bestaan. In overleg met de betrokken lidstaat of administratieve entiteit moet de rekenplichtige echter kunnen overgaan tot inning door middel van verrekening vóór het verstrijken van die termijn

13. Wanneer de schuld is betaald voor het verstrijken van de termijn, behoeft geen rente te worden betaald (respijtperiode) en moet inning door verrekening voor het verstrijken van die termijn worden beperkt tot de gevallen waarin de rekenplichtige om gegronde redenen van oordeel is, dat de financiële belangen van de Gemeenschappen op het spel staan.

14. Ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, moeten bankgaranties die een vordering van de Gemeenschap dekken hangende het beroep tegen een boete, volledig losstaan van de in het contract opgenomen verplichting.

15. De inhoud van het financieringsbesluit moet worden gepreciseerd. Voor subsidies en overheidsopdrachten moet het begrip “essentiële elementen” van een actie die begrotingsuitgaven meebrengt, nader worden gedefinieerd. Bovendien moet duidelijk worden gemaakt dat het in artikel 110 van Verordening (EG, Euratom) nr.1605/2002, hierna “Financieel Reglement’ genoemd, genoemde werkprogramma een financieringsbesluit kan vormen, mits het een voldoende gedetailleerd kader bevat.

16. Wanneer een globale vastlegging wordt verricht, kan elke ordonnateur – niet alleen de gedelegeerde ordonnateur – verantwoordelijk zijn voor de juridische verbintenissen ter uitvoering van de globale vastlegging.

17. De betalingstermijnen voor contracten en subsidieovereenkomsten waarin de betaling afhankelijk is van de goedkeuring van een verslag of certificaat, moeten worden herzien om ervoor te kunnen zorgen dat de betalingen op basis van een goedgekeurd verslag of certificaat worden gedaan. Bovendien moet de termijn voor de goedkeuring van een verslag in verband met een subsidieovereenkomst voor bijzonder moeilijk te evalueren acties, met de geldende termijn voor complexe dienstenopdrachten in overeenstemming worden gebracht.

18. Zonder de bestaande termijnen te wijzigen of aan de rechten van de begunstigden afbreuk te doen, moet de bevoegde ordonnateur ter vereenvoudiging kunnen besluiten, dat er voor de goedkeuring van het verslag of certificaat en de betalingen één enkele termijn van toepassing is.

19. De drempelwaarden voor opdrachten van geringe waarde, die uit 1994 dateren, dienen te worden geactualiseerd en verhoogd van respectievelijk 50 000 EUR tot 60 000 EUR en van 13 800 EUR tot 25 000 EUR. Voorts moet worden bepaald, dat alle opdrachten met een waarde van 60 000 EUR of minder na een onderhandelingsprocedure mogen worden gegund.

20. Daarnaast moeten de uitvoeringsvoorschriften nader de procedure bepalen, die moet worden gevolgd voor bepaalde dienstenopdrachten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en bepaalde dienstenopdrachten in verband met uitzending die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten[4] vallen. In het licht van het transparantiebeginsel mogen deze opdrachten worden gegund via een onderhandelingsprocedure na aankondiging van een opdracht.

21. Met het oog op de verdere vereenvoudiging van het beheer van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, moeten de economische subjecten aan een plaatsingsprocedure kunnen deelnemen op basis van een verklaring op erewoord, dat zij niet in een van de situaties verkeren die een grond voor uitsluiting van die procedure vormen, behalve in het geval van een niet-openbare procedure, een concurrentiegerichte dialoog of een onderhandelingsprocedure na voorafgaande aankondiging van een opdracht wanneer de aanbestedende dienst het aantal voor onderhandelingen of indiening van een inschrijving uitgenodigde gegadigden beperkt. Overeenkomstig de beginselen van Richtlijn 2004/18/EG moet het economische subject waaraan de opdracht wordt gegund, om de financiële belangen van de Gemeenschappen beter te beschermen, voor opdrachten die onder Richtlijn 2004/18/EG vallen en opdrachten met een hoge waarde in het kader van externe maatregelen echter het bewijs leveren, dat de oorspronkelijke verklaring bevestigt. Wanneer een gegadigde of inschrijver bewijsstukken moet verstrekken, dient de aanbestedende dienst ook bewijsstukken in aanmerking te nemen, die die gegadigde of inschrijver in het kader van een andere plaatsingsprocedure van dezelfde aanbestedende dienst heeft verstrekt, mits de stukken niet meer dan één jaar oud zijn te rekenen van de datum van uitgifte ervan en nog steeds geldig zijn.

22. Op het gebied van de externe maatregelen moet de concurrentiële onderhandelingsprocedure efficiënter worden gemaakt en moet het toegestaan zijn de onderhandelingsprocedure te gebruiken wanneer de concurrentiële onderhandelingsprocedure tweemaal heeft gefaald en wanneer deze procedure eenmaal heeft gefaald nadat zonder succes een kadercontract is gebruikt. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid, geen bewijs van technische en economische geschiktheid te verlangen onder de drempelwaarden die op dit beleidsterrein voor elk type opdrachten gelden. In dat geval moet de bevoegde ordonnateur zijn keuze tevens kunnen verantwoorden. Het evaluatiecomité of de aanbestedende dienst moet de mogelijkheid hebben, de gegadigden of de inschrijvers te verzoeken bijkomende documenten te verstrekken of gegevens toe te lichten, overeenkomstig de bepalingen inzake door de instellingen voor eigen rekening geplaatste opdrachten.

23. Op het gebied van de externe maatregelen moeten de regels inzake overheidsopdrachten ook worden vereenvoudigd ten aanzien van de bekendmaking van de vooraankondiging voor internationale aanbestedingen en het vereiste van een uitvoeringsgarantie. De vooraankondiging moet zo vroeg mogelijk worden bekendgemaakt, en niet noodzakelijkerwijs voor 31 januari. Voorts moet de uitvoeringsgarantie alleen worden verlangd in geval van overheidsopdrachten met een hoge waarde en moet de bevoegde ordonnateur de mogelijkheid krijgen, afhankelijk van zijn risicoanalyse, van het vereiste van een garantie af te zien in het geval van de voorfinanciering voor een overheidsinstantie.

24. Wat de toekenning van subsidies betreft, moet ter verlichting van de administratieve lasten worden aanvaard, dat het feit dat de begunstigde zich rechtens of feitelijk in een monopoliepositie bevindt, in het toekenningsbesluit kan worden gemotiveerd.

25. De eis dat een extern controleverslag bij de aanvraag wordt gevoegd, moet alleen gelden voor aanvragen voor subsidies met een waarde gelijk aan of meer dan 500 000 EUR voor acties, en voor exploitatiesubsidies met een waarde gelijk aan of meer dan 100 000 EUR.

26. De medefinanciering in natura door begunstigden moet worden vergemakkelijkt, indien dit noodzakelijk of passend wordt geacht, en onder het begrip organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven en die exploitatiesubsidies kunnen ontvangen, moeten ook Europese organen vallen die zich bezighouden met de bevordering van burgerschap en innovatie.

27. De aanvragers moeten zo spoedig mogelijk van de afwijzing van hun aanvraag in kennis worden gesteld.

28. In het geval van exploitatiesubsidies aan organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, moet de toepassing van de regel dat de subsidie geen winst mag opleveren, worden beperkt tot het percentage van de medefinanciering dat overeenkomt met de communautaire bijdrage aan de exploitatiebegroting, om rekening te houden met de rechten van de andere overheidsinstanties die bijdragen en die ook het percentage van de jaarwinst moeten invorderen dat overeenkomt met hun bijdrage. Voor de berekening van het in te vorderen bedrag moet het percentage van de bijdragen in natura aan de exploitatiebegroting buiten beschouwing worden gelaten.

29. Ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, moet het vereiste dat een zekerheid moet worden gesteld voor voorfinancieringen, gelden voor alle voorfinancieringen die 80 % van het totale bedrag van de subsidie en 60 000 EUR overschrijden.

30. Bij de opsplitsing van een voorfinanciering, moet wanneer nog geen 70 % van de vorige voorfinanciering verbruikt is, een nieuwe voorfinanciering mogelijk zijn, doch het bedrag van de nieuwe betaling moet worden verminderd met het niet-verbruikte deel van de vorige voorfinanciering.

31. Verduidelijkt moet worden, dat in het geval van overheidsinstanties, de externe controle of certificering die bij subsidieaanvragen of betalingsverzoeken moet worden gevoegd, mag worden uitgevoerd door een bevoegde en onafhankelijke ambtenaar.

32. In aansluiting op de vaststelling, door de rekenplichtige van de Commissie, van de boekhoudmethoden en -regels en het geharmoniseerde rekeningstelsel in december 2004 overeenkomstig artikel 133 van het Financieel Reglement, moet de Titel over de rekening en verantwoording en de boekhouding worden bijgewerkt, door schrapping van de bepalingen die niet langer nodig zijn.

33. Teneinde rekening te houden met Besluit 2005/118/EG van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Ombudsman van 26 januari 2005 tot oprichting van de Europese Bestuursschool[5], moet de lijst van Europese bureaus worden aangepast om weer te geven dat de Europese Bestuursschool thans administratief is gekoppeld aan het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen.

34. Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.